summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:51:23 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 04:51:23 -0700
commit9684f7328a7c6bf5559a3ba89fa4b9f1b95c1f64 (patch)
treec446b8fa14fbb3c9e39916b93bc8b116d7aa26fd
initial commit of ebook 17554HEADmain
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--17554-0.txt9847
-rw-r--r--17554-0.zipbin0 -> 196440 bytes
-rw-r--r--17554-h.zipbin0 -> 3877300 bytes
-rw-r--r--17554-h/17554-h.htm10239
-rw-r--r--17554-h/images/vos01.jpgbin0 -> 92709 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos02.jpgbin0 -> 169368 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos03.jpgbin0 -> 182639 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos04.jpgbin0 -> 190750 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos05.jpgbin0 -> 186648 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos06.jpgbin0 -> 186118 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos07.jpgbin0 -> 186274 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos08.jpgbin0 -> 172540 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos09.jpgbin0 -> 188536 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos10.jpgbin0 -> 179602 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos11.jpgbin0 -> 173473 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos12.jpgbin0 -> 183941 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos13.jpgbin0 -> 187324 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos14.jpgbin0 -> 162501 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos15.jpgbin0 -> 162483 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos16.jpgbin0 -> 178526 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos17.jpgbin0 -> 192305 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos18.jpgbin0 -> 180704 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos19.jpgbin0 -> 172664 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos20.jpgbin0 -> 175820 bytes
-rw-r--r--17554-h/images/vos21.jpgbin0 -> 167085 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/17554-8.txt9862
-rw-r--r--old/17554-8.zipbin0 -> 196439 bytes
-rw-r--r--old/17554.txt9862
-rw-r--r--old/17554.zipbin0 -> 196052 bytes
32 files changed, 39826 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/17554-0.txt b/17554-0.txt
new file mode 100644
index 0000000..57e90fc
--- /dev/null
+++ b/17554-0.txt
@@ -0,0 +1,9847 @@
+The Project Gutenberg eBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
+most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
+whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
+of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
+www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
+will have to check the laws of the country where you are located before
+using this eBook.
+
+Title: Vogels van diverse pluimage
+
+Author: Carel Vosmaer
+
+Release Date: January 23, 2006 [eBook #17554]
+[Most recently updated: May 26, 2021]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: UTF-8
+
+Produced by: Marc D'Hooghe
+
+*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+
+
+
+VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE
+
+door
+
+CAREL VOSMAER
+
+
+ * * * * *
+
+GEÏLLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS
+
+ * * * * *
+
+INLEIDING.
+
+
+Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord,
+dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo
+mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen.
+Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden
+nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie
+beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene.
+
+Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is
+Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hiërogliefen.
+Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hiërogliefen
+zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen?
+Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch
+voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een
+gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift.
+Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van
+het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede
+dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich
+namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde
+dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder
+seculariseerde en algemeen menschelijk maakte.
+
+En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei
+men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige
+verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek
+te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen
+jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken
+om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar
+weinige zijn duurzamer.
+
+ * * * * *
+
+Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde
+gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken,
+waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren
+novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al
+eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten,
+verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude
+illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm
+is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt,
+waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den
+komischen vloek van Bilderdijk:
+
+ Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien,
+ Beelde aap of hond in kouden steendruk uit,
+ Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien
+ En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit!
+ .................................................
+ Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien!
+
+Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo
+elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde
+kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan
+elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het
+bespottelijke van het verouderen verheft.
+
+En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt
+men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis
+onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt
+of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen
+nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven,
+ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt
+is, omdat wij het niet laten kunnen.
+
+En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en
+gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in
+eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieën. Dus een
+minder volstrekte maat genomen.
+
+Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden
+gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die
+novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen
+gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van
+een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets
+teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der
+taal?
+
+Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen
+de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de
+_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel
+leggende, zeide:
+
+--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die
+stukken voor een herdruk goed vindt.
+
+--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop
+doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar....
+
+Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van
+mijzelven.
+
+Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide:
+
+--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen
+of je ze nog eens wilt laten drukken.
+
+Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is.
+
+Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een
+berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij
+waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is
+ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele
+boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde,
+namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt
+worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een
+schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne
+geschriften.
+
+Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en
+deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men
+er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere
+letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het
+boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet.
+
+Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen
+verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed
+opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is
+een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte
+kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave,
+naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk,
+gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met
+verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer.
+Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft
+eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen.
+Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist
+nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese,
+eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte
+speculatie blijken, die de kosten niet loonde.
+
+Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven
+en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen
+verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den
+smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig
+degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en
+het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd
+exploiteerde.
+
+De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij
+even goed als nieuw.
+
+Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en
+te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn
+voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het
+fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van
+slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende
+worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd
+en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is,
+heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid
+eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en
+hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te
+pronken en te verleiden.
+
+Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken.
+Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de
+puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar
+verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede
+qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel
+en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de
+markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige
+stemming.
+
+Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs
+zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik
+liever geen namen noemen.
+
+De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de
+werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te
+onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich
+vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede
+gepronkt kunnen worden.
+
+ * * * * *
+
+Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij
+verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een
+gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een
+boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem
+bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden,
+en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje
+mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen
+beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de
+gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het
+kindeke Jezus in zijne armen hield.
+
+Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen
+de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste
+aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan
+de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en
+vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en
+bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld
+door.
+
+Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu
+opeens weer voor mij zag.
+
+--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.
+
+--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat
+niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien.
+
+--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden?
+
+--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee
+aankomen?
+
+--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft
+juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.
+
+--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere
+vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen
+kunnen.
+
+ * * * * *
+
+En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor
+mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak
+veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten
+zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van
+aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor
+mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:
+
+"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het
+was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn
+ingewand bitter."
+
+Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven;
+jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de
+schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en
+de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn
+gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan
+wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de
+droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft
+een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden
+en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin
+wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en
+onvoldaanheid.
+
+Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is
+begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en
+telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort,
+verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en
+eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude
+portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten
+komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen
+zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?
+
+En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als,
+vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te
+voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere
+gemoeds-orchydaeën, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt
+gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen
+weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van
+vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters
+zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke,
+onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel
+vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij
+het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur,
+vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel
+asch.
+
+Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de
+nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.
+
+Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig
+leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en
+geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met
+gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar
+daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker,
+sterker en bestand tegen weer en wind.
+
+Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met
+de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat
+oordeelt het heden over het verledene?
+
+Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan
+het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter
+acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest
+gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden.
+Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde
+zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven.
+Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden?
+
+En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook
+in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner
+phantasie.
+
+Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor
+anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas
+ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en
+daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets
+transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts
+gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw
+de wereld in?
+
+Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem,
+der eigenliefde, en moeten wij vreezen:
+
+ Nochtans 't geschiet op liste,
+ Alzoo ik mercken kan,
+ Daer praet een blau sophiste
+ Met den armen lettermann.
+
+ * * * * *
+
+Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige
+bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier
+slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog
+goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven;
+ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte
+hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu,
+na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun
+gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen
+maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te
+zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene
+kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al
+mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in
+eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in
+de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene
+veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder
+zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.
+
+Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt
+uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen
+sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.
+
+Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen
+vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun
+koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw
+duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot
+en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.
+
+De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige
+schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en
+het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij
+het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.
+
+Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,
+
+ Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.
+
+Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe
+men dat volkje moet toespreken:
+
+ Ehophophophophophophophophophop
+ Io io, ito ito ito ito
+ Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,
+ Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk
+ Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,
+ Zaadkorrellezende bent,
+ Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,
+ Die in scharen de voren
+ Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt
+ Lieflijk met zoeten zang
+ Tio tio tio tio tio tio tio tio
+ Wie er van u in de tuinen en klimop
+ twijgen het voedsel u leest,
+ Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbeziënpikkers,
+ Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,
+ Trioto trioto totobrix.
+ Die, op de lage moerassen, de bijtende
+ Muggen opsnapt, of de waterstreken
+ Bewoont en het schoon Marathonische grasland,
+ Vogel, gij bontgevleugelde,
+ Hazelhoen, hazelhoen,
+ Gij ook, die over den golfslag der zeeën
+ Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.
+ Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!
+ Al de geslachten verzaamlen wij hier nu
+ Van 't langhalzig vogelenvolkjen.
+ Want, hier komt een wijze grijsaard,
+ Vol van nieuwheid,
+ Nieuwe dingen komt hij stichten.
+ Komt hier ter vergaadring allen,
+ Haast u, haast u, haast u, haast u,
+ Torotorotorotorotorotix
+ Kikkabau, kikkabau,
+ Torotorotorotorolililix!
+
+Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes,
+is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en
+gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_.
+
+Ik mag van deze "lustige, geflügelte buntgefiederte Dichtung," zooals
+Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de
+domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is
+misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflügelte,
+buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's
+Papagenen--melodieën! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van
+schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters
+had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in
+zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid
+aanschouwt.
+
+Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a
+Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout,
+vol dolle idealen en snijdende parodieën, met wat obsceniteiten,
+afgewisseld door de zangerigste melodieën--fijne poëzie en
+nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden,
+eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen,
+terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte.
+Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar
+exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en
+Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.
+
+Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te
+zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden
+niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in
+de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem
+voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte,
+zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar
+stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen
+de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en
+klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de
+hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de
+vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve
+zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich
+in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en
+heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad
+bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot
+de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de
+heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met
+vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt
+koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad.
+
+Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei
+verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs
+op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de
+hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm
+verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens
+macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer
+omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag.
+
+Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos,
+een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen
+beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat
+voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den
+lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is
+geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den
+heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al
+toe.
+
+Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot
+vrouw geven.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon.
+
+Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te
+halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken.
+
+Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre
+schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij
+zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke
+geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te
+gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen
+Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia.
+
+En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.
+
+Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de
+gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?
+
+Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten,
+dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met
+een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den
+ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft
+van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.
+
+
+NOTEN:
+
+[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst
+in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had
+gezien.
+
+[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland,
+1856
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE KUNSTENAARS.
+
+
+Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij
+woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den
+bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn
+denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en
+de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij
+spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de
+heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poëzie der
+kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond
+door hen de liefelijkste wereld.
+
+Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.
+Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de
+wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te
+werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet
+denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.
+
+En de geesten verdwenen.
+
+Hoe verdwenen zij?
+
+Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij
+dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon
+is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger
+wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu
+beter.
+
+En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog
+twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is
+alleen schors, spint en hout.
+
+Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan
+moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en
+toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te
+morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen
+geest in; ook in de kunst is geen geest.
+
+Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen
+bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men
+niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo.
+
+In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht
+spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn,
+die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn.
+
+--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom
+komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei
+goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten?
+
+--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen.
+
+Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op
+aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste
+der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer
+geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en
+zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve
+al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden
+niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil
+en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in
+het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de
+reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als
+geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op
+bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame
+gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende,
+gierende en jankende door de nachtelijke duisternis.
+
+De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger
+wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk
+tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de
+zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder
+de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts
+uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen.
+
+Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de
+beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de
+geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te
+voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de
+velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en
+dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de
+suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen
+door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek;
+zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn
+hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende.
+
+Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest.
+
+ * * * * *
+
+Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee
+van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren.
+
+--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn
+moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt!
+
+--Ik heet Lucht, zeide de een.
+
+--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst.
+
+--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet
+anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen
+en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een
+besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn
+hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt
+gij nog iets meer dan natuurwetten?
+
+--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en
+drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de
+aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke
+dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in
+stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de
+rust van den winter bereid.
+
+--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met
+eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige
+arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en
+algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook
+kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat
+begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo
+neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd
+was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op
+de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare
+kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij
+onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een
+bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der
+boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze
+met kunstzin beschouwd?
+
+--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en
+meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit
+scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men
+schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het
+heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst
+tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.
+
+--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht.
+Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten,
+drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer
+van ons, omdat òf stoffelijke armoede, òf armoede des geestes hen
+onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.
+
+--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?
+
+--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees
+voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals
+het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?
+
+Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af
+en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik
+ontdekte toen een treffend schouwspel.
+
+--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.
+
+--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot,
+het is loutere liefde voor het schoone.
+
+--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags
+hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk
+licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun
+kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben,
+slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke
+kunst!
+
+Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de
+middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de
+glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van
+hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de
+kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en
+hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.
+
+Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de
+straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de
+geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.
+
+--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij
+neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar
+morgen zult gij onze werken zien.
+
+ * * * * *
+
+--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst
+ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden!
+
+Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.
+
+Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten.
+Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst
+had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van
+ideeën hadden, die onuitputtelijk was.
+
+Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van
+breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.
+
+Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen
+plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten
+uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op
+het glas.
+
+Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloë's en cactussen
+na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het
+morgenland, de wieg des menschdoms.
+
+Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van
+hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de
+schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en
+werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid
+voortgebracht.
+
+Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor
+rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan
+zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele
+zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar
+geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die
+met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare
+gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.
+
+Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was,
+doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te
+werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren,
+cactussen, cederen, palmen, orchydaeën, en wat al meer, vreemder en
+zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen;
+fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de
+geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het
+was immers maar kunstwerk!
+
+Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel
+de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij
+doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog
+treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer
+zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging
+hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het
+minste nut in.
+
+Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste
+versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er
+ongevoelig voor.
+
+Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht
+van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en
+prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.
+
+Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men
+ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.
+
+Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren
+de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo
+ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof
+tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden
+gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de
+ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg,
+zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en
+weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin
+om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne
+bestemming vervullen.
+
+ * * * * *
+
+Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen
+vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk
+zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde
+tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de
+bloemen en planten nieuwe gloed en verven.
+
+Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de
+gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt
+zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn
+toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de
+aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den
+eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die
+kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een
+liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de
+betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen,
+edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd,
+als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone
+kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens
+groot en liefelijk geweest is.
+
+Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel
+is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het
+nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet
+bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat.
+
+Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons
+te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij
+beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig
+werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt
+zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het
+scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken
+vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst
+verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de
+eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het
+oor:
+
+--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen
+weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender,
+en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen
+die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij:
+hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij
+zijn eeuwig!
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN OUDE STRIJD.
+
+
+Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische
+_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel
+diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der
+handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft
+niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen
+leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij
+elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de
+overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw
+leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de
+verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den
+onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane
+ontwikkelt zich een nieuwe groei.
+
+Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en
+elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven
+en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de
+bijzondere vormen, waarin zij optreedt.
+
+Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten
+doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet.
+Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het
+leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende,
+twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie
+huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen
+dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen
+kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet
+begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de
+uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken
+niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de
+haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk
+zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om
+van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen.
+
+De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te
+berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven,
+waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan
+weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk
+volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne
+machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien
+greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en
+de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der
+tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder,
+moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen
+schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel
+schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten
+van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan
+weer in de gewone plooien.
+
+Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige
+gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten,
+en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als
+iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit.
+
+Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende
+komen wij in een dorp.
+
+De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten
+in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het
+open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter
+in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw;
+worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de
+toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene
+heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine
+broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een
+schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in
+eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van
+de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men
+ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes,
+eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen
+naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar
+wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar
+drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee
+bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van
+de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En
+waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang
+tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen
+nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere
+oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaïsme
+en naïefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en
+verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige
+onderschriften:
+
+ Moeder zeit wel dat is fraai
+ Daar zit hij in de eetschapraai.
+
+Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de
+groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die
+oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje
+zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het
+was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed
+uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik
+dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering
+aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een
+Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe
+namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter
+niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer
+kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk
+figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar
+zij ook neerkwamen.
+
+Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten:
+van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine
+jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan
+begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige
+beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat
+ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen
+van den goeden man.
+
+Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het
+oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote
+medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en
+staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de
+kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen
+wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering
+hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd;
+zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt.
+Alles is verzegeld, maar ééne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en
+als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even
+ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend
+of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere
+uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge
+ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt
+niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van
+het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed,
+voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep
+rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare
+vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de
+flesch gebroken is.
+
+Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt;
+acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd
+wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen;
+paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers;
+en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en
+dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van
+hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen
+groet.
+
+ * * * * *
+
+Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven
+en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den
+openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden,
+tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje
+aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een
+doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een
+keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen
+heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en
+alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge
+meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij
+deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de
+overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep
+zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden.
+
+--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht,
+dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde.
+
+--Dat is hij net, zuchtte eene andere.
+
+--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde.
+
+--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat
+de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw
+Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of
+eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster
+tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze
+weg.
+
+--Wat zeg je, me lieve mensch!
+
+--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in
+'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te
+overdenken.
+
+--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar
+zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een
+mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet
+oordeelen, de Heer heeft het oordeel.
+
+Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene,
+kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet.
+
+Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te
+verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd
+levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid
+of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een
+aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had.
+
+--Heeft hij iets beschreven?
+
+--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij
+achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.
+
+--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was
+altijd wel wat losjes met 't geld.
+
+--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed
+op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig
+toekomt!
+
+--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij
+had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen,
+ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.
+
+Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook
+reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne
+onverstoorbare rust.
+
+--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en
+afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl
+zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden
+behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig
+was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog,
+toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.
+
+Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en
+zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat
+alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend
+is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.
+
+Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een
+bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde
+oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der
+aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot
+erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd
+gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de
+laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van
+zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.
+
+--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de
+notaris.
+
+Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was
+het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks
+hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en
+niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman,
+misschien met bespotting, zouden verkocht worden.
+
+Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar
+heeft ingegeven!
+
+Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald,
+omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en
+stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en
+bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts
+voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade,
+die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de
+invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam.
+
+Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de
+belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen.
+
+--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier.
+
+--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet
+eerst de fok opzetten.
+
+Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden
+randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede
+chagrijnen doos wordt gehaald.
+
+De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde
+volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig
+begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de
+linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij
+over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam
+moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen
+inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt,
+buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander
+afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog
+eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en
+weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij
+den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal
+zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook
+voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die
+er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei
+niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een
+hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten
+de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu
+volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en
+afgeknabbeld als oude munten.
+
+De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den
+linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer
+gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op
+het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen
+te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken.
+
+Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen
+met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier
+houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den
+schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt
+in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat:
+
+ _Korstiaan Krul_.
+
+--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de
+notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het
+gegraveerd ware.
+
+Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder
+de overige belanghebbenden.
+
+Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te
+merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de
+stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het
+leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid,
+binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel
+en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat
+buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het
+geopende venster te schrijven, en de verkoop begint.
+
+De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar
+eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de
+voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de
+hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas
+weggevlogen,--komaan, van een gulden af, éen gulden, om achttien
+stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om
+twaalf,--(langzamer) om elf, om tien....
+
+--Mijn! wordt er gegild.
+
+--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn.
+
+Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen
+achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze
+aardigheid volgde.
+
+Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene
+onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens,
+wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee
+gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper,
+acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz.
+
+Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht.
+
+--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, éen gulden
+voor van Dorsen, hè? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de
+eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van
+Leeuwen.
+
+En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de
+andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden.
+
+Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de
+omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen,
+en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van
+een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der
+erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en
+baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden,
+zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de
+voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl
+daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der
+menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu
+eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht"
+aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte
+vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;"
+of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn
+antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan
+naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de
+groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de
+kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is
+weder afgeweven.
+
+In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had
+met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en
+verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw.
+Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de
+bloemen, en het onkruid van den ander.
+
+ * * * * *
+
+De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land,
+dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd
+met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen
+wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde
+zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom,
+stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend.
+Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud
+Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard,
+en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd
+werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte
+Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het
+was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen,
+die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en
+grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende
+hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid,
+die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of
+ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand
+overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten
+de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen,
+gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude
+stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.
+
+Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden
+weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch
+gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar
+niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de
+hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de
+eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en
+hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een
+hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl
+haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak
+duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke
+beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.
+
+De wandelaar ging naar haar toe.
+
+--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij
+droevig.
+
+--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.
+
+--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk,
+werk te vinden.
+
+--Gaf hij u werk?
+
+--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd
+bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....
+
+--Waar vandaan?
+
+--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de
+verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken,
+zóó ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier
+kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij
+zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met
+gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij
+jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en
+strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!)
+... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik
+had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het
+onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender,
+mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in
+plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij
+liepen,--maar de baas zag dit niet.
+
+Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik,
+toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik
+haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik
+weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst
+had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en
+redde ons toch weer....
+
+Er waren eenige oogenblikken van stilte.
+
+--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten
+worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het
+graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde
+ging zij vertrekken.
+
+O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al
+gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de
+eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche
+dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet
+verwerpelijk exemplaar gevonden.
+
+--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de
+vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van
+mij aannemen, en mijner gedenken?
+
+Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad
+voort, den langen weg op, die voor hem lag.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EENE PREEK IN 1629.
+
+
+ DE PREEK.
+
+ _Hebt God lief met geheel uwe ziel.
+ Hebt uwen medemensch lief als u zelven.
+ Daar is geen grooter gebod dan deze twee_.
+
+Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de
+huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den
+bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien,
+waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk
+onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die
+schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit
+al deze boeken had weggescheurd.
+
+Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der
+verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag
+aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de
+"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort
+geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden
+zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont
+der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis
+van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden,
+al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de
+sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig
+gezicht! de voor zichzelf geëischte en nauwelijks verkregene, met de
+uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor
+enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen
+aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan
+zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in
+lijden, streven en overwinnen, op te leggen.
+
+Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den
+boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er
+is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat
+men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met
+opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met
+wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men
+nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.
+
+Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal
+woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de
+eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen
+voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile
+schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het
+groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de
+kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden
+der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de
+bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden
+geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden
+gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast,
+verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te
+worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de
+vunzige lucht en verstikte onder het onkruid.
+
+Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout
+vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden
+het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok,
+wraak en vijandschap vervulde.
+
+Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig:
+dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot
+de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide
+Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het
+voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en
+stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche
+duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en
+slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het
+onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch
+gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en
+jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij
+ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan
+kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op.
+
+Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is
+het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt,
+den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op
+de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de
+getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht
+uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op
+gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de
+vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij
+hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen,
+en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet
+door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten
+opgenomen en schieten daar welig op.
+
+Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar
+lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een
+liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de
+mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat
+wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627
+reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te
+vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen
+waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins,
+hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als
+gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en
+gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de
+verdrukten gehandhaafd.
+
+Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde
+gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer
+laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam
+gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den
+preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat
+men het Trojaansche paard had binnengehaald!_"
+
+In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten
+den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin
+hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke
+aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging
+ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet
+heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des
+stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide
+altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit
+zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo
+niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:
+
+ Malle Jantje
+ Kerkgezantje,
+ Ik u vraag:
+ Waarom huilt gij?
+ Waarom pruilt gij
+ In den Haag?
+ Is 't uit ijver?
+ Krijt vrij stijver.
+ Maar ik meen,
+ Dat het kussen
+ U zou sussen
+ Wel in vreên.
+
+Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd
+bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf
+Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg
+af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf
+bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de
+vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin
+had.
+
+Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle
+zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar
+eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den
+Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras
+bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van
+dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_
+een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene
+ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw
+nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige
+voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch
+samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij
+niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef,
+aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van
+zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de
+Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds
+machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene
+zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens
+gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik
+in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint
+voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.
+
+Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een
+fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet
+minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze
+modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.
+
+Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_
+zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje
+gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor
+krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt.
+Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen
+wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den
+fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:
+
+ Een over-laden oor met oude-moeders beenen,
+ Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;
+ Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;
+ Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;
+ Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;
+ Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;
+ Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;
+ Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;
+ Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.
+
+Hij vergeet ook niet
+
+ ..................... 't pinceel dat geven zal,
+ Dat de natuur vergat .........................
+
+Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege
+opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den
+rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en
+paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met
+juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm
+hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.
+
+Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met
+den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van
+meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de
+fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen
+sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede
+rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten
+schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van
+verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere
+_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken.
+
+Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de
+aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde
+luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte,
+tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers,
+die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de
+hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.
+
+--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te
+leunen, aan zijn buurman.
+
+--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als
+gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder
+opwekkenden aard.
+
+--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede
+spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol
+ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....
+
+De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht
+deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden,
+want men moest voorzichtig zijn in die dagen.
+
+--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging
+de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal
+laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren
+burgemeesters!
+
+Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had
+aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de
+ware kerk dienen moest.
+
+--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker,
+op een toon, die lof noch blaam, aanduidde.
+
+--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken
+zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen
+voor burgemeesters ontboden.
+
+--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had
+uitgevaren....
+
+--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind
+zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen.
+
+--Is dat burgemeester Geelvink?
+
+--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en
+wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al
+met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank.
+
+--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den
+wettigen magistraat.
+
+--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en
+zijn buurman met wantrouwen aanziende.
+
+--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze.
+
+--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had
+zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten.
+
+De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op
+de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats
+genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een
+vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat
+laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat,
+met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende
+wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met
+sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men,
+wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller
+oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone
+en edele geopend is.
+
+Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens
+psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken.
+
+Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw
+lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding
+der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij
+rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van
+anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en
+geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren
+wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te
+beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking
+tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen?
+
+Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook
+boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult
+overtreffen?
+
+Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld,
+zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die
+metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen
+sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten,
+dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood
+gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de
+bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is
+het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en
+twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het
+aangezicht werpt.
+
+Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die
+vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit,
+dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen
+in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe
+geestelijke heerschzucht naar een hiërachischen invloed haakt zooals gij
+dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze
+koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat
+gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve
+van uwe zaak.
+
+De prediker heeft den tekst gelezen:
+
+1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden
+hadden_.
+
+Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje
+zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst
+is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter
+zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den
+dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten?
+Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren
+nog steeds de _question brûlante_, de grootste bewegende kracht dier
+dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond.
+
+Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot
+kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd
+voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor
+burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een
+Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen
+paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de
+vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk,
+gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd
+stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim
+ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende
+schotschriften onder de gemeente verspreid--petitiën--en de gemoederen
+waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel
+beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van
+eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van
+regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus
+en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de
+synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste
+adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen
+en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die
+religie was.
+
+Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en
+ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich
+weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel
+vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en
+invloeden gestookt werd.
+
+Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen
+tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten
+toon had zien hangen:
+
+ _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden?
+ _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden,
+ Gezworen aen haer overheden.
+ B. Dat dient als onkruid uitgewied,
+ Ons Zalichmaeker leert dit niet,
+ Die 't volk gehoorzaemheit gebiet.
+ Wie port haar aen tot zulke ranken?
+ S. De boden van Synodes banken.
+
+Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw,
+toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot:
+
+ S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen,
+ Stadsbeedlaar die nu opgewassen
+ Zijn voesterheeren wil verbassen.
+ B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt,
+ Gebraden en met Smout gedroopt,
+ 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt.
+
+En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn
+medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat
+wij ook de onze zullen besluiten.
+
+De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een
+einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen
+garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden
+vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten
+veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te
+vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd
+en gecanoniseerd.
+
+De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder
+kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe
+aanraking zou ze weder openrijten.
+
+ * * * * *
+
+Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van
+dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt:
+hij had de geschiedenissen van Israël verhaald, hoe Rehabeam koning
+geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de
+ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe
+hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te
+onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de
+predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren
+ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was
+dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)
+
+Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israël de
+ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en
+hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd
+rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij
+hij zich naar burgemeesters bank wendde:
+
+--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen,
+sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie
+verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons
+met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer
+hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze
+bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem
+zeide: zijt gij de beroerder Israëls?
+
+Toen zeide Elia: lk heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders
+huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baälim navolgt.
+
+Wie zijn de beroerders in Israël? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand
+tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den
+raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht!
+Gij luistert naar een hoop poëten en orateurs en juristen, die hunne
+dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de
+Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad
+en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen
+herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij
+raadslagen!
+
+Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt
+die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want
+de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug
+van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze
+geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!--
+
+ * * * * *
+
+Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven
+gedurende de preek?
+
+Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat,
+een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had
+gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet
+had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie
+het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten
+verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig
+rijpen en vrucht dragen.
+
+ * * * * *
+
+DE MAGISTRAAT.
+
+Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als
+kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de
+klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een
+nieuw te stichten, deed men het nog maar met het
+
+ Aeloud Stadhuis, verminkt Stéhuis,
+ Gewoon van ouderdom te bukken.
+
+Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond,
+was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel,
+beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links
+de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der éene zich
+boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische
+klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee
+de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde
+toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer
+nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds
+meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde
+roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse
+trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het
+was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden,
+binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters
+reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en
+boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt.
+De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed
+binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende,
+bleef staan.
+
+--Is de weleerwaarde heer Smoutius present?
+
+--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer
+wachtende; zal hij--
+
+--Geleid hem bij burgemeesteren.
+
+Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel
+van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen,
+die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde
+regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de
+prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad.
+Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts
+schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen
+gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en
+pijnlijke stilzwijgen hem raakte.
+
+Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo
+hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag
+toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar
+den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie
+nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony
+Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit
+patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van
+het gezag ook den wil om het uit te oefenen geërfd hadden; allen reeds
+dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden.
+Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader,
+reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden
+doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap
+uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem
+II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en
+gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en
+tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom
+verspreid schotschrift waarschuwde:
+
+ Dit zijn de Quanten
+ Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz.
+
+allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van
+God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der
+medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang
+der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de
+volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig
+jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste,
+bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en
+spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der
+Helst hem schilderen zal.
+
+--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden.
+
+--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver
+in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs
+een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand
+houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts
+vormelijke beleefdheid in lag.
+
+--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur
+openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen
+opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste
+biddagpreek.
+
+--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch
+is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij
+daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst,
+het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet
+niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten
+eenvoud.
+
+Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons
+gezegd had.
+
+Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de
+ingehouden drift.
+
+--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken,
+en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen
+brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in
+oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden,
+en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou.
+
+--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die
+waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords,
+dit der gemeente onder 't oog te brengen.
+
+--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo
+zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatiën te onderhouden,
+tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer
+daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over
+uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe
+politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat.
+
+--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met
+potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de
+geïncrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen.
+
+De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde
+Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te
+zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken.
+
+--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van
+verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft
+daartoe geen verlof gegeven.
+
+--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te
+beoordeelen.
+
+--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de
+preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde
+eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe
+opgeëischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israël den
+magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten
+bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israël
+genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in
+burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan
+strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan
+niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te
+kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot
+opstand predikte.
+
+--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden,
+zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed,
+over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds
+wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te
+beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een
+predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare
+afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan;
+meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht
+geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam
+niet alles kan of durft.
+
+Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier
+autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het
+toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker
+thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders
+het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven
+zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in
+uw eigen oog voorbij!
+
+Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de
+hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien
+geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd."
+
+Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te
+passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom
+zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat
+gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de
+gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de
+saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam:
+
+--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor
+burgemeesteren van Amsterdam staat.
+
+Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in
+deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd
+hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en
+meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de
+stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven
+zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo
+dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men
+moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden,
+mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen
+vindt, maar gewoon waren zelve, nú te velde, dán op de vloot, dán als
+gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen,
+van het woord en van het zwaard.
+
+Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten
+toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar
+ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet
+gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want
+achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het
+volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met
+blinde kracht voortholt.
+
+Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de
+wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie
+heerschen zou.
+
+Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan;
+de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om
+burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en
+hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze
+geheel kerkelijke zaak te oordeelen.
+
+Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak
+te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te
+kennen.
+
+--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de
+strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociëteit, noch het recht
+der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie,
+maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den
+preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat
+de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en
+zonder vorm van proces alle seditieuze predikatiën weren.
+
+Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden,
+zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3]
+hem voor den geest kwam, meende Smout nog ééne poging te moeten wagen op
+hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden.
+
+--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des
+Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israël, gij zult het
+moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de
+hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede
+zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk
+moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als
+hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand:
+--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat
+elders te moeten zoeken.
+
+--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij
+hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht
+zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den
+kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat
+hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie
+tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor
+niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste
+komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen
+zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden.
+
+--Uwe zaak zal in advies gehouden worden.
+
+Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en
+terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden,
+werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en
+dunner.
+
+NOOT:
+
+[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet.
+
+ * * * * *
+
+DE VRUCHT DER PREDIKING.
+
+
+ En geen Monarch zoo gau
+ Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau
+ Kalchas in Vondels _Palamedes_.
+
+Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende
+woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten
+tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was
+geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich
+over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was
+allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het
+volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste
+driften.
+
+Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische
+bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het
+volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de
+meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren,
+de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht.
+Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en
+staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum
+mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht,
+wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het
+nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden
+werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde.
+
+In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der
+Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een
+beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de
+traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen
+en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de
+verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze
+personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er
+thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het
+beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch
+woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in
+Amsterdam te vinden was.
+
+Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu
+gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders
+en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de
+kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets
+beloofden.
+
+Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen
+eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter
+gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien
+waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen
+zijn.
+
+De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede
+groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of
+het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open
+veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte,
+vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen
+behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij
+zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij
+dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de
+een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de
+dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij
+opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich,
+daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man
+ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en
+doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes.
+
+Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook
+afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische
+geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen,
+die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel,
+dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne
+aderen zat en door het vel doorscheen.
+
+Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op
+het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht,
+had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden
+gestrooid--vonken in het buskruid.
+
+--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die
+wij meer bijzonder beschouwden.
+
+--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang
+zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst
+van avond.
+
+--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.
+
+--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij
+komen van avond weer bijeen.
+
+--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.
+
+--Waar--waar komen ze van avond?
+
+--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!
+
+Dat kruiste elkander uit dertig monden.
+
+--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze
+gewezen soldaat.
+
+--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer,
+opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als
+de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel
+uiteen!
+
+--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de
+magistraat is zelf Arminiaansch.
+
+--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!
+
+De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te
+zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.
+
+--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de
+goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem
+zelf wegjagen....
+
+--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er
+tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"
+
+--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij
+heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom
+willen zij den prins ook weghebben....
+
+--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de
+opgewonden kroeskop.
+
+De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het
+publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.
+
+--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen
+zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd,
+
+ Toen mijnheer de Prins
+ Gommers zijd' die boven hing
+ Troostte met zijn stalen kling.
+
+--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te
+vegen!
+
+--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware
+geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de
+Baälim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden
+van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.
+
+--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop
+tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te
+vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder
+ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei,
+licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling
+meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar
+in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen
+en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij!
+
+De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der
+aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den
+breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon
+schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en
+stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit één
+stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den
+andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in
+de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.
+
+Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met
+het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de
+woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.
+
+Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook
+gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.
+
+De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de
+woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke
+geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.
+
+De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of
+verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar
+buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes
+bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden
+medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar
+helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen
+vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en
+rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken.
+Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been
+raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan
+ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde
+tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij
+doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde
+zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en
+opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele
+beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar
+lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield
+daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar
+Joris Klaasz., de verdachte, woonde.
+
+--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter
+preek!
+
+--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken
+open!
+
+Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men
+schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der
+bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot
+stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog.
+
+--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan?
+
+--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen,
+klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er
+wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open
+of je huid is er mee gemoeid!
+
+--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet
+gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering.
+
+--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand!
+
+--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien....
+
+Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters
+doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik,
+twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar
+de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij
+zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer
+afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de
+deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden
+tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen.
+Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de
+schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de
+schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te
+schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een
+bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde;
+met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de
+deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende
+paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die
+hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want
+hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en
+kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te
+redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en
+werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur
+den binnendringenden aanbood.
+
+Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant,
+geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog
+bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te
+rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te
+slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al
+eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder
+vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een
+korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht
+te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in
+elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de
+grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde.
+
+Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden
+wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen
+opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de
+beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou
+er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge
+soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol
+hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen
+hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne
+studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een
+wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte,
+gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De
+krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is
+ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als
+een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man
+hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde.
+
+--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik,
+liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn
+mond bedekte,--op zij!
+
+Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste
+oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat
+men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende
+huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte
+en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die
+zich daartegen kantte.
+
+--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het
+voortgaan, kent ge mij?
+
+--Neen, was het antwoord.
+
+--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even
+van het hoofd.
+
+--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.
+
+--Woont gij hier? Wie zijt gij?
+
+--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen.
+Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.
+
+--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.
+
+--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende
+en den hoed afnemende.
+
+Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de
+schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of
+hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind
+van Sylvius' vrouw.
+
+ * * * * *
+
+Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt
+te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.
+
+Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar
+dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht,
+maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan,
+die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze
+gedacht en gemompeld over het gebeurde.
+
+Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering
+geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens
+bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te
+toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu
+bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had
+gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij,
+die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs
+wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat
+burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste
+politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.
+
+ * * * * *
+
+Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de
+woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en
+in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.
+
+Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad,
+waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een
+papier in den zak draagt van dezen inhoud:
+
+ * * * * *
+
+Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen
+Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt
+en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op
+pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den
+Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630.
+
+ Ter ord. van haer E.E.
+ D. MOSTART.
+
+
+ * * * * *
+
+
+BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK.
+
+
+Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij
+verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren.
+
+Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste
+menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het
+lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen
+noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste
+leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene
+pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de
+bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief;
+het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van
+anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij
+doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens
+aan anderen kijken.
+
+Zoo gaat het ook nu.
+
+Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin.
+Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters
+gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige
+vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne
+geschiedenis ten einde te zien brengen?
+
+--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_.
+
+Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans
+dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de
+vervlogene jaren.
+
+Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de
+geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard
+is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in
+verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe
+verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en
+gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde
+blijft, en vele duizenden in het leven van éénen trekken uit hun eigen
+leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen,
+indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga
+bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als
+in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een
+spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en
+beschaafden gehouden wordt.
+
+Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet
+verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij,
+een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons
+voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste
+bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar
+de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn
+er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen,
+als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in
+overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in
+de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het
+is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks
+leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of
+in het geheel niet geschreven werden.
+
+Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen
+voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk
+omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is
+waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar....
+
+Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel
+geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt.
+
+En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht.
+genomen:
+
+_Le secret d'être ennuyeux c'est de tout dire._
+
+Ik heb vóór mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding
+gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo
+gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op
+was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik
+op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon,
+Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten
+teweegbrengen.
+
+Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van
+verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging
+gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen.
+
+Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht;
+tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de
+moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde
+der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en
+meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar
+zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik
+aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder
+elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn
+dan wel een jongen, en dergelijke.
+
+Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die
+hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst
+heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken,
+gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht,
+ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israëlietisch,
+Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch,
+middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste
+te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis
+gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van
+den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was
+geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog
+ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen
+en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was
+opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk
+recht en usantiën in acht te nemen en letterkunde voor de advertentiën
+en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der
+_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de
+odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te
+behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en
+astronomische quaestiën, en daarbij de systema's van Julius Caesar en
+Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden,
+doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten
+Februari.
+
+Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is
+Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke
+wijsheid omvatte!
+
+Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene
+lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den
+burgerlijken stand aan te geven.
+
+--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner
+snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen
+klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind
+niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang
+zooveel opschudding gemaakt te hebben!
+
+--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is
+allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit
+ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen
+geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een
+onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien
+de wereld op hen maakt!
+
+Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei
+andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet
+is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling.
+
+De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen
+zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen
+bekendgemaakt.
+
+Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste
+kreet was: _à boire, à boire, à boire!_
+
+Zoroaster barstte terstond in lachen uit.
+
+Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te....
+
+Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk
+[Grieks:_mê, mê, mê_], riepen, dat is: neen, neen, neen!
+
+Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik
+mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide.
+
+Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed
+als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als
+iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het
+al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den
+menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze,
+den mond te stoppen.
+
+Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne
+negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat
+zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne
+ontboezeming lag....
+
+Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de
+wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen?
+
+Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt
+hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer
+streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben,
+en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen
+gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand
+zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik
+van plan ben, het zeer spoedig te worden.
+
+Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd
+ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die
+prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de
+menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en
+uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit
+doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te
+prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.
+
+En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk
+gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand,
+van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?
+
+Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in
+mij zat.
+
+Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet
+eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer
+Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste
+goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want
+dokter Vijzel zat vol grillige ideeën. Maar ik geef u de verzekering,
+dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.
+
+--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....
+
+Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u
+voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor
+den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is
+mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar
+heel raar en kaal in de kleeren uit.
+
+--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.
+
+--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees
+nederig....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te
+prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een
+gek, zeg ik....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Is een, gek, zeg ik, men moet....
+
+Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij
+mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp
+voet bij stuk.
+
+--Men moet....
+
+--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met
+een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het
+uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar
+niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met
+prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik
+ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend
+geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat
+ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen
+sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een
+hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij?
+
+Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd.
+
+ * * * * *
+
+Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens
+klein geweest.
+
+Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik
+niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te
+deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven
+voorvallen.
+
+Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende
+fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen.
+
+Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader
+met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een
+kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij
+streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind.
+
+--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over
+de haren van het kind.
+
+--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met
+afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk,
+als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan!
+Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en
+bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen
+in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der
+hersenen?
+
+--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal
+de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.----
+
+Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling
+afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der
+hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den
+schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de
+vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke
+werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het
+stoffelijke.
+
+--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en
+den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen
+zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene
+ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden,
+waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind,
+verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden?
+
+--Ingeënt zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeënt worden.
+
+Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof
+ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen
+arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der
+gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die
+mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele
+schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden
+heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld
+te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende.
+
+Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek
+hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige
+twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en
+dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader,
+voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek
+toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets
+prikkelde in zijn oog, mij kuste.
+
+ * * * * *
+
+Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor
+boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat
+eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn
+vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was.
+
+De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis.
+Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke
+hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te
+willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er
+is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe
+dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare
+menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer
+bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een
+halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het
+scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn.
+
+De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een
+zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig
+van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die
+enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg
+hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer
+bemoeilijkt in het binnentreden.
+
+Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te
+kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere
+geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den
+zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van
+beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele
+portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de
+andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die
+schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben,
+als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de
+wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met
+eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen
+behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk
+waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en
+oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten
+pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met
+groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken
+overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken.
+
+Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en
+onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde.
+Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de
+heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier,
+maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude
+meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was
+geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche
+leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden,
+of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te
+noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en
+dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden
+gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch
+verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer
+practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en
+het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poëzie van het
+verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan
+voor het schemerachtige verleden?
+
+Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had,
+deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt
+Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems
+en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen
+tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de
+bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het
+_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het
+jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand
+binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte,
+maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0.
+1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt,
+werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde
+steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen.
+
+--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten;
+wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje
+misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige
+waarde.
+
+--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of
+bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En
+geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare
+incunabel, die honderden guldens waard is!
+
+--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.
+
+--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een
+familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette
+zijn hoed op en stapte de deur uit.
+
+Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was
+een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en
+vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber,
+maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een
+ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en poëzie in die vergadering,
+samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied
+van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving
+dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke
+aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die
+duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was,
+hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in
+perkamenten of lederen banden.
+
+Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene
+woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen
+zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen
+dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiëele werkelijkheid in
+dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik
+aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu
+eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen
+en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en
+derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.
+
+Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind
+breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld.
+Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven
+door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.
+
+Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte
+verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of
+las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij!
+en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque
+negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.
+
+ * * * * *
+
+Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar
+andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet
+een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een
+instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.
+
+Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor
+hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van
+werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne
+behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem
+zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?
+
+Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een
+werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij
+hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men
+hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd
+begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_
+schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat,
+als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een
+weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan
+noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver
+daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn
+stijl zoo doodeenvoudig en naïef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en
+zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de
+lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor
+hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en
+uren lang zoet mee zijn.
+
+Maar vóór alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen
+_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt
+hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan
+door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind
+beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn
+geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger,
+wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet
+telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij
+werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het
+voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal;
+vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel
+boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet
+begrepen worden. En toch blijft hij knaap.
+
+Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de
+anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op
+zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar
+eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.
+
+Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te
+begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo
+geheel ongeëvenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.
+
+Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd?
+Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls
+treffend, maar in mijne jeugd!
+
+Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een
+kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik
+gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij
+trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen
+pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het
+in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene
+eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman
+was_" tusschenbeide kwam.
+
+Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke
+jongenswereld.
+
+Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige
+Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?
+
+ * * * * *
+
+In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd
+had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met
+classieken nectar, benevens eenig modern toeëten.
+
+Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij,
+gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met
+verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij
+vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en
+Grieksch te kennen.
+
+--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste!
+Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare
+meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen,
+vergeleken bij Homeros alléén? Waar was de echte poëzie, de echte
+welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici!
+Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude
+classici!
+
+Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid
+tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat
+wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.
+
+O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook
+warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!
+
+Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler
+en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel
+bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer
+wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het
+leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog
+toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is
+het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.
+
+Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een
+levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude,
+vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis
+Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang
+gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de
+een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust
+in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op
+school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang
+en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de
+zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een
+mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.
+
+Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet
+vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan
+gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en
+banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan
+denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen
+regel uitrafelende.
+
+--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.
+
+--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.
+
+Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik
+de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte
+spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik
+bedrogen heeft op dat punt.
+
+--Stom? Pedante vent! zei Piet.
+
+--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum
+asclepiadeum is?
+
+Gelach en toestemming.
+
+--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald
+had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik
+in mijn boek keek.
+
+--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees,
+en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de
+volksgerechtigheid is snel.
+
+--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige
+ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.
+
+--Kees, is het waar?
+
+--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek,
+en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap,
+vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen
+zeggen, daar ik het van zie!
+
+Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte
+gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle
+zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een
+emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er,
+die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte
+verklikker naar huis.
+
+Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want
+de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der
+klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons
+dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende
+eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door
+de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en
+nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets
+dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken
+dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme
+vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde
+van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk
+nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was,
+dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd
+was gesprongen, redde hem.
+
+--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden,
+je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik
+je voor zal laten en voor zal laten blijven.
+
+Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn
+kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte
+bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden,
+dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.
+
+ * * * * *
+
+Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van
+den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon
+heen.
+
+--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht
+heb.
+
+--Laat zien, laat zien!
+
+--Waar heb je dien vandaan?
+
+Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van
+classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over
+goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in
+usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc.
+
+--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs.
+
+--Het is een Elzevier.
+
+--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.
+
+--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat
+mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de
+Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene
+bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te
+kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.
+
+Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en
+leende dien aan een der jongens.
+
+Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was
+weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd
+werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het
+spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.
+
+Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende
+draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het
+schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis,
+die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo
+teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer
+Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht.
+
+ * * * * *
+
+--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op
+het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne
+kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.
+
+Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige
+heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen;
+dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien
+van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd
+berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met
+fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat
+blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd
+hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels,
+misschien bloemen hadden doen opgroeien.
+
+Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw
+dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke
+eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten
+vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de
+nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de
+personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat
+altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _ééne_
+portret.
+
+Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken
+krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren
+achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd
+afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene
+muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap,
+gevoerd met oranjezijde.
+
+Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van
+genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins
+gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was
+alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het
+oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar
+hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste
+trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun
+overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen
+nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar
+karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd,
+de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret
+zou voltooien.
+
+Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds
+bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid
+voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de
+gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.
+
+ * * * * *
+
+--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide:
+ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat
+zeide....
+
+--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak,
+zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten
+waren daarmede vervuld.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de
+kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een
+christenmensch, en wel van een dominee.
+
+Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoë, en ik met
+hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het
+misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon,
+die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene
+vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret.
+
+--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke
+en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is!
+Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?
+
+--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne
+woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks
+in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing
+beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend?
+Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de
+gedachte gekomen.
+
+--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze
+gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne
+trekken hebben willen uitdrukken.
+
+--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.
+
+--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met
+verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel,
+het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de
+schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!
+
+--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar,
+wat gij daar van tante vertelt?
+
+--Zóó waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken
+duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij
+was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden
+onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden
+haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde
+vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met
+hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was
+toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel
+zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard
+veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.
+
+En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn
+vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben?
+
+ * * * * *
+
+Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze
+plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde
+mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette,
+werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar.
+
+--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo
+het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen,
+zou ik zeggen, dat zij bloosde.
+
+--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende
+wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe
+harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen
+gewreven.
+
+--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg
+mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of
+heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je
+hebt immers niets kwaads gedaan?
+
+--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik
+geloof--dat de--e kat....
+
+--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat
+heeft de kat weer gebroken?
+
+Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen
+inboedel getiërceerd had.
+
+--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.
+
+Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te
+gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer
+kunnen schrikken dan nu.
+
+--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel
+slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen
+je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd
+duizend stukken was gevlogen....
+
+De meid liep weg.
+
+ * * * * *
+
+Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar
+zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.
+
+Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v.
+N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van
+tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder
+loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en
+beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret
+stilstaan.
+
+Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?
+
+Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het
+minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk
+proces, dat in hem plaats had.
+
+Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd
+in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste
+krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap
+van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v.
+N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.
+
+--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen
+aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?
+
+--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de
+eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd
+voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo
+scherp kan oordeelen over den anderen?
+
+--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is
+het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan
+zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen
+niet in gevaar gebracht?
+
+De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer,
+zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen
+draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te
+doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen.
+
+Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas.
+
+--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen
+wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen
+daarvan tot zijn verstand doordrong.
+
+De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog
+bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog
+te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen.
+
+--Zóó heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander
+passende.
+
+--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het
+is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift....
+
+De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met
+de innigste teekenen van bewondering.
+
+--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer
+goed te maken,... ik had immers ongelijk.
+
+ * * * * *
+
+--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen.
+
+ * * * * *
+
+Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het
+_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de
+ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak
+is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar
+behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den
+mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die
+vatbaarheden te procreëeren, die men verlangt.
+
+Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het
+vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de
+onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten
+of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet
+minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het
+onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zóóveel woorden gewisseld
+zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de
+oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs,
+want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met
+juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar
+kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als
+het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste
+blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven
+onderwerpen.
+
+ * * * * *
+
+Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit,
+aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen,
+een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens
+zaten daar.
+
+Als men ze één voor één trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene
+metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en
+hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en
+twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de
+afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal
+kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat
+de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren;
+dat er in dezen poëzie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen
+diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden
+zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien,
+doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men
+zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en
+twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de
+krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En
+intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan
+denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn
+katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis,
+een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een
+gietsel prosodie.
+
+Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of
+vergroeien of in het geheel niet opkomen?
+
+Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het
+opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo
+wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het
+was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en
+zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de
+hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in
+een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte
+is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de
+rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn
+vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde.
+
+Ware het dan niet verreweg beter....
+
+ * * * * *
+
+Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken
+op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich
+plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_."
+
+Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar
+geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat
+men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden
+aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat
+men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet
+opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt,
+nergens de geest en de ziel.
+
+Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden,
+vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de
+steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als
+risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch
+zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of
+wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe),
+honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van
+weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op
+de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles
+door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en
+hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur
+den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van
+_vergeten_.
+
+ * * * * *
+
+Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp
+en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.
+
+Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou
+vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.
+
+Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou
+niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die,
+welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn
+opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want
+zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er
+bittere aanmerkingen op zou maken.
+
+Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte
+vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat
+ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de
+erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en
+kattendarmen kunnen veroorzaakt worden.
+
+Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was
+even gevoelig als zijn hart.
+
+Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon
+het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik
+het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en
+scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach
+bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt
+om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien
+een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op
+de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om
+eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en
+vervoering, zoodra ik muziek hoorde.
+
+Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen
+en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij
+onzen tijd met praten.
+
+Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere
+gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en
+elkander leeren waardeeren.
+
+Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van
+zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen
+voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn
+stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een
+vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te
+loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem
+geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke
+tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling
+uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid
+behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het
+was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof
+die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het
+zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan
+in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die
+zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets
+schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede
+in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden.
+Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad,
+en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te
+ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet
+uitgeroeid.
+
+--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het
+leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet
+overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie
+naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en
+in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en
+boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in
+plaats van de schaduw?
+
+--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze
+zon achter de wolken is.
+
+--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd
+verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken.
+
+--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in
+zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de
+menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is
+een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.
+
+ * * * * *
+
+Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo
+verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden
+hebben; maar zóó, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten
+in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zóó
+verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was,
+soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen.
+Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond
+was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee
+van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze
+ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon
+te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en
+alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die
+zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_.
+
+En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun,
+oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel
+speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de,
+ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had,
+ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van
+mijnheer Tjilp niet bestond.
+
+--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer
+waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die
+allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen,
+wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische
+waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele
+zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en
+niet als symbool van eene gedachte.
+
+--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter
+Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was
+er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend
+werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij
+al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende
+kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog.
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan.
+
+--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat
+bewijst meer voor je hond dan voor je talent.
+
+ * * * * *
+
+Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het
+scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin
+de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen
+van de poëzie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor
+_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht
+stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding
+spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige
+kracht en levenslust geeft.
+
+In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders
+of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van
+de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam
+gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke
+schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche
+gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom
+opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poëzie
+der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet
+van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans
+een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude
+ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al
+te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding
+innamen en mij als in die tijden terugtooverden.
+
+ 't Weder was soete ende scone,
+ Die sonne verbaerde an den trone
+ Joliselike an die morghenstonde,
+ Menich vogelyn dat begonde
+ Daer singen met soete gelude;
+ Bedauwet waren bome ende crude
+ Tot dien dat die sonne op quam.
+ .............................
+ Entie maget quam an dat foreest
+ Daer die vogele hadden feest,
+ Elc sanc na der nature sine,
+ Daer stonden scone bloemkine
+ Op dat groene velt ontploken.
+ Die scone waren ende soete roken.
+
+Wat eene liefelijke maagd kwam daar!
+
+ Haer voorhooft was wit ende slecht
+ Haer neuse scone ende recht
+ Hare winbraauwen bruin ende gebogen,
+ Lachende waren haer die oogen;
+ Haer mont was cleene ende niet groot,
+ Ende hare lippen rosenroot,
+ Die altoos stonden in die stede
+ Als om haar lief te cussen mede.
+
+Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij
+opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen
+Rogier zien komen.
+
+ Die jonefrouwe hevet hem outfaen,
+ Sciere is si opgestaen,
+ Ende quam te Rogiere ter stont,
+ Ende custene an sinen mont.
+ ..........................
+ ..........................
+
+Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met
+kloppend hart.
+
+Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naïeve poëzie werd geschreven
+en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij
+behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid
+verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en
+vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens
+en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles
+blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk
+voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te
+verwarmen. O zegepraal der poëzie!
+
+ * * * * *
+
+Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder
+de lieve Galiëne heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht!
+daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de
+zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra
+ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij
+uwe Galiëne wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester
+intijds wilt brengen!
+
+Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning
+vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede
+plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het
+over.
+
+Nu is Galiëne gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt
+gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees,
+moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te
+verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en
+verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.
+
+En dàn kwam de vreeselijke strijd.
+
+Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem
+toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich
+te weer.
+
+ Doe decten si sich op die wile:
+ En vlogen noit twee pile
+ Daer men mede sciet in bogen,
+ So sere als si te gader vlogen,
+ Hen waren noit ridders haer genoot,
+ Also di twee soo sterc ende groot:
+ Het scenen beide twee liebaerden,
+ Ende elc sloech andren metten swaerden
+ Van haren helmen grote stucken
+ Dat si op hare artsoenen bucken.
+ Van haren slagen waren si milde
+ In stucken liggen hare scilden
+ ...........................
+ Rogier was verheuget sere
+ Ende zeide: vrient, bi onzen Here
+ Ic wane gi zult nu ontgelden
+ Als u God niet langer ne spaert.
+ Rogiere die hevet zijn swaert geheven
+ Ende hevet den swarten geslegen
+ Dat hi den helm altemale
+ Cloofde ende den hoet van stale.
+ ...........................
+ Doe ginc Rogier ter selver stede
+ Daer di Ridder lach gewont
+ Ends dede hem den helm af en sach
+ Of hi jegens hem spreken mag.
+ Hi lach in onmacht van de slagen,
+ Rogier die peinsde of hi iet sage
+ Daer hi hem mede conde genesen.
+ Sijns selven helm nam hi te desen,
+ Ende liep er mede ter rivieren
+ Ende haalde water en laefde hem sciere,
+ Ende looc die wonde tot hi bequam.
+
+Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te
+achten.
+
+Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met
+de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik
+hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in
+mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten
+een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik
+toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te
+vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe
+langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om
+Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit
+toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den
+aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten
+een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even
+maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij
+brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard,
+maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens,
+waar de breekbaarheid begint, juist dát was zoo uitlokkend,--er is iets
+heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het
+beproeven van iets, dat gevaar in heeft--zóó--nu nog één....
+
+ * * * * *
+
+Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel!
+de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige
+gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm,
+sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke
+godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.
+
+Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden
+weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den
+muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de
+schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met
+platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met
+angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader
+waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.
+
+Maar ach! Galiëne en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik
+hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een
+gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft
+vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over
+die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.
+
+De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige
+omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De
+waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige
+aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe
+hard men iets kan slaan, voordat het breekt?
+
+Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een
+vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek.
+Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne
+gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige
+en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik
+slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen,
+dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.
+
+Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van
+haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat
+ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later
+kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook
+velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te
+brengen.
+
+Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of
+toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast
+verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende
+omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in
+mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat
+dit onmogelijk was.
+
+Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en
+de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want
+er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat
+een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne
+nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met
+een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.
+
+Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd
+omgedraaid. Ik bleef staan.
+
+Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste
+geprikkeld werd.
+
+Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel
+was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen
+begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in
+een spiegel zag.
+
+Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op
+ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat
+beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons
+dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de
+weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik,
+ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de
+booze, een ernstigen blik werpt.
+
+Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee
+naturen, van eene goede en eene booze.
+
+Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne
+theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te
+kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen
+heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een
+leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieër uitkrijten. Ik
+beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder
+erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken
+heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in
+het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is,
+iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee
+naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid
+geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb.
+
+Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op
+het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag,
+terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat
+andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen....
+
+Ik luisterde niet.
+
+ * * * * *
+
+Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd
+vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in.
+
+Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting.
+Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met
+het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het
+kruis.
+
+Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop
+zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer
+kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar
+snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet
+ook wat voorhebben boven de dieren.
+
+Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne
+door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de
+pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het
+onze staat.
+
+Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene
+der ruiten mikken, toen ik opeens....
+
+Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te
+treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van
+te maken.
+
+ * * * * *
+
+Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee
+huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was.
+
+Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en
+uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want
+er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van
+roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide
+hadden een soortgelijk stuk grond achter zich.
+
+Het eenige onderscheid was, dat het éene van de tweelinghuizen teekenen
+van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten
+en verwaarloosd bleek te zijn.
+
+Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten
+liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne
+kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord,
+hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er
+op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon
+schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer
+in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop.
+
+Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van
+jaren onbewoond en gesloten.
+
+Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de
+mensch, als eene naïeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner
+rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de
+vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit
+huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten
+van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de
+dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der
+menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk
+was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en
+zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien
+er eindelijk door geknakt wordt.
+
+De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in
+de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den
+huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche
+geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht
+ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een
+zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring
+door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en
+over de geslotene en vervelooze luiken afhangen.
+
+De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide
+voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al
+de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken
+in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer
+deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke
+toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk
+geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairiën van
+Amerika of sommige grammatica's.
+
+Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote
+menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met
+honderden bloemen groeiden.
+
+Zóo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik
+daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms
+was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die
+wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve
+buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig,
+een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen,
+alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de
+hielen zat.
+
+Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen
+ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag,
+dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen
+eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende,
+was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers
+halverwege in mijn mond deed blijven zitten.
+
+Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop
+afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze
+bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de
+kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er
+mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit
+het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd.
+
+Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige
+tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede
+had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend
+kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als
+de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren
+oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen
+en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht
+intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een
+liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze
+door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in
+den luchtstroom, die het kleine meisje omringde.
+
+En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het
+te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken?
+
+En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar
+gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen?
+
+Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die
+wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen
+in het leven op te merken?
+
+Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het
+pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen
+zouden opspringen?
+
+Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem
+òf door een achteloozen voet vertrapt, òf wel door een droevig toeval
+geknakt worden?
+
+Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan
+zal tot werkelijkheid gemaakt worden?
+
+ * * * * *
+
+Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en
+begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek
+gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei
+toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het
+kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar
+eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door
+mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was,
+dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen
+mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en
+daardoor zich juist verraadde.
+
+Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader
+hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd
+het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie
+uren van afwezigheid terug te komen.
+
+Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v.
+N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren,
+en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen.
+
+De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet
+alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin
+had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje
+tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over
+den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche
+geschiedenis.
+
+De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de
+vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd
+land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door
+eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld
+of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom
+hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was
+komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem
+zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen,
+totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de
+zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben.
+
+Zóó, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van
+alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in
+een oogwenk te voorschijn riep.
+
+Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde
+ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene
+moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone
+kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der
+linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en
+het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en
+vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had.
+
+Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor
+droeven, look het de donkere oogen.
+
+Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in
+den stillen nacht doen hooren, vóórdat al het gebeurde genoegzaam plaats
+kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap.
+
+ * * * * *
+
+Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en
+voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar
+op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was
+weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op
+aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij,
+een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere
+voor het moederhart droevige relieken.
+
+Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen,
+en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als
+eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in
+hare veel omvattende liefde opnam.
+
+De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met
+menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste
+gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid
+had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De
+schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat
+ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en
+overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste
+vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen
+zaten.
+
+Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar
+ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de
+verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te
+gaan.
+
+Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in
+den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze
+schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit
+teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd
+alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer
+Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem
+meer op haar gemak was.
+
+Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen
+mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare
+bloemen en kwam zachtkens aan.
+
+Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het
+fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden
+schijnen.
+
+--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen
+veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella?
+
+Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij
+mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw,
+het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van
+eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die
+heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten
+in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen,
+want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van
+N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van
+gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd.
+
+"Wat is eene moeder? vroeg zij.
+
+Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit
+zijn boek op.
+
+--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend?
+
+--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets
+twijfelde:--Wat is dan eene moeder?
+
+Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene
+moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat
+eene moeder is,--en welk eene moeder was zij!
+
+--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in
+gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen,
+eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren,
+die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een
+mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een
+vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is
+een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet
+van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat
+eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene
+logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de
+wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de
+bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit
+physiologisch en psychologisch op te lossen....
+
+Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene
+moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene
+eenvoudiger definitie.
+
+--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de
+kinderen innig veel houden.
+
+--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox
+zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit
+de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen!
+
+Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij
+er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was
+juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde.
+
+--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene
+moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in
+den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is
+ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is
+gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal
+zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind.
+
+Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot,
+die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol
+en zoo overvloeiend van moederlijke liefde!
+
+Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten
+met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare
+zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude
+herinnering.
+
+Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige
+oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare
+armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij:
+
+--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats
+van wat gij verloren hebt?
+
+En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo
+voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins
+bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met
+sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te
+luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te
+verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en
+over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de
+juiste snaren weet te treffen.
+
+ * * * * *
+
+De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls
+gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele
+draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn
+vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het
+levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het
+doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een
+gewichtig en merkwaardig voorval.
+
+Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden
+schoongemaakt! Zóó was beslist in eene zitting met gesloten deuren,
+welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden.
+
+Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N.
+binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn,
+want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke
+aangelegenheden werden bepraat en beslist.
+
+Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat
+hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg
+gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den
+_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk
+aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een
+krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene
+welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.
+
+Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek
+den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was,
+nam de belegering een aanvang.
+
+Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.
+
+--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!
+
+--Och! zei bij kregelig.
+
+--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene
+kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der
+boeken lag; en het is hoogst noodig....
+
+--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen
+... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene
+beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar
+boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon
+was afgeschoten.
+
+Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.
+
+Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk
+wederlegd worden, wordt men driftig.
+
+--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v.
+N. uit.
+
+Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij
+driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals
+over kop alles toe.
+
+Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben,
+van tactiek veranderen.
+
+--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de
+boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat
+er vochtvlekken op een band waren.
+
+--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.
+
+Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken.
+
+Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek
+geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.
+
+_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje,
+dat in zijn geest binnenkroop.
+
+--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke
+vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het
+was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.
+
+--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn,
+als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable
+retraite_ verzekeren.
+
+--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet
+wilt, enfin.
+
+--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je
+schoonmaakster maar komen!
+
+Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne
+zwakheid, maar het was te laat.
+
+Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en
+pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna
+leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar
+mijnheer v. N. radeloos stond te kijken.
+
+Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het
+voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de
+gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de
+eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_
+en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met
+opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle
+naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten
+boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal
+étreint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend,
+de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander
+geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen
+en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd!
+
+Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes!
+
+ * * * * *
+
+Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed,
+alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne
+plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te
+zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der
+schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp
+kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er
+afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham
+er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door
+mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld,
+toen de ham op de tafel kwam.
+
+Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar
+niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het
+uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden.
+
+Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn
+bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn.
+
+--Wat is dát! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne
+boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan
+... waar is het verdere....
+
+Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze:
+mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude
+genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend
+omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder.
+Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er
+allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want
+mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen
+behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide
+gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit
+het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van
+mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van
+de ham.
+
+De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke
+pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen
+schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had
+gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd.
+IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker
+lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de
+overige werden nog ongeschonden gevonden.
+
+Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch
+toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen
+konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters
+veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren
+gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren
+handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde
+van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook
+zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om
+het gebeurde.
+
+Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer
+Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het
+nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden
+aanteekeningen zou voorlezen.
+
+Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_
+tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde
+houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.
+
+ * * * * *
+
+--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel
+heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu
+deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een
+bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten,
+zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven,
+alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een
+zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op
+deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen.
+Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen,
+half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in
+onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de
+kleinste bijzonderheden juist eender waren.
+
+Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook
+noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat
+al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de
+broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen
+genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun
+beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij,
+die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te
+betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zóó nauw zijn
+huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan
+die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen
+ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide
+broeders.
+
+Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja
+zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een
+kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.
+
+De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij
+hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden
+toe te spreken:
+
+--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf,
+houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar
+zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart:
+evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in
+karakter en stand gelijk.
+
+Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze
+aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de
+zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?
+
+Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels,
+maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en
+onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.
+
+De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne
+gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.
+
+Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open,
+gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste
+ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard
+en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.
+
+De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale
+gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die
+dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens
+teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak;
+maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of
+besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig
+uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de
+outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral
+als een uitstekend reliquiënkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd
+had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen,
+tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf
+weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was,
+dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op
+wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als
+hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders.
+Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide
+broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen:
+Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.
+
+Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde,
+die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en
+wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen.
+Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de
+Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van
+bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op
+voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw
+aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo
+stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar
+leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel
+te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor
+dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had
+kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen
+wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts
+geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren
+van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der
+hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met
+smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in
+plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden,
+dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige
+snaken uit het St. Lucasgilde.
+
+Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor
+een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de
+kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde
+werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn
+wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.
+
+Maar het leed niet lang.
+
+Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel
+te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de
+tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst
+toornig was over die schending van den wil huns vaders.
+
+Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend
+beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde
+kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts
+bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.
+
+Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met
+zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel
+en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan
+eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.
+
+Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en
+mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed
+gevloden!
+
+De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet
+terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen
+placht te nestelen, was weggebleven.
+
+ * * * * *
+
+In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en
+gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te
+hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas
+of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.
+
+--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe
+werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!
+
+Wouter was aan het zingen.
+
+ O nachtegael, clein voghel,
+ Woudt ghij der mijn bode zijn,
+ En vliegen tot den ruiter
+ Den allerliefsten mijn.
+
+zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke,
+tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak,
+die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.
+
+--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u
+de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de
+rusting deerlijk gehavend.
+
+--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere,
+en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij
+met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden
+glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van
+zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een
+lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter,
+die voor de deur ophield om een schalm in zijn maliënkoker of een bult
+uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.
+
+--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.
+
+Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.
+
+--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op
+des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op
+verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen
+zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken.
+Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op
+het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs,
+heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde
+om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik
+geloof, dat hij nu heult met den Booze.
+
+En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en
+bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in
+verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien
+visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in
+een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede
+hem!
+
+Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van
+Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al
+zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling
+joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling
+aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het
+rampzaligste, wat men denken kon.
+
+Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door
+meester Wouter opgenomen.
+
+Daar zat dan die man, vóor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen
+aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne
+vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige
+beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.
+
+Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door
+eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!
+
+Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den
+nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der
+deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.
+
+Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen
+mantel gewikkeld, binnentrad.
+
+Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij
+schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de
+ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed
+hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de
+tafel.
+
+Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart
+van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der
+eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een
+schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van
+water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige
+man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem
+terug.
+
+--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke
+onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten
+zoeken!
+
+Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente,
+hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.
+
+Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.
+
+Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was.
+Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze
+het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand
+terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de
+nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen
+lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk
+aan elkander.
+
+De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn
+gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke
+verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd
+was dat ééne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet
+alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot
+rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot
+overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet
+was, en het voorbij te zien, waar het lag.
+
+ * * * * *
+
+Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters
+zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te
+luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude.
+
+Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen
+ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag,
+wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij
+eens in de bibliotheek riep en vroeg:
+
+--Jongen! wat wilt gij worden?
+
+Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen
+had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte
+knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder
+onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die
+allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en
+phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen.
+
+Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond
+plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens
+scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de
+toovermacht van het schoone zou onderwerpen.
+
+Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen
+zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste
+geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden.
+
+Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke
+tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen.
+
+Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in
+mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag
+komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner
+vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een
+bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht,
+maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van
+menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.
+
+Ik aarzelde dus.
+
+--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een
+vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij
+worden wilt.
+
+--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt.
+
+ * * * * *
+
+Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen
+niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne
+wijze van leven en werken.
+
+Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat
+mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde,
+sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar
+wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet
+mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den
+ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd
+zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden
+van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs
+welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.
+
+--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen
+gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der
+wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de
+boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men
+ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische
+ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en
+hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een
+licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit
+hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen
+en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en
+Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen,
+zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in
+tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op
+reis, zoowel als thuis, zij....
+
+Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand,
+die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:
+
+--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij
+moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de
+geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en
+gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de
+maatschappij zult dienen.
+
+--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers
+ook werken en de maatschappij dienen?
+
+Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat,
+glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het
+andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte.
+
+--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk
+eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen
+zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat
+aantal ongeroepen nog te vermeerderen?
+
+Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar
+als ik geroepen ben?
+
+Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar
+de andere helft zeide:
+
+--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat
+is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of
+neiging is?
+
+--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze.
+
+--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge
+daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel
+naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee
+moeten elkander altijd trouw vergezellen.
+
+Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af.
+
+--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot
+zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt,
+verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil
+worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten
+matigen!
+
+ * * * * *
+
+Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de
+classici.
+
+Ik ben met Homeros bezig.
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid.
+
+Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was,
+en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd
+niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon
+de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene
+andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om
+mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan.
+
+In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele
+gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een
+tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en
+vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan
+als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe
+behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen.
+Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe
+van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste
+ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in
+ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den
+kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra
+allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om
+die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles.
+De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst
+zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen
+troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote
+omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa
+om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.
+
+Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de
+verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek.
+Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de
+algemeene ontwikkeling plaats heeft.
+
+En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en
+paradoxe stellingen, zeide mijn vader:
+
+--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den
+geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer
+opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij
+altijd vasthouden
+
+ Heart within and God overhead.
+
+Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een
+kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens
+denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van
+mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne
+nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere
+voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder
+komt dan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het
+leven op de straat trekt meer mijne belangstelling.
+
+En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die
+dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam,
+misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies.
+
+Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het
+vooral aardig de physionomieën der verschillende vrouwenvoeten te
+bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op
+de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen
+draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo
+ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve
+welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat
+stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in
+de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en
+stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn
+raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met
+de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn
+netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga
+mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij
+er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven.
+
+Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een
+paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het
+opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren
+gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard
+op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er
+haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat
+wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder
+van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen
+niet, en ik ben nog altijd aan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt
+vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een
+dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne
+pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te
+gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars
+over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net
+als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat
+of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een
+vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij
+een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest;
+maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt
+met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt
+hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin
+hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch
+bestaan overdenkt.
+
+Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de
+inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.
+
+Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem
+als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij
+zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij
+zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het
+papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift één kant
+op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een
+gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks
+op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?
+
+Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet
+nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven
+hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar
+verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.
+
+Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne
+werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is,
+zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar
+hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg
+en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....
+
+ * * * * *
+
+Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke
+papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in
+gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg,
+dien ik zal kiezen.
+
+In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine
+beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen
+wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.
+
+Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp
+met zijne viool daar niet aankwam.
+
+ * * * * *
+
+De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich
+intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan
+mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te
+omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer
+alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele
+uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte
+van mijn geest.
+
+De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens
+jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de
+critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden
+of een verstandsmensch? Is de materiëele wereldbeschouwing de ware, of
+de spiritueele? De reëele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden
+en cijfers, of is er ook geest en poëzie? En stormachtig baant bij
+wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de
+waarheid?
+
+Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid,
+waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd.
+Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en
+beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog
+opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat
+Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb,
+begrijp ik niet.
+
+In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls
+deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid
+en verstand bewonder en benijd.
+
+Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een
+kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten,
+onder drie stokoude eiken,
+
+ ros van het zomerzonneroosten,
+
+zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts
+drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.
+
+Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!
+
+Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij
+onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.
+
+Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften
+uitsprekende.
+
+Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.
+
+Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken.
+
+En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde
+de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen
+waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte
+vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten,
+die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre
+gele bladeren voor de groene.
+
+--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen
+wij ook onze namen er in snijden?
+
+--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden
+met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en
+die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de
+harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en
+die H in het hart van W staan, als voor jaren?
+
+Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar
+zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die
+naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou
+houden?
+
+Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog
+altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof
+tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast,
+waarop die twee letters staan?
+
+--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.
+
+--Zoo is de wereld, sprak ik.
+
+--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?
+
+--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en
+gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!
+
+Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik,
+wat wil je?
+
+--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.
+
+--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie
+grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen
+neerzien.
+
+--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend
+hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever
+vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in
+alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?
+
+Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel,
+en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte
+bijwoonden.
+
+ * * * * *
+
+.......................................................................
+.......................................................................
+
+--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan
+de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne
+dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben
+de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen:
+_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd,
+vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos
+met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden
+onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die
+zóó naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in
+putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der
+sterren willen lezen.
+
+--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N.,
+maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben.
+
+--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden
+uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen
+verklaren.
+
+--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding
+omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het
+materiëele te blijven. Er is maar ééne school geweest, die op den waren
+weg was, de stoïcijnsche. De Stoïci waren geen ijdele maankijkers en
+droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en
+metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het
+positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid
+bestaat.
+
+Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je
+Stoïci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de
+dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer
+hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo
+verloochenen zij een....
+
+--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer
+dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een
+dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens
+door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het
+menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch
+bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld
+begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen.
+Er is een Stoïcus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die
+in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam
+en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb:
+
+ _Gaudia pelle_, zegt hij,
+ _Pelle timorem_
+ _Spemque fugato_
+ _Nec dolor adsit;_
+
+dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus
+gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen
+leed gevoelen.
+
+--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in
+zijn _consolatio philosophiae_.
+
+--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in
+mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius!
+_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt
+heb?
+
+--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat
+was dat boekje....
+
+--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd
+pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zóó vereert!!...
+dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk
+gestolen of liever vernield hadden!
+
+--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep
+mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw.
+
+Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste
+onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het
+deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij
+zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had,
+als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu
+eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die
+onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat
+dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de
+vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na
+het plechtig opgesnoven te hebben:
+
+--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de
+grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de
+akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle
+dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel
+en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk
+moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte
+niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik
+twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden
+van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met
+het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo
+volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn
+leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem
+te helpen.
+
+--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op.
+
+--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken,
+waarmede gij zoo dweept?
+
+--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels
+snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als
+had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij
+gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle
+aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een
+hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne
+metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne
+leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai],
+dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het
+niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en
+op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en
+woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde,
+toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in
+zijne beenen!
+
+ * * * * *
+
+Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn
+gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen,
+die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn
+snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men
+ze aanroerde.
+
+Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de
+onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.
+
+Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en
+die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te
+rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en
+waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die
+mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en
+oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij
+meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.
+
+Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander
+beurtelings toezingen:
+
+ Als de deinende zoo is het leven;
+ Steeds rusteloos wentelt en stuwt
+ Nu de vloed dan de ebbe der wereld
+ Golf op golf als geslacht op geslacht.
+
+ Zoek er niet naar de bronne die waatren
+ Of de veer, die het alles beweegt;
+ De verschijnselen, nooit de verklaring,
+ Zijn den denker ten schamelen oogst
+
+ Hoe die golven den oever bereiken
+ Waar een andere nutteloos breekt
+ Hoe die eene zich heft naar de hoogte,
+ En er praalt in de glanzende zon.
+
+ Waar die andre verzinkt in de diepte--
+ Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert:
+ Een verborgene macht, die ze voortdrijft,
+ En maar één bestemming haar wet.
+
+ Dus voort met de golven des levens,
+ Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak;
+ Aan het lot of gij needrig verdwijnen
+ Of fonkelen zult in het licht.
+
+ Aan het werk! Wat er schitter of kwijne,
+ Het is ééne beschikking die heerscht
+ En ons drijft naar den eeuwigen oever,
+ Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan?
+
+ * * * * *
+
+De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het
+gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich
+plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles
+omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich
+tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van
+overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had
+zij reeds die verhevene idealen vervuld.
+
+O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poëzie?--Ja,
+ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen
+als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en
+zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen
+van denken en voelen te belichamen?
+
+De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het
+eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met
+eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen.
+
+Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het
+was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan
+het u schelen, waarin....
+
+Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te
+worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot
+overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat
+alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt.
+
+Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de
+meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer.
+
+Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die
+verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen.
+
+--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt
+Criticaster.
+
+--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik
+niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het
+uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn
+koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk
+aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij
+ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn
+dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte
+weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het
+haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer)
+is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.
+
+En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den
+bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros
+gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen
+eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.
+
+Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_
+gelijkenis.
+
+Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld:
+ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het
+boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het
+laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over
+den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander,
+ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn
+goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd
+gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat
+zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ééne punt
+eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit
+kan komen.
+
+Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen
+of breken.
+
+En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn
+hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken.
+
+Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en
+volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te
+worden.
+
+Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde
+douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met
+mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.
+
+Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte
+had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was,
+geschiedde evenzoo bij mijn examen.
+
+Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder
+een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik
+niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene
+menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen
+kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.
+
+Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der
+wetenschap toegelaten.
+
+ * * * * *
+
+De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit
+oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de
+jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te
+eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een
+tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender
+genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en
+liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft
+afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ééne
+tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens,
+als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe
+edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval
+gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal
+maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk
+prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om
+dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.
+
+De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard
+voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld
+van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed
+gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles
+klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou
+omgaan.
+
+O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten
+wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.
+
+Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig,
+ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het
+afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets
+onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.
+
+Algemeene stilte.
+
+--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.
+
+--Ja, zei mijne moeder.
+
+--Ja, zei mijn vader in een anderen toon.
+
+--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.
+
+Lange stilte.
+
+Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op
+mijn werkkamertje gepakt stonden.
+
+Ik hoorde een voetstap.
+
+Mijne moeder drukte mij in hare armen.
+
+--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....
+
+Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe
+ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de
+toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!
+
+Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.
+
+Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.
+
+Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.
+
+Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.
+
+Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.
+
+En ik?...
+
+Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije
+vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld
+in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden,
+die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des
+geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den
+geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de
+droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder,
+dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik
+niet verheugd zou zijn?
+
+O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen
+later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door
+het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vóór mij
+ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige
+draad heengeweven.
+
+Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke
+verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe,
+iets weemoedigs bevat.
+
+Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance,
+nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altération et
+corruption d'une autre_.
+
+De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen
+jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man
+worden vóór den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen
+is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat
+nooit weerom komt.
+
+Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben,
+de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner
+ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden,
+voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter
+zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.
+
+En zóó gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later
+tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit
+weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.
+
+ * * * * *
+
+'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.
+
+Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het
+ook mij beklemd in de keel.
+
+Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een
+aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige
+oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en
+de gronden, die ik te mijden had.
+
+Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle
+welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan
+alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.
+
+
+Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude
+voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen
+droogde.
+
+Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken
+weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.
+
+Woei zij ze geheel weg?
+
+--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij
+voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel
+eene aandoening op, als ik ze herdenk.
+
+ * * * * *
+
+En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_.
+
+De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben
+omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt,
+is of nog te versch of in wording.
+
+O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk
+ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke
+omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door
+den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het
+woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.
+
+Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat
+zijn ze levensvol en frisch!
+
+En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen
+heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen,
+dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende,
+richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de
+verklaring van ons geestelijk zijn.
+
+Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden,
+omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons
+moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan
+eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poëzie, zijne illusiën en
+inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon
+is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als
+de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en dáárin is
+het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.
+
+Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel
+verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk
+wezen is dor als het zand.
+
+
+Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.
+
+
+
+ * * * * *
+
+
+
+Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig,
+even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen
+om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid
+niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of
+zij elkander nog krijgen_.
+
+
+Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de
+verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.
+
+Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei
+en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden,
+baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet
+bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen
+stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op
+te heffen.
+
+Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste
+gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij
+leven in een vrij land.
+
+ * * * * *
+
+Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die
+er bij behooren!
+
+O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo
+dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar
+zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht
+van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!
+
+Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens
+_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude
+bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien
+hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in
+angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne
+denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en
+ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn
+beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en
+verhalen van vroegere dagen.
+
+Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep
+doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier
+werkte?
+
+...........................................................................
+...........................................................................
+
+
+En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op
+de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik
+ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze
+in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar
+trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof
+het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige
+zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche
+klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het
+schoone?
+
+Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen
+als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan
+dingen, die niet meer zijn.
+
+........................................................................
+........................................................................
+
+
+Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de
+vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb;
+de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet
+zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.
+
+Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te
+huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen
+binnentrad.
+
+Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en
+verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin
+zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een
+stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom,
+die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in
+vijf jaren!
+
+Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig
+als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het
+gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als
+hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was
+altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even
+ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een
+vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en
+mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij
+jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam.
+
+Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame
+boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe
+vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer.
+
+En Bella?
+
+Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens
+steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die
+vroegere broeder en speelmakker van haar nu is.
+
+Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind!
+Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben
+haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van
+gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in
+helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen
+schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht.
+Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts
+stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene
+schepping van zijn penseel te beschouwen.
+
+Zoo vond ik het te huis.
+
+ * * * * *
+
+Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was
+behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet
+gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking
+voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der
+tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in
+meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik
+gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van
+toestanden aanbood.
+
+Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van
+Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal
+geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had
+kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet.
+Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel
+om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken
+aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een
+klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door
+geweest, nu eens in Spanje, later in Indië zijn geluk beproevende, maar
+overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks
+van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden
+naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij
+eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons.
+Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt
+en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats
+geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere
+wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem
+verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen
+(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit
+aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd
+edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware
+beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.
+
+Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding.
+Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich
+het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij
+het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was
+onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de
+nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als
+eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het
+kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond
+te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne
+vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.
+
+Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld
+ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn
+levensloop nog eens beginnen moet!
+
+Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en
+rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis
+en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den
+verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst
+noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam
+eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving
+en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en
+onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen.
+
+Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella
+vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling
+deden.
+
+Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene
+teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en
+mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en
+voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te
+beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!
+
+O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het
+huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en
+zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de
+vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer
+stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!
+
+Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen
+ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij
+sloeg de hare neder.
+
+--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je
+eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?
+
+Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.
+
+--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je
+gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer
+had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een
+ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden
+gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds
+hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was
+het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop
+niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van
+vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het
+gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen
+staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het
+vanzelf minder plat en prozaïsch!
+
+Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.
+
+--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.
+
+--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak
+nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het
+leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in
+uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij
+zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.
+
+Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij
+bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het
+was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en
+denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam
+om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.
+
+Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer
+jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij
+ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven
+gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op
+allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het
+noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en
+duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar
+boeiend voor mij.
+
+Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in
+Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en
+onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in
+onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele
+vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met
+kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.
+
+Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid
+van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.
+
+Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker
+door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne
+afgetrokkenheid in eene beek te stappen.
+
+--Waar denk je over? vroeg zij.
+
+--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is
+uitgekomen.
+
+Zij keek mij vragend en glimlachend aan.
+
+--En dat is?
+
+--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden
+ontluiken.
+
+--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de
+brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij
+schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de
+betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het
+moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene
+zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de
+kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit
+zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die
+verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke
+opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen.
+
+Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar
+richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer
+gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar
+zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen
+voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het
+niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar
+bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich
+haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die
+gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden
+waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak.
+
+--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N.
+
+Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het
+boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm
+om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer:
+
+--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan
+in zijn oog.
+
+ * * * * *
+
+Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm,
+zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende,
+gingen wij te zamen naar het nevenhuis.
+
+--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden
+stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken:
+den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder
+laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat
+anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden
+voor de aardigheid, vindt je het goed?
+
+--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen
+wonen?
+
+--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten
+vestigen.
+
+--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken?
+
+--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan.
+
+Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz.
+Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant
+vertrek.
+
+--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen
+zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een
+gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's
+zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin
+zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat
+goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg
+hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel.
+
+--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof
+zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel
+met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden
+schoorsteen willen behouden....
+
+--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem
+je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden?
+Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een
+komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde
+zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en
+krulwerk om lijsten en paneelen.
+
+--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude
+vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij?
+
+Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het
+kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was
+er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot
+het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze
+bladen, als dit de prozaïsche oplossing is.
+
+Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel
+voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een
+plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van
+Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene
+andere gedachte in mijn hoofd....
+
+Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had
+kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog
+onbestemd en nauwelijks leesbaar was?
+
+Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen,
+toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van
+verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was,
+dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen
+werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde,
+dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen----
+
+--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist
+het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die
+volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken),
+och, zei die persoon, het zal wel weer zóó uitdraaien, dat Bella en
+hij....
+
+Welnu?
+
+NOOT:
+
+[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas à Kempis.
+
+ * * * * *
+
+
+EEN BOUWVISIOEN.
+
+
+ Mijn wieg stond tusschen krullen--muren
+ En sieraan van gebakken deeg.
+
+Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig
+gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond,
+ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren
+opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden
+trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele
+plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent
+verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele.
+
+Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend
+Bamboots, die dus luidde:
+
+ * * * * *
+
+"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje,
+gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar
+streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw
+teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn
+sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden
+uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde
+mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds
+samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van
+paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw
+landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik
+daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel
+zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden
+gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven
+allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn
+verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar
+waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen,
+andere als ronde tafels op één voet, andere als geboomte met breede
+bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder
+liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet
+zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle
+gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest,
+de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en
+de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt
+om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen
+schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den
+mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting
+met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met
+mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene
+bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_?
+
+Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch
+huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven
+over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne
+schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan
+zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen
+trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het
+lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en
+eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is,
+ting--één klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar
+klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de
+klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout
+staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de
+vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw,
+waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen
+zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan,
+maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim
+glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die
+witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard
+maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen
+maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven,
+nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen
+is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en
+zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen,
+maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den
+heksenkring loopt.
+
+Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met
+snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als
+kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op
+elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en
+gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te
+zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de
+symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de
+onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen
+kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het
+radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het
+Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleël en
+Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts
+als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en
+zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de
+geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste
+moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden
+staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene
+gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot,
+waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De
+wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen
+allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons;
+zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of
+trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde
+weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander.
+Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt
+dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen.
+Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op
+boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.
+
+Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw
+is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de
+kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug
+toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.
+
+ * * * * *
+
+Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.
+
+Van mij is de neus!
+
+Ik verschafte de ooren!
+
+De glinstrende oogen zijn mijne!
+
+Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.
+
+En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!
+
+Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en
+wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring
+rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts
+eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met
+paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als
+des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra
+volwassen.
+
+Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief:
+
+ _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_.
+
+De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer:
+breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken
+kunt.
+
+ _De gezel, die den leerknaap een troffel en een
+ verfkwast geeft._
+
+Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te
+overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is
+schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten
+hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel
+vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden
+goud, graniet en marmer.
+
+ _De meester teekent den leerknaap met het
+ duivelsteeken op de linkerheup._
+
+Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren.
+
+De kunst is klein, lang het lustige leven.
+
+Geen wet of regel gelde u meer.
+
+Wees vrij!
+
+ * * * * *
+
+Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe
+zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van
+stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei
+tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij
+knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders
+bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch,
+Gothisch, uit elke streek der wereld.
+
+ * * * * *
+
+Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het
+voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top,
+stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende
+naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden
+werden.
+
+Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.
+
+Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten
+over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan,
+en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan
+hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder
+dreigden te verpletteren.
+
+Ginds kraait een haan.
+
+Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt
+door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in
+spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en
+eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht
+uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen
+leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar
+eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van
+huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs
+wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.
+
+Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen
+hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht
+begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te
+ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden
+weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan
+ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het
+verstand rees op.
+
+En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had
+gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de
+toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet
+minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den
+dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad,
+waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien,
+verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.
+
+Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording
+en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne
+beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen
+aan eene nieuwe villa in mijne buurt.
+
+Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend
+
+ BAMBOOTS."
+
+
+ * * * * *
+
+
+WANDELINGEN DOOR DE WERELD.
+
+
+I.
+
+Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne
+berichten toezenden.
+
+Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat
+gij weet, hoe de meesten reizen.
+
+Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig
+als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche
+reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te
+komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch
+links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat
+men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te
+hebben en te kunnen zeggen: dáár ben ik ook al geweest. In tegenstelling
+met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts
+zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even
+onbewust als eene natuurwet.
+
+Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn
+uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies,
+alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij
+hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels
+te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo
+gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij
+het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten
+ongeoefend.
+
+Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot.
+Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende
+linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het
+aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde,
+en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker
+teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en
+welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte,
+vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een
+fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken,
+dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden
+in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat
+zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en
+te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden
+tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij
+zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen.
+Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste
+indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn.
+
+Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik
+ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene
+verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene
+stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn
+geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hôte; misschien eens
+anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige
+bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een
+Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in
+den kerker te Chillon, even hè! zeggen van de Jungfrau, in het
+voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal
+te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als
+de _Stanze_ van Rafaël. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij
+den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven
+met wat er van den Guide in is blijven hangen.
+
+Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij
+wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een
+ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn.
+
+Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte
+ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de
+phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten
+alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij
+hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste
+kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn
+ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken,
+gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats,
+en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug
+te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol.
+
+ * * * * *
+
+En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten
+van zulk reizen?
+
+Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met
+mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene
+stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van
+alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u
+uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het
+honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat
+getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de
+gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen
+hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene
+gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door
+verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de
+gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als
+dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde
+kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten,
+dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers
+bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen,
+dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders,
+Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden
+naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu!
+
+Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde
+stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een
+klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw,
+zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever
+werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje
+behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht,
+met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt,
+dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die
+wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en
+zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal
+en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van
+beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering
+fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft.
+Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne
+gemaniëreerdheid.
+
+Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene
+afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen
+heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is
+weer een verdere afstand van de bron, van den stam.
+
+Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van
+natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is!
+
+ * * * * *
+
+Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken.
+Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met
+minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de
+bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de
+zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal
+ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de
+eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van
+_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en
+oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen,
+gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander
+kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de
+menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime
+kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede,
+der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in
+denken uit, maar toch altijd één is.
+
+Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de
+_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander
+opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag,
+en gij moogt boven dit blaadje zetten:
+
+ HERFSTDRADEN.
+
+Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen
+der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door
+elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel
+gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar
+men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan
+men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de
+wereld des goeden en schoonen.
+
+Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van
+spinnen is.
+
+Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige,
+diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die
+langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger
+tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare
+webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele
+stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de
+andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die
+de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend,
+totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste
+als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren
+en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes,
+fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten
+jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De
+spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met
+welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der
+arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het
+wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en
+omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof.
+
+Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de
+arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten
+en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en
+gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn,
+gemoed in beweging brachten.
+
+Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets
+beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige
+levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch
+werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht
+verlossen?
+
+Één duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin
+liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men
+weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet
+dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in
+dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw.
+Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven
+is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk
+te stooten.
+
+Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens
+herstellen, wat ik misdreven had.
+
+De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed
+mij bittere verwijten.
+
+--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn
+levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt!
+en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als
+eene spin.
+
+--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had
+ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld
+zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn?
+
+--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch
+niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en
+hijzelf het allermiddelste egoïstische punt, waar alles om draaien
+moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander
+opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne
+beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander
+ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is,
+sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men
+ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en
+het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die
+elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp
+dáár verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die
+deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt.
+
+--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een
+afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die
+Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst
+ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker
+een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne
+stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten;
+gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de
+geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht.
+
+--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij
+kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt!
+
+Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen
+de rosse bladeren des wingerds.
+
+Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar
+een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere
+vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de
+wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al
+is het in het schoonste stelsel.
+
+ * * * * *
+
+Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit.
+
+ * * * * *
+
+Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den
+breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op
+reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek,
+het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking
+der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er
+een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener
+lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen
+der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met
+eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen.
+
+Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en
+kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens
+bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij
+kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze
+kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling
+geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de
+bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn
+dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht
+tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien
+aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan
+hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den
+grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en
+geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en
+versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen
+glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil
+gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben
+alleen, vrij, vrij!
+
+ * * * * *
+
+Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen
+gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene
+verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in
+de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog
+eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt,
+_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het
+boekvertrek, en in deze omgeving...,
+
+ Patulae recubans sub tegmine fagi,
+
+een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven
+altijd frisch en nieuw.
+
+Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich,
+in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon.
+
+--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen
+maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte
+bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen
+bron, onder des hengstes hoefslag geboren.
+
+--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst!
+
+--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts
+in vrede waren!
+
+Wat was de klacht der Muzen? Piërus was een overweldiger, die de Muzen
+aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had
+willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Italië, bij
+voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo
+eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels
+aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit
+een toren en verbrijzelde zijn hoofd.
+
+Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet,
+hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal
+verrast.
+
+Negen Macedonische zusters, Piërus' dochters, hadden zich verstout, de
+Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de
+Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot
+rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting
+had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels,
+ving eene der Piërieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht
+der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden,
+rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en
+bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar
+overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe
+anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf
+daarvoor in snaterende eksters herschapen.
+
+Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal
+de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiëel
+lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een
+ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze
+uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat
+wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden
+ontmoeten?
+
+Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar.
+
+Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door
+ontvlamd.
+
+Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonië de
+trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de
+kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van
+Piërus.
+
+Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet
+in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet
+schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de
+schoonste tafereelen.
+
+Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseïdoon over de
+schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros
+op den slag van Poseïdoons geweldigen drietand uit den grond
+ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de
+steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar
+daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend
+en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving
+op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen
+aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot
+waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen
+tegen de goden gestraft werd.
+
+Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en
+traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen,
+en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren
+geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danaë, Mnemosune,
+Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die
+voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en
+karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant.
+
+--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze
+wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de
+zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op
+uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het
+vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken,
+en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar
+vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft.
+
+ * * * * *
+
+--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend,
+terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en
+de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiëele kunst, en het
+was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te
+raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar
+traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar
+Piërus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles
+zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip.
+
+Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden,
+de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden
+veranderden. De Piërieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop,
+maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en
+de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras
+tibi.
+
+ * * * * *
+
+Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil
+altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet
+hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij
+in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk
+eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik
+uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene
+heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel
+te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web
+wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van
+mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst!
+
+Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist
+mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van
+kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen
+toestroomt.
+
+ * * * * *
+
+Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij
+nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te
+liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin
+zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en
+er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik
+haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar
+schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in
+dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid,
+dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort,
+hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner
+stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van
+den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun
+knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner
+vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de
+slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend
+gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom
+van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood
+oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen,
+als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu
+omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind
+door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen
+eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge
+weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend
+lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte
+rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne
+afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors
+en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de
+lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het
+bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens
+wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen
+gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de
+wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der
+veerkrachtige erica's.
+
+Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het
+landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te
+gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend
+in den gezichteinder.
+
+En vóór mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene
+wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen!
+
+Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over
+de heide stralen; dàn vormen zich in het westen dampen en groeien daar
+tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar
+blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des
+winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander
+naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de
+verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint.
+
+Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al
+zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch
+zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de
+heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte
+zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het
+afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot
+bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene
+harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen
+regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de
+bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en
+spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer
+ontbloot.
+
+Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met
+andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of beziën, bestaat
+haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeën. Duizenden bij duizenden
+in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine
+stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig
+bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem,
+en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts
+hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet
+overhellen.
+
+Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit,
+eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers,
+en geen berg hindert het uitzicht.
+
+Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der
+bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel
+of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom
+gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij
+geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt?
+Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zóó ver
+in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog
+toelaat?
+
+Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de
+krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke
+landschap eigen is.
+
+Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken
+door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel
+zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt.
+Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks
+voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en
+somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door
+een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren
+stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor
+weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar
+nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich
+in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt.
+
+Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in
+alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft
+hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt
+uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen.
+Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich
+openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene
+aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden
+kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in
+de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn
+wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het
+schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk.
+
+ * * * * *
+
+Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron
+van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het
+zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke
+tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene
+zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich
+over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon
+hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de
+oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem
+verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond
+zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep
+van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst
+fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert
+gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle
+licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want
+hij is vóór de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ééntonig en
+zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ééne, door de reflex--lichten van
+den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht
+komt schemeren.
+
+De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt
+dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek
+uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en
+boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed
+hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene
+eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die
+soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en
+aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een
+eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het
+gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten
+van alle hartstochtelijkheid.
+
+De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en
+bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de
+jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.
+
+De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht
+vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en
+meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien
+weerkaatst.
+
+De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in
+wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene
+beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en
+verstandelijke krachten.
+
+De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht,
+een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden;
+niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige
+lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat
+spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het
+gevonden geluk, van een verworven levensdoel.
+
+Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in
+de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de
+neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de
+herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn
+overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn
+rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog
+rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht
+gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard
+is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der
+aarde.
+
+Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk
+begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt
+met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle
+zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien
+eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn;
+geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde
+liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd
+glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil,
+die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil
+opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN
+DEN CHAOS.
+
+Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen
+niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan
+vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan
+lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog
+blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit
+den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de
+gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde
+verbindt.
+
+Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en
+nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage
+sport; dán valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of
+nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen
+klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder
+ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven
+boven den chaos van stof en vormen.
+
+Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij
+de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de
+zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever
+dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den
+geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met
+ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij
+zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin
+wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al
+wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer
+ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend.
+
+
+Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en
+weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling.
+
+ _Truly yours_
+ C. V.
+
+
+ * * * * *
+
+
+II.
+
+Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld
+te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets
+minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op
+een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven
+ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals
+heentronen.
+
+Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet
+Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina.
+
+Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet
+aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook
+spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije
+natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult
+tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in éénen toestand eene
+wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven.
+
+Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen
+nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend
+of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven.
+
+Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u,
+het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij
+schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist
+overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden.
+
+Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap,
+in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij
+bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te
+ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid
+vergoeding te vinden.
+
+Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige
+uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet
+genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt,
+haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken
+willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun
+wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar
+voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer
+wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij
+wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid,
+conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan
+hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan
+hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid
+vleesch geworden is, de natuur.
+
+Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het
+gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen
+beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de
+geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van
+onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die
+melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar
+Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen:
+
+ Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen
+ Der wereld vormen en gebruiken.
+
+ * * * * *
+
+De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel
+op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod
+van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel
+der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen
+slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk
+schenden van de wellevenskunst.
+
+Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene
+geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden
+heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij
+moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of
+er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook
+onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit,
+als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone
+woorden schenkt.
+
+Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze
+verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de
+hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering,
+de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de
+beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst
+te vinden.
+
+ * * * * *
+
+In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij
+later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk
+als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer
+wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een
+verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was
+op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te
+rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid
+opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in
+de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen
+troffen.
+
+Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene
+overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit
+teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen
+gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets
+verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille
+natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan
+niet zeggen, dat zij de stilte braken.
+
+Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij
+hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half
+gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen
+was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem.
+verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige
+heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig
+beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te
+drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden
+doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de
+armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door
+het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als
+rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl
+de voeten scholen onder de heistammen,--zóó was zij een beeld van
+slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind
+met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare
+vormen.
+
+Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij
+de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten.
+Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap
+oplevend zelfbewustzijn.
+
+Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind,
+geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als
+wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst
+heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien
+tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van
+onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het
+is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en
+onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel,
+waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de
+betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan,
+_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt,
+verduisterd worden.
+
+Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op
+mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling,
+en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten
+haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs
+te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine
+wereld van haar binnenste openbarend.
+
+Ik.--Waar woont gij?
+
+Het meisje (bedremmeld).--Wat?
+
+Ik.--Waar uw huis is?
+
+Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de
+verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee
+vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met
+haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven.
+
+Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie
+zijn daar te huis?
+
+Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naïeve
+handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is
+weg,--ik ben nu de oudste.
+
+Ik.--Hebt gij vader en moeder?
+
+Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder
+werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen
+passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op?
+
+Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze
+hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten.
+
+Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat
+ze goed zijn om den bliksem af te weren.
+
+ * * * * *
+
+Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in
+het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller
+worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen
+vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de
+uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch
+en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het
+kind der natuur te bespieden in haar zieleleven.
+
+Ik.--Wat doet gij gewoonlijk?
+
+Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in
+huis....
+
+Ik.--Hebt gij niet op school geleerd?
+
+Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet
+missen voor de beesten.
+
+Ik.--En blijft ge hier zóó leven?
+
+Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.
+
+Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan?
+
+Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken,
+en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren
+aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den
+sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen.
+
+Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen
+wij weldra bij de woning. De lage hut was als één met den grond; het
+werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een
+voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de
+wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het
+dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was één
+plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan,
+die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste
+groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen
+bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard
+genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer.
+
+De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen
+deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met
+beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw,
+in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in
+de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij
+het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.
+
+De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk,
+als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?
+
+Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.
+
+En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat
+ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van
+menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid
+en van waarheid....
+
+De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten
+in, zie ik nu.
+
+Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd....
+
+Ik.--En uwe dochter er bij, moeder.
+
+Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.
+
+De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel.
+
+Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad
+ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.
+
+De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad?
+
+Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt,
+die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die
+wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets
+beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand,
+geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele
+leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts
+een zeer gewone letteromzetting van streven.
+
+Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet
+zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.
+
+Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat
+ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad!
+Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!
+
+Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier?
+
+De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets
+te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld
+geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien,
+waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken
+totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij
+meer?
+
+Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet?
+
+De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en
+hebben het noodige.
+
+Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig.
+
+Ik.--Verlangt gij dan niets?
+
+De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in
+overvloed in den grond.
+
+Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast
+blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!
+
+De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden,
+wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de
+stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft.
+
+Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het
+leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te
+verlaten.
+
+De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons?
+
+Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer
+gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en
+vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar!
+
+ * * * * *
+
+Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in
+opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al
+lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge,
+moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort
+van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is
+een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de
+dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld,
+dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt
+gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de
+maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die
+alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des
+levens heenjaagt?
+
+Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld
+verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van
+onschuld verlaten,--in dien éénen blos van verrukking, op het hooren van
+den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar
+in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al
+gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te
+overschaduwen. Zooals duizenden vóór haar, zooals de menschheid met
+haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld
+ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde
+en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te
+struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal
+zijn, zich op te richten.
+
+De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten
+knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede?
+
+Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de
+bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft.
+
+De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij
+niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar
+beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten
+kennen om bevredigd te kunnen zijn.
+
+De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou
+zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze
+maar in 't zand.
+
+Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit
+beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw
+frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en
+leeft samen gelukkig.
+
+ * * * * *
+
+Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de
+oogen houdend, mij staan nastaren.
+
+Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur
+opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels
+in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in
+een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen.
+Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de
+verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al
+onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die
+haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor
+eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk
+des lichts als in dat des geluids.
+
+De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer
+ver verleden der menschheid.
+
+Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een
+streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren.
+
+Kon de mensch zoo blijven?
+
+Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der
+menschheid.
+
+De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, één er mede;
+zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo
+leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift.
+
+Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid
+van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van
+één mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen
+moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat
+ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander.
+Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven
+van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en
+met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd
+tevens.
+
+Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den
+strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de
+verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn
+instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het
+volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar
+onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze
+verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke
+onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger
+trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte
+kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het
+onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn
+van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven
+naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van
+idealen daarin mogelijk.
+
+Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie
+met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan
+Voltaire hem schreef:--Après avoir lu vôtre discours, on prend envie de
+marcher à quatre pattes.
+
+Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind.
+
+ * * * * *
+
+Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het
+doffe verleden een latere phase der menschheid.
+
+Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan
+groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te
+voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke
+vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is
+hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere
+overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar.
+Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den
+voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen
+toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op
+Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij
+reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der
+_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te
+verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor
+hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde
+terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai
+exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten
+op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden
+terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts
+aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken
+bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid
+een physisch leven teruggekregen.
+
+De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god
+der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van
+tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in
+den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als
+hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen,
+die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de
+aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der
+oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet
+langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte
+Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen
+guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de
+waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast
+blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf
+staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot
+besturend, de vader der poëzie en der wijsheid, hij, die één zijner
+oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor
+de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de
+gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond
+onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten
+bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De
+wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende
+tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki
+gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot,
+heeft opgehouden te bestaan.
+
+Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en
+teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in
+verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur
+terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders
+opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe
+langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer
+in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend.
+
+ * * * * *
+
+Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en
+greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in
+regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht,
+hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld
+staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis;
+ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden
+trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden
+meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf.
+
+Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik
+voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld
+met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin
+de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en
+vaak onverstandig genoeg,--leeft.
+
+ * * * * *
+
+Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der
+kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot
+natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen.
+
+Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft
+haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en
+ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt,
+zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de
+werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij
+gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat
+die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen
+verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar
+tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij,
+waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het
+betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in
+onszelven te doen?
+
+De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat
+worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij
+allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg
+om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de
+cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit,
+maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken
+natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij
+naïefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige
+afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naïef, maar zij kan het
+ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten
+terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even
+valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der
+menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de
+strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet
+enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des
+menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen
+noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich
+in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste
+verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in
+de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het
+verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de
+stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de
+niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en
+de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het
+afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige
+ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de
+landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van
+waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen
+dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen.
+
+ * * * * *
+
+Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen
+der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht
+ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet
+zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke,
+blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de
+lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren
+der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op
+zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf.
+Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes
+flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest
+phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of
+peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is
+een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en
+zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt
+zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet
+het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit
+symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in
+het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is,
+naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis
+heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der
+beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het
+leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest
+door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap,
+kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen
+onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk.
+
+In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en
+bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven
+slechts de kernen over van het eenig ware.
+
+Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde
+richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om
+welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft
+er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen
+leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich
+daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen.
+Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen
+wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het
+ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter
+verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de
+vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en
+natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is
+een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en
+een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het
+instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven
+en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat
+de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen.
+
+Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet
+tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en
+natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in
+ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven
+heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in
+het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere
+deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst.
+
+ * * * * *
+
+In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne
+maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne
+natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van
+
+ C.V.
+
+
+NOOT:
+
+[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VAN TWEE KONINGSKINDEREN.
+
+
+Het was in oude, oude tijden.
+
+Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen
+wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest.
+In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in
+het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der
+Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was
+een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot
+geslacht was overgeleverd.
+
+Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het
+huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning
+waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en
+metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden
+de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar
+niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen
+vreugde bood ontspanning, geen poëzie bezielde, geen schoonheid adelde
+het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart
+toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat
+onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat.
+
+Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar één kind, een
+zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands.
+
+In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen
+wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want
+niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij
+naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in
+alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar
+nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en
+bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van
+bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol
+weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en
+gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen
+hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed
+der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was
+allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige
+aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg
+hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot.
+Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of
+van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door
+geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone,
+dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met
+zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen
+vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen
+overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de
+zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom
+uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en
+welriekende kruiden doorwasemden de lucht.
+
+Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en
+Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van
+schoonheid en gevoel.
+
+ * * * * *
+
+Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van
+koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele
+overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek
+en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos
+na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen
+neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd
+pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de
+hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij,
+maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de,
+vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer,
+voort....
+
+De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en
+de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in
+de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos
+rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en
+frisch ademde bij in den frisschen morgenstond.
+
+Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem
+zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den
+ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers,
+en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen
+met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen
+de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van
+zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling
+hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had!
+Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne
+veerkracht had verloren?
+
+Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om
+lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen.
+
+Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en
+boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar
+klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het
+loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met
+eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke
+jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op
+hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden.
+
+Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond,
+voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene
+opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek
+vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geëmailleerde
+rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond
+afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar
+donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en
+weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en
+zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd
+onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende
+sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles.
+
+ * * * * *
+
+De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten
+uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn
+binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke
+speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende
+melodieën. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete
+gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht
+zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte
+voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot
+in het bosch. In het midden van het dichte woud--zóó ver was zij nog
+nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen
+en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht
+te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en
+koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende
+vlerken.
+
+Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien
+schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog
+nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet.
+
+De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1
+veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water,
+te midden der heerlijke waterleliën, zag hij de schoonste Alve, die hij
+ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende
+herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar
+zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend
+en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze
+tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het
+werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de
+liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde.
+
+Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone
+Alvenmaagd te begroeten.
+
+--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik
+niet ken.
+
+--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren
+naar uw gezang.
+
+--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als
+ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken.
+
+Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te
+zingen:
+
+ Alles teeder in den morgen.
+ 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend
+ Koestert zich in 't jonge licht;
+ D'aarde geurt als waar z' één gaarde,
+ Zoete lucht suist overal.
+
+ Teerder klinken nog van binnen
+ Alle stemmen van 't gemoed,
+ Dat van zacht gevoel doortinteld,
+ Rozengeurig, rozenkleurig,
+ Zwelt van geestdrifts zonnegloed.
+
+ Zon van buiten, zon van binnen,
+ Schoonheid heerscht er overal.
+
+--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks
+voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste
+geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare
+symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil
+wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is
+alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist
+het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en
+trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan
+welt bijna op in mijn oog!
+
+--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij,
+gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst?
+
+--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders;
+wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken.
+
+--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is
+dan de kunst niet alleen tot verrukking?
+
+--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien
+in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel
+aan mij voordoet.
+
+Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als
+twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos
+verzonken.
+
+--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa.
+
+--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van
+Verstand; en gij?
+
+--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen
+neerslaande,--dan zijn wij vijanden!
+
+--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u
+medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet
+weten van waar gij komt....
+
+--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood
+treuren.
+
+Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar
+boezem zwoegde onder den strijd.
+
+--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te
+verliezen?
+
+--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik
+hier komen, alsof ik ter jacht ging....
+
+Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven?
+
+ * * * * *
+
+Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen
+uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen,
+aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het
+zoete wederzien te kunnen genieten.
+
+Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is
+misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in
+hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen;
+maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand
+en Gevoel!
+
+Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder
+en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa,
+spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer
+gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij
+dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had,
+zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met
+haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het
+was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf
+driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het
+land van Gevoel.
+
+ * * * * *
+
+De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei
+gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends,
+vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak,
+bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken.
+
+Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning
+rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne
+slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat
+voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het
+gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk
+ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze
+meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens
+losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij
+tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde,
+wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en
+beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als
+het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en
+hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat
+eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan
+in de mythen van het nageslacht.
+
+De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen
+van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle
+toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan
+vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich
+verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst
+in zijn kabinet opzoeken.
+
+--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te
+storen....
+
+--Wat begeert gij?
+
+--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog.
+
+--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw.
+
+--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos.
+
+--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde
+mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?,
+
+--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke
+nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend
+verleidelijke zangen de onzen....
+
+--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor
+den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend
+geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de
+tooverzangen niets kunnen hooren.
+
+--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_....
+
+--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot,
+dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt!
+
+--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige
+gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan
+de uitslag schitterend kan zijn....
+
+En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde,
+waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij....
+
+ * * * * *
+
+Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig!
+
+De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare
+citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer
+zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de
+boomen, aan de vogels haar harteleed klagend.
+
+In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer,
+alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen
+heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te
+weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen
+werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens
+werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te
+herstellen.
+
+De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te
+lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren
+gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en
+fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich
+spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen
+in smartelijk gepeins verzonken.
+
+--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons?
+Gij moet ons redden.
+
+--En ik _zal_ u redden.
+
+Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een
+bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's
+konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en
+hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen
+loslaten.
+
+--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de
+onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke
+vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan
+duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_....
+
+ * * * * *
+
+Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het
+geheimzinnige beeld.
+
+Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde
+sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend
+graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar
+nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der
+aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp,
+op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden.
+Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en
+gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer
+hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene
+kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar
+nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der
+partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want
+het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er
+waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet
+kende.
+
+Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van
+elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren.
+
+ * * * * *
+
+--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer
+gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit
+door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld
+onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen.
+Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te
+openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard
+worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene
+glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die
+kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan
+zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de
+stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar,
+die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem....
+
+Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste
+woorden uitend.
+
+--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die
+gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot!
+
+--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over.
+
+--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar
+niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar
+maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage
+des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de
+schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft?
+
+--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig
+voor zich.
+
+--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik
+haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te
+spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of
+welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is
+geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en
+rust de gelukkige Sensorius en Parel.
+
+Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan
+werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren
+samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze
+Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos
+vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar
+zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met
+haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen,
+en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de
+grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou
+men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming
+van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van
+zijne vrijlating.
+
+Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg.
+Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen
+plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats
+overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk
+overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen
+brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier
+onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen.
+
+Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven,
+was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan,
+toen........................................ wat anders kondt gij van
+eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling,
+aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken
+van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal
+brak de brug onder hare voeten weg.
+
+Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen
+op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit.
+
+Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat
+zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles
+bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde,
+waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige
+woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker
+hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt!
+
+ * * * * *
+
+Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en
+zijn raad werd gebracht.
+
+Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het
+hier, en hoe onbevallig!
+
+Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste
+verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne
+weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieën, die,zij van een
+paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud
+en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten
+waren op hun granieten zetels.
+
+Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds
+alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen:
+alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen
+zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te
+zijn.
+
+--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat,
+ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan
+daarop volgen dan de dood?
+
+Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en
+ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der
+misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te
+gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii
+dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de
+koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan.
+
+Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een
+gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in
+tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste.
+
+--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend
+uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te
+begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze
+Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o
+wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij,
+dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was
+overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u
+om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den
+vrede laten.
+
+--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus
+stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des
+ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig.
+
+--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze.
+
+--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen.
+
+--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning!
+door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze
+dochter van u zal ondervinden.
+
+--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het
+mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is!
+
+Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij
+werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin.
+
+De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd;
+want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het
+gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos,
+maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men
+wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten
+waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de
+uitlevering van Logikos te onderhandelen.
+
+Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze,
+waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden.
+
+Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken.
+
+--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over
+allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten
+toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos
+schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was
+gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij
+te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder;
+bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik
+ben!
+
+--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen
+verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos,
+en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf
+medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had
+hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is
+daar, dat hij gevangen werd genomen.
+
+--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem
+verraden....
+
+--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en
+het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne
+gevangenneming, dat zij in zwijm viel.
+
+--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden
+Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer
+opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden
+hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten
+dooden; en wat hebt gij gedaan?
+
+--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde
+wijze schoorvoetend aan.
+
+--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met
+koel zelfbedwang; dáárin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die
+liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien
+hartstocht in hem laten bestaan?
+
+--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze.
+
+--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.
+
+ * * * * *
+
+--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze
+geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid
+vervallen kunnen!
+
+--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een
+raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de
+verte te vermoeden.
+
+--Wel! gij prikkelt mijn weetlust!
+
+--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of
+aandoeningen mij licht zouden bedwelmen....
+
+--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd.
+
+--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van
+dit onverstandige dwaze kind. Zóózeer, ik moet het bekennen, dat ik
+allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende
+mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige
+dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe
+het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat;
+het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele
+speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik
+gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze
+natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die
+verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen
+ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik
+begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op
+mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend.
+
+--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar,
+als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de maliën des
+verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor
+binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd,
+al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik.
+Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen?
+
+--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te
+wisselen.
+
+--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen
+Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen
+haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen.
+
+--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd
+en het verdere eischen.
+
+--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de
+beide gevangene ... en dan weer de oorlog!
+
+De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning
+Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling
+werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige
+Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling
+gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben.
+
+Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging
+geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van
+Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega
+het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk
+overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de
+wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht
+weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak
+verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij
+zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben;
+en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten,
+Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen
+konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat
+geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo
+spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar
+ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle
+toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel
+als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde
+plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar
+eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe
+bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene
+zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de
+andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer
+met takken en bloemen bestrooid werd.
+
+Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op
+het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar
+vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke
+zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van
+bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieën aan ter eere der
+wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende
+kruiden uit.
+
+Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht
+komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun
+Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder
+dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde
+denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil
+tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide
+vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te
+treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te
+zien.
+
+Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten
+stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook
+koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden
+gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de
+machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben
+Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen
+zij de brug op en in elkanders armen.
+
+--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde
+vastklemmende.
+
+--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende.
+
+Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote
+ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en
+daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld
+schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over
+de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen
+heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om
+te ontsnappen!
+
+Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt.
+
+Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met
+koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover
+elkander.
+
+--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan,
+kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en
+als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een
+stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef
+gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn
+oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten,
+ieder in zijn land.
+
+Nu treedt Aldebaran naast zijn meester.
+
+--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is
+een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet,
+heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die
+elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die
+vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide
+koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt
+voorspeld en gewild te zijn.
+
+--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die
+hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals
+alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer
+verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid,
+en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en
+hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt,
+begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor één oogenblik
+en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een
+voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid
+u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken
+dweper.
+
+--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid
+van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij
+handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen
+hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool
+behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare
+openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen.
+
+--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en
+het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide
+geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene
+edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven....
+
+--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn
+vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder
+zijn.
+
+--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht.
+
+--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare
+liefste stem, daar zijn zij één.
+
+Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter
+verzoening en ter verzekering van hun woord.
+
+ * * * * *
+
+Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien;
+de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de
+beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare
+vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen
+overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van
+Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in
+dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van
+de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en
+toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der
+twee gelieven te vieren.
+
+Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop
+ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en
+met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met
+rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige
+koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk
+van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar:
+
+ Schoon zijn de bloemen,
+
+zong Aldebaran.
+
+ Wijs zijn de bijen,
+
+sprak Logarithmus.
+
+ Geurig de nectar,
+
+zong de eerste weder.
+
+ Honig is nut,
+
+was het antwoord van den tweede.
+
+
+Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en
+voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten
+band vereenigen.
+
+De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de
+koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten
+aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar,
+en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde
+luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd
+nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig
+gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht,
+dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat
+de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in
+betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was
+er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de
+feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen
+ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen
+van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen
+toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en;
+niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook
+door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven
+zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het
+eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk
+zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een
+voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen
+bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk.
+
+Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide
+vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige
+koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het
+eerst gezien hadden.
+
+Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide
+landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden
+onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde.
+
+Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden
+worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en
+koningin kinderen verwekten.
+
+--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden
+weg weer op.
+
+--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw
+verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen.
+
+--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het
+eens een zoon èn eene dochter waren?
+
+Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun
+beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat
+op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en
+Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, één geheel uit
+de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest.
+
+--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze
+huwelijk niet behoeven plaats te hebben.
+
+--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben,
+antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld
+geweest en te gelijk de vrede.
+
+En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt.
+
+Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en
+buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en
+niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook.
+
+Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten
+wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend
+rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard
+heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder
+de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige
+huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder
+aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG.
+
+
+Aan haar genieën is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de
+eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige
+mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen,
+gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken.
+
+Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het
+verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het
+weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid
+betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige,
+alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat
+al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders
+waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding
+heeft ontvangen.
+
+Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan,
+wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren
+werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der
+bewonderende vereering.
+
+Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste
+vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij
+mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen.
+
+Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden
+is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het
+blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit
+slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een
+paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links
+paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets
+verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vóór twee en eene halve
+eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die
+nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van
+Rhijn.
+
+In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der
+grootste steden der geünieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net
+is," zegt naïef haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen
+zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in
+vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is,
+tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck
+is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en
+grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden,
+had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de
+ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in
+1592 was het ravelijn vóór die poort aan de stad getrokken en in een
+klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen
+van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede
+vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links
+daarbinnen lag de steeg, die gij kent.
+
+Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend
+burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst
+na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en
+met kinderen gezegend, dat huis in tweeën verbouwd. In het eene gedeelte
+woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen
+bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet,
+kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.
+
+Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk,
+staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere
+vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin
+buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen,
+waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf
+kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens
+spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der
+beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal
+jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen
+in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de
+tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't
+schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen
+morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien
+gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom
+de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen,
+boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het
+omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar
+steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar
+de groene saaien gordijnen.
+
+Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is
+geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders,
+ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen
+Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het
+schutblad des huisbijbels in:
+
+15 Juli 1606. _Rembrandt_.
+
+_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien
+naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders
+zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld
+zou de bewustheid hebben van het derven van een genie.
+
+Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de
+hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam
+neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid
+geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich
+den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder,
+beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals
+weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het
+menschelijk leven afspiegelt.
+
+De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn,
+geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het
+verledene mede.
+
+Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind
+opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende
+jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw.
+
+Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons
+met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een
+krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige
+worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde
+oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat;
+de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost
+en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting
+in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in
+reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis
+en kunst.
+
+Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat
+sterke licht.
+
+Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den
+aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid
+en de kiemen wortelen; aan de ééne zij de Prins, zijne partij, het volk,
+de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de
+patriciërs, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins
+en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en
+weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het
+bloed van een beroemd schavot.
+
+Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van
+Rembrandt en de eeuw.
+
+Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat
+de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid
+te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch,
+treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt.
+
+Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking
+had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der
+gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance
+gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan
+wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen
+geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder
+blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd
+soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die
+renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij
+gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide
+de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de
+vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der
+verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen.
+
+Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den
+schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens
+
+ Streng gelaat
+ Hem doet ontzachlijk zegepralen,
+
+gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien
+leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van
+penneconst.
+
+De schoonschrijverij was zeer geëerd, en mannen als Gadelle, als Lukas
+Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich
+mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geëerder nog door
+Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_.
+
+Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin
+de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne
+theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van
+den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische
+spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het
+groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht
+rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek
+getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er
+in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige
+hand zal hebben bot gevierd!
+
+Dán zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan,
+verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en
+de proeven van het ontkiemend talent.
+
+Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder
+trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met
+de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket
+uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol
+vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van
+het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen
+waren uitgestald.
+
+Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn
+der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het
+heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om
+het spreekwoord
+
+ Hoe schilder
+ Hoe wilder
+
+zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien
+doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Italië gekeerden Jacob
+Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn,
+Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan
+van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij
+opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook
+voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij
+Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten
+naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren
+sluier over getogen.
+
+Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide
+meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht,
+waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een
+bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_.
+
+Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken
+aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen
+bliksemstraal hielden, die opeens voor één oogenblik den nacht verbrak,
+het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als
+de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om
+niet weer onder te gaan.
+
+Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne
+lichtende kracht.
+
+Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken
+kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de
+natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu,
+is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en
+vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij
+bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige
+geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige.
+
+Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan
+graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling,
+daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den
+teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van
+lichtgloed, of samentrekken des lichts op één schitterend punt.
+
+Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen
+meesterschap.
+
+De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne
+verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en
+betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren.
+
+Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den
+geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste
+gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in
+zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den
+mensch der poëzij.
+
+Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van
+het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang.
+
+Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij
+de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht
+genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen
+zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige
+leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene
+uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken
+ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idée, maar als
+levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt,
+evenals het werkelijke, is dáár om zijns zelfs wille, zonder ander doel
+dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid
+zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische
+volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve
+opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben
+doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn
+eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal
+ademt het u te gemoet.
+
+Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de
+zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de
+wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die
+zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons
+toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te
+moeten zijn.
+
+Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door
+den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige
+levensuiting, zoo rijk van handeling.
+
+De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld
+gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de
+middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaëls loges, Michel Angelo's
+welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en
+dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is
+Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het
+mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In
+overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en
+als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in
+Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen
+als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van
+karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het
+feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke,
+meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige,
+treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch
+land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er
+op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang
+vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven,
+handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en
+opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als
+nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander
+der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk
+toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die
+voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is
+bij hem niet, hoe Simeon eens vóór achttienhonderd jaren lofzong bij het
+kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe
+dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet
+het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij
+Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het
+mede.
+
+Zóó werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het
+dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute
+scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen
+tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat
+vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd
+weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen
+uitwerken.
+
+Hij heeft nog meer gedaan.
+
+Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de
+innigheid, noch de naïefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke
+laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber
+tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar,
+in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus;
+verteederend naïef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van
+hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den
+volke in de _Ecce Homo_.
+
+ * * * * *
+
+Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de
+geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot
+geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen,
+en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij
+ontstond en zich ontwikkelde.
+
+Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.
+
+
+ * * * * *
+
+
+MONA.
+
+
+In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een
+dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte
+uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon.
+De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke
+kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de
+tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte
+en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het
+huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur,
+en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin
+stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een
+zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte
+rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.
+
+Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen
+acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht
+van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en
+kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar
+dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de
+richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen,
+die op de knieën vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel
+van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen
+voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar
+onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van
+het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed
+dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve
+vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve
+zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden
+opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der
+wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven,
+aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd
+oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat
+zichzelf ten doel is.
+
+--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en
+zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene
+getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.
+
+--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar
+schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene
+beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.
+
+Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den
+ezel niet op?
+
+--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw,
+onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer
+vermoeienis brengen.
+
+De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam
+den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak
+met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje
+droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en
+beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier
+verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en
+overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming
+de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door
+tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter
+andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden
+zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen
+brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf
+was de waar, die door de moeder moest verkocht worden.
+
+Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij
+naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren,
+hunne modellen te vinden.
+
+Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die
+de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek
+aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen
+volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij
+hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet
+veel acht op haar.
+
+Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets
+behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek
+van de schouders en opende geheel haar bovenkleed.
+
+Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden
+toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten.
+
+Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij
+daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar
+het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste
+zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door
+schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid.
+
+--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles
+hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable!
+
+De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en
+ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie
+op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en
+stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid
+en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De
+schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk
+op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos
+arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het
+schoone gelaat omhelsde.
+
+Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom
+niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer
+voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind
+de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood
+van háar kind.
+
+--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte.
+Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en
+zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!
+
+Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op
+de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het
+geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor
+eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene
+kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's
+bidsnoer bevestigde.
+
+Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was
+de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws
+vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere
+blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een
+zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld
+overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen één heiligdom was
+ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.
+
+De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de
+Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor
+de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En
+dan was de dochter nog norsch en stug.
+
+--Wat prevelt gij toch, moeder?
+
+Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet
+voor haar ondankbaar kind.
+
+Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor
+verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor
+Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor
+Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_
+heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena
+geworden--zonder de boetvaardigheid.
+
+Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet
+zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het
+atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met
+dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op
+zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het
+improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij
+daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans
+rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden
+of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde
+hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat
+scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon!
+
+In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op
+speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene
+villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij
+kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven
+naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met
+al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was
+de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot
+wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het
+aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geëerbiedigd, om hare gaven van
+zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht.
+
+Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en
+paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was
+opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in
+den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van
+kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der
+tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat
+er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en
+vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij
+had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds
+vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de
+gave der improvisatie.
+
+Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier,
+tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen
+het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij
+reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene
+verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts
+keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde
+hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon
+te stellen.
+
+Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band,
+die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte
+zijne schilderijen en studiën ter verzending, en op een najaarsmorgen
+stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te
+hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome.
+
+Mona had hem zien vertrekken; vóór het afscheid had zij menige
+hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen
+droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden
+der kale wanden barstte zij nu in tranen los.
+
+--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik
+gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene
+vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten!
+
+Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen
+zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare
+verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar
+leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die
+niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de
+toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen,
+en brak door eene hevige daad het verleden af.
+
+Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende,
+slingerde zij dien door het vertrek.
+
+--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht,
+maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u.
+
+ * * * * *
+
+Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden
+een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn
+vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de
+voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot
+zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van
+karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche
+toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de
+zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om
+daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en
+rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten
+gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van
+den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij
+een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep
+liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid
+doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning
+van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken
+hem nog slechts duister voor den geest stonden.
+
+Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had
+dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen
+Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die
+beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan.
+
+Thans bracht de vrijheid ze te zamen.
+
+De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee
+bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij
+bij elkander.
+
+Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held
+van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem
+meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar
+gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een
+deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd.
+
+Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al
+de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en
+zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet.
+
+Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studiën had
+gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met
+Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden
+zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone
+streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te
+genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen
+zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar
+zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den
+laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar
+den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon
+en het verschiet als wilde doorboren.
+
+--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten
+staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet
+er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer
+ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!...
+
+--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden
+wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien;
+daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land.
+
+--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die
+bergen gaat de zon onder, Antonio!
+
+--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend
+en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde
+het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien!
+
+Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker,
+en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los.
+
+--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij
+verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij
+allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen
+hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en
+ik nooit meer iets van u hoore.
+
+--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij
+den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis....
+
+--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zóó over
+vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen?
+
+--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb
+ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik
+verhelderde bij het spreken van die woorden.
+
+--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij
+verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien?
+
+--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk
+leven, die zich sterk doen voelen.
+
+--Welke?
+
+--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet
+ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft.
+
+ * * * * *
+
+Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog
+eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst
+naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die
+stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan,
+waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds
+laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in
+dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt
+werd, vingen zij den tocht aan.
+
+Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld.
+Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans
+lag al wat aan Italië herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer
+haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het
+hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken.
+
+Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder
+onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe
+Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen
+door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent
+doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze
+bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats
+hunner bestemming was.
+
+Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder
+hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven
+zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het
+burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude
+Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander
+hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb
+hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien.
+
+Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare
+verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van
+eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat
+het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat
+zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo
+hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van
+levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere
+persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden
+was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar
+tegenwoordigen gemoedstoestand.
+
+In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot
+zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in
+zachte verteedering versmolten.
+
+De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of
+compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters,
+guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn
+geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het
+bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen-
+en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen
+van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een
+dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen
+bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich
+uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een
+majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het
+gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime
+vlakte.
+
+--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat!
+
+Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het
+donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoëzie.
+
+Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht
+en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond
+die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet
+tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar
+plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven,
+zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere
+aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel,
+die opborrelen uit het slijk.
+
+Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die
+teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze
+trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet
+wegsterven in het eindige!
+
+ * * * * *
+
+De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en
+menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het
+hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in
+zichzelve verzonken.
+
+--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome
+gegaan?
+
+--Wij kunstenaars plegen in Italië voedsel voor onzen geest te halen,
+onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons
+verborgen.
+
+--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di
+Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst
+gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder
+de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien
+uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat
+behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord
+hebben?
+
+--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk
+uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst
+moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden.
+
+--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan
+was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat
+reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms
+bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel
+altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet
+anders uitdrukken, liet zij er op volgen.
+
+--Het is het naïeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de
+grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle
+kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het
+demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst
+niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de
+ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid.
+
+--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek
+zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees,
+dat zij mij niet willen ontvangen.
+
+Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een
+avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde,
+bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde
+dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het
+Kolbs beurt om verbaasd te zijn.
+
+--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige
+reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de
+uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen
+ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te
+keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen,
+dat is van mij, Mona, dat is mijn werk!
+
+Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte
+hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte
+licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te
+zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond
+bij zich noodde.
+
+Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een
+paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien
+had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee
+meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op
+elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters
+en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene
+iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en
+gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling
+van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden,
+toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had
+Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd.
+
+--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo
+meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den
+schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet
+bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen.
+
+Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen
+klapten van vreugde in de handen.
+
+--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl
+wordt een groot virtuoos!
+
+--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid
+verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat
+wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons
+door zijne werken toch bekend was.
+
+Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken
+componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naïeve
+openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige,
+want Kolb had hem zijne hulp toegezegd.
+
+Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen,
+stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich
+neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde
+deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid
+overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der
+binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt
+in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder
+gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven.
+
+De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te
+spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving,
+dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene
+hand gevat.
+
+Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest
+door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden
+gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden
+vertolkt.
+
+Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den
+grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam
+oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op
+het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale
+schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met
+zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te
+verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met
+vastheid:
+
+--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons
+weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve,
+als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als
+wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u
+in het hart.
+
+Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht,
+en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek.
+
+Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te
+schreien, het gelaat in de kussens verborgen.
+
+ * * * * *
+
+Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had
+nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij
+was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren
+onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel
+Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen
+leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt
+en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als
+Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden:
+
+--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara
+meer schoon vindt.
+
+En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen
+naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig
+beeldhouwwerk!
+
+Carl wilde mede naar Italië.
+
+--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn
+vader,--thans zal ik mijn weg wel maken.
+
+Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw
+beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar
+bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en
+als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke
+Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets
+feestelijks en plechtigs behouden.
+
+Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied
+voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de
+handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in
+feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel
+zijner kinderen.
+
+--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart;
+zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken
+bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij
+behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn.
+
+Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze
+was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te
+ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar,
+waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het
+leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had
+berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italië gemaakt
+had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn
+land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp
+verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij
+was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar
+ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd.
+
+Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis
+in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot
+werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen
+was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou
+wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen
+hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar
+het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag.
+
+--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons
+verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht,
+naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit
+weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op
+over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij
+heengebracht!
+
+Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de
+overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld
+over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij
+begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar.
+
+Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen.
+
+--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was,
+eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud
+was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige
+maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk,
+akelig....
+
+Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was
+ijlende.
+
+ * * * * *
+
+Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd.
+
+--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer
+opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat
+doen zij bij mij, wat willen zij mij doen?
+
+--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en
+Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen
+beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar
+een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare
+hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos
+wat rustiger neergelegd.
+
+De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp,
+die alleen liefde schenken kan.
+
+Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant,
+die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit
+gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft
+het heimwee, en zij _moet_ naar haar land.
+
+Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona
+boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij;
+hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met
+droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen
+boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam
+scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen
+en begroef het gelaat in beide handen.
+
+De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van
+Kolb tot kapelmeester te Praag.
+
+ * * * * *
+
+Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.
+
+Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij
+zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende
+denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk
+beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke
+opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht
+toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te
+brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land
+had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde
+niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de
+krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij
+voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag
+tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland
+herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo
+spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn
+geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die
+hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker.
+Deze evenwel schonk hem de helft terug.
+
+--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zóó
+schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste
+kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou.
+
+Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had
+gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien
+aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn
+met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit
+meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij
+gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had,
+geen ouders als zij, geen huiselijken kring.
+
+Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de
+betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij
+vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare
+kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in
+hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof
+tusschen haar en zich.
+
+Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte
+en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen
+namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet
+gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.
+
+Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog één blik
+uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het
+oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn
+spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de
+vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen
+schwärmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger
+en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een
+heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en
+distels.
+
+ * * * * *
+
+Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij
+plotseling hare uitwerkselen zien.
+
+Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken,
+die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen
+man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig
+levensonderhoud verwerft?
+
+Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van
+kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare
+gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw
+geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?
+
+Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche
+schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van
+kunst en genie?
+
+Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een
+greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van
+de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het
+er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor
+eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal
+opmerkzaam één blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een
+balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan
+de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige
+genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen
+baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der
+improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige
+improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot
+wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.
+
+ * * * * *
+
+Toch zijn zij meer dan zij waren.
+
+De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de
+naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door
+eene ruwe hand wakker geschud.
+
+Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het
+gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die
+nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het
+lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de
+grenzen van Italië.
+
+--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen,
+die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.
+
+ Passando il male, sperando il bene,
+ Il tempo passa, la morte vienne,
+
+sprak zij met een bitteren glimlach.
+
+--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij
+zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben
+wij de verdere toppen bereikt; nog één dag en wij dalen in de vlakte en
+de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.
+
+--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio,
+het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding
+gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op
+vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik
+gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar
+ik kan niet, ik weet het niet!
+
+De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid,
+stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij
+een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het
+verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af,
+die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij
+streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken.
+Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de
+oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de
+grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem
+verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is
+het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die
+levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de
+incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van
+het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt,
+die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere
+levensopvatting.
+
+Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong
+het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot
+geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer
+druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens
+was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische
+klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven
+gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als
+laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen
+de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd
+hart gesust tot een zachten sluimer.
+
+ * * * * *
+
+De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog
+niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken
+en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won
+nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en
+sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms
+werd die foltering ondraaglijk.
+
+Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot,
+en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich
+bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar
+boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van
+verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van
+kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en
+vervallen bogen der ramen.
+
+--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij
+mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het
+ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat
+ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de
+pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom
+keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is
+verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten
+der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn
+onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden.
+
+Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat
+het trommelvel barstte.
+
+Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem.
+
+--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst.
+
+Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den
+afgrond.
+
+--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona!
+
+Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van
+droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een
+wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren.
+
+--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare
+nesten onder dezen dorpel.
+
+--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet
+zoo voorover.
+
+--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die
+steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af,
+zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij
+luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag
+onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de
+kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die
+er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid.
+
+Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het
+bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen
+een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en
+begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op
+rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles
+gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte,
+die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd,
+voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon
+doen overslaan.
+
+Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees,
+dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood.
+
+--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond
+en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het
+draait en golft!
+
+--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende.
+
+Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan
+zijne voeten, en hij, terwijl zijne kniëen knikten, veegde zich het
+angstzweet van het gelaat.
+
+Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde,
+toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar
+was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden
+begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon
+vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest
+verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens
+stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen,
+ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver
+en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp.
+De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw
+met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in
+een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp
+de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij,
+en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die
+haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd
+niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd
+vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te
+knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar
+zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op.
+
+De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen
+Mona kalmte en herstel te schenken.
+
+Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider
+lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet
+handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een
+enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder
+niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen
+man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin
+plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij
+over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun
+gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen
+man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit
+te storten.
+
+Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter
+des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de
+schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich
+daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk
+huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet
+stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich
+alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den
+priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het
+omspitten van den grond.
+
+Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe.
+
+--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij.
+
+--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust,
+gij, die zoo heilig zijt.
+
+--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd
+strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen:
+maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd.
+
+--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de kniëen vallende,
+als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt.
+
+--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde
+hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten
+kan?
+
+Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg.
+
+--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd
+leggende.
+
+--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren
+bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was,
+heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was.
+In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van
+weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome....
+
+--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk,
+die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat
+gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend.
+
+Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch
+bleek te wachten, tot zij voortging.
+
+--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik
+geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de
+Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had
+weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik
+herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o
+vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep
+gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der
+heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt
+er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het
+afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden?
+
+De pater zweeg geruimen tijd.
+
+--Daar is één middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat
+zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in
+u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof
+heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal
+van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat
+ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek
+onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen
+hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het
+bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid
+kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe
+uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen
+en een beteren kamp met de wereld te strijden.
+
+ * * * * *
+
+Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid
+tot den verderen tocht.
+
+--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen?
+
+Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken!
+
+--Alleen?
+
+Zij knikte toestemmend.
+
+--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen
+trek om de lippen.
+
+--Antonio! maak het mij niet te zwaar!
+
+Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had
+kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken.
+
+Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio,
+werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen,
+tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar
+voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde:
+
+--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan
+weder.
+
+Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid
+voorgoed.
+
+Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in
+zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij
+in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die,
+het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund.
+
+
+
+
+*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions will
+be renamed.
+
+Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
+law means that no one owns a United States copyright in these works,
+so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
+United States without permission and without paying copyright
+royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
+of this license, apply to copying and distributing Project
+Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
+concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
+and may not be used if you charge for an eBook, except by following
+the terms of the trademark license, including paying royalties for use
+of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
+copies of this eBook, complying with the trademark license is very
+easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
+of derivative works, reports, performances and research. Project
+Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
+do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
+by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
+license, especially commercial redistribution.
+
+START: FULL LICENSE
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
+Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
+www.gutenberg.org/license.
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
+Gutenberg-tm electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or
+destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
+possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
+Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
+by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
+person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
+1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
+agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
+electronic works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
+Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
+of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
+works in the collection are in the public domain in the United
+States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
+United States and you are located in the United States, we do not
+claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
+displaying or creating derivative works based on the work as long as
+all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
+that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
+free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
+works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
+Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
+comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
+same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
+you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
+in a constant state of change. If you are outside the United States,
+check the laws of your country in addition to the terms of this
+agreement before downloading, copying, displaying, performing,
+distributing or creating derivative works based on this work or any
+other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
+representations concerning the copyright status of any work in any
+country other than the United States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
+immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
+prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
+on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
+phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
+performed, viewed, copied or distributed:
+
+ This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
+ most other parts of the world at no cost and with almost no
+ restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
+ under the terms of the Project Gutenberg License included with this
+ eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
+ United States, you will have to check the laws of the country where
+ you are located before using this eBook.
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
+derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
+contain a notice indicating that it is posted with permission of the
+copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
+the United States without paying any fees or charges. If you are
+redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
+Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
+either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
+obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
+trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
+additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
+will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
+posted with the permission of the copyright holder found at the
+beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
+any word processing or hypertext form. However, if you provide access
+to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
+other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
+version posted on the official Project Gutenberg-tm website
+(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
+to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
+of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
+Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
+full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
+provided that:
+
+* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
+ to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
+ agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
+ Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
+ within 60 days following each date on which you prepare (or are
+ legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
+ payments should be clearly marked as such and sent to the Project
+ Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
+ Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
+ Literary Archive Foundation."
+
+* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or destroy all
+ copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
+ all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
+ works.
+
+* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
+ any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
+ receipt of the work.
+
+* You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
+Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
+are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
+from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
+the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
+forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
+Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
+electronic works, and the medium on which they may be stored, may
+contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
+or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
+intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
+other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
+cannot be read by your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium
+with your written explanation. The person or entity that provided you
+with the defective work may elect to provide a replacement copy in
+lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
+or entity providing it to you may choose to give you a second
+opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
+the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
+without further opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
+OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
+LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of
+damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
+violates the law of the state applicable to this agreement, the
+agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
+limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
+unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
+remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
+accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
+production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
+electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
+including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
+the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
+or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
+additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
+Defect you cause.
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of
+computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
+exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
+from people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
+generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
+Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
+www.gutenberg.org
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
+U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
+Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
+to date contact information can be found at the Foundation's website
+and official page at www.gutenberg.org/contact
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
+widespread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
+DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
+state visit www.gutenberg.org/donate
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations. To
+donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
+Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
+freely shared with anyone. For forty years, he produced and
+distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
+volunteer support.
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
+the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
+necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
+edition.
+
+Most people start at our website which has the main PG search
+facility: www.gutenberg.org
+
+This website includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
diff --git a/17554-0.zip b/17554-0.zip
new file mode 100644
index 0000000..40f4a01
--- /dev/null
+++ b/17554-0.zip
Binary files differ
diff --git a/17554-h.zip b/17554-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..cf8db0c
--- /dev/null
+++ b/17554-h.zip
Binary files differ
diff --git a/17554-h/17554-h.htm b/17554-h/17554-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..4263cc4
--- /dev/null
+++ b/17554-h/17554-h.htm
@@ -0,0 +1,10239 @@
+<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0 Strict//EN"
+"http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-strict.dtd">
+<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl" lang="nl">
+<head>
+<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=utf-8" />
+<meta http-equiv="Content-Style-Type" content="text/css" />
+<title>The Project Gutenberg eBook of Vogels Van Diverse Pluimage, by Carl Vosmaer</title>
+
+<style type="text/css">
+
+ p { margin-top: .75em;
+ text-align: justify;
+ margin-bottom: .75em;
+ }
+ h1,h2,h3,h4,h5,h6 {
+ text-align: center; /* all headings centered */
+ clear: both;
+ }
+ h1,h2 {color: #800000;}
+ hr { width: 33%;
+ margin-top: 2em;
+ margin-bottom: 2em;
+ margin-left: auto;
+ margin-right: auto;
+ clear: both;
+ }
+
+ table {margin-left: auto; margin-right: auto;}
+
+ body{margin-left: 10%;
+ margin-right: 10%;
+ }
+
+ .pagenum { /* uncomment the next line for invisible page numbers */
+ /* visibility: hidden; */
+ position: absolute;
+ left: 92%;
+ font-size: smaller;
+ text-align: right;
+ } /* page numbers */
+
+ .linenum {position: absolute; top: auto; left: 4%;} /* poetry number */
+ .blockquot{margin-left: 5%; margin-right: 10%;}
+ .sidenote {width: 20%; padding-bottom: .5em; padding-top: .5em;
+ padding-left: .5em; padding-right: .5em; margin-left: 1em;
+ float: right; clear: right; margin-top: 1em;
+ font-size: smaller; color: black; background: #eeeeee; border: dashed 1px;}
+
+ .bb {border-bottom: solid 2px;}
+ .bl {border-left: solid 2px;}
+ .bt {border-top: solid 2px;}
+ .br {border-right: solid 2px;}
+ .bbox {border: solid 2px;}
+
+ .center {text-align: center;}
+ .smcap {font-variant: small-caps;}
+ .u {text-decoration: underline;}
+
+ .caption {font-weight: bold;}
+
+ .figcenter {margin: auto; text-align: center;}
+
+ .figleft {float: left; clear: left; margin-left: 0; margin-bottom: 1em; margin-top:
+ 1em; margin-right: 1em; padding: 0; text-align: center;}
+
+ .figright {float: right; clear: right; margin-left: 1em; margin-bottom: 1em;
+ margin-top: 1em; margin-right: 0; padding: 0; text-align: center;}
+
+ .footnotes {border: dashed 1px;}
+ .footnote {margin-left: 10%; margin-right: 10%; font-size: 0.9em;}
+ .footnote .label {position: absolute; right: 84%; text-align: right;}
+ .fnanchor {vertical-align: super; font-size: .8em; text-decoration: none;}
+
+ .poem {margin-left:10%; margin-right:10%; text-align: left;}
+ .poem br {display: none;}
+ .poem .stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;}
+ .poem span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+ .poem span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;}
+
+ </style>
+ </head>
+<body>
+
+<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer</div>
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
+most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
+whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
+of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
+at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
+are not located in the United States, you will have to check the laws of the
+country where you are located before using this eBook.
+</div>
+<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Vogels van diverse pluimage</div>
+<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Carel Vosmaer</div>
+<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: January 23, 2006 [eBook #17554]<br />
+[Most recently updated: May 26, 2021]</div>
+<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div>
+<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div>
+<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Marc D'Hooghe</div>
+<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***</div>
+
+<h1>VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE</h1>
+
+<h3>door</h3>
+
+<h2>CAREL VOSMAER</h2>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<h5>GEÏLLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS</h5>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<div class="figcenter" style="width: 306px;">
+<img src="images/vos01.jpg" width="306" height="450" alt="Carl Vosmaer" title="Carl Vosmaer" />
+<span class="caption">Carl Vosmaer</span>
+</div>
+
+<hr style="width: 35%;" />
+<h3>INHOUD</h3>
+<p class="center">
+
+<a href="#een">INLEIDING</a><br />
+
+<a href="#twee">TWEE KUNSTENAARS</a><br />
+
+<a href="#drie">EEN OUDE STRIJD</a><br />
+
+<a href="#vier">EENE PREEK IN 1629</a><br />
+
+<a href="#vijf">BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK</a><br />
+
+<a href="#zes">EEN BOUWVISIOEN</a><br />
+
+<a href="#zeven">WANDELINGEN DOOR DE WERELD</a><br />
+
+<a href="#acht">VAN TWEE KONINGSKINDEREN</a><br />
+
+<a href="#negen">EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG</a><br />
+
+<a href="#tien">MONA</a></p>
+
+<hr style="width: 35%;" />
+
+<div class="figcenter" style="width: 390px;">
+<img src="images/vos02.jpg" width="390" height="600" alt="Frontispiece" title="" />
+</div>
+
+<h3><a name="een" id="een"></a>INLEIDING.</h3>
+
+
+<p>Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord,
+dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo
+mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen.
+Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden
+nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie
+beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene.</p>
+
+<p>Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is
+Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hiërogliefen.
+Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hiërogliefen
+zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen?
+Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch
+voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een
+gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift.
+Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van
+het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede
+dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich
+namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde
+dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder
+seculariseerde en algemeen menschelijk maakte.</p>
+
+<p>En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei
+men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige
+verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek
+te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen
+jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken
+om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar
+weinige zijn duurzamer.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde
+gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken,
+waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren
+novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al
+eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de
+illustraties—verluchten, verlichten noemden onze middeleeuwers die
+versiering naar het oude illummare, waarvan het nieuwere <i>illustreeren</i>
+een aanmatigender vorm is—de illustraties, die deze boeken nog niet
+illuster hadden gemaakt, waren even verouderd. Welke onredzame
+steenteekeningen, waardig den komischen vloek van Bilderdijk:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Beelde aap of hond in kouden steendruk uit,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit!</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">..........................................................</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien!</span><br />
+</p>
+
+<p>Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo
+elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde
+kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan
+elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het
+bespottelijke van het verouderen verheft.</p>
+
+<p>En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt
+men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis
+onvergankelijk is—dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt
+of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen
+nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven,
+ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt
+is, omdat wij het niet laten kunnen.</p>
+
+<p>En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en
+gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in
+eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieën. Dus een
+minder volstrekte maat genomen.</p>
+
+<p>Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden
+gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die
+novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen
+gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van
+een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets
+teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der
+taal?</p>
+
+<p>Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen
+de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de
+<i>Vogels van diverse pluimage</i> binnentrad en, een pakje op mijne tafel
+leggende, zeide:</p>
+
+<p>—Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die
+stukken voor een herdruk goed vindt.</p>
+
+<p>—Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop
+doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar....</p>
+
+<p>Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van
+mijzelven.</p>
+
+<p>Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide:</p>
+
+<p>—Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen
+of je ze nog eens wilt laten drukken.</p>
+
+<p>Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is.</p>
+
+<p>Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een
+berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij
+waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is
+ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele
+boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde,
+namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt
+worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een
+schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne
+geschriften.</p>
+
+<p>Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en
+deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men
+er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere
+letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en—het
+boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet.</p>
+
+<p>Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen
+verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed
+opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is
+een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte
+kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave,
+naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk,
+gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met
+verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer.
+Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft
+eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen.
+Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist
+nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese,
+eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte
+speculatie blijken, die de kosten niet loonde.</p>
+
+<p>Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven
+en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen
+verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den
+smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig
+degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en
+het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd
+exploiteerde.</p>
+
+<p>De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij
+even goed als nieuw.</p>
+
+<p>Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en
+te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn
+voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het
+fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van
+slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende
+worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd
+en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is,
+heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid
+eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en
+hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te
+pronken en te verleiden.</p>
+
+<p>Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken.
+Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de
+puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar
+verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede
+qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel
+en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de
+markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige
+stemming.</p>
+
+<p>Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs
+zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik
+liever geen namen noemen.</p>
+
+<p>De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de
+werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te
+onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich
+vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede
+gepronkt kunnen worden.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij
+verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een
+gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een
+boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem
+bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden,
+en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje
+mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen
+beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de
+gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het
+kindeke Jezus in zijne armen hield.</p>
+
+<p>Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen
+de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste
+aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan
+de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en
+vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en
+bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld
+door.</p>
+
+<p>Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu
+opeens weer voor mij zag.</p>
+
+<p>—Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.</p>
+
+<p>—Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat
+niet ... dat is twijfelachtig,—wij zullen zien.</p>
+
+<p>—Kan het niet een tweede bundel van je <i>Vogels</i><a name="FNanchor_1_1" id="FNanchor_1_1"></a><a href="#Footnote_1_1" class="fnanchor">[1]</a> worden?</p>
+
+<p>—Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden—zal ik er nu weer mee
+aankomen?</p>
+
+<p>—De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft
+juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.</p>
+
+<p>—Daarin heb ie gelijk,—welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere
+vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen
+kunnen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor
+mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak
+veel ouder—lang of kort geleden, zooals gij wilt—maar mij ontsloten
+zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van
+aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor
+mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:</p>
+
+<p>"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het
+was in mijn mond zoet als honig—en als ik het gegeten had, werd mijn
+ingewand bitter."</p>
+
+<p>Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven;
+jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de
+schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en
+de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn
+gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan
+wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de
+droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft
+een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden
+en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin
+wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en
+onvoldaanheid.</p>
+
+<p>Hier is de <i>Oude haard</i><a name="FNanchor_2_2" id="FNanchor_2_2"></a><a href="#Footnote_2_2" class="fnanchor">[2]</a> met alles wat er omheen behoorde. Hij is
+begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en
+telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort,
+verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en
+eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude
+portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten
+komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen
+zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?</p>
+
+<p>En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als,
+vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te
+voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere
+gemoeds-orchydaeën, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt
+gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen
+weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van
+vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters
+zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke,
+onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel
+vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij
+het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur,
+vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel
+asch.</p>
+
+<p>Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de
+nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.</p>
+
+<p>Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig
+leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en
+geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met
+gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar
+daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker,
+sterker en bestand tegen weer en wind.</p>
+
+<p>Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met
+de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat
+oordeelt het heden over het verledene?</p>
+
+<p>Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan
+het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter
+acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest
+gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden.
+Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde
+zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven.
+Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden?</p>
+
+<p>En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook
+in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner
+phantasie.</p>
+
+<p>Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor
+anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas
+ontstonden? Hebben zij althans niet <i>iets</i>, dat duurzamer is? Hier en
+daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets
+transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts
+gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw
+de wereld in?</p>
+
+<p>Of—want straks was ik zoo streng voor anderen—of, is dit de lokstem,
+der eigenliefde, en moeten wij vreezen:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;">Nochtans 't geschiet op liste,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Alzoo ik mercken kan,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Daer praet een blau sophiste</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Met den armen lettermann.</span><br />
+</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige
+bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier
+slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog
+goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven;
+ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte
+hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu,
+na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun
+gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen
+maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te
+zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene
+kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al
+mede als met de menschen—er zitten er vele in kooien, met verlof om in
+eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in
+de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene
+veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder
+zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.</p>
+
+<p>Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt
+uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen
+sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.</p>
+
+<p>Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen
+vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun
+koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw
+duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot
+en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.</p>
+
+<p>De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige
+schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en
+het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij
+het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.</p>
+
+<p>Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.</span><br />
+</p>
+
+<p>Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe
+men dat volkje moet toespreken:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 4em;">Ehophophophophophophophophophop</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Io io, ito ito ito ito</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Zaadkorrellezende bent,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Die in scharen de voren</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Lieflijk met zoeten zang</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Tio tio tio tio tio tio tio tio</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Wie er van u in de tuinen en klimop</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">twijgen het voedsel u leest,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbeziënpikkers,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Trioto trioto totobrix.</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Die, op de lage moerassen, de bijtende</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Muggen opsnapt, of de waterstreken</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Bewoont en het schoon Marathonische grasland,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Vogel, gij bontgevleugelde,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Hazelhoen, hazelhoen,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Gij ook, die over den golfslag der zeeën</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Al de geslachten verzaamlen wij hier nu</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Van 't langhalzig vogelenvolkjen.</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Want, hier komt een wijze grijsaard,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Vol van nieuwheid,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Nieuwe dingen komt hij stichten.</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Komt hier ter vergaadring allen,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Haast u, haast u, haast u, haast u,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Torotorotorotorotorotix</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Kikkabau, kikkabau,</span><br />
+<span style="margin-left: 4em;">Torotorotorotorolililix!</span><br />
+</p>
+
+<p>Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes,
+is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en
+gespeeld; het is uit zijne comedie <i>De Vogels</i>.</p>
+
+<p>Ik mag van deze "lustige, geflügelte buntgefiederte Dichtung," zooals
+Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de
+domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is
+misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflügelte,
+buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's
+Papagenen—melodieën! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van
+schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens—wat een letters
+had men vroeger noodig—om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in
+zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid
+aanschouwt.</p>
+
+<p>Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a
+Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout,
+vol dolle idealen en snijdende parodieën, met wat obsceniteiten,
+afgewisseld door de zangerigste melodieën—fijne poëzie en
+nachtegaalsslag,—en bovendien met eene foliopersiflage van de goden,
+eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen,
+terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte.
+Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne <i>Vogels</i> een paar
+exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en
+Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.</p>
+
+<p>Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te
+zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden
+niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in
+de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem
+voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte,
+zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar
+stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen
+de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en
+klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de
+hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de
+vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve
+zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich
+in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en
+heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad
+bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot
+de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de
+heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met
+vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt
+koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad.</p>
+
+<p>Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei
+verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs
+op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de
+hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm
+verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens
+macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer
+omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag.</p>
+
+<p>Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos,
+een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen
+beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat
+voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den
+lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is
+geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den
+heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen.</p>
+
+<p>Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al
+toe.</p>
+
+<p>Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia—het koningsgezag—tot
+vrouw geven.</p>
+
+<p>Onmogelijk, zegt Poseidoon.</p>
+
+<p>Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te
+halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken.</p>
+
+<p>Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre
+schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij
+zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke
+geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te
+gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen
+Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia.</p>
+
+<p>En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.</p>
+
+<p>Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de
+gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?</p>
+
+<p>Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten,
+dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met
+een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den
+ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft
+van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.</p>
+
+
+<p>NOTEN:</p>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_1_1" id="Footnote_1_1"></a><a href="#FNanchor_1_1"><span class="label">[1]</span></a> Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen
+eerst in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht
+had gezien.</p></div>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_2_2" id="Footnote_2_2"></a><a href="#FNanchor_2_2"><span class="label">[2]</span></a> Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in
+Nederland, 1856</p></div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="twee" id="twee"></a>TWEE KUNSTENAARS.</h2>
+
+
+<p>Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij
+woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den
+bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn
+denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en
+de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij
+spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de
+heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poëzie der
+kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond
+door hen de liefelijkste wereld.</p>
+
+<p>Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.
+Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de
+wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te
+werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet
+denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.</p>
+
+<p>En de geesten verdwenen.</p>
+
+<p>Hoe verdwenen zij?</p>
+
+<p>Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij
+dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon
+is weg.—Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger
+wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu
+beter.</p>
+
+<p>En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog
+twijfelden zeggende:—Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is
+alleen schors, spint en hout.</p>
+
+<p>Anderen namen een schoon beeld.—Als er geest in zit, zeiden zij, dan
+moet hij er ook uitkomen,—en zij braken het open. Eerst de beenen, en
+toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te
+morzel lag, riepen alle omstanders uit:—Zij hebben gelijk, daar is geen
+geest in; ook in de kunst is geen geest.</p>
+
+<p>Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen
+bevoelende, uitriepen:—Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men
+niet tasten kan, bestaat niet.—En alle menschen vonden het ook zoo.</p>
+
+<p>In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht
+spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn,
+die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn.</p>
+
+<p>—Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,—waarom
+komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei
+goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten?</p>
+
+<p>—In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen.</p>
+
+<p>Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op
+aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste
+der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer
+geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en
+zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve
+al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden
+niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil
+en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in
+het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de
+reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als
+geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op
+bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame
+gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende,
+gierende en jankende door de nachtelijke duisternis.</p>
+
+<p>De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger
+wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk
+tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de
+zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder
+de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts
+uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen.</p>
+
+<p>Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de
+beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de
+geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te
+voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de
+velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en
+dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de
+suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen
+door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek;
+zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn
+hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende.</p>
+
+<p>Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee
+van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren.</p>
+
+<p>—Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn
+moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt!</p>
+
+<p>—Ik heet Lucht, zeide de een.</p>
+
+<p>—En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst.</p>
+
+<p>—Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet
+anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen
+en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een
+besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn
+hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt
+gij nog iets meer dan natuurwetten?</p>
+
+<p>—Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en
+drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de
+aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke
+dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in
+stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de
+rust van den winter bereid.</p>
+
+<p>—Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met
+eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige
+arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en
+algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook
+kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat
+begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo
+neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd
+was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op
+de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare
+kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij
+onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een
+bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der
+boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze
+met kunstzin beschouwd?</p>
+
+<p>—En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en
+meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit
+scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men
+schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben—voor de scheepvaart zoo het
+heet—doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst
+tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.</p>
+
+<p>—Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht.
+Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten,
+drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer
+van ons, omdat òf stoffelijke armoede, òf armoede des geestes hen
+onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.</p>
+
+<p>—En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?</p>
+
+<p>—Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees
+voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals
+het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?</p>
+
+<p>Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af
+en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik
+ontdekte toen een treffend schouwspel.</p>
+
+<p>—O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.</p>
+
+<p>—Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot,
+het is loutere liefde voor het schoone.</p>
+
+<p>—Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;—zie, des daags
+hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk
+licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun
+kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben,
+slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke
+kunst!</p>
+
+<p>Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de
+middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de
+glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van
+hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de
+kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en
+hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.</p>
+
+<p>Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de
+straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de
+geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.</p>
+
+<p>—Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij
+neder.—Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar
+morgen zult gij onze werken zien.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst
+ontdekten, naar de glazen loopende,—wat heerlijke bloemen en beelden!</p>
+
+<p>Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.</p>
+
+<p>Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten.
+Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst
+had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van
+ideeën hadden, die onuitputtelijk was.</p>
+
+<p>Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van
+breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.</p>
+
+<p>Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen
+plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten
+uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op
+het glas.</p>
+
+<p>Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloë's en cactussen
+na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het
+morgenland, de wieg des menschdoms.</p>
+
+<p>Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van
+hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de
+schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en
+werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid
+voortgebracht.</p>
+
+<p>Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor
+rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan
+zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele
+zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar
+geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die
+met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare
+gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.</p>
+
+<p>Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was,
+doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te
+werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren,
+cactussen, cederen, palmen, orchydaeën, en wat al meer, vreemder en
+zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen;
+fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de
+geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het
+was immers maar kunstwerk!</p>
+
+<p>Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel
+de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij
+doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog
+treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer
+zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging
+hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het
+minste nut in.</p>
+
+<p>Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste
+versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er
+ongevoelig voor.</p>
+
+<p>Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht
+van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en
+prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.</p>
+
+<p>Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men
+ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.</p>
+
+<p>Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren
+de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo
+ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof
+tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden
+gevat.—Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de
+ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg,
+zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en
+weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin
+om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne
+bestemming vervullen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen
+vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk
+zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde
+tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de
+bloemen en planten nieuwe gloed en verven.</p>
+
+<p>Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de
+gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt
+zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn
+toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de
+aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den
+eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die
+kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een
+liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de
+betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen,
+edelgesteenten, ijsbergen—weg, weggesmolten, als de idealen der maagd,
+als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone
+kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens
+groot en liefelijk geweest is.</p>
+
+<p>Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel
+is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het
+nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet
+bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat.</p>
+
+<p>Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons
+te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij
+beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig
+werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt
+zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het
+scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken
+vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst
+verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de
+eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het
+oor:</p>
+
+<p>—Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen
+weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender,
+en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen
+die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij:
+hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij
+zijn eeuwig!</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="drie" id="drie"></a>EEN OUDE STRIJD.</h2>
+
+
+<p>Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische
+<i>doodendansen</i> op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel
+diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der
+handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft
+niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen
+leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij
+elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de
+overhand—maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw
+leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de
+verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den
+onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane
+ontwikkelt zich een nieuwe groei.</p>
+
+<p>Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en
+elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven
+en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de
+bijzondere vormen, waarin zij optreedt.</p>
+
+<p>Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten
+doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet.
+Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het
+leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende,
+twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie
+huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen
+dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen
+kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet
+begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de
+uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken
+niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de
+haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk
+zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om
+van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen.</p>
+
+<p>De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te
+berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven,
+waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan
+weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk
+volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne
+machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien
+greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en
+de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der
+tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder,
+moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen
+schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel
+schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten
+van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan
+weer in de gewone plooien.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos03.jpg" width="600" height="391" alt="Deze optocht... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige
+gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten,
+en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als
+iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit.</p>
+
+<p>Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende
+komen wij in een dorp.</p>
+
+<p>De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten
+in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het
+open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter
+in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw;
+worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de
+toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene
+heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine
+broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een
+schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in
+eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van
+de zonderlingste kleuren bestaande—een gruwel voor u, mevrouw, als men
+ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes,
+eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen
+naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar
+wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar
+drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee
+bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van
+de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En
+waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang
+tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen
+nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere
+oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaïsme
+en naïefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en
+verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige
+onderschriften:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Moeder zeit wel dat is fraai</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daar zit hij in de eetschapraai.</span><br />
+</p>
+
+<p>Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de
+groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die
+oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje
+zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het
+was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed
+uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik
+dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering
+aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een
+Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe
+namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter
+niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer
+kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk
+figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar
+zij ook neerkwamen.</p>
+
+<p>Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten:
+van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine
+jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan
+begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige
+beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat
+ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen
+van den goeden man.</p>
+
+<p>Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het
+oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote
+medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en
+staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de
+kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen
+wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering
+hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd;
+zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt.
+Alles is verzegeld, maar ééne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en
+als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even
+ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend
+of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere
+uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge
+ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten—maar het zegt
+niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van
+het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed,
+voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep
+rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast—en zichtbare
+vorm,—het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de
+flesch gebroken is.</p>
+
+<p>Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt;
+acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd
+wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen;
+paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers;
+en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en
+dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van
+hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen
+groet.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven
+en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den
+openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden,
+tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje
+aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een
+doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een
+keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen
+heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en
+alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge
+meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij
+deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de
+overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep
+zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden.</p>
+
+<p>—Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht,
+dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde.</p>
+
+<p>—Dat is hij net, zuchtte eene andere.</p>
+
+<p>—Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde.</p>
+
+<p>—Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat
+de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw
+Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of
+eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster
+tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze
+weg.</p>
+
+<p>—Wat zeg je, me lieve mensch!</p>
+
+<p>—Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in
+'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te
+overdenken.</p>
+
+<p>—Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar
+zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een
+mensch zoo met al zijne zonden heengaat,—maar ik wil hem niet
+oordeelen, de Heer heeft het oordeel.</p>
+
+<p>Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene,
+kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet.</p>
+
+<p>Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te
+verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd
+levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid
+of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een
+aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had.</p>
+
+<p>—Heeft hij iets beschreven?</p>
+
+<p>—Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij
+achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.</p>
+
+<p>—Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was
+altijd wel wat losjes met 't geld.</p>
+
+<p>—Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed
+op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig
+toekomt!</p>
+
+<p>—Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij
+had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen,
+ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.</p>
+
+<p>Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook
+reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne
+onverstoorbare rust.</p>
+
+<p>—Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en
+afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl
+zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden
+behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig
+was;—och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog,
+toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.</p>
+
+<p>Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en
+zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat
+alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend
+is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.</p>
+
+<p>Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een
+bureau—kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde
+oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der
+aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot
+erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd
+gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de
+laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van
+zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.</p>
+
+<p>—Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de
+notaris.</p>
+
+<p>Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was
+het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks
+hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en
+niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman,
+misschien met bespotting, zouden verkocht worden.</p>
+
+<p>Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar
+heeft ingegeven!</p>
+
+<p>Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald,
+omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en
+stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en
+bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts
+voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade,
+die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de
+invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam.</p>
+
+<p>Nu is het proces—verbaal der ontzegeling gesloten, en de
+belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen.</p>
+
+<p>—Kunt gij schrijven? vraagt de griffier.</p>
+
+<p>—Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,—maar ik moet
+eerst de fok opzetten.</p>
+
+<p>Die <i>fok</i> bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden
+randen, die als een weer—of sterrenkundig werktuig uit eene breede
+chagrijnen doos wordt gehaald.</p>
+
+<p>De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde
+volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig
+begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de
+linker—in de breede harde vingers der rechterhand.—Waar? vraagt hij
+over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam
+moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af—er is geen
+inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt,
+buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander
+afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog
+eens ingedoopt—de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en
+weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,—eindelijk geeft zij af, maar bij
+den ophaal der <i>K</i> met eene ontzettende ontploffing een twintigtal
+zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook
+voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene <i>o</i>, die
+er als een ei uitrolt; eene beverige <i>r</i> volgt, maar wil met het ei
+niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een
+hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten
+de <i>S</i>, zonder reden eene kapitale, en de <i>t</i> haar links liggen. Nu
+volgen poot aan poot de letters <i>iaan</i>, getand als zagen, gekorven en
+afgeknabbeld als oude munten.</p>
+
+<p>De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den
+linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer
+gaat, begint hij opnieuw eene <i>K</i>, en zijn naam <i>Krul</i> komt er uit en op
+het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen
+te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken.</p>
+
+<p>Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen
+met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier
+houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den
+schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne <i>fok</i> afzet, afveegt en bergt
+in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Korstiaan Krul</i>.</span><br />
+</p>
+
+<p>—Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de
+notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het
+gegraveerd ware.</p>
+
+<p>Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder
+de overige belanghebbenden.</p>
+
+<p>Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te
+merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de
+stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het
+leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid,
+binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel
+en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat
+buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het
+geopende venster te schrijven, en de verkoop begint.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos04.jpg" width="600" height="391" alt="Nu werden de aanstalten... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>De notarisklerk:—Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar
+eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de
+voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de
+hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas
+weggevlogen,—komaan, van een gulden af, éen gulden, om achttien
+stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om
+twaalf,—(langzamer) om elf, om tien....</p>
+
+<p>—Mijn! wordt er gegild.</p>
+
+<p>—Voor Teunis Plat,—je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn.</p>
+
+<p>Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen
+achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze
+aardigheid volgde.</p>
+
+<p>Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene
+onnavolgbare radheid van tong:—komaan mannen komaan, biedt maar eens,
+wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee
+gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper,
+acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz.</p>
+
+<p>Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht.</p>
+
+<p>—Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, éen gulden
+voor van Dorsen, hè? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de
+eerste, voor de tweede, niemand niet? voor—de—derde—maal, voor van
+Leeuwen.</p>
+
+<p>En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de
+andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden.</p>
+
+<p>Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de
+omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen,
+en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van
+een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der
+erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en
+baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden,
+zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de
+voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl
+daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der
+menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu
+eens zijn het de kaarsen, die de klerk—afslager als "het nieuwe licht"
+aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte
+vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,—twee;"
+of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn
+antwoord: "neen—zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan
+naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de
+groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de
+kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is
+weder afgeweven.</p>
+
+<p>In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had
+met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en
+verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw.
+Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de
+bloemen, en het onkruid van den ander.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land,
+dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd
+met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen
+wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde
+zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom,
+stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend.
+Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud
+Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard,
+en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd
+werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte
+Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het
+was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen,
+die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en
+grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende
+hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid,
+die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of
+ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand
+overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten
+de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen,
+gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude
+stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.</p>
+
+<p>Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden
+weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch
+gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar
+niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de
+hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de
+eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en
+hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een
+hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl
+haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak
+duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke
+beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.</p>
+
+<p>De wandelaar ging naar haar toe.</p>
+
+<p>—Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij
+droevig.</p>
+
+<p>—Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.</p>
+
+<p>—God geef van ja,—maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk,
+werk te vinden.</p>
+
+<p>—Gaf hij u werk?</p>
+
+<p>—Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd
+bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....</p>
+
+<p>—Waar vandaan?</p>
+
+<p>—Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de
+verte uitstrekkende;—ik had nog nooit op het veld behoeven te werken,
+zóó ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier
+kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij
+zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met
+gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij
+jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en
+strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!)
+... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik
+had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het
+onderscheid niet tusschen dat en het gras—het is bijna eender,
+mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in
+plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij
+liepen,—maar de baas zag dit niet.</p>
+
+<p>Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik,
+toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik
+haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik
+weg;—dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst
+had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en
+redde ons toch weer....</p>
+
+<p>Er waren eenige oogenblikken van stilte.</p>
+
+<p>—Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten
+worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het
+graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde
+ging zij vertrekken.</p>
+
+<p>O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al
+gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt—maar als tot de
+eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche
+dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet
+verwerpelijk exemplaar gevonden.</p>
+
+<p>—Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de
+vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,—wilt gij iets van
+mij aannemen, en mijner gedenken?</p>
+
+<p>Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad
+voort, den langen weg op, die voor hem lag.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="vier" id="vier"></a>EENE PREEK IN 1629.</h2>
+
+<h4>DE PREEK.</h4>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 1.5em;"><i>Hebt God lief met geheel uwe ziel.</i></span><br />
+<span style="margin-left: 2em;"><i>Hebt uwen medemensch lief als u zelven.</i></span><br />
+<span style="margin-left: 2em;"><i>Daar is geen grooter gebod dan deze twee</i>.</span><br />
+</p>
+
+<p>Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17<i>e</i> eeuw in de
+huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den
+bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien,
+waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk
+onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die
+schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit
+al deze boeken had weggescheurd.</p>
+
+<p>Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der
+verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag
+aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de
+"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort
+geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden
+zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont
+der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis
+van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden,
+al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de
+sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,—en toch, treurig
+gezicht! de voor zichzelf geëischte en nauwelijks verkregene, met de
+uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor
+enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen
+aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan
+zijn broeder—mensch, aan zijn broeder—christen, aan zijn broeder in
+lijden, streven en overwinnen, op te leggen.</p>
+
+<p>Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den
+boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er
+is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat
+men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met
+opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met
+wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men
+nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.</p>
+
+<p>Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal
+woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de
+eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen
+voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile
+schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het
+groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de
+kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden
+der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de
+bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden
+geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden
+gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast,
+verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te
+worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de
+vunzige lucht en verstikte onder het onkruid.</p>
+
+<p>Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout
+vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden
+het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok,
+wraak en vijandschap vervulde.</p>
+
+<p>Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig:
+dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot
+de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide
+Onkruid—beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het
+voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en
+stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden <i>Arminiaansche
+duivels, Belialskinderen, godloochenaars</i> scheldt, hen met steenen en
+slijk werpt, hun leven bedreigt—dan ziet gij de vruchten van het
+onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch
+gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en
+jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij
+ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan
+kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op.</p>
+
+<p>Maar ook—waar gij dit het minst moest gezocht hebben—ook in de kerk is
+het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt,
+den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op
+de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de
+getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht
+uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op
+gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de
+vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij
+hunne mede-christenen als "<i>pesten, duivels, mammelukken</i>" afschilderen,
+en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet
+door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten
+opgenomen en schieten daar welig op.</p>
+
+<p>Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar
+lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een
+liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de
+mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat
+wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627
+reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te
+vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen
+waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins,
+hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als
+gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en
+gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de
+verdrukten gehandhaafd.</p>
+
+<p>Des te feller werden door deze "<i>tollerantie en moderatie</i>" de "<i>harde
+gereformeerden</i>" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer
+laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam
+gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den
+preekstoel: "<i>dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat
+men het Trojaansche paard had binnengehaald!</i>"</p>
+
+<p>In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten
+den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin
+hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke
+aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging
+ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet
+heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des
+stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide
+altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit
+zuivere Oranjeliefde en <i>ad majorem Dei gloriam</i> zou men denken, zoo
+niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;">Malle Jantje</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Kerkgezantje,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Ik u vraag:</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Waarom huilt gij?</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Waarom pruilt gij</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">In den Haag?</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Is 't uit ijver?</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Krijt vrij stijver.</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Maar ik meen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Dat het kussen</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">U zou sussen</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Wel in vreên.</span><br />
+</p>
+
+<p>Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd
+bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf
+Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg
+af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf
+bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de
+vijand iets tegen de Veluwe—met Amsterdam in het verschiet—in den zin
+had.</p>
+
+<p>Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle
+zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar
+eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den
+Oud—Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras
+bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van
+dracht had veroorzaakt, en dat de meesten <i>opsen Brabans of opsen Frans</i>
+een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene
+ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw
+nemen—de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige
+voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch
+samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij
+niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef,
+aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van
+zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de
+Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds
+machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene
+zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens
+gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik
+in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint
+voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.</p>
+
+<p>Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een
+fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet
+minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze
+modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.</p>
+
+<p>Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die <i>ouwe wets</i>
+zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje
+gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor
+krullende lokken, "<i>eigen goed of aangekochte waar</i>", plaats gemaakt.
+Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen
+wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven—een stukje in den
+fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een over-laden oor met oude-moeders beenen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.</span><br />
+</p>
+
+<p>Hij vergeet ook niet</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">..................... 't pinceel dat geven zal,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Dat de natuur vergat .........................</span><br />
+</p>
+
+<p>Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege
+opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den
+rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en
+paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met
+juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm
+hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.</p>
+
+<p>Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met
+den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van
+meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de
+fijnheid der stoffen, in het <i>point d'Espagne</i>, dat hals en polsen
+sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede
+rozetten, "<i>als doffers ruijge pooten</i>", die den steil en rood gehakten
+schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van
+verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere
+<i>Monseurtjens</i>, tot een zwieriger opschik begon te lokken.</p>
+
+<p>Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de
+aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde
+luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte,
+tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers,
+die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de
+hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.</p>
+
+<p>—Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te
+leunen, aan zijn buurman.</p>
+
+<p>—Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als
+gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder
+opwekkenden aard.</p>
+
+<p>—De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede
+spreker,—want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol
+ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....</p>
+
+<p>De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht
+deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden,
+want men moest voorzichtig zijn in die dagen.</p>
+
+<p>—Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging
+de andere weder voort,—maar dat is er een, die zich den mond niet zal
+laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren
+burgemeesters!</p>
+
+<p>Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had
+aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de
+ware kerk dienen moest.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos05.jpg" width="600" height="391" alt="Hij durft den heeren... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>—Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker,
+op een toon, die lof noch blaam, aanduidde.</p>
+
+<p>—Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken
+zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen
+voor burgemeesters ontboden.</p>
+
+<p>—Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had
+uitgevaren....</p>
+
+<p>—Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind
+zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen.</p>
+
+<p>—Is dat burgemeester Geelvink?</p>
+
+<p>—En Andries Bicker,—nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en
+wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al
+met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank.</p>
+
+<p>—'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den
+wettigen magistraat.</p>
+
+<p>—Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en
+zijn buurman met wantrouwen aanziende.</p>
+
+<p>—Dat is waar—maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze.</p>
+
+<p>—Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had
+zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten.</p>
+
+<p>De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op
+de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats
+genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een
+vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat
+laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat,
+met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende
+wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met
+sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men,
+wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller
+oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone
+en edele geopend is.</p>
+
+<p>Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens
+psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken.</p>
+
+<p>Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw
+lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding
+der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij
+rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van
+anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en
+geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren
+wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te
+beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking
+tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen?</p>
+
+<p>Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook
+boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult
+overtreffen?</p>
+
+<p>Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het <i>onze</i> schuld,
+zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die
+metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen
+sloten aan. Is het <i>onze</i> schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten,
+dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood
+gekleurd. Is het weder <i>onze</i> boosheid, die daarbij denkt aan de
+bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is
+het onze schuld en <i>onze</i> boosheid alleen, die aldus doet vragen en
+twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het
+aangezicht werpt.</p>
+
+<p>Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die
+vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit,
+dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen
+in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe
+geestelijke heerschzucht naar een hiërachischen invloed haakt zooals gij
+dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze
+koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat
+gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve
+van uwe zaak.</p>
+
+<p>De prediker heeft den tekst gelezen:</p>
+
+<p>1 Kon. XII: 8: <i>Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden
+hadden</i>.</p>
+
+<p>Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje
+zeep een groote zeepsop kloppende—want de deugdelijkheid van een tekst
+is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter
+zijn ze—dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den
+dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten?
+Zeker, de remonstrantsche en contra—remonstrantsche beroeringen waren
+nog steeds de <i>question brûlante</i>, de grootste bewegende kracht dier
+dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond.</p>
+
+<p>Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot
+kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd
+voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor
+burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een
+Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen
+paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de
+vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk,
+gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd
+stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim
+ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen—opruiende
+schotschriften onder de gemeente verspreid—petitiën—en de gemoederen
+waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel
+beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van
+eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van
+regeering doelde. De roervinken—en daarbij de twee predikanten Beijerus
+en Kloppenburg voorop—moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de
+synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste
+adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen
+en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die
+religie was.</p>
+
+<p>Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en
+ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich
+weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel
+vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en
+invloeden gestookt werd.</p>
+
+<p>Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen
+tijd, onder den titel van <i>Boeren Cathechismus</i>, in de boekwinkels ten
+toon had zien hangen:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;"><i>Boer</i>.    Zijn dan dees ezels zonder reden?</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;"><i>Student</i>.  't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Gezworen aen haer overheden.</span><br />
+<span style="margin-left: 5em;">B.  Dat dient als onkruid uitgewied,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Ons Zalichmaeker leert dit niet,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Die 't volk gehoorzaemheit gebiet.</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Wie port haar aen tot zulke ranken?</span><br />
+<span style="margin-left: 5em;">S.  De boden van Synodes banken.</span><br />
+</p>
+
+<p>Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw, toen men de roede
+niet met bloemen omwond, was het slot:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">S.  't Zou Kloppenburg te bijster passen,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Stadsbeedlaar die nu opgewassen</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Zijn voesterheeren wil verbassen.</span><br />
+<span style="margin-left: 5em;">B.  Al was 't ondankbaar kreng gestroopt,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">Gebraden en met Smout gedroopt,</span><br />
+<span style="margin-left: 7em;">'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt.</span><br />
+</p>
+
+<p>En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn
+medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat
+wij ook de onze zullen besluiten.</p>
+
+<p>De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een
+einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen
+garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden
+vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten
+veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te
+vragen—alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd
+en gecanoniseerd.</p>
+
+<p>De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder
+kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe
+aanraking zou ze weder openrijten.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van
+dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt:
+hij had de geschiedenissen van Israël verhaald, hoe Rehabeam koning
+geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de
+ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe
+hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te
+onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de
+predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren
+ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was
+dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)</p>
+
+<p>Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israël de
+ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en
+hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd
+rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij
+hij zich naar burgemeesters bank wendde:</p>
+
+<p>—Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen,
+sprak hij:—Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie
+verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons
+met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer
+hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze
+bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem
+zeide: zijt gij de beroerder Israëls?</p>
+
+<p>Toen zeide Elia: lk heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders
+huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baälim navolgt.</p>
+
+<p>Wie zijn de beroerders in Israël? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand
+tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den
+raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht!
+Gij luistert naar een hoop poëten en orateurs en juristen, die hunne
+dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: <i>de
+Heere zegt</i>! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad
+en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen
+herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij
+raadslagen!</p>
+
+<p>Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt
+die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want
+de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug
+van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze
+geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!—</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven
+gedurende de preek?</p>
+
+<p>Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat,
+een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had
+gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet
+had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie
+het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten
+verspreiden,—zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig
+rijpen en vrucht dragen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<h4>DE MAGISTRAAT.</h4>
+
+<p>Het nieuwe stadhuis, <i>des werelds achtste wonder</i>, was nog niet eens als
+kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de
+klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een
+nieuw te stichten, deed men het nog maar met het</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Aeloud Stadhuis, verminkt Stéhuis,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Gewoon van ouderdom te bukken.</span><br />
+</p>
+
+<p>Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond,
+was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel,
+beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links
+de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der éene zich
+boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische
+klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee
+de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde
+toren. Het geheel, meest uit de 15<sup>e</sup> eeuw herkomstig, was zeker zeer
+nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds
+meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde
+roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse
+trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het
+was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden,
+binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters
+reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en
+boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt. De
+voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed
+binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende,
+bleef staan.</p>
+
+<p>—Is de weleerwaarde heer Smoutius present?</p>
+
+<p>—Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer
+wachtende; zal hij—</p>
+
+<p>—Geleid hem bij burgemeesteren.</p>
+
+<p>Zwijgend en strak—als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel
+van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen,
+die, karakteristiek en echt nationaal kunst—genre, hun vermaarde
+regenten vereeuwigd hebben—zwijgend en strak zaten zij, toen de
+prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad.
+Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts
+schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen
+gezakt zijn—bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en
+pijnlijke stilzwijgen hem raakte.</p>
+
+<p>Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo
+hij aan de orthodox—kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag
+toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar
+den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie
+nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony
+Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit
+patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van
+het gezag ook den wil om het uit te oefenen geërfd hadden; allen reeds
+dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden.
+Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader,
+reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden
+doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap
+uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem
+II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en
+gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en
+tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom
+verspreid schotschrift waarschuwde:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Dit zijn de Quanten</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz.</span><br />
+</p>
+
+<p>allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van
+God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der
+medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang
+der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de
+volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig
+jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste,
+bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en
+spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der
+Helst hem schilderen zal.</p>
+
+<p>—Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden.</p>
+
+<p>—Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver
+in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs
+een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand
+houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts
+vormelijke beleefdheid in lag.</p>
+
+<p>—Zooveel dat in uw vermogen is—gij kondt daarmede eene achterdeur
+openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen
+opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste
+biddagpreek.</p>
+
+<p>—Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch
+is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij
+daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst,
+het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet
+niet met woorden iets misdreven te hebben,—sprak hij met den grootsten
+eenvoud.</p>
+
+<p>Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons
+gezegd had.</p>
+
+<p>Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de
+ingehouden drift.</p>
+
+<p>—Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken, en
+wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen
+brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in
+oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden, en
+zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou.</p>
+
+<p>—De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die
+waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords, dit
+der gemeente onder 't oog te brengen.</p>
+
+<p>—Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo
+zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatiën te onderhouden,
+tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer
+daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over
+uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken—maar over uwe
+politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat.</p>
+
+<p>—Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met
+potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende—zal ik de
+geïncrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen.</p>
+
+<p>De voorzitter knikte toestemmend.—Heer Adrianus Smoutius, vervolgde
+Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te
+zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken.</p>
+
+<p>—Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van
+verontschuldiging,—dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft
+daartoe geen verlof gegeven.</p>
+
+<p>—Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te
+beoordeelen.</p>
+
+<p>—Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de
+preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde
+eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe
+opgeëischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israël den
+magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten
+bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israël
+genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in
+burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan
+strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan
+niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te
+kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot
+opstand predikte.</p>
+
+<p>—De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden,
+zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed,
+over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds
+wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te
+beslissen en over predikanten te oordeelen,—sinds wanneer zou een
+predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare
+afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan;
+meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht
+geschied—en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam
+niet alles kan of durft.</p>
+
+<p>Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering—de kern dier
+autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het
+toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker
+thans geheel was als een schaap onder de wolven—al konden de herders
+het naderhand wreken—, aan die regeering in het aangezicht te durven
+zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in
+uw eigen oog voorbij!</p>
+
+<p>Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de
+hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien
+geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd."</p>
+
+<p>Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te
+passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom
+zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat
+gelaat loog niet—het was rood, de grijze oogen schitterden onder de
+gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de
+saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam:</p>
+
+<p>—De heer Smout vergete zich niet—en bedenke, dat hij voor
+burgemeesteren van Amsterdam staat.</p>
+
+<p>Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in
+deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd
+hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam—die heeren en
+meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de
+stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven
+zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo
+dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men
+moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden,
+mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen
+vindt, maar gewoon waren zelve, nú te velde, dán op de vloot, dán als
+gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen,
+van het woord en van het zwaard.</p>
+
+<p>Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten
+toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar
+ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet
+gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want
+achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het
+volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met
+blinde kracht voortholt.</p>
+
+<p>Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de
+wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie
+heerschen zou.</p>
+
+<p>Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan;
+de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om
+burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en
+hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze
+geheel kerkelijke zaak te oordeelen.</p>
+
+<p>Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak
+te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te
+kennen.</p>
+
+<p>—Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,—noch de
+strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociëteit, noch het recht
+der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie,
+maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den
+preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat
+de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze <i>politiek</i> behandelen en
+zonder vorm van proces alle seditieuze predikatiën weren.</p>
+
+<p>Daar dit zooveel gezegd was als:—wanneer wij het morgen goed vinden,
+zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg<a name="FNanchor_3_3" id="FNanchor_3_3"></a><a href="#Footnote_3_3" class="fnanchor">[3]</a>
+hem voor den geest kwam, meende Smout nog ééne poging te moeten wagen op
+hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden.</p>
+
+<p>—Ach, mijne heeren! zeide hij—komt nog tot bekeering, werpt u voor des
+Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israël, gij zult het
+moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,—doch de
+hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede
+zaak meende, sleepten hem weder mede:—Gij zult de verdrukking der kerk
+moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als
+hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand:
+—wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat
+elders te moeten zoeken.</p>
+
+<p>—Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij
+hebben te verantwoorden—de rust van stad en gemeente. Elders recht
+zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den
+kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat
+hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie
+tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor
+niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste
+komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen
+zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden.</p>
+
+<p>—Uwe zaak zal in advies gehouden worden.</p>
+
+<p>Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en
+terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden,
+werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en
+dunner.</p>
+
+<p>NOOT:</p>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_3_3" id="Footnote_3_3"></a><a href="#FNanchor_3_3"><span class="label">[3]</span></a> Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet.</p></div>
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<h4>DE VRUCHT DER PREDIKING.</h4>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 14.5em;">En geen Monarch zoo gau</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau</span><br />
+<span style="margin-left: 7.5em;">Kalchas in Vondels <i>Palamedes</i>.</span><br />
+</p>
+
+<p>Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende
+woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten
+tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was
+geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich
+over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was
+allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het
+volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste
+driften.</p>
+
+<p>Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische
+bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het
+volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de
+meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren,
+de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht.
+Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en
+staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum
+mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht,
+wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het
+nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden
+werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde.</p>
+
+<p>In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der
+Prinsegracht, was eene herberg, <i>het Moriaentje</i> genaamd naar een
+beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de
+traditioneel—nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen
+en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de
+verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze
+personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er
+thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het
+beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch
+woord is dat <i>schenken</i>!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in
+Amsterdam te vinden was.</p>
+
+<p>Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu
+gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders
+en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de
+kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets
+beloofden.</p>
+
+<p>Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen
+eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter
+gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien
+waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen
+zijn.</p>
+
+<p>De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede
+groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of
+het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open
+veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte,
+vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen
+behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij
+zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij
+dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de
+een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de
+dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij
+opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich,
+daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man
+ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en
+doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes.</p>
+
+<p>Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook
+afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische
+geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen,
+die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel,
+dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne
+aderen zat en door het vel doorscheen.</p>
+
+<p>Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op
+het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht,
+had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden
+gestrooid—vonken in het buskruid.</p>
+
+<p>—Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die
+wij meer bijzonder beschouwden.</p>
+
+<p>—Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang
+zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst
+van avond.</p>
+
+<p>—Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.</p>
+
+<p>—Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij
+komen van avond weer bijeen.</p>
+
+<p>—Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.</p>
+
+<p>—Waar—waar komen ze van avond?</p>
+
+<p>—Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!</p>
+
+<p>Dat kruiste elkander uit dertig monden.</p>
+
+<p>—Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze
+gewezen soldaat.</p>
+
+<p>—Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de
+haneveer, opstaande en zijn kroes zwaaiende,—dan moeten wij er tusschen
+komen, als de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het
+paapsche koventikel uiteen!</p>
+
+<p>—Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,—de
+magistraat is zelf Arminiaansch.</p>
+
+<p>—Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!</p>
+
+<p>De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te
+zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.</p>
+
+<p>—Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de
+goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers—of anders hem
+zelf wegjagen....</p>
+
+<p>—Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er
+tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"</p>
+
+<p>—Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij
+heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom
+willen zij den prins ook weghebben....</p>
+
+<p>—Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de
+opgewonden kroeskop.</p>
+
+<p>De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het
+publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.</p>
+
+<p>—Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen
+zijn al te democratischen makker;—leve de oude tijd,</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Toen mijnheer de Prins</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Gommers zijd' die boven hing</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Troostte met zijn stalen kling.</span><br />
+</p>
+
+<p>—Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te
+vegen!</p>
+
+<p>—Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware
+geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de
+Baälim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden
+van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.</p>
+
+<p>—Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop
+tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te
+vervelen,—houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder
+ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei,
+licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem—kling
+meen ik,—hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar
+in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen
+en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen—zooals jij!</p>
+
+<p>De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der
+aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den
+breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon
+schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en
+stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit één
+stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den
+andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in
+de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.</p>
+
+<p>Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met
+het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de
+woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.</p>
+
+<p>Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook
+gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.</p>
+
+<p>De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de
+woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke
+geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.</p>
+
+<p>De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of
+verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar
+buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes
+bepraatten, welke de laatste <i>loopmaren</i> of <i>courante novellen</i> hadden
+medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar
+helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen
+vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en
+rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken.
+Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been
+raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan
+ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde
+tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij
+doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde
+zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en
+opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele
+beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar
+lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield
+daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar
+Joris Klaasz., de verdachte, woonde.</p>
+
+<p>—Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter
+preek!</p>
+
+<p>—Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken
+open!</p>
+
+<p>Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men
+schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der
+bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot
+stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog.</p>
+
+<p>—Hier ben ik mannen—wat wilt gij van mij?—wat heb ik ulieden misdaan?</p>
+
+<p>—Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.—Neen,
+klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen—er
+wordt hier gepreekt—wij moeten ook wat van de mis hebben!—de deur open
+of je huid is er mee gemoeid!</p>
+
+<p>—Gij bedriegt u, goede vrienden—men bedriegt u;—er wordt hier niet
+gepreekt—er is hier geen Arminiaansche vergadering.</p>
+
+<p>—Dat lieg je—de deur open—of het gaat in brand!</p>
+
+<p>—Welaan, dat twee of drie van u hier komen—die kunnen zien....</p>
+
+<p>Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters
+doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik,
+twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar
+de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij
+zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer
+afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de
+deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden
+tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen.
+Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de
+schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de
+schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te
+schieten,—zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een
+bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde;
+met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de
+deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende
+paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die
+hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want
+hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en
+kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te
+redden—dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en
+werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur
+den binnendringenden aanbood.</p>
+
+<p>Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant,
+geen kettersche vergadering,—niets dan een verlaten huis. Het was nog
+bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te
+rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te
+slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al
+eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder
+vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een
+korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht
+te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in
+elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de
+grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde.</p>
+
+<p>Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden
+wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen
+opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de
+beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou
+er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge
+soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol
+hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen
+hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne
+studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een
+wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte,
+gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De
+krijschende stem van een woest wijf had geroepen:—ik ken hem, hij is
+ook al van 't hondje gebeten! En—een kettersch predikant, dat liep als
+een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man
+hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde.</p>
+
+<p>—Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout—of als jij en ik,
+liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn
+mond bedekte,—op zij!</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 394px;">
+<img src="images/vos06.jpg" width="394" height="600" alt="De krijschende stem... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste
+oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat
+men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende
+huis word afgetrokken, toen—hij zich met den linkerarm ruim baan maakte
+en met den rechter—den andere medevoerde, zeker was er niemand, die
+zich daartegen kantte.</p>
+
+<p>—Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het
+voortgaan, kent ge mij?</p>
+
+<p>—Neen, was het antwoord.</p>
+
+<p>—Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even
+van het hoofd.</p>
+
+<p>—Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.</p>
+
+<p>—Woont gij hier? Wie zijt gij?</p>
+
+<p>—Ik woon niet hier—doch hoop dit met het volgende jaar te doen.
+Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.</p>
+
+<p>—Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.</p>
+
+<p>—Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende
+en den hoed afnemende.</p>
+
+<p>Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de
+schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of
+hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind
+van Sylvius' vrouw.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt
+te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.</p>
+
+<p>Wij moeten den 8<sup>sten</sup> Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar
+dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht,
+maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan,
+die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze
+gedacht en gemompeld over het gebeurde.</p>
+
+<p>Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering
+geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens
+bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te
+toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu
+bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had
+gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij,
+die de religie onderdrukt;—het was, dat burgemeesteren weer vergeefs
+wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat
+burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste
+politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de
+woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en
+in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.</p>
+
+<p>Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad,
+waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een
+papier in den zak draagt van dezen inhoud:</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen
+Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt
+en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op
+pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den
+Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January
+1630.
+1630.<br />
+<span style="margin-left: 23.5em;">Ter ord. van haer E.E.</span><br />
+<span style="margin-left: 26em;">D. MOSTART.</span><br />
+<br />
+</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="vijf" id="vijf"></a>BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK.</h2>
+
+
+<p>Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij
+verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren.</p>
+
+<p>Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste
+menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het
+lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen
+noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste
+leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene
+pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de
+bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief;
+het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van
+anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij
+doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens
+aan anderen kijken.</p>
+
+<p>Zoo gaat het ook nu.</p>
+
+<p>Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin.
+Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters
+gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige
+vellen wit blijven?—Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne
+geschiedenis ten einde te zien brengen?</p>
+
+<p>—Weet ik het? zegt een lezer, <i>passons outre</i>.</p>
+
+<p>Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans
+dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de
+vervlogene jaren.</p>
+
+<p>Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de
+geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard
+is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in
+verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe
+verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en
+gemoedsontwikkelingen, het <i>wezen</i> daarvan voor vele duizenden hetzelfde
+blijft, en vele duizenden in het leven van éénen trekken uit hun eigen
+leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen,
+indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga
+bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als
+in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een
+spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en
+beschaafden gehouden wordt.</p>
+
+<p>Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet
+verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij,
+een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons
+voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste
+bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar
+de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn
+er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen,
+als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in
+overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in
+de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het
+is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks
+leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of
+in het geheel niet geschreven werden.</p>
+
+<p>Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen
+voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk
+omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is
+waar, gij krijgt op die wijze niet <i>alles</i> te weten, maar....</p>
+
+<p>Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel
+geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt.</p>
+
+<p>En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht
+genomen:</p>
+
+<p><i>Le secret d'être ennuyeux c'est de tout dire.</i></p>
+
+<p>Ik heb vóór mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding
+gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo
+gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op
+was. Op die wijze en met de jaren <i>sempre crescendo</i> voortgaande, had ik
+op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon,
+Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten
+teweegbrengen.</p>
+
+<p>Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van
+verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging
+gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen.</p>
+
+<p>Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht;
+tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de
+moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde
+der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en
+meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar
+zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik
+aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder
+elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn
+dan wel een jongen, en dergelijke.</p>
+
+<p>Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die
+hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst
+heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken,
+gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht,
+ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israëlietisch,
+Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch,
+middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste
+te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis
+gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van
+den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware—er was
+geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog
+ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen
+en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was
+opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk
+recht en usantiën in acht te nemen en letterkunde voor de advertentiën
+en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der
+<i>ars medica</i> te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de
+odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te
+behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en
+astronomische quaestiën, en daarbij de systema's van Julius Caesar en
+Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden,
+doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29<sup>sten</sup>
+Februari.</p>
+
+<p>Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is
+Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke
+wijsheid omvatte!</p>
+
+<p>Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene
+lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den
+burgerlijken stand aan te geven.</p>
+
+<p>—Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner
+snuifdoos met kracht toeslaande,—door welke daad hij aan zijne redenen
+klem placht bij te zetten,—het verwondert mij niet, dat het kind
+niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang
+zooveel opschudding gemaakt te hebben!</p>
+
+<p>—Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is
+allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit
+ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen
+geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een
+onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien
+de wereld op hen maakt!</p>
+
+<p>Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei
+andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet
+is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling.</p>
+
+<p>De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen
+zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen
+bekendgemaakt.</p>
+
+<p>Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste
+kreet was: <i>à boire, à boire, à boire!</i></p>
+
+<p>Zoroaster barstte terstond in lachen uit.</p>
+
+<p>Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te....</p>
+
+<p>Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk <i>μη, μη,
+μη</i>, riepen, dat is: neen, neen, neen!</p>
+
+<p>Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik
+mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide.</p>
+
+<p>Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed
+als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als
+iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het
+al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den
+menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze,
+den mond te stoppen.</p>
+
+<p>Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne
+negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat
+zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne
+ontboezeming lag....</p>
+
+<p>Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de
+wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen?</p>
+
+<p>Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt
+hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer
+streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben,
+en ik maak hieruit op—er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen
+gemaakt—dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand
+zijn, die mij dit zou willen tegenspreken—welnu dan betuig ik, dat ik
+van plan ben, het zeer spoedig te worden.</p>
+
+<p>Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd
+ben—enkele oude kniesooren zouden zeggen <i>besmet</i>—met die
+prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de
+menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en
+uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,—omdat niemand anders dit
+doet, zeggen weer de oude kniesooren—niet nalaten zich openlijk aan te
+prijzen,—als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.</p>
+
+<p>En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk
+gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand,
+van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in
+mij zat.</p>
+
+<p>Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet
+eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer
+Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste
+goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was—want
+dokter Vijzel zat vol grillige ideeën. Maar ik geef u de verzekering,
+dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.</p>
+
+<p>—Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp—een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u
+voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor
+den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is
+mijn nederige onderwijzer op de viool,—en, en ... hij ziet er soms maar
+heel raar en kaal in de kleeren uit.</p>
+
+<p>—Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.</p>
+
+<p>—Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees
+nederig....</p>
+
+<p>—Mijnheer Tjilp....</p>
+
+<p>—Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te
+prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een
+gek, zeg ik....</p>
+
+<p>—Mijnheer Tjilp....</p>
+
+<p>—Is een, gek, zeg ik, men moet....</p>
+
+<p>Maar terwijl ik het uitschater om het zotte <i>quiproquo</i>, waarbij
+mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp
+voet bij stuk.</p>
+
+<p>—Men moet....</p>
+
+<p>—Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met
+een knipoog wenkende:—gij weet immers, dat men de waar koopt naar het
+uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar
+niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met
+prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik
+ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend
+geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!—Het is waar, gij kunt dat
+ook laten, maar zonder dat <i>trumpetting oneself</i>, is er ook geen
+sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een
+hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij?</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Maar om tot mijn begin terug te komen,—ik ben dan eens geboren en eens
+klein geweest.</p>
+
+<p>Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik
+niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te
+deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven
+voorvallen.</p>
+
+<p>Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende
+fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen.</p>
+
+<p>Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader
+met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een
+kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij
+streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind.</p>
+
+<p>—Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over
+de haren van het kind.</p>
+
+<p>—Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang—met
+afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,—het is verwonderlijk,
+als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan!
+Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en
+bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen
+in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der
+hersenen?</p>
+
+<p>—Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal
+de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.——</p>
+
+<p>Krak zei de pijp van mijnheer Van N.—— toen door het plotseling
+afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der
+hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den
+schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de
+vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke
+werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het
+stoffelijke.</p>
+
+<p>—Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.—— eene nieuwe pijp genomen en
+den afgebroken draad weder opgevat hebbende,—wat al gedachten dringen
+zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene
+ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden,
+waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind,
+verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden?</p>
+
+<p>—Ingeënt zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeënt worden.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik—de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig—schoof
+ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen
+arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der
+gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die
+mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele
+schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden
+heel—lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld
+te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende.</p>
+
+<p>Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "<i>Ik wil dat boek
+hebben</i>", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige
+twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en
+dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader,
+voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek
+toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets
+prikkelde in zijn oog, mij kuste.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor
+boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat
+eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn
+vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was.</p>
+
+<p>De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis.
+Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke
+hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te
+willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.—— uitmaakte. Er
+is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe
+dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare
+menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer
+bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een
+halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het
+scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn.</p>
+
+<p>De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een
+zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig
+van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die
+enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg
+hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer
+bemoeilijkt in het binnentreden.</p>
+
+<p>Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te
+kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere
+geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den
+zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van
+beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele
+portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de
+andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die
+schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben,
+als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de
+wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met
+eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen
+behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk
+waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en
+oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten
+pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met
+groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken
+overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken.</p>
+
+<p>Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en
+onderzoek, wien <i>omne quod ad humanitatem pertinet</i> belang inboezemde.
+Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de
+heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier,
+maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude
+meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was
+geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche
+leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden,
+of tot wat mevrouw Van Nijwoude "<i>oude prullen en lorren</i>" geliefde te
+noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en
+dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden
+gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch
+verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer
+practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en
+het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poëzie van het
+verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan
+voor het schemerachtige verleden?</p>
+
+<p>Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had,
+deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt
+Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems
+en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen
+tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen—als de
+bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het
+<i>spinnekoppennest</i>, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het
+jaar met eene bende schoonmaaksters het <i>spinnekoppennest</i>
+gewapenderhand binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger
+periodiek gelukte, maar nadat een heerlijke <i>Boetius de Consolatione
+philosophiae, a<sup>0</sup>. 1490 Daventriae per Jacobum de Breda</i>,
+verleden jaar was weggeraakt, werden de schoomnaaksters geweerd, want
+mijnheer Van N.—— beweerde steeds, dat deze zijn <i>Boetius</i> hadden
+gestolen.</p>
+
+<p>—Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten;
+wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje
+misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige
+waarde.</p>
+
+<p>—Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of
+bedroefd.—Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn—En
+geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare
+incunabel, die honderden guldens waard is!</p>
+
+<p>—Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.</p>
+
+<p>—Phoe! zei mijnheer Van N.——, met een geluid, dat zoowel een
+familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette
+zijn hoed op en stapte de deur uit.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos07.jpg" width="600" height="386"
+alt="Voor mij was het spinnekoppennest... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was
+een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en
+vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber,
+maar voor een ingewijde—en uit instinct was ik eenigszins een
+ingewijde—wat eene geheimzinnigheid en poëzie in die vergadering,
+samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied
+van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving
+dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke
+aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die
+duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was,
+hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in
+perkamenten of lederen banden.</p>
+
+<p>Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene
+woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen
+zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen
+dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiëele werkelijkheid in
+dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik
+aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu
+eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen
+en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en
+derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.</p>
+
+<p>Die onverzadelijke dorst naar <i>weten</i>, die den mensch bezielt! Als kind
+breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld.
+Als knaap vragen wij aan alles, <i>hoe</i>? en <i>waarom</i>? En het geheele leven
+door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.</p>
+
+<p>Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte
+verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of
+las,—maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij!
+en al had ik nog niet gelezen het <i>nitimur in vetitum semper, cupimisque
+negata</i>, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar
+andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?—Is het niet
+een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een
+instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.</p>
+
+<p>Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor
+hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van
+werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne
+behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem
+zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?</p>
+
+<p>Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een
+werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij
+hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men
+hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd
+begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de <i>lieve jeugd</i>
+schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat,
+als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een
+weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan
+noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver
+daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn
+stijl zoo doodeenvoudig en naïef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en
+zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "<i>voor de
+lieve jeugd</i>,"—dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor
+hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en
+uren lang zoet mee zijn.</p>
+
+<p>Maar vóór alles, praat een jongen nooit van de <i>lieve jeugd</i>. Een jongen
+<i>wil</i> niet <i>lief</i> zijn, <i>wil</i> niet <i>lief</i> gevonden worden, en gij kunt
+hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan
+door hem die als <i>zoo lief</i> voor te stellen. Hij wil ook niet als kind
+beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn
+geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger,
+wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet
+telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij
+werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het
+voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal;
+vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel
+boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet
+begrepen worden. En toch blijft hij knaap.</p>
+
+<p>Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de
+anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op
+zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar
+eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.</p>
+
+<p>Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te
+begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo
+geheel ongeëvenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.</p>
+
+<p>Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd?
+Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls
+treffend, maar in mijne jeugd!</p>
+
+<p>Er was geen schooljongen, die niet walgde van <i>eerst ter belooning een
+kusje of twee</i>; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: <i>deez perzik
+gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer</i>; of die niet volkomen partij
+trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen
+pimpelneus uitschold voor een <i>laffen jongen zonder moed</i>, terwijl het
+in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene
+eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "<i>die een krijgsman
+was</i>" tusschenbeide kwam.</p>
+
+<p>Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke
+jongenswereld.</p>
+
+<p>Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige
+Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd
+had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met
+classieken nectar, benevens eenig modern toeëten.</p>
+
+<p>Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij,
+gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met
+verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij
+vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en
+Grieksch te kennen.</p>
+
+<p>—De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste!
+Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare
+meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen,
+vergeleken bij Homeros alléén? Waar was de echte poëzie, de echte
+welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici!
+Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude
+classici!</p>
+
+<p>Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:—wat is het onderscheid
+tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat
+wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.</p>
+
+<p>O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook
+warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!</p>
+
+<p>Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer—maar ook zooveel koeler
+en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel
+bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer
+wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het
+leven, wanneer wij <i>hierin</i> jong zijn gebleven, dat er voor ons nog
+toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is
+het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.</p>
+
+<p>Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een
+levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude,
+vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift <i>Palladis
+Sedes</i> prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang
+gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de
+een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust
+in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op
+school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang
+en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de
+zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een
+mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.</p>
+
+<p>Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet
+vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan
+gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en
+banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan
+denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen
+regel uitrafelende.</p>
+
+<p>—Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.</p>
+
+<p>—Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.</p>
+
+<p>Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:—Als ik
+de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte
+spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik
+bedrogen heeft op dat punt.</p>
+
+<p>—Stom? Pedante vent! zei Piet.</p>
+
+<p>—Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum
+asclepiadeum is?</p>
+
+<p>Gelach en toestemming.</p>
+
+<p>—Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald
+had in de eigenschappen van het choriambicum,—die heeft geklikt, dat ik
+in mijn boek keek.</p>
+
+<p>—Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees,
+en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de
+volksgerechtigheid is snel.</p>
+
+<p>—Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige
+ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.</p>
+
+<p>—Kees, is het waar?</p>
+
+<p>—Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek,
+en hij doet altijd valsch—en dan heeft hij den naam van zoo knap,
+vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen
+zeggen, daar ik het van zie!</p>
+
+<p>Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte
+gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle
+zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een
+emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er,
+die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte
+verklikker naar huis.</p>
+
+<p>Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want
+de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der
+klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons
+dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende
+eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door
+de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en
+nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets
+dan <i>eau de Javelle</i>, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken
+dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme
+vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde
+van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk
+nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was,
+dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd
+was gesprongen, redde hem.</p>
+
+<p>—Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden,
+je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik
+je voor zal laten en voor zal laten blijven.</p>
+
+<p>Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn
+kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte
+bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden,
+dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van
+den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon
+heen.</p>
+
+<p>—Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht
+heb.</p>
+
+<p>—Laat zien, laat zien!</p>
+
+<p>—Waar heb je dien vandaan?</p>
+
+<p>Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van
+classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over
+goede en slechte edities, over <i>Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in
+usum Delphini</i>, van goede en slechte noten, van <i>pontes asinorum</i>, etc.</p>
+
+<p>—Van het stalletje van Levi gekocht—voor een spotprijs.</p>
+
+<p>—Het is een Elzevier.</p>
+
+<p>—Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.</p>
+
+<p>—Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat
+mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de
+Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene
+bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te
+kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.</p>
+
+<p>Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en
+leende dien aan een der jongens.</p>
+
+<p>Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was
+weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd
+werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het
+spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.</p>
+
+<p>Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende
+draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het
+schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis,
+die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo
+teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer
+Van N.—— zoo uit zijn humeur bracht.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op
+het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne
+kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.</p>
+
+<p>Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige
+heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen;
+dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien
+van het <i>onbeschaemde moij</i>, waarover Huygens de dames van zijn tijd
+berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met
+fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat
+blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd
+hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels,
+misschien bloemen hadden doen opgroeien.</p>
+
+<p>Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw
+dragen—want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke
+eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,—al die portretten
+vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de
+nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de
+personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat
+altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat <i>ééne</i>
+portret.</p>
+
+<p>Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken
+krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren
+achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd
+afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene
+muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap,
+gevoerd met oranjezijde.</p>
+
+<p>Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van
+genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken—die altijd enigszins
+gemaskerd zijn—van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was
+alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het
+oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar
+hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste
+trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun
+overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen
+nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar
+karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd,
+de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret
+zou voltooien.</p>
+
+<p>Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds
+bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid
+voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de
+gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide:
+ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat
+zeide....</p>
+
+<p>—Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak,
+zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten
+waren daarmede vervuld.</p>
+
+<p>—Neen, zei mijnheer Van N.——, bedenkelijk het hoofd schuddende,—de
+kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een
+christenmensch, en wel van een dominee.</p>
+
+<p>Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoë, en ik met
+hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het
+misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.</p>
+
+<p>—Neen, zei mijnheer Van N.—— weer bedenkelijk knikkende, de persoon,
+die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene
+vrouw—het was—tante. En hij wees naar het bewuste portret.</p>
+
+<p>—O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke
+en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is!
+Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?</p>
+
+<p>—Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.—— mijne
+woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks
+in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing
+beschouwde.—Zonderlinge jongen;—heeft de schilder die woorden gekend?
+Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de
+gedachte gekomen.</p>
+
+<p>—Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze
+gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne
+trekken hebben willen uitdrukken.</p>
+
+<p>—Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.</p>
+
+<p>—Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.—— mij weder met
+verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:—Wel,
+het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de
+schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!</p>
+
+<p>—Wel, wel! zeide mevrouw Van N.—— lachende, het is immers niet waar,
+wat gij daar van tante vertelt?</p>
+
+<p>—Zóó waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken
+duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.—Zij
+was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden
+onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden
+haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde
+vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met
+hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was
+toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel
+zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard
+veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.</p>
+
+<p>En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn
+vader:—Of de schilder die woorden gekend zou hebben?</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen onze
+plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde
+mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette,
+werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar.</p>
+
+<p>—Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo
+het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen,
+zou ik zeggen, dat zij bloosde.</p>
+
+<p>—Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende
+wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe
+harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen
+gewreven.</p>
+
+<p>—Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg
+mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?—of
+heeft Jasper je verlaten?—of—of—en mijne moeder keek ernstiger, je
+hebt immers niets kwaads gedaan?</p>
+
+<p>—Het is—kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik
+geloof—dat de—e kat....</p>
+
+<p>—Wat! zei mijnheer v. N.—— plotseling opziende van zijn boek, wat
+heeft de kat weer gebroken?</p>
+
+<p>Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen
+inboedel getiërceerd had.</p>
+
+<p>—Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.</p>
+
+<p>Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te
+gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.—— niet meer
+kunnen schrikken dan nu.</p>
+
+<p>—Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel
+slaande, terwijl mevrouw v. N.——naar de wankelende lamp greep; kunnen
+je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd
+duizend stukken was gevlogen....</p>
+
+<p>De meid liep weg.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar
+zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.</p>
+
+<p>Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v.
+N.—— stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van
+tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder
+loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en
+beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret
+stilstaan.</p>
+
+<p>Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?</p>
+
+<p>Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het
+minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk
+proces, dat in hem plaats had.</p>
+
+<p>Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd
+in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste
+krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap
+van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v.
+N.—— ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.</p>
+
+<p>—Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen
+aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?</p>
+
+<p>—Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de
+eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd
+voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo
+scherp kan oordeelen over den anderen?</p>
+
+<p>—Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is
+het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan
+zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen
+niet in gevaar gebracht?</p>
+
+<p>De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer,
+zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen
+draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te
+doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen.</p>
+
+<p>Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas.</p>
+
+<p>—Mijnheer Van N.—— keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen
+wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen
+daarvan tot zijn verstand doordrong.</p>
+
+<p>De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog
+bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog
+te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen.</p>
+
+<p>—Zóó heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander
+passende.</p>
+
+<p>—Kom meid! zei mijnheer Van N.——, houd maar op met wrijven—het
+is—niets—maar vergeef gij mij mijn drift....</p>
+
+<p>De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met
+de innigste teekenen van bewondering.</p>
+
+<p>—Och! fluisterde hij even,—wij moeten niet nalaten, iets slechts weer
+goed te maken,... ik had immers ongelijk.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Jean Huarte, beroemd medicus in de 16<sup>de</sup> eeuw en schrijver van
+het <i>Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest</i>, heeft
+de ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de
+oorzaak is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere
+niet. Maar behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan
+op den mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met
+die vatbaarheden te procreëeren, die men verlangt.</p>
+
+<p>Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het
+vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de
+onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten
+of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet
+minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het
+onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zóóveel woorden gewisseld
+zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de
+oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs,
+want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met
+juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar
+kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als
+het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste
+blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven
+onderwerpen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit,
+aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen,
+een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens
+zaten daar.</p>
+
+<p>Als men ze één voor één trepaneerde—geen nood, dit is slechts eene
+metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent—en
+hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en
+twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de
+afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal
+kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat
+de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren;
+dat er in dezen poëzie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen
+diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige
+omstandigheden zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen
+opgroeien, doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen
+leveren. Men zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig
+jongens twee en twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de
+eigenschappen, de krachten, de behoeften der hersenen bij ieder
+verschillend zijn. En intusschen worden al die verschillende planten in
+dezelfde trekkas, aan denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze
+tuinman in zijn katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een
+gietsel geschiedenis, een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een
+gietsel logica of een gietsel prosodie.</p>
+
+<p>Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of
+vergroeien of in het geheel niet opkomen?</p>
+
+<p>Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het
+opzetten van een apothekers—of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo
+wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het
+was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en
+zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de
+hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in
+een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte
+is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de
+rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn
+vader: "<i>de elasticiteit der hersenen</i>" noemde.</p>
+
+<p>Ware het dan niet verreweg beter....</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken
+op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich
+plooien om te zeggen: "<i>de beste stuurlui staan aan wal</i>."</p>
+
+<p>Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar
+geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat
+men te veel vult en te weinig <i>zelf-denken</i> leert, te veel waarheden
+aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat
+men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet
+opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt,
+nergens de geest en de ziel.</p>
+
+<p>Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden,
+vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de
+steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als
+risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch
+zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of
+wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe),
+honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten—van
+weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op
+de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles
+door en achter elkaar—en ik weet niet, wat er van al de hoofden en
+hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur
+den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van
+<i>vergeten</i>.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<div class="figcenter" style="width: 398px;">
+<img src="images/vos08.jpg" width="398" height="600"
+alt="... maar niet mijnheer Tsjilp... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,—maar niet mijnheer Tjilp
+en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou
+vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.</p>
+
+<p>Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou
+niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die,
+welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn
+opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want
+zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er
+bittere aanmerkingen op zou maken.</p>
+
+<p>Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte
+vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat
+ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de
+erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en
+kattendarmen kunnen veroorzaakt worden.</p>
+
+<p>Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was
+even gevoelig als zijn hart.</p>
+
+<p>Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon
+het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik
+het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en
+scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach
+bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt
+om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien
+een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op
+de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om
+eenig instrument te bespelen, en toch—kwam ik in eene verheffing en
+vervoering, zoodra ik muziek hoorde.</p>
+
+<p>Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen
+en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij
+onzen tijd met praten.</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere
+gelegenheid hadden mijnheer Van N.—en hij in elkanders hart gekeken en
+elkander leeren waardeeren.</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van
+zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen
+voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn
+stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een
+vijand van het <i>trumpetting oneself</i>, en met zijne kennis te koop te
+loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem
+geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke
+tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling
+uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid
+behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het
+was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof
+die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het
+zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan
+in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die
+zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets
+schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede
+in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden.
+Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad,
+en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te
+ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet
+uitgeroeid.</p>
+
+<p>—Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het
+leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet
+overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie
+naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en
+in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en
+boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in
+plaats van de schaduw?</p>
+
+<p>—Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze
+zon achter de wolken is.</p>
+
+<p>—Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd
+verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken.</p>
+
+<p>—Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in
+zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de
+menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is
+een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo
+verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden
+hebben; maar zóó, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten
+in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zóó
+verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was,
+soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen.
+Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond
+was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee
+van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze
+ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon
+te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en
+alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die
+zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,—een <i>groot man</i>.</p>
+
+<p>En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun,
+oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel
+speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de,
+ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had,
+ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van
+mijnheer Tjilp niet bestond.</p>
+
+<p>—Ik geloof, zei mijnheer Van N.—— nadenkend, ik geloof, dat er meer
+waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die
+allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen,
+wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische
+waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele
+zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en
+niet als symbool van eene gedachte.</p>
+
+<p>—Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter
+Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was
+er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend
+werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij
+al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende
+kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan.</p>
+
+<p>—Dokter, zei mijnheer Van N.—— neem mij niet kwalijk, maar dat
+bewijst meer voor je hond dan voor je talent.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het
+scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin
+de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen
+van de poëzie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor
+<i>there's music in all things</i>, waarin de wolken gedaanten, de lucht
+stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding
+spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige
+kracht en levenslust geeft.</p>
+
+<p>In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders
+of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van
+de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam
+gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke
+schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche
+gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom
+opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poëzie
+der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet
+van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans
+een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude
+ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al
+te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding
+innamen en mij als in die tijden terugtooverden.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 3.5em;">'t Weder was soete ende scone,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Die sonne verbaerde an den trone</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Joliselike an die morghenstonde,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Menich vogelyn dat begonde</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer singen met soete gelude;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Bedauwet waren bome ende crude</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Tot dien dat die sonne op quam.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">.............................</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Entie maget quam an dat foreest</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer die vogele hadden feest,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Elc sanc na der nature sine,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer stonden scone bloemkine</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Op dat groene velt ontploken.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Die scone waren ende soete roken.</span><br />
+</p>
+
+<p>Wat eene liefelijke maagd kwam daar!</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 3.5em;">Haer voorhooft was wit ende slecht</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Haer neuse scone ende recht</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Hare winbraauwen bruin ende gebogen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Lachende waren haer die oogen;</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Haer mont was cleene ende niet groot,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende hare lippen rosenroot,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Die altoos stonden in die stede</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Als om haar lief te cussen mede.</span><br />
+</p>
+
+<p>Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij
+opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen
+Rogier zien komen.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Die jonefrouwe hevet hem outfaen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Sciere is si opgestaen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende quam te Rogiere ter stont,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende custene an sinen mont.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">..........................</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">..........................</span><br />
+</p>
+
+<p>Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met
+kloppend hart.</p>
+
+<p>Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naïeve poëzie werd geschreven
+en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij
+behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid
+verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en
+vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens
+en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles
+blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk
+voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te
+verwarmen. O zegepraal der poëzie!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder
+de lieve Galiëne heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht!
+daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de
+zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra
+ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij
+uwe Galiëne wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester
+intijds wilt brengen!</p>
+
+<p>Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning
+vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede
+plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het
+over.</p>
+
+<p>Nu is Galiëne gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt
+gij nog dralen—voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees,
+moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te
+verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en
+verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.</p>
+
+<p>En dàn kwam de vreeselijke strijd.</p>
+
+<p>Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem
+toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich
+te weer.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Doe decten si sich op die wile:</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">En vlogen noit twee pile</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer men mede sciet in bogen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">So sere als si te gader vlogen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Hen waren noit ridders haer genoot,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Also di twee soo sterc ende groot:</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Het scenen beide twee liebaerden,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende elc sloech andren metten swaerden</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Van haren helmen grote stucken</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Dat si op hare artsoenen bucken.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Van haren slagen waren si milde</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">In stucken liggen hare scilden</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">...........................</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Rogier was verheuget sere</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende zeide: vrient, bi onzen Here</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ic wane gi zult nu ontgelden</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Als u God niet langer ne spaert.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Rogiere die hevet zijn swaert geheven</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende hevet den swarten geslegen</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Dat hi den helm altemale</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Cloofde ende den hoet van stale.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">...........................</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Doe ginc Rogier ter selver stede</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer di Ridder lach gewont</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ends dede hem den helm af en sach</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Of hi jegens hem spreken mag.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Hi lach in onmacht van de slagen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Rogier die peinsde of hi iet sage</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Daer hi hem mede conde genesen.</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Sijns selven helm nam hi te desen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende liep er mede ter rivieren</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende haalde water en laefde hem sciere,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Ende looc die wonde tot hi bequam.</span><br />
+</p>
+
+<p>Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te
+achten.</p>
+
+<p>Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met
+de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik
+hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in
+mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten
+een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik
+toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te
+vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe
+langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om
+Walewein en Percheval, om Rogier—niet om Don Quijot, want ik vond dit
+toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den
+aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten
+een grooten <i>gladiator</i> van pleister een klap op zijn arm te geven, even
+maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij
+brak—maar als ik hem eens brak?—even maar, niet hard, niet te hard,
+maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens,
+waar de breekbaarheid begint, juist dát was zoo uitlokkend,—er is iets
+heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het
+beproeven van iets, dat gevaar in heeft—zóó—nu nog één....</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! de
+arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige
+gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm,
+sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke
+godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.</p>
+
+<p>Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden
+weer recht te zetten, den <i>gladiator</i> met zijn gebroken arm tegen den
+muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de
+schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met
+platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met
+angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader
+waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.</p>
+
+<p>Maar ach! Galiëne en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik
+hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een
+gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft
+vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over
+die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.</p>
+
+<p>De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige
+omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De
+waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige
+aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe
+hard men iets kan slaan, voordat het breekt?</p>
+
+<p>Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een
+vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek.
+Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne
+gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige
+en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik
+slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen,
+dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.</p>
+
+<p>Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van
+haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat
+ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later
+kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook
+velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te
+brengen.</p>
+
+<p>Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of
+toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast
+verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende
+omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in
+mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat
+dit onmogelijk was.</p>
+
+<p>Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en
+de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want
+er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat
+een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne
+nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met
+een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.</p>
+
+<p>Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd
+omgedraaid. Ik bleef staan.</p>
+
+<p>Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste
+geprikkeld werd.</p>
+
+<p>Luisteren—ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel
+was zoo hevig—en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen
+begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in
+een spiegel zag.</p>
+
+<p>Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op
+ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat
+beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons
+dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de
+weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik,
+ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de
+booze, een ernstigen blik werpt.</p>
+
+<p>Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee
+naturen, van eene goede en eene booze.</p>
+
+<p>Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne
+theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te
+kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen
+heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een
+leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieër uitkrijten. Ik
+beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder
+erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken
+heb—ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in
+het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is,
+iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee
+naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid
+geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb.</p>
+
+<p>Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op
+het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag,
+terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat
+andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen....</p>
+
+<p>Ik luisterde niet.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd
+vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in.</p>
+
+<p>Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting.
+Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met
+het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het
+kruis.</p>
+
+<p>Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop
+zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer
+kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar
+snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet
+ook wat voorhebben boven de dieren.</p>
+
+<p>Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne
+door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de
+pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het
+onze staat.</p>
+
+<p>Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene
+der ruiten mikken, toen ik opeens....</p>
+
+<p>Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te
+treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van
+te maken.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee
+huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was.</p>
+
+<p>Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en
+uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want
+er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van
+roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide
+hadden een soortgelijk stuk grond achter zich.</p>
+
+<p>Het eenige onderscheid was, dat het éene van de tweelinghuizen teekenen
+van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten
+en verwaarloosd bleek te zijn.</p>
+
+<p>Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten
+liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne
+kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord,
+hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er
+op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon
+schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer
+in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop.</p>
+
+<p>Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van
+jaren onbewoond en gesloten.</p>
+
+<p>Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de
+mensch, als eene naïeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner
+rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de
+vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit
+huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten
+van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de
+dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der
+menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk
+was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en
+zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien
+er eindelijk door geknakt wordt.</p>
+
+<p>De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in
+de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den
+huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche
+geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht
+ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een
+zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring
+door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en
+over de geslotene en vervelooze luiken afhangen.</p>
+
+<p>De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide
+voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al
+de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken
+in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer
+deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke
+toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk
+geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairiën van
+Amerika of sommige grammatica's.</p>
+
+<p>Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote
+menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met
+honderden bloemen groeiden.</p>
+
+<p>Zóo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik
+daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms
+was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die
+wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve
+buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig,
+een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen,
+alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de
+hielen zat.</p>
+
+<p>Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen
+ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag,
+dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen
+eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende,
+was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers
+halverwege in mijn mond deed blijven zitten.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 391px;">
+<img src="images/vos09.jpg" width="391" height="600"
+alt="Midden in het hooge gras... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+<p>Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop
+afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze
+bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de
+kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er
+mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit
+het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd.</p>
+
+<p>Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige
+tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede
+had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend
+kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als
+de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren
+oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen
+en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht
+intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een
+liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze
+door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in
+den luchtstroom, die het kleine meisje omringde.</p>
+
+<p>En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het
+te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken?</p>
+
+<p>En die sympathie—bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar
+gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen?</p>
+
+<p>Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die
+wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen
+in het leven op te merken?</p>
+
+<p>Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het
+pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen
+zouden opspringen?</p>
+
+<p>Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem
+òf door een achteloozen voet vertrapt, òf wel door een droevig toeval
+geknakt worden?</p>
+
+<p>Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan
+zal tot werkelijkheid gemaakt worden?</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en
+begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek
+gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei
+toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het
+kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar
+eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door
+mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was,
+dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen
+mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en
+daardoor zich juist verraadde.</p>
+
+<p>Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader
+hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd
+het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie
+uren van afwezigheid terug te komen.</p>
+
+<p>Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v.
+N.—— buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren,
+en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen.</p>
+
+<p>De deur ging open—het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet
+alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin
+had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje
+tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over
+den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche
+geschiedenis.</p>
+
+<p>De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de
+vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd
+land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door
+eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld
+of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom
+hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was
+komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem
+zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen,
+totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de
+zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben.</p>
+
+<p>Zóó, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van
+alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in
+een oogwenk te voorschijn riep.</p>
+
+<p>Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde
+ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene
+moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone
+kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der
+linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en
+het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en
+vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had.</p>
+
+<p>Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor
+droeven, look het de donkere oogen.</p>
+
+<p>Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in
+den stillen nacht doen hooren, vóórdat al het gebeurde genoegzaam plaats
+kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en
+voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar
+op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was
+weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op
+aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij,
+een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere
+voor het moederhart droevige relieken.</p>
+
+<p>Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen,
+en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als
+eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in
+hare veel omvattende liefde opnam.</p>
+
+<p>De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met
+menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste
+gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid
+had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De
+schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat
+ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en
+overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste
+vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen
+zaten.</p>
+
+<p>Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar
+ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de
+verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te
+gaan.</p>
+
+<p>Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in
+den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze
+schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit
+teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd
+alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer
+Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem
+meer op haar gemak was.</p>
+
+<p>Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen
+mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare
+bloemen en kwam zachtkens aan.</p>
+
+<p>Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het
+fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden
+schijnen.</p>
+
+<p>—Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen
+veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella?</p>
+
+<p>Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij
+mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw,
+het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van
+eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die
+heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten
+in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen,
+want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van
+N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van
+gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd.</p>
+
+<p>"Wat is eene moeder? vroeg zij.</p>
+
+<p>Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit
+zijn boek op.</p>
+
+<p>—Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend?</p>
+
+<p>—<i>Mijne</i> moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets
+twijfelde:—Wat is dan eene moeder?</p>
+
+<p>Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene
+moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat
+eene moeder is,—en welk eene moeder was zij!</p>
+
+<p>—Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in
+gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen,
+eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren,
+die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een
+mandje met sleutels heeft—of, eene moeder is de vrouw van een
+vader—maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is
+een vader?—waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet
+van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen <i>voelen</i>, te verklaren wat
+eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene
+logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de
+wording der kiem van het kind—en dan staan wij al dadelijk stil bij de
+bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel—hoe dit
+physiologisch en psychologisch op te lossen....</p>
+
+<p>Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene
+moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene
+eenvoudiger definitie.</p>
+
+<p>—Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de
+kinderen innig veel houden.</p>
+
+<p>—Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox
+zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit
+de bloemen ben voortgekomen—en ik houd zooveel van bloemen!</p>
+
+<p>Mijnheer v. N. lachte.—Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij
+er in met uwe definitie; de <i>ergo</i>, de gevolgtrekking van Bella was
+juist, maar het is duidelijk, dat uw <i>major</i> niet deugde.</p>
+
+<p>—Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene
+moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn—uwe moeder is in
+den hemel, en eens, Bella! had ik—een meisje, net als gij—en dat—is
+ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is
+gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal
+zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind.</p>
+
+<p>Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot,
+die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol
+en zoo overvloeiend van moederlijke liefde!</p>
+
+<p>Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten
+met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare
+zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude
+herinnering.</p>
+
+<p>Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige
+oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare
+armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij:</p>
+
+<p>—Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats
+van wat gij verloren hebt?</p>
+
+<p>En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo
+voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins
+bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met
+sleutels heeft,—en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te
+luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te
+verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en
+over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de
+juiste snaren weet te treffen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls
+gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele
+draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn
+vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het
+levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het
+doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een
+gewichtig en merkwaardig voorval.</p>
+
+<p>Wat in geen jaren gebeurd was—het <i>spinnekoppennest</i> zou worden
+schoongemaakt! Zóó was beslist in eene zitting met gesloten deuren,
+welke mevrouw v. N.—met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden.</p>
+
+<p>Op een ochtend—ik zat in oude prenten te snuffelen—kwam mevrouw v. N.
+binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn,
+want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke
+aangelegenheden werden bepraat en beslist.</p>
+
+<p>Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat
+hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg
+gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den
+<i>Boetius</i> had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk
+aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een
+krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene
+welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.</p>
+
+<p>Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek
+den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was,
+nam de belegering een aanvang.</p>
+
+<p>Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.</p>
+
+<p>—Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!</p>
+
+<p>—Och! zei bij kregelig.</p>
+
+<p>—De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene
+kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der
+boeken lag; en het is hoogst noodig....</p>
+
+<p>—Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen
+... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene
+beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar
+boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon
+was afgeschoten.</p>
+
+<p>Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.</p>
+
+<p>Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk
+wederlegd worden, wordt men driftig.</p>
+
+<p>—Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v.
+N. uit.</p>
+
+<p>Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij
+driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals
+over kop alles toe.</p>
+
+<p>Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben,
+van tactiek veranderen.</p>
+
+<p>—Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de
+boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat
+er vochtvlekken op een band waren.</p>
+
+<p>—Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.</p>
+
+<p>Ja;—dat weet ik niet meer,—waarlijk het is slecht voor de boeken.</p>
+
+<p>Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek
+geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.</p>
+
+<p><i>Zou het slecht zijn voor de boeken</i>? was een klein twijfelduiveltje,
+dat in zijn geest binnenkroop.</p>
+
+<p>—Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke
+vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het
+was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.</p>
+
+<p>—Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de <i>boeken</i> zijn,
+als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van <i>honorable
+retraite</i> verzekeren.</p>
+
+<p>—<i>Dat zeker</i>! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet
+wilt, enfin.</p>
+
+<p>—Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je
+schoonmaakster maar komen!</p>
+
+<p>Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne
+zwakheid, maar het was te laat.</p>
+
+<p>Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en
+pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna
+leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar
+mijnheer v. N. radeloos stond te kijken.</p>
+
+<p>Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het
+voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de
+gang gezet om te luchten! <i>Apollo</i> en <i>Diana</i> afgeschuierd wordende, de
+eerwaardige rug van <i>Ignatius</i> geboend met zeemen lappen, <i>Bijnkershoek</i>
+en <i>Flavius Josephus</i>, <i>Herodotus</i> en <i>Guicchardini</i>, door armen met
+opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle
+naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten
+boeken uit eene onhandige omarming—qui trop embrasse, mal
+étreint—uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend,
+de <i>kerkvader Eusebius</i> en <i>Buma's boerenbruiloft</i>, tegen elkander
+geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen
+en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd!</p>
+
+<p>Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed,
+alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne
+plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te
+zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der
+schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp
+kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er
+afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham
+er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door
+mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld,
+toen de ham op de tafel kwam.</p>
+
+<p>Maar toen het gerecht afgeloopen was——o! waarom hadden zij de ham maar
+niet spoedig weggenomen—daar valt mijnheer v. N.'s blik op het
+uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden.</p>
+
+<p>Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn
+bril opzetten en—het scheen een ongeluksdag te zijn.</p>
+
+<p>—Wat is dát! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne
+boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan
+... waar is het verdere....</p>
+
+<p>Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze:
+mijnheer v. N. had—het was misschien al drie jaar geleden—uit oude
+genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend
+omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder.
+Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er
+allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want
+mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen
+behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide
+gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit
+het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van
+mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van
+de ham.</p>
+
+<p>De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke
+pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen
+schrifts van de schoonmaaksters—al weder die schoonmaaksters!—had
+gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd.
+IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker
+lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de
+overige werden nog ongeschonden gevonden.</p>
+
+<p>Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch
+toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen
+konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters
+veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren
+gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren
+handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde
+van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook
+zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om
+het gebeurde.</p>
+
+<p>Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer
+Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het
+nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden
+aanteekeningen zou voorlezen.</p>
+
+<p>Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat <i>haar</i>
+tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde
+houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel
+heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu
+deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een
+bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten,
+zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven,
+alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een
+zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op
+deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen.
+Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen,
+half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in
+onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de
+kleinste bijzonderheden juist eender waren.</p>
+
+<p>Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook
+noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat
+al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de
+broeders waren geen tweelingen—maar de huizen waren het en dit scheen
+genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun
+beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij,
+die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te
+betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zóó nauw zijn
+huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan
+die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen
+ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide
+broeders.</p>
+
+<p>Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja
+zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een
+kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.</p>
+
+<p>De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij
+hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden
+toe te spreken:</p>
+
+<p>—Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf,
+houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar
+zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart:
+evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in
+karakter en stand gelijk.</p>
+
+<p>Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze
+aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de
+zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?</p>
+
+<p>Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels,
+maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en
+onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.</p>
+
+<p>De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne
+gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.</p>
+
+<p>Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open,
+gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste
+ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard
+en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.</p>
+
+<p>De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale
+gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die
+dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens
+teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak;
+maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of
+besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig
+uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de
+outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral
+als een uitstekend reliquiënkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd
+had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen,
+tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf
+weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was,
+dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op
+wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was—want als
+hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders.
+Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide
+broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen:
+Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.</p>
+
+<p>Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde,
+die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en
+wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen.
+Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de
+Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van
+bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op
+voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw
+aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo
+stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar
+leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel
+te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor
+dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had
+kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen
+wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts
+geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren
+van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der
+hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met
+smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in
+plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden,
+dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige
+snaken uit het St. Lucasgilde.</p>
+
+<p>Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor
+een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de
+kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde
+werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn
+wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.</p>
+
+<p>Maar het leed niet lang.</p>
+
+<p>Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel
+te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de
+tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst
+toornig was over die schending van den wil huns vaders.</p>
+
+<p>Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend
+beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde
+kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts
+bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.</p>
+
+<p>Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met
+zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel
+en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan
+eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.</p>
+
+<p>Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en
+mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed
+gevloden!</p>
+
+<p>De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet
+terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen
+placht te nestelen, was weggebleven.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en
+gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te
+hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas
+of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.</p>
+
+<p>—Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe
+werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!</p>
+
+<p>Wouter was aan het zingen.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 3em;">O nachtegael, clein voghel,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Woudt ghij der mijn bode zijn,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">En vliegen tot den ruiter</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Den allerliefsten mijn.</span><br />
+</p>
+
+<p>zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke,
+tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak,
+die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.</p>
+
+<p>—Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u
+de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben—al hebben zij de
+rusting deerlijk gehavend.</p>
+
+<p>—De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere,
+en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij
+met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden
+glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van
+zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een
+lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter,
+die voor de deur ophield om een schalm in zijn maliënkoker of een bult
+uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.</p>
+
+<p>—Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.</p>
+
+<p>Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.</p>
+
+<p>—Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op
+des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op
+verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen
+zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken.
+Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op
+het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs,
+heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde
+om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik
+geloof, dat hij nu heult met den Booze.</p>
+
+<p>En fluisterend ging hij voort:—Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en
+bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in
+verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien
+visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in
+een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede
+hem!</p>
+
+<p>Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van
+Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al
+zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling
+joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling
+aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het
+rampzaligste, wat men denken kon.</p>
+
+<p>Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door
+meester Wouter opgenomen.</p>
+
+<p>Daar zat dan die man, vóor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen
+aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne
+vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige
+beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.</p>
+
+<p>Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door
+eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!</p>
+
+<p>Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den
+nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der
+deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.</p>
+
+<p>Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen
+mantel gewikkeld, binnentrad.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 390px;">
+<img src="images/vos10.jpg" width="390" height="600"
+alt="Op dit oogenblik,... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij
+schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de
+ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed
+hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de
+tafel.</p>
+
+<p>Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart
+van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der
+eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een
+schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van
+water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige
+man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem
+terug.</p>
+
+<p>—Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke
+onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten
+zoeken!</p>
+
+<p>Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente,
+hij greep het—maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.</p>
+
+<p>Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.</p>
+
+<p>Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was.
+Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze
+het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand
+terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de
+nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen
+lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk
+aan elkander.</p>
+
+<p>De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn
+gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke
+verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd
+was dat ééne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet
+alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot
+rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot
+overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet
+was, en het voorbij te zien, waar het lag.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels—winters
+zijn weggesmolten met ijs en sneeuw—sinds wij in den tuin zaten te
+luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude.</p>
+
+<p>Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen
+ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag,
+wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij
+eens in de bibliotheek riep en vroeg:</p>
+
+<p>—Jongen! wat wilt gij worden?</p>
+
+<p>Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen
+had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte
+knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder
+onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die
+allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en
+phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen.</p>
+
+<p>Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond
+plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens
+scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de
+toovermacht van het schoone zou onderwerpen.</p>
+
+<p>Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen
+zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste
+geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden.</p>
+
+<p>Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke
+tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen.</p>
+
+<p>Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in
+mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag
+komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner
+vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een
+bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht,
+maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van
+menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.</p>
+
+<p>Ik aarzelde dus.</p>
+
+<p>—Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een
+vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij
+worden wilt.</p>
+
+<p>—Vader! ik zou wel willen worden—wat gij zijt.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen
+niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne
+wijze van leven en werken.</p>
+
+<p>Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat
+mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde,
+sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar
+wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet
+mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den
+ruimsten omvang—<i>omne quod ad humanitatem pertinet</i>—dat was altijd
+zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden
+van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs
+welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.</p>
+
+<p>—Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen
+gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der
+wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de
+boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men
+ons <i>geestelijk zijn</i> kunnen bestudeeren, als men niet de historische
+ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en
+hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een
+licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit
+hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen
+en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en
+Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen,
+zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in
+tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op
+reis, zoowel als thuis, zij....</p>
+
+<p>Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand,
+die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:</p>
+
+<p>—Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij
+moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de
+geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en
+gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de
+maatschappij zult dienen.</p>
+
+<p>—Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven—zoo kan ik immers
+ook werken en de maatschappij dienen?</p>
+
+<p>Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat,
+glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het
+andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte.</p>
+
+<p>—Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,—kijk
+eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen
+zijn er al geschreven—en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat
+aantal ongeroepen nog te vermeerderen?</p>
+
+<p>Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:—Maar
+als ik geroepen ben?</p>
+
+<p>Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar
+de andere helft zeide:</p>
+
+<p>—Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat
+is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of
+neiging is?</p>
+
+<p>—Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze.</p>
+
+<p>—Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge
+daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel
+naar de inspraak van je verstand—en je hart, je hart ook, want die twee
+moeten elkander altijd trouw vergezellen.</p>
+
+<p>Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af.</p>
+
+<p>—Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot
+zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt,
+verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil
+worden—en dat <i>ik</i> daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten
+matigen!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de
+classici.</p>
+
+<p>Ik ben met Homeros bezig.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br />
+</p>
+
+<p>Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid.</p>
+
+<p>Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was,
+en hoe gelukkig ik mij gevoelde <i>in angello cum libello</i>, thans werd
+niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon
+de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene
+andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om
+mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan.</p>
+
+<p>In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele
+gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een
+tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en
+vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan
+als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe
+behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen.
+Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe
+van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste
+ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in
+ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den
+kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra
+allerlei <i>tours de force</i>, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om
+die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles.
+De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst
+zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen
+troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote
+omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa
+om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.</p>
+
+<p>Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de
+verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek.
+Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de
+algemeene ontwikkeling plaats heeft.</p>
+
+<p>En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en
+paradoxe stellingen, zeide mijn vader:</p>
+
+<p>—De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den
+geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer
+opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij
+altijd vasthouden</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Heart within and God overhead.</span><br />
+</p>
+
+<p>Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een
+kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens
+denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van
+mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne
+nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere
+voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder
+komt dan</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br />
+</p>
+
+<p>—Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het
+leven op de straat trekt meer mijne belangstelling.</p>
+
+<p>En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die
+dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam,
+misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies.</p>
+
+<p>Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het
+vooral aardig de physionomieën der verschillende vrouwenvoeten te
+bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op
+de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen
+draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo
+ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve
+welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat
+stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in
+de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en
+stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn
+raam is, zal zij wel eens opkijken—maar neen, zij heeft het te druk met
+de plasjes te mijden—zij geeft er meer om, hare laarsjes—zij zijn
+netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij—bah! ik ga
+mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij
+er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven.</p>
+
+<p>Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een
+paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het
+opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren
+gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard
+op straat heeft achtergelaten;—dan kijk ik naar de musschen, die er
+haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat
+wil grijpen—totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder
+van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben—ik alleen
+niet, en ik ben nog altijd aan</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br />
+</p>
+
+<p>Ik voeg er nu λα bij, maar het is of de duivel er mee speelt vandaag.
+Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een dergelijk
+ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne pen
+wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te gaan,
+en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars over
+verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net als
+mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat of
+wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een
+vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij
+een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest;
+maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt
+met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt
+hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte α, waarin
+hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch
+bestaan overdenkt.</p>
+
+<p>Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de
+inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.</p>
+
+<p>Nu is hij op het witte papier—eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem
+als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij
+zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij
+zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het
+papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift één kant
+op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een
+gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks
+op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?</p>
+
+<p>Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet
+nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven
+hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar
+verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.</p>
+
+<p>Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne
+werking op de aarde—zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is,
+zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar
+hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg
+en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke
+papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in
+gedachten nu her—en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg,
+dien ik zal kiezen.</p>
+
+<p>In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine
+beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen
+wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.</p>
+
+<p>Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp
+met zijne viool daar niet aankwam.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich
+intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan
+mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te
+omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer
+alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele
+uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte
+van mijn geest.</p>
+
+<p>De wildste droomen—en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens
+jeugdige onbezonnenheid en overmoed—dan de voorloopers reeds van de
+critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden
+of een verstandsmensch? Is de materiëele wereldbeschouwing de ware, of
+de spiritueele? De reëele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden
+en cijfers, of is er ook geest en poëzie? En stormachtig baant bij
+wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de
+waarheid?</p>
+
+<p>Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid,
+waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd.
+Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en
+beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog
+opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat
+Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb,
+begrijp ik niet.</p>
+
+<p>In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls
+deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid
+en verstand bewonder en benijd.</p>
+
+<p>Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een
+kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten,
+onder drie stokoude eiken,</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">ros van het zomerzonneroosten,</span><br />
+</p>
+
+<p>zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts
+drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.</p>
+
+<p>Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!</p>
+
+<p>Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij
+onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.</p>
+
+<p>Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften
+uitsprekende.</p>
+
+<p>Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.</p>
+
+<p>Wijsgeeren, die den roem versmaadden—om zich een naam te maken.</p>
+
+<p>En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde
+de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen
+waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte
+vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten,
+die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre
+gele bladeren voor de groene.</p>
+
+<p>—En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen
+wij ook onze namen er in snijden?</p>
+
+<p>—Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden
+met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en
+die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de
+harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en
+die H in het hart van W staan, als voor jaren?</p>
+
+<p>Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar
+zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die
+naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou
+houden?</p>
+
+<p>Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog
+altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof
+tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast,
+waarop die twee letters staan?</p>
+
+<p>—Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.</p>
+
+<p>—Zoo is de wereld, sprak ik.</p>
+
+<p>—Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?</p>
+
+<p>—Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en
+gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!</p>
+
+<p>Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.—Ai! riep ik,
+wat wil je?</p>
+
+<p>—Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.</p>
+
+<p>—Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,—kijk! die oude boomen zijn drie
+grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen
+neerzien.</p>
+
+<p>—En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend
+hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever
+vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in
+alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?</p>
+
+<p>Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel,
+en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte
+bijwoonden.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>..............................................................................................................................................................................................
+............................................................................................................................................................................................</p>
+
+<p>—Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan
+de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne
+dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben
+de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen:
+<i>barbam et pallium video, philosophum nondum video</i>! Het is nog altijd,
+vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos
+met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden
+onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die
+zóó naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in
+putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der
+sterren willen lezen.</p>
+
+<p>—Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N.,
+maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben.</p>
+
+<p>—Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden
+uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen
+verklaren.</p>
+
+<p>—Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding
+omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het
+materiëele te blijven. Er is maar ééne school geweest, die op den waren
+weg was, de stoïcijnsche. De Stoïci waren geen ijdele maankijkers en
+droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en
+metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het
+positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid
+bestaat.</p>
+
+<p>Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.—met warmte; de drommel hale je
+Stoïci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de
+dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer
+hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo
+verloochenen zij een....</p>
+
+<p>—Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer
+dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een
+dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens
+door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het
+menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch
+bewaren met het opschrift: <i>Hier ligt de dwaasheid der wereld
+begraven</i>,—kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen.
+Er is een Stoïcus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die
+in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam
+en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Gaudia pelle</i>, zegt hij,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Pelle timorem</i></span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Spemque fugato</i></span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Nec dolor adsit;</i></span><br />
+</p>
+
+<p>dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus
+gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen
+leed gevoelen.</p>
+
+<p>—Dat recept is van <i>Boetius</i>, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in
+zijn <i>consolatio philosophiae</i>.</p>
+
+<p>—Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in
+mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,—Boetius!
+<i>Boetius</i>? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt
+heb?</p>
+
+<p>—Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat
+was dat boekje....</p>
+
+<p>—Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd
+pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zóó vereert!!...
+dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk
+gestolen of liever vernield hadden!</p>
+
+<p>—Een <i>incunabel</i>, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep
+mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw.</p>
+
+<p>Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste
+onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het
+deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij
+zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had,
+als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu
+eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die
+onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat
+dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de
+vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na
+het plechtig opgesnoven te hebben:</p>
+
+<p>—Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de
+grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de
+akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle
+dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel
+en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk
+moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte
+niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik
+twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden
+van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met
+het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo
+volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn
+leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem
+te helpen.</p>
+
+<p>—Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op.</p>
+
+<p>—Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken,
+waarmede gij zoo dweept?</p>
+
+<p>—Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels
+snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als
+had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij
+gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle
+aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een
+hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne
+metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne
+leer vonden, zeide hij:—χαλεπον εστι τον ανθρωπον εκδυναι, dat is: <i>het
+is moeilijk den mensch uit te trekken</i>.——Ik weet het niet, maar zou er
+wel ooit scherper satire op het besproken systeem en op Pyrrho's leer
+gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en woord maakte, toen
+hij benauwd <i>pro tibiis suis</i>, onwillekeurig toonde, toch ook
+aandoeningen en gevoel te hebben——al was het dan maar in zijne beenen!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn
+gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen,
+die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn
+snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men
+ze aanroerde.</p>
+
+<p>Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de
+onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.</p>
+
+<p>Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en
+die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te
+rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen—wie weet van waar en
+waarheen?—, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die
+mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en
+oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij
+meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.</p>
+
+<p>Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander
+beurtelings toezingen:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;">Als de deinende zoo is het leven;</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Steeds rusteloos wentelt en stuwt</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Nu de vloed dan de ebbe der wereld</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Golf op golf als geslacht op geslacht.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Zoek er niet naar de bronne die waatren</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Of de veer, die het alles beweegt;</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">De verschijnselen, nooit de verklaring,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Zijn den denker ten schamelen oogst</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Hoe die golven den oever bereiken</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Waar een andere nutteloos breekt</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Hoe die eene zich heft naar de hoogte,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">En er praalt in de glanzende zon.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Waar die andre verzinkt in de diepte—</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Ik vraag het vergeefs;—maar het fluistert:</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Een verborgene macht, die ze voortdrijft,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">En maar één bestemming haar wet.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Dus voort met de golven des levens,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Niet <i>vragen</i>, maar <i>doen</i> is uw taak;</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Aan het lot of gij needrig verdwijnen</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Of fonkelen zult in het licht.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Aan het werk! Wat er schitter of kwijne,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Het is ééne beschikking die heerscht</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">En ons drijft naar den eeuwigen oever,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan?</span><br />
+</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het
+gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich
+plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles
+omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich
+tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van
+overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had
+zij reeds die verhevene idealen vervuld.</p>
+
+<p>O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poëzie?—Ja,
+ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen
+als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en
+zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen
+van denken en voelen te belichamen?</p>
+
+<p>De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het
+eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met
+eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen.</p>
+
+<p>Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het
+was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ——— maar wat kan
+het u schelen, waarin....</p>
+
+<p>Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te
+worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot
+overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat
+alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt.</p>
+
+<p>Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de
+meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer.</p>
+
+<p>Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die
+verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen.</p>
+
+<p>—Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt
+Criticaster.</p>
+
+<p>—Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u—en ten tweede spreek ik
+niet van <i>uitwendige</i> gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het
+uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn
+koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk
+aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij
+ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn
+dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte
+weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het
+haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer)
+is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.</p>
+
+<p>En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den
+bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen—hebt gij Homeros
+gelezen?—welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen
+eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.</p>
+
+<p>Maar nog eens, ik sprak niet van <i>uitwendige</i>, maar van <i>inwendige</i>
+gelijkenis.</p>
+
+<p>Van mijne jeugd af werd mijn koffer—ik meen mijn hoofd—steeds gevuld:
+ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het
+boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het
+laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over
+den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander,
+ieder wilde de beste plaats voor <i>zijne</i> goederen, en ieder wilde zijn
+goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd
+gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de <i>koffer-logica</i>, dat
+zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ééne punt
+eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit
+kan komen.</p>
+
+<p>Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen
+of breken.</p>
+
+<p>En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn
+hoofd—ik meen in mijn koffer te pakken.</p>
+
+<p>Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en
+volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te
+worden.</p>
+
+<p>Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde
+douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met
+mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.</p>
+
+<p>Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte
+had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was,
+geschiedde evenzoo bij mijn examen.</p>
+
+<p>Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder
+een hoop mathesis lag—of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik
+niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene
+menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen
+kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.</p>
+
+<p>Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der
+wetenschap toegelaten.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit
+oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de
+jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te
+eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een
+tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender
+genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en
+liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft
+afgemaald—een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ééne
+tooverwoord <i>vrijheid</i>! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens,
+als hij die wereld in zal treden!—Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe
+edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval
+gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal
+maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk
+prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om
+dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.</p>
+
+<p>De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard
+voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld
+van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed
+gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles
+klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou
+omgaan.</p>
+
+<p>O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten
+wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.</p>
+
+<p>Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig,
+ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het
+afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest—men wilde over iets
+onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.</p>
+
+<p>Algemeene stilte.</p>
+
+<p>—Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.</p>
+
+<p>—Ja, zei mijne moeder.</p>
+
+<p>—Ja, zei mijn vader in een anderen toon.</p>
+
+<p>—Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.</p>
+
+<p>Lange stilte.</p>
+
+<p>Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op
+mijn werkkamertje gepakt stonden.</p>
+
+<p>Ik hoorde een voetstap.</p>
+
+<p>Mijne moeder drukte mij in hare armen.</p>
+
+<p>—Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....</p>
+
+<p>Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe
+ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de
+toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!</p>
+
+<p>Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.</p>
+
+<p>Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.</p>
+
+<p>Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.</p>
+
+<p>Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.</p>
+
+<p>Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.</p>
+
+<p>En ik?...</p>
+
+<p>Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije
+vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld
+in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden,
+die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des
+geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den
+geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de
+droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder,
+dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik
+niet verheugd zou zijn?</p>
+
+<p>O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen
+later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door
+het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vóór mij
+ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige
+draad heengeweven.</p>
+
+<p>Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke
+verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe,
+iets weemoedigs bevat.</p>
+
+<p>Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: <i>La naissance,
+nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altération et
+corruption d'une autre</i>.</p>
+
+<p>De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen
+jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man
+worden vóór den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen
+is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat
+nooit weerom komt.</p>
+
+<p>Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk—de jongeling verlangd moge hebben,
+de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig <i>kind zijner
+ouders</i>, burger wordt in de maatschappij om te trachten <i>man</i> te worden,
+voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter
+zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.</p>
+
+<p>En zóó gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later
+tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit
+weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.</p>
+
+<p>Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het
+ook mij beklemd in de keel.</p>
+
+<p>Mijn vader—gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een
+aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige
+oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en
+de gronden, die ik te mijden had.</p>
+
+<p>Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde—treffender dan alle
+welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan
+alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude
+voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen
+droogde.</p>
+
+<p>Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken
+weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.</p>
+
+<p>Woei zij ze geheel weg?</p>
+
+<p>—Neen—zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij
+voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel
+eene aandoening op, als ik ze herdenk.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>En hiermede sluit het eerste deel van mijn <i>Levensboek</i>.</p>
+
+<p>De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben
+omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt,
+is of nog te versch of in wording.</p>
+
+<p>O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk
+ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke
+omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door
+den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het
+woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.</p>
+
+<p>Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat
+zijn ze levensvol en frisch!</p>
+
+<p>En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen
+heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen,
+dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende,
+richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de
+verklaring van ons geestelijk zijn.</p>
+
+<p>Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden,
+omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons
+moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan
+eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poëzie, zijne illusiën en
+inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon
+is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als
+de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en dáárin is
+het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.</p>
+
+<p>Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel
+verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk
+wezen is dor als het zand.</p>
+
+
+<p>Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.</p>
+
+
+
+<hr style='width: 65%;' />
+
+
+
+<p>Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig,
+even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen
+om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid
+niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, <i>en of
+zij elkander nog krijgen</i>.</p>
+
+
+<p>Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de
+verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.</p>
+
+<p>Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei
+en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden,
+baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet
+bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen
+stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op
+te heffen.</p>
+
+<p>Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste
+gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij
+leven in een vrij land.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die
+er bij behooren!</p>
+
+<p>O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo
+dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar
+zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht
+van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!</p>
+
+<p>Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens
+<i>tegenwoordig</i> was, <i>verleden</i> geworden———, hier is de oude
+bibliotheek—nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien
+hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, <i>in
+angello cum libello</i><a name="FNanchor_4_4" id="FNanchor_4_4"></a><a href="#Footnote_4_4" class="fnanchor">[4]</a>; die bibliotheek, waar zoovele van mijne
+denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en
+ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn
+beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en
+verhalen van vroegere dagen.</p>
+
+<p>Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep
+doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier
+werkte?</p>
+
+<p>...........................................................................
+...........................................................................</p>
+
+
+<p>En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op
+de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik
+ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze
+in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar
+trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof
+het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige
+zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche
+klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het
+schoone?</p>
+
+<p>Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen
+als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan
+dingen, die niet meer zijn.</p>
+
+<p>...........................................................................
+...........................................................................</p>
+
+
+<p>Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de
+vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb;
+de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet
+zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.</p>
+
+<p>Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te
+huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen
+binnentrad.</p>
+
+<p>Voor mij—wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en
+verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin
+zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een
+stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom,
+die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in
+vijf jaren!</p>
+
+<p>Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig
+als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het
+gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als
+hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was
+altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even
+ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een
+vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en
+mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij
+jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam.</p>
+
+<p>Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame
+boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe
+vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer.</p>
+
+<p>En Bella?</p>
+
+<p>Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens
+steelsgewijze naar mij—ja, ik bemerk het wel—om te zien, hoe die
+vroegere broeder en speelmakker van haar nu is.</p>
+
+<p>Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind!
+Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben
+haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van
+gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in
+helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen
+schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht.
+Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts
+stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene
+schepping van zijn penseel te beschouwen.</p>
+
+<p>Zoo vond ik het te huis.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was
+behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet
+gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking
+voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der
+tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in
+meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik
+gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van
+toestanden aanbood.</p>
+
+<p>Evenals meester Egbert was deze man—hij heette de heer Van
+Randenrode—de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal
+geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had
+kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet.
+Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel
+om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken
+aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een
+klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door
+geweest, nu eens in Spanje, later in Indië zijn geluk beproevende, maar
+overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks
+van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden
+naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij
+eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons.
+Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt
+en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats
+geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere
+wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem
+verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen
+(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit
+aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd
+edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware
+beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.</p>
+
+<p>Maar nu moest bij Bella achterlaten—het was een uitdrukkelijk beding.
+Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich
+het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij
+het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was
+onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de
+nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als
+eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het
+kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond
+te ondergaan—dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne
+vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.</p>
+
+<p>Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld
+ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn
+levensloop nog eens beginnen moet!</p>
+
+<p>Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en
+rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis
+en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den
+verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst
+noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam
+eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving
+en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en
+onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen.</p>
+
+<p>Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella
+vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling
+deden.</p>
+
+<p>Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene
+teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en
+mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en
+voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te
+beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!</p>
+
+<p>O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het
+huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en
+zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de
+vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer
+stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!</p>
+
+<p>Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen
+ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij
+sloeg de hare neder.</p>
+
+<p>—Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je
+eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?</p>
+
+<p>Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.</p>
+
+<p>—Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je
+gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer
+had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een
+ander kind gelukkig mee zou geweest zijn—het is waar, ik heb het zelden
+gehad——maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds
+hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was
+het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop
+niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van
+vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het
+gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen
+staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het
+vanzelf minder plat en prozaïsch!</p>
+
+<p>Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.</p>
+
+<p>—Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.</p>
+
+<p>—Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je—ik maak
+nooit complimenten—dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het
+leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in
+uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij
+zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.</p>
+
+<p>Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij
+bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het
+was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en
+denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam
+om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.</p>
+
+<p>Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer
+jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij
+ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven
+gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op
+allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het
+noodig was, de <i>preciosa</i> daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en
+duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar
+boeiend voor mij.</p>
+
+<p>Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in
+Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en
+onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in
+onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele
+vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met
+kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.</p>
+
+<p>Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid
+van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.</p>
+
+<p>Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker
+door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne
+afgetrokkenheid in eene beek te stappen.</p>
+
+<p>—Waar denk je over? vroeg zij.</p>
+
+<p>—Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is
+uitgekomen.</p>
+
+<p>Zij keek mij vragend en glimlachend aan.</p>
+
+<p>—En dat is?</p>
+
+<p>—Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden
+ontluiken.</p>
+
+<p>—O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de
+brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij
+schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de
+betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het
+moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene
+zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de
+kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit
+zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die
+verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke
+opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen.</p>
+
+<p>Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar
+richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer
+gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar
+zonneschijn—invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen
+voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het
+niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar
+bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich
+haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die
+gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden
+waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak.</p>
+
+<p>—Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N.</p>
+
+<p>Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het
+boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm
+om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer:</p>
+
+<p>—Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan
+in zijn oog.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm,
+zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende,
+gingen wij te zamen naar het nevenhuis.</p>
+
+<p>—Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden
+stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken:
+den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder
+laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat
+anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden
+voor de aardigheid, vindt je het goed?</p>
+
+<p>—Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen
+wonen?</p>
+
+<p>—Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten
+vestigen.</p>
+
+<p>—Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken?</p>
+
+<p>—Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan.</p>
+
+<p>Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz.
+Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant
+vertrek.</p>
+
+<p>—Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen
+zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een
+gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's
+zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin
+zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat
+goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg
+hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel.</p>
+
+<p>—Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof
+zelfs, dat dit behangsel <i>behoort</i> behouden te worden, omdat het geheel
+met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden
+schoorsteen willen behouden....</p>
+
+<p>—Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem
+je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden?
+Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een
+komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde
+zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof—en
+krulwerk om lijsten en paneelen.</p>
+
+<p>—Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude
+vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij?</p>
+
+<p>Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het
+kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was
+er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot
+het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze
+bladen, als dit de prozaïsche oplossing is.</p>
+
+<p>Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel
+voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een
+plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van
+Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene
+andere gedachte in mijn hoofd....</p>
+
+<p>Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had
+kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog
+onbestemd en nauwelijks leesbaar was?</p>
+
+<p>Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen,
+toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van
+verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was,
+dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen
+werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde,
+dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen——</p>
+
+<p>—Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist
+het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die
+volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken),
+och, zei die persoon, het zal wel weer zóó uitdraaien, dat Bella en
+hij....</p>
+
+<p>Welnu?</p>
+
+<p>NOOT:</p>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_4_4" id="Footnote_4_4"></a><a href="#FNanchor_4_4"><span class="label">[4]</span></a> in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas à Kempis.</p></div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="zes" id="zes"></a>EEN BOUWVISIOEN.</h2>
+
+
+<p>
+<span style="margin-left: 16.5em;">Mijn wieg stond tusschen krullen—muren</span><br />
+<span style="margin-left: 22em;">En sieraan van gebakken deeg.</span><br />
+</p>
+
+<p>Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig
+gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond,
+ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren
+opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden
+trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele
+plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent
+verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele.</p>
+
+<p>Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend
+Bamboots, die dus luidde:</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje,
+gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar
+streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw
+teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn
+sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden
+uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde
+mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds
+samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van
+paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw
+landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik
+daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel
+zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden
+gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven
+allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn
+verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar
+waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen,
+andere als ronde tafels op één voet, andere als geboomte met breede
+bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder
+liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet
+zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle
+gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest,
+de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en
+de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt
+om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen
+schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den
+mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting
+met de historie. Ik begon te zien,—ik weet nog niet wat; ik trok met
+mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene
+bezweringsformule;—ik zag—maar waarom <i>ik</i>?</p>
+
+<p>Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch
+huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven
+over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne
+schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan
+zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen
+trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het
+lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en
+eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is,
+ting—één klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar
+klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de
+klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout
+staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de
+vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw,
+waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen
+zijn; doodstil,—woew, woew!—in de verte slaat een werfhond even aan,
+maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim
+glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die
+witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard
+maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen
+maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven,
+nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen
+is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en
+zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen,
+maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den
+heksenkring loopt.</p>
+
+<p>Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met
+snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als
+kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op
+elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en
+gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te
+zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de
+symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de
+onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen
+kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het
+radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het
+Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleël en
+Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts
+als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en
+zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de
+geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste
+moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden
+staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene
+gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot,
+waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De
+wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen
+allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons;
+zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of
+trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde
+weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander.
+Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt
+dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen.
+Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op
+boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.</p>
+
+<p>Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw
+is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de
+kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug
+toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.</p>
+
+<p>Van mij is de neus!</p>
+
+<p>Ik verschafte de ooren!</p>
+
+<p>De glinstrende oogen zijn mijne!</p>
+
+<p>Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.</p>
+
+<p>En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!</p>
+
+<p>Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en
+wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring
+rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts
+eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met
+paddestoelen—brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als
+des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra
+volwassen.</p>
+
+<p>Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;"><i>De leerling, die den knaap een breekijzer geeft</i>.</span><br />
+</p>
+
+<p>De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer:
+breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken
+kunt.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;"><i>De gezel, die den leerknaap een troffel en een</i></span><br />
+<span style="margin-left: 9em;"><i>verfkwast geeft.</i></span><br />
+</p>
+
+<p>Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te
+overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is
+schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten
+hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel
+vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden
+goud, graniet en marmer.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;"><i>De meester teekent den leerknaap met het</i></span><br />
+<span style="margin-left: 4em;"><i>duivelsteeken op de linkerheup.</i></span><br />
+</p>
+
+<p>Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren.</p>
+
+<p>De kunst is klein, lang het lustige leven.</p>
+
+<p>Geen wet of regel gelde u meer.</p>
+
+<p>Wees vrij!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe
+zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van
+stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei
+tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij
+knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders
+bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch,
+Gothisch, uit elke streek der wereld.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het
+voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top,
+stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende
+naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden
+werden.</p>
+
+<p>Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.</p>
+
+<p>Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten
+over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan,
+en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan
+hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder
+dreigden te verpletteren.</p>
+
+<p>Ginds kraait een haan.</p>
+
+<p>Woew!—op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt
+door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in
+spiraal—kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en
+eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht
+uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen
+leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar
+eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van
+huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs
+wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.</p>
+
+<p>Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen
+hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht
+begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te
+ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden
+weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan
+ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het
+verstand rees op.</p>
+
+<p>En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had
+gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de
+toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet
+minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den
+dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad,
+waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien,
+verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.</p>
+
+<p>Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording
+en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne
+beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen
+aan eene nieuwe villa in mijne buurt.</p>
+
+<p>Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 21.5em;">BAMBOOTS."</span><br />
+</p>
+
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="zeven" id="zeven"></a>WANDELINGEN DOOR DE WERELD.</h2>
+
+
+<h3>I.</h3>
+
+
+<p>Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne
+berichten toezenden.</p>
+
+<p>Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat
+gij weet, hoe de meesten reizen.</p>
+
+<p>Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig
+als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche
+reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te
+komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch
+links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat
+men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te
+hebben en te kunnen zeggen: dáár ben ik ook al geweest. In tegenstelling
+met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts
+zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even
+onbewust als eene natuurwet.</p>
+
+<p>Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn
+uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies,
+alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij
+hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels
+te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo
+gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij
+het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten
+ongeoefend.</p>
+
+<p>Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot.
+Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende
+linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het
+aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde,
+en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker
+teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en
+welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte,
+vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een
+fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken,
+dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden
+in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat
+zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en
+te handelen!—Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden
+tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij
+zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen.
+Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste
+indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn.</p>
+
+<p>Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik
+ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene
+verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene
+stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont—Blanc, een dozijn
+geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hôte; misschien eens
+anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige
+bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een
+Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in
+den kerker te Chillon, even hè! zeggen van de Jungfrau, in het
+voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal
+te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als
+de <i>Stanze</i> van Rafaël. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij
+den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven
+met wat er van den Guide in is blijven hangen.</p>
+
+<p>Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij
+wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een
+ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn.</p>
+
+<p>Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte
+ijdelheid. <i>Buikreizigers</i> moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de
+phrenologische localisatie gelooft, <i>achterhoofdsreizigers</i>. Zij weten
+alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij
+hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste
+kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn
+ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken,
+gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats,
+en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug
+te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar—hol.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten
+van zulk reizen?</p>
+
+<p>Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met
+mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene
+stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van
+alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u
+uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het
+honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat
+getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de
+gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen
+hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene
+gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door
+verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de
+gelijkmakende werking der beschaving voort,—een nivelleeringswerk als
+dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;—overal dezelfde
+kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten,
+dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers
+bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen,
+dat zij even goed—Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders,
+Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden
+naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu!</p>
+
+<p>Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde
+stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een
+klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,—schoone vrouw,
+zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever
+werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje
+behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht,
+met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt,
+dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die
+wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en
+zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal
+en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van
+beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering
+fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft.
+Fatsoenlijkheid,—het woord toont in zijn vorm reeds zijne
+gemaniëreerdheid.</p>
+
+<p>Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene
+afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen
+heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog—<i>heid</i>—dat is
+weer een verdere afstand van de bron, van den stam.</p>
+
+<p>Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van
+natuurlijkheid. Durf eens <i>waar</i> zijn, als hij er bij is!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken.
+Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met
+minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de
+bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de
+zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal
+ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de
+eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van
+<i>wat zou de wereld daarvan zeggen</i>? maatstaf is van handelen en
+oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen,
+gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander
+kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de
+menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime
+kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede,
+der kunst omvatten, het ware <i>leven</i>, dat zich in gevoel, in daad en in
+denken uit, maar toch altijd één is.</p>
+
+<p>Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de
+<i>Waag</i> gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander
+opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag,
+en gij moogt boven dit blaadje zetten:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">HERFSTDRADEN.</span><br />
+</p>
+
+<p>Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen
+der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door
+elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel
+gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar
+men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis—maar snaren kan
+men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de
+wereld des goeden en schoonen.</p>
+
+<p>Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van
+spinnen is.</p>
+
+<p>Daar zat er eene—eene spin meen ik eene groote, achtbeenige,
+diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die
+langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger
+tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare
+webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele
+stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de
+andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die
+de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend,
+totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste
+als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren
+en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes,
+fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten
+jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De
+spin—koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met
+welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der
+arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het
+wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en
+omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof.</p>
+
+<p>Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de
+arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten
+en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en
+gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn,
+gemoed in beweging brachten.</p>
+
+<p>Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets
+beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige
+levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch
+werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht
+verlossen?</p>
+
+<p>Één duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin
+liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men
+weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet
+dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in
+dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw.
+Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven
+is,—en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk
+te stooten.</p>
+
+<p>Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel—ik kon niet eens
+herstellen, wat ik misdreven had.</p>
+
+<p>De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed
+mij bittere verwijten.</p>
+
+<p>—Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn
+levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt!
+en gij waant u wijs!—zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als
+eene spin.</p>
+
+<p>—Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had
+ongelijk;—verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld
+zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn?</p>
+
+<p>—Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch
+niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en
+hijzelf het allermiddelste egoïstische punt, waar alles om draaien
+moet?—De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander
+opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne
+beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander
+ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is,
+sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men
+ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en
+het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die
+elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp
+dáár verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die
+deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt.</p>
+
+<p>—Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een
+afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die
+Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst
+ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker
+een dogmaticus,—Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne
+stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten;
+gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de
+geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht.</p>
+
+<p>—Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,—gij
+kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt!</p>
+
+<p>Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen
+de rosse bladeren des wingerds.</p>
+
+<p>Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar
+een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere
+vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de
+wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten—al
+is het in het schoonste stelsel.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den
+breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op
+reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek,
+het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking
+der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er
+een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener
+lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen
+der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met
+eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen.</p>
+
+<p>Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en
+kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens
+bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij
+kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze
+kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling
+geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de
+bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!—mijn
+dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht
+tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien
+aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan
+hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den
+grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en
+geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en
+versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen
+glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:—nu stil
+gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien—ik ben
+alleen, vrij, vrij!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen
+gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene
+verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in
+de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog
+eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt,
+<i>lentus in umbra</i>? Misschien, dat wij er, buiten de school of het
+boekvertrek, en in deze omgeving...,</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Patulae recubans sub tegmine fagi,</span><br />
+</p>
+
+<p>een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven
+altijd frisch en nieuw.</p>
+
+<p>Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich,
+in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon.</p>
+
+<p>—Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen
+maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte
+bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen
+bron, onder des hengstes hoefslag geboren.</p>
+
+<p>—Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst!</p>
+
+<p>—Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts
+in vrede waren!</p>
+
+<p>Wat was de klacht der Muzen? Piërus was een overweldiger, die de Muzen
+aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had
+willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,—nu, later, in Italië, bij
+voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo
+eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels
+aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit
+een toren en verbrijzelde zijn hoofd.</p>
+
+<p>Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet,
+hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal
+verrast.</p>
+
+<p>Negen Macedonische zusters, Piërus' dochters, hadden zich verstout, de
+Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de
+Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot
+rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting
+had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels,
+ving eene der Piërieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht
+der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden,
+rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en
+bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar
+overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe
+anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf
+daarvoor in snaterende eksters herschapen.</p>
+
+<p>Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal
+de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiëel
+lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een
+ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze
+uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat
+wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden
+ontmoeten?</p>
+
+<p>Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar.</p>
+
+<p>Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door
+ontvlamd.</p>
+
+<p>Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonië de
+trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de
+kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van
+Piërus.</p>
+
+<p>Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet
+in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet
+schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de
+schoonste tafereelen.</p>
+
+<p>Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseïdoon over de
+schutsheerschappij van Attica—zij schildert de rechtende goden, het ros
+op den slag van Poseïdoons geweldigen drietand uit den grond
+ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de
+steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar
+daarvoor toegekend;—mythe van een beschaafd volk, het land veroverend
+en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving
+op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen
+aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot
+waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen
+tegen de goden gestraft werd.</p>
+
+<p>Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en
+traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen,
+en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren
+geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danaë, Mnemosune,
+Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die
+voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en
+karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant.</p>
+
+<p>—Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze
+wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de
+zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op
+uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het
+vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken,
+en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar
+vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—<i>Daar</i> hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend,
+terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en
+de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiëele kunst, en het
+was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te
+raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar
+traditioneelen stijl en hare conventioneel—ideale voorstelling. Maar
+Piërus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles
+zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip.</p>
+
+<p>Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden,
+de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden
+veranderden. De Piërieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop,
+maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en
+de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras
+tibi.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil
+altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet
+hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij
+in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk
+eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik
+uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene
+heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel
+te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web
+wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van
+mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst!</p>
+
+<p>Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist
+mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van
+kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen
+toestroomt.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij
+nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te
+liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin
+zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en
+er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik
+haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar
+schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in
+dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid,
+dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort,
+hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner
+stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van
+den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun
+knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner
+vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de
+slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend
+gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom
+van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood
+oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen,
+als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu
+omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind
+door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen
+eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik—voor, ge
+weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend
+lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte
+rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne
+afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors
+en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de
+lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het
+bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens
+wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen
+gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de
+wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der
+veerkrachtige erica's.</p>
+
+<p>Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het
+landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te
+gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend
+in den gezichteinder.</p>
+
+<p>En vóór mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene
+wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen!</p>
+
+<p>Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over
+de heide stralen; dàn vormen zich in het westen dampen en groeien daar
+tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar
+blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des
+winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander
+naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de
+verrassendste licht—en schaduwpartijen door wint.</p>
+
+<p>Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al
+zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch
+zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de
+heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte
+zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het
+afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot
+bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene
+harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen
+regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de
+bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en
+spleten omgewoeld, en zijn de geel—of roodachtige banken zand—oer
+ontbloot.</p>
+
+<p>Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met
+andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of beziën, bestaat
+haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeën. Duizenden bij duizenden
+in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine
+stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig
+bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem,
+en, geven daaraan die paars—bruine kleur, die naar de mate des lichts
+hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet
+overhellen.</p>
+
+<p>Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit,
+eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers,
+en geen berg hindert het uitzicht.</p>
+
+<p>Geen berg, die <i>hindert</i>?—Ja:—al ontken ik het grootsche schoon der
+bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel
+of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom
+gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij
+geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt?
+Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zóó ver
+in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog
+toelaat?</p>
+
+<p>Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de
+krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke
+landschap eigen is.</p>
+
+<p>Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken
+door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel
+zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt.
+Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks
+voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en
+somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door
+een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren
+stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor
+weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar
+nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich
+in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt.</p>
+
+<p>Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in
+alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft
+hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt
+uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen.
+Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich
+openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene
+aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden
+kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in
+de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn
+wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het
+schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron
+van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het
+zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke
+tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene
+zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich
+over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon
+hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de
+oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem
+verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond
+zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep
+van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst
+fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert
+gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle
+licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want
+hij is vóór de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ééntonig en
+zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ééne, door de reflex—lichten van
+den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht
+komt schemeren.</p>
+
+<p>De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt
+dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek
+uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en
+boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed
+hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene
+eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die
+soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en
+aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een
+eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het
+gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten
+van alle hartstochtelijkheid.</p>
+
+<p>De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en
+bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de
+jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.</p>
+
+<p>De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht
+vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en
+meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien
+weerkaatst.</p>
+
+<p>De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in
+wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene
+beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en
+verstandelijke krachten.</p>
+
+<p>De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht,
+een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden;
+niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige
+lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat
+spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het
+gevonden geluk, van een verworven levensdoel.</p>
+
+<p>Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in
+de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de
+neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de
+herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn
+overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn
+rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog
+rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht
+gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard
+is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der
+aarde.</p>
+
+<p>Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk
+begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt
+met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle
+zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien
+eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn;
+geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde
+liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd
+glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil,
+die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil
+opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN
+DEN CHAOS.</p>
+
+<p>Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen
+niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan
+vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan
+lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog
+blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit
+den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de
+gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde
+verbindt.</p>
+
+<p>Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en
+nedertocht,—en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage
+sport; dán valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of
+nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen
+klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder
+ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven
+boven den chaos van stof en vormen.</p>
+
+<p>Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij
+de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de
+zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever
+dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den
+geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met
+ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij
+zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin
+wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al
+wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer
+ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend.</p>
+
+
+<p>Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en
+weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 23.5em;"><i>Truly yours</i></span><br />
+<span style="margin-left: 26.5em;">C. V.</span><br />
+</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h3>II.</h3>
+
+
+<p>Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld
+te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets
+minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op
+een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven
+ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals
+heentronen.</p>
+
+<p>Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet
+Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina.</p>
+
+<p>Stil!—de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet
+aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook
+spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije
+natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult
+tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in éénen toestand eene
+wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven.</p>
+
+<p>Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen
+nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend
+of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven.</p>
+
+<p>Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u,
+het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij
+schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist
+overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden.</p>
+
+<p>Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap,
+in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij
+bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te
+ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid
+vergoeding te vinden.</p>
+
+<p>Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige
+uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,—en, zij willen niet
+genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt,
+haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken
+willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun
+wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar
+voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer
+wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij
+wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid,
+conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan
+hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan
+hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid
+vleesch geworden is, de natuur.</p>
+
+<p>Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het
+gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen
+beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de
+geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van
+onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die
+melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,—wilt gij haar
+Hamlet of Shakespeare noemen,—met de bittere woorden op de lippen:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Der wereld vormen en gebruiken.</span><br />
+</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel
+op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod
+van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel
+der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen
+slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk
+schenden van de wellevenskunst.</p>
+
+<p>Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene
+geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden
+heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij
+moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of
+er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook
+onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit,
+als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone
+woorden schenkt.</p>
+
+<p>Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze
+verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de
+hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering,
+de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de
+beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst
+te vinden.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij
+later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk
+als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer
+wij—gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een
+verrekijker gehouden, over den schouder,—gingen herboriseeren. Ik was
+op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te
+rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid
+opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in
+de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen
+troffen.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos11.jpg" width="600" height="386"
+alt="... twee geiten... mijne oogen troffen... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene
+overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit
+teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen
+gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets
+verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille
+natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan
+niet zeggen, dat zij de stilte braken.</p>
+
+<p>Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij
+hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half
+gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen
+was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem
+verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige
+heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig
+beeldje—het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te
+drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden
+doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de
+armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door
+het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als
+rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl
+de voeten scholen onder de heistammen,—zóó was zij een beeld van
+slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind
+met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare
+vormen.</p>
+
+<p>Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij
+de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten.
+Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap
+oplevend zelfbewustzijn.</p>
+
+<p>Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind,
+geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als
+wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst
+heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien
+tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van
+onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het
+is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en
+onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel,
+waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de
+betoovering verbroken, van nu af <i>moeten</i> er wolken overheen gaan,
+<i>moet</i> die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt,
+verduisterd worden.</p>
+
+<p>Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op
+mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling,
+en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten
+haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs
+te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine
+wereld van haar binnenste openbarend.</p>
+
+<p>Ik.—Waar woont gij?</p>
+
+<p>Het meisje (bedremmeld).—Wat?</p>
+
+<p>Ik.—Waar uw huis is?</p>
+
+<p>Ginds—wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de
+verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee
+vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met
+haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven.</p>
+
+<p>Ik.—Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie
+zijn daar te huis?</p>
+
+<p>Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naïeve
+handeling gezien had).—Thuis zijn wij met ons vijven,—de oudste is
+weg,—ik ben nu de oudste.</p>
+
+<p>Ik.—Hebt gij vader en moeder?</p>
+
+<p>Zij.—Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder
+werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,—nu moet ze op den jongen
+passen,—en ze werkt in huis en op ons veld.—Raapt gij dat op?</p>
+
+<p>Ik.—Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen—wig, zooals ze
+hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten.</p>
+
+<p>Zij.—Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat
+ze goed zijn om den bliksem af te weren.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in
+het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller
+worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen
+vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de
+uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch
+en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:—ik had lust, het
+kind der natuur te bespieden in haar zieleleven.</p>
+
+<p>Ik.—Wat doet gij gewoonlijk?</p>
+
+<p>Zij (met een blos).—De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in
+huis....</p>
+
+<p>Ik.—Hebt gij niet op school geleerd?</p>
+
+<p>Zij.—Een korten tijd;—wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet
+missen voor de beesten.</p>
+
+<p>Ik.—En blijft ge hier zóó leven?</p>
+
+<p>Zij.—Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.</p>
+
+<p>Ik.—Kunt gij dan niet hier vandaan?</p>
+
+<p>Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken,
+en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren
+aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den
+sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen.</p>
+
+<p>Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen
+wij weldra bij de woning. De lage hut was als één met den grond; het
+werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een
+voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de
+wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het
+dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was één
+plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan,
+die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste
+groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen
+bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard
+genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer.</p>
+
+<p>De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen
+deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met
+beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw,
+in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in
+de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij
+het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.</p>
+
+<p>De vrouw.—Laat mijnheer gaan zitten,—hier is eene bank, en wat melk,
+als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?</p>
+
+<p>Ik.—Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.</p>
+
+<p>En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat
+ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?—Ja, juist op de jacht,—van
+menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid
+en van waarheid....</p>
+
+<p>De vrouw.—Ik dacht het om die tasch—maar daar zijn kruiden en planten
+in, zie ik nu.</p>
+
+<p>Het meisje (blozend).—Hij heeft de geiten uitgeschilderd....</p>
+
+<p>Ik.—En uwe dochter er bij, moeder.</p>
+
+<p>Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.</p>
+
+<p>De vrouw.—Dus is mijnheer een schilder:—schilders komen hier veel.</p>
+
+<p>Ik.—Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad
+ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.</p>
+
+<p>De vrouw.—Zijt ge dan niet tevreden in de stad?</p>
+
+<p>Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt,
+die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die
+wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets
+beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand,
+geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele
+leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts
+een zeer gewone letteromzetting van streven.</p>
+
+<p>Ik.—Tevreden? Ja—maar in de stad verliest men zichzelven, men moet
+zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.</p>
+
+<p>Het meisje (blozend).—De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat
+ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad!
+Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!</p>
+
+<p>Ik (tot de vrouw).—Zijt gij tevreden met uw leven hier?</p>
+
+<p>De vrouw (verwonderd).—Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets
+te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld
+geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien,
+waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken
+totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij
+meer?</p>
+
+<p>Ik.—En hindert u de eenzaamheid niet?</p>
+
+<p>De vrouw.—De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en
+hebben het noodige.</p>
+
+<p>Het meisje.—Niet altijd,... of het noodige is heel weinig.</p>
+
+<p>Ik.—Verlangt gij dan niets?</p>
+
+<p>De vrouw.—Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in
+overvloed in den grond.</p>
+
+<p>Ik.—Gelukkige eenvoud.—En zal die jongen, die uw kleed maar vast
+blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!</p>
+
+<p>De vrouw.—Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden,
+wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de
+stad, hij werkt daar,—maar voor ons is het alsof hij niet leeft.</p>
+
+<p>Ik.—Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het
+leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te
+verlaten.</p>
+
+<p>De vrouw.—Had hij niet hier kunnen werken met ons?</p>
+
+<p>Het meisje.—Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer
+gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en
+vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in
+opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al
+lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge,
+moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort
+van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is
+een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de
+dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld,
+dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt
+gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de
+maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die
+alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des
+levens heenjaagt?</p>
+
+<p>Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld
+verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van
+onschuld verlaten,—in dien éénen blos van verrukking, op het hooren van
+den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar
+in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al
+gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te
+overschaduwen. Zooals duizenden vóór haar, zooals de menschheid met
+haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld
+ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde
+en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te
+struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal
+zijn, zich op te richten.</p>
+
+<p>De vrouw.—Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten
+knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede?</p>
+
+<p>Ik.—Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de
+bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft.</p>
+
+<p>De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij
+niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar
+beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten
+kennen om bevredigd te kunnen zijn.</p>
+
+<p>De vrouw.—Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou
+zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze
+maar in 't zand.</p>
+
+<p>Ik.—Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;—en gij moogt dit
+beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw
+frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en
+leeft samen gelukkig.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de
+oogen houdend, mij staan nastaren.</p>
+
+<p>Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur
+opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels
+in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in
+een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen.
+Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de
+verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al
+onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die
+haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor
+eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk
+des lichts als in dat des geluids.</p>
+
+<p>De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer
+ver verleden der menschheid.</p>
+
+<p>Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een
+streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren.</p>
+
+<p>Kon de mensch zoo blijven?</p>
+
+<p>Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der
+menschheid.</p>
+
+<p>De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, één er mede;
+zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo
+leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift.</p>
+
+<p>Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid
+van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van
+één mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen
+moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat
+ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander.
+Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven
+van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en
+met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd
+tevens.</p>
+
+<p>Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den
+strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de
+verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn
+instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het
+volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar
+onjuist is de voorstelling, dat hij toen <i>viel</i>. Integendeel, deze
+verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke
+onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger
+trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte
+kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het
+onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn
+van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven
+naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van
+idealen daarin mogelijk.</p>
+
+<p>Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie
+met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan
+Voltaire hem schreef:—Après avoir lu vôtre discours, on prend envie de
+marcher à quatre pattes.</p>
+
+<p>Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het
+doffe verleden een latere phase der menschheid.</p>
+
+<p>Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan
+groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te
+voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke
+vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is
+hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere
+overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar.
+Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den
+voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen
+toekent,—de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op
+Wodans breede schouders,—en in die apotheose van het verstand ziet gij
+reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der
+<i>kennis</i>. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te
+verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor
+hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde
+terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai
+exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten
+op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden
+terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts
+aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken
+bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid
+een physisch leven teruggekregen.</p>
+
+<p>De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god
+der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van
+tandenknarsende bokken<a name="FNanchor_5_5" id="FNanchor_5_5"></a><a href="#Footnote_5_5" class="fnanchor">[5]</a>, raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in
+den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als
+hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen,
+die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de
+aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der
+oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet
+langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte
+Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen
+guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de
+waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast
+blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf
+staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot
+besturend, de vader der poëzie en der wijsheid, hij, die één zijner
+oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor
+de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de
+gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond
+onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten
+bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De
+wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende
+tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki
+gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot,
+heeft opgehouden te bestaan.</p>
+
+<p>Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en
+teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in
+verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur
+terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders
+opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe
+langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer
+in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en
+greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in
+regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht,
+hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld
+staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis;
+ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden
+trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden
+meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf.</p>
+
+<p>Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik
+voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld
+met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin
+de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,—en
+vaak onverstandig genoeg,—leeft.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der
+kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot
+natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen.</p>
+
+<p>Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft
+haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en
+ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt,
+zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de
+werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij
+gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat
+die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen
+verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar
+tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij,
+waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het
+betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in
+onszelven te doen?</p>
+
+<p>De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat
+worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij
+allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg
+om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de
+cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit,
+maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken
+natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij
+naïefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige
+afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naïef, maar zij kan het
+ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten
+terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even
+valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der
+menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de
+strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet
+enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des
+menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen
+noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich
+in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste
+verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in
+de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het
+verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de
+stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de
+niet—stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en
+de beschaving in <i>Einklang</i> te brengen, is dus te zoeken in het
+afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige
+ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de
+landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van
+waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen
+dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen
+der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht
+ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet
+zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke,
+blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de
+lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren
+der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op
+zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf.
+Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes
+flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest
+phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of
+peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is
+een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en
+zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt
+zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet
+het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit
+symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in
+het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is,
+naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis
+heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der
+beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het
+leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest
+door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap,
+kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen
+onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk.</p>
+
+<p>In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en
+bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven
+slechts de kernen over van het eenig ware.</p>
+
+<p>Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde
+richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om
+welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft
+er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen
+leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich
+daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen.
+Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen
+wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het
+ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter
+verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de
+vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en
+natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is
+een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en
+een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het
+instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven
+en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat
+de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen.</p>
+
+<p>Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet
+tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en
+natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in
+ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven
+heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in
+het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere
+deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne
+maatschappij en hare beschaving,—maar ik behoud ook mijne
+natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 23em;">C.V.</span><br />
+<br />
+</p>
+
+<p>NOOT:</p>
+
+<div class="footnote"><p><a name="Footnote_5_5" id="Footnote_5_5"></a><a href="#FNanchor_5_5"><span class="label">[5]</span></a> Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir.</p></div>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="acht" id="acht"></a>VAN TWEE KONINGSKINDEREN.</h2>
+
+
+<p>Het was in oude, oude tijden.</p>
+
+<p>Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen
+wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest.
+In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in
+het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der
+Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was
+een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot
+geslacht was overgeleverd.</p>
+
+<p>Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het
+huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning
+waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en
+metaalbewerking;—zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden
+de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar
+niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen
+vreugde bood ontspanning, geen poëzie bezielde, geen schoonheid adelde
+het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart
+toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat
+onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat.</p>
+
+<p>Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar één kind, een
+zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands.</p>
+
+<p>In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen
+wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want
+niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij
+naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in
+alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar
+nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en
+bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van
+bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol
+weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en
+gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen
+hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed
+der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was
+allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige
+aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg
+hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot.
+Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of
+van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door
+geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone,
+dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met
+zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen
+vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen
+overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de
+zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom
+uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en
+welriekende kruiden doorwasemden de lucht.</p>
+
+<p>Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en
+Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van
+schoonheid en gevoel.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van
+koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele
+overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek
+en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos
+na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen
+neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd
+pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de
+hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij,
+maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de,
+vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer,
+voort....</p>
+
+<p>De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en
+de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in
+de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos
+rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en
+frisch ademde bij in den frisschen morgenstond.</p>
+
+<p>Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem
+zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den
+ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers,
+en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen
+met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen
+de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van
+zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling
+hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had!
+Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne
+veerkracht had verloren?</p>
+
+<p>Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om
+lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen.</p>
+
+<p>Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en
+boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar
+klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het
+loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met
+eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke
+jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op
+hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden.</p>
+
+<p>Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond,
+voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene
+opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek
+vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geëmailleerde
+rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond
+afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar
+donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en
+weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en
+zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd
+onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende
+sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten
+uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn
+binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke
+speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende
+melodieën. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete
+gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht
+zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte
+voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot
+in het bosch. In het midden van het dichte woud—zóó ver was zij nog
+nooit geweest—was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen
+en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht
+te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en
+koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende
+vlerken.</p>
+
+<p>Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien
+schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog
+nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos12.jpg" width="600" height="399"
+alt="Toen Logikos zich ontwond... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1
+veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water,
+te midden der heerlijke waterleliën, zag hij de schoonste Alve, die hij
+ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende
+herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar
+zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend
+en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze
+tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het
+werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de
+liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde.</p>
+
+<p>Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone
+Alvenmaagd te begroeten.</p>
+
+<p>—Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik
+niet ken.</p>
+
+<p>—Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren
+naar uw gezang.</p>
+
+<p>—O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als
+ik;—zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken.</p>
+
+<p>Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te
+zingen:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2em;">Alles teeder in den morgen.</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">'t Vooglenkoor de schauw ontvluchtend</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Koestert zich in 't jonge licht;</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">D'aarde geurt als waar z' één gaarde,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Zoete lucht suist overal.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Teerder klinken nog van binnen</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Alle stemmen van 't gemoed,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Dat van zacht gevoel doortinteld,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Rozengeurig, rozenkleurig,</span><br />
+<span style="margin-left: 3em;">Zwelt van geestdrifts zonnegloed.</span><br />
+<br />
+<span style="margin-left: 2em;">Zon van buiten, zon van binnen,</span><br />
+<span style="margin-left: 2em;">Schoonheid heerscht er overal.</span><br />
+</p>
+
+<p>—Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks
+voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste
+geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare
+symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil
+wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is
+alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist
+het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en
+trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde—en een traan
+welt bijna op in mijn oog!</p>
+
+<p>—Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij,
+gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst?</p>
+
+<p>—Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders;
+wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken.</p>
+
+<p>—O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is
+dan de kunst niet alleen tot verrukking?</p>
+
+<p>—Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien
+in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel
+aan mij voordoet.</p>
+
+<p>Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als
+twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos
+verzonken.</p>
+
+<p>—Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa.</p>
+
+<p>—Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van
+Verstand; en gij?</p>
+
+<p>—Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen
+neerslaande,—dan zijn wij vijanden!</p>
+
+<p>—Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u
+medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet
+weten van waar gij komt....</p>
+
+<p>—Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood
+treuren.</p>
+
+<p>Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar
+boezem zwoegde onder den strijd.</p>
+
+<p>—Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te
+verliezen?</p>
+
+<p>—Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik
+hier komen, alsof ik ter jacht ging....</p>
+
+<p>Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven?</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen
+uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen,
+aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het
+zoete wederzien te kunnen genieten.</p>
+
+<p>Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,—het is
+misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in
+hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen;
+maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand
+en Gevoel!</p>
+
+<p>Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder
+en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa,
+spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer
+gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij
+dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had,
+zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met
+haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het
+was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf
+driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het
+land van Gevoel.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos13.jpg" width="600" height="393"
+alt="Logikos greep naar zijn boog... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei
+gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends,
+vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak,
+bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken.</p>
+
+<p>Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning
+rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne
+slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat
+voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het
+gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk
+ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze
+meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens
+losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij
+tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde,
+wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en
+beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als
+het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en
+hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat
+eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan
+in de mythen van het nageslacht.</p>
+
+<p>De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen
+van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle
+toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan
+vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich
+verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst
+in zijn kabinet opzoeken.</p>
+
+<p>—Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te
+storen....</p>
+
+<p>—Wat begeert gij?</p>
+
+<p>—U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog.</p>
+
+<p>—Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw.</p>
+
+<p>—De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos.</p>
+
+<p>—Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde
+mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?,</p>
+
+<p>—Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke
+nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend
+verleidelijke zangen de onzen....</p>
+
+<p>—Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor
+den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend
+geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de
+tooverzangen niets kunnen hooren.</p>
+
+<p>—Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het <i>Beeld</i>....</p>
+
+<p>—Het <i>Beeld</i>, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot,
+dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt!</p>
+
+<p>—Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige
+gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan
+de uitslag schitterend kan zijn....</p>
+
+<p>En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde,
+waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij....</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig!</p>
+
+<p>De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare
+citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer
+zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de
+boomen, aan de vogels haar harteleed klagend.</p>
+
+<p>In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer,
+alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen
+heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te
+weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen
+werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens
+werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te
+herstellen.</p>
+
+<p>De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te
+lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren
+gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en
+fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich
+spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen
+in smartelijk gepeins verzonken.</p>
+
+<p>—Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons?
+Gij moet ons redden.</p>
+
+<p>—En ik <i>zal</i> u redden.</p>
+
+<p>Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een
+bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's
+konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en
+hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen
+loslaten.</p>
+
+<p>—Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de
+onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke
+vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan
+duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het <i>Beeld</i>....</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het
+geheimzinnige beeld.</p>
+
+<p>Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde
+sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend
+graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar
+nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der
+aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp,
+op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden.
+Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en
+gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer
+hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene
+kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar
+nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der
+partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want
+het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er
+waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet
+kende.</p>
+
+<p>Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van
+elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer
+gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die—ik weet dit
+door de diepste geheimenissen mijner kunst—de verovering van het Beeld
+onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen.
+Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te
+openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard
+worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene
+glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die
+kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan
+zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de
+stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en—daartoe aangewezen haar,
+die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem....</p>
+
+<p>Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste
+woorden uitend.</p>
+
+<p>—Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die
+gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot!</p>
+
+<p>—Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over.</p>
+
+<p>—Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar
+niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar
+maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage
+des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de
+schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft?</p>
+
+<p>—Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig
+voor zich.</p>
+
+<p>—Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik
+haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te
+spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of
+welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is
+geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en
+rust de gelukkige Sensorius en Parel.</p>
+
+<p>Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan
+werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren
+samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze
+Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos
+vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar
+zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met
+haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen,
+en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de
+grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou
+men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming
+van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van
+zijne vrijlating.</p>
+
+<p>Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg.
+Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen
+plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats
+overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk
+overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen
+brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier
+onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen.</p>
+
+<p>Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven,
+was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan,
+toen........................................ wat anders kondt gij van
+eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling,
+aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,—maar de tooverspreuken
+van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal
+brak de brug onder hare voeten weg.</p>
+
+<p>Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen
+op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit.</p>
+
+<p>Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat
+zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles
+bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde,
+waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige
+woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker
+hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en
+zijn raad werd gebracht.</p>
+
+<p>Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het
+hier, en hoe onbevallig!</p>
+
+<p>Nergens schoonheid: was <i>dit</i> een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste
+verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne
+weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieën, die,zij van een
+paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud
+en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten
+waren op hun granieten zetels.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos14.jpg" width="600" height="380"
+alt="Koud en hard schenen haar de koning... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds
+alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen:
+alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen
+zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te
+zijn.</p>
+
+<p>—De dochter van onzen aartsvijand,—die ons in ons land, onzen schat,
+ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan
+daarop volgen dan de dood?</p>
+
+<p>Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en
+ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der
+misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te
+gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii
+dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven—want de koning en de
+koningin waren al zeer oud—en alzoo geheel te gronde zou gaan.</p>
+
+<p>Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een
+gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in
+tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste.</p>
+
+<p>—Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend
+uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te
+begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze
+Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.—Toen, o
+wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij,
+dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was
+overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u
+om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den
+vrede laten.</p>
+
+<p>—Den vrede zullen wij <i>nemen</i>, als wij dien willen, zeide Intellectus
+stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des
+ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig.</p>
+
+<p>—Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze.</p>
+
+<p>—Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen.</p>
+
+<p>—Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning!
+door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze
+dochter van u zal ondervinden.</p>
+
+<p>—Hoe! riep de koning—en allen ontstelden ten hevigste—hoe is het
+mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is!</p>
+
+<p>Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij
+werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin.</p>
+
+<p>De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd;
+want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het
+gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos,
+maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men
+wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten
+waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de
+uitlevering van Logikos te onderhandelen.</p>
+
+<p>Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze,
+waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden.</p>
+
+<p>Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken.</p>
+
+<p>—Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over
+allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,—want wij moeten
+toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos
+schepsel ze ook zij—bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was
+gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij
+te weenen en viel mij om den hals:—Ach! zei ze, gij zijt ook moeder;
+bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik
+ben!</p>
+
+<p>—Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen
+verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos,
+en—vertoorn u niet, wijze koning—hij op haar.—Door, het jachtbedrijf
+medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had
+hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is
+daar, dat hij gevangen werd genomen.</p>
+
+<p>—Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem
+verraden....</p>
+
+<p>—Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en
+het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne
+gevangenneming, dat zij in zwijm viel.</p>
+
+<p>—Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden
+Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer
+opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden
+hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten
+dooden; en wat hebt gij gedaan?</p>
+
+<p>—De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde
+wijze schoorvoetend aan.</p>
+
+<p>—Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met
+koel zelfbedwang; dáárin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die
+liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien
+hartstocht in hem laten bestaan?</p>
+
+<p>—Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze.</p>
+
+<p>—Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>—Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze
+geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid
+vervallen kunnen!</p>
+
+<p>—Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een
+raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de
+verte te vermoeden.</p>
+
+<p>—Wel! gij prikkelt mijn weetlust!</p>
+
+<p>—Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of
+aandoeningen mij licht zouden bedwelmen....</p>
+
+<p>—De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd.</p>
+
+<p>—Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van
+dit onverstandige dwaze kind. Zóózeer, ik moet het bekennen, dat ik
+allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte—zij opende
+mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige
+dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe
+het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat;
+het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele
+speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik
+gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze
+natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die
+verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen
+ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik
+begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op
+mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend.</p>
+
+<p>—Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar,
+als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de maliën des
+verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor
+binnensluipen.—Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd,
+al die inspanning mij tegenstaan,—het zal vermoeienis wezen, denk ik.
+Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen?</p>
+
+<p>—Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te
+wisselen.</p>
+
+<p>—Ik zou dit wel willen,—maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen
+Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen
+haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen.</p>
+
+<p>—Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd
+en het verdere eischen.</p>
+
+<p>—Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de
+beide gevangene ... en dan weer de oorlog!</p>
+
+<p>De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning
+Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling
+werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige
+Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling
+gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben.</p>
+
+<p>Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging
+geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van
+Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega
+het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk
+overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de
+wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht
+weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak
+verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij
+zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben;
+en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten,
+Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen
+konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat
+geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo
+spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar
+ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle
+toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel
+als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde
+plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar
+eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe
+bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene
+zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de
+andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer
+met takken en bloemen bestrooid werd.</p>
+
+<p>Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op
+het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar
+vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke
+zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van
+bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieën aan ter eere der
+wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende
+kruiden uit.</p>
+
+<p>Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht
+komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun
+Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder
+dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde
+denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil
+tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide
+vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te
+treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te
+zien.</p>
+
+<p>Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten
+stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook
+koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden
+gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de
+machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben
+Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen
+zij de brug op en in elkanders armen.</p>
+
+<p>—Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde
+vastklemmende.</p>
+
+<p>—Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende.</p>
+
+<p>Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote
+ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en
+daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld
+schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over
+de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen
+heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om
+te ontsnappen!</p>
+
+<p>Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt.</p>
+
+<p>Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met
+koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover
+elkander.</p>
+
+<p>—Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan,
+kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en
+als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een
+stap doen tot oplossing der verwikkeling,—ik geef mijne dochter, geef
+gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn
+oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten,
+ieder in zijn land.</p>
+
+<p>Nu treedt Aldebaran naast zijn meester.</p>
+
+<p>—Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is
+een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet,
+heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die
+elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die
+vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide
+koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt
+voorspeld en gewild te zijn.</p>
+
+<p>—Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die
+hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals
+alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer
+verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid,
+en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en
+hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt,
+begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor één oogenblik
+en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een
+voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid
+u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken
+dweper.</p>
+
+<p>—Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid
+van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij
+handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen
+hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool
+behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare
+openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen.</p>
+
+<p>—Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en
+het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide
+geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene
+edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven....</p>
+
+<p>—Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn
+vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder
+zijn.</p>
+
+<p>—En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht.</p>
+
+<p>—Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare
+liefste stem, daar zijn zij één.</p>
+
+<p>Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter
+verzoening en ter verzekering van hun woord.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien;
+de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de
+beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare
+vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen
+overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van
+Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in
+dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van
+de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en
+toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der
+twee gelieven te vieren.</p>
+
+<p>Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop
+ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en
+met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met
+rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige
+koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk
+van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar:</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">Schoon zijn de bloemen,</span><br />
+</p>
+
+<p>zong Aldebaran.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">Wijs zijn de bijen,</span><br />
+</p>
+
+<p>sprak Logarithmus.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">Geurig de nectar,</span><br />
+</p>
+
+<p>zong de eerste weder.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">Honig is nut,</span><br />
+</p>
+
+<p>was het antwoord van den tweede.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en
+voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten
+band vereenigen.</p>
+
+<p>De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de
+koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten
+aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar,
+en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde
+luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd
+nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig
+gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht,
+dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat
+de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in
+betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was
+er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de
+feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen
+ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen
+van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen
+toonden—zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en;
+niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook
+door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven
+zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het
+eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk
+zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een
+voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen
+bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk.</p>
+
+<p>Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide
+vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige
+koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het
+eerst gezien hadden.</p>
+
+<p>Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide
+landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden
+onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde.</p>
+
+<p>Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden
+worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en
+koningin kinderen verwekten.</p>
+
+<p>—Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden
+weg weer op.</p>
+
+<p>—En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw
+verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen.</p>
+
+<p>—En als het eens, zei Aldebaran,—als derde vooronderstelling, als het
+eens een zoon èn eene dochter waren?</p>
+
+<p>Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun
+beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat
+op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en
+Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, één geheel uit
+de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 387px;">
+<img src="images/vos15.jpg" width="387" height="600"
+alt="... een wonderschoon beeld verrezen was... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>—Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze
+huwelijk niet behoeven plaats te hebben.</p>
+
+<p>—Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben,
+antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld
+geweest en te gelijk de vrede.</p>
+
+<p>En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt.</p>
+
+<p>Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en
+buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en
+niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook.</p>
+
+<p>Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten
+wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend
+rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard
+heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder
+de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige
+huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder
+aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="negen" id="negen"></a>EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG.</h2>
+
+
+<p>Aan haar genieën is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de
+eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige
+mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen,
+gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken.</p>
+
+<p>Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het
+verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het
+weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid
+betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige,
+alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat
+al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders
+waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding
+heeft ontvangen.</p>
+
+<p>Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan,
+wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren
+werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der
+bewonderende vereering.</p>
+
+<p>Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste
+vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij
+mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen.</p>
+
+<p>Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden
+is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het
+blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit
+slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een
+paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links
+paalt die steeg, de <i>Weddesteeg</i>, aan de vesten der stad. Niets
+verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vóór twee en eene halve
+eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die
+nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van
+Rhijn.</p>
+
+<p>In den aanvang der 17<sup>de</sup> eeuw is Leiden eene rijke, en
+machtige, eene der grootste steden der geünieerde landen. "Dat deselvige
+schoon ende net is," zegt naïef haar oud—Burgemeester Jan Jansz.
+Orlers, "bewijsen zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende
+reyn zijn, als in vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick
+ende playsant is, tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen;
+datse waterijck is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der
+wateren en grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van
+Oud—Leiden, had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en
+westzijde, en de ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was
+vol gebouwd. Al in 1592 was het ravelijn vóór die poort aan de stad
+getrokken en in een klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg,
+die door de duinen van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men
+over de breede vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de
+tegenwoordige; links daarbinnen lag de steeg, die gij kent.</p>
+
+<p>Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend
+burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst
+na 1600 den naam <i>Van Rhijn</i> voert), broeder en zuster, beide gehuwd en
+met kinderen gezegend, dat huis in tweeën verbouwd. In het eene gedeelte
+woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen
+bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet,
+kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.</p>
+
+<p>Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk,
+staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere
+vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin
+buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle
+burgergezinnen, waaruit Hollands grootheid der 17<sup>de</sup> eeuw hare
+kern erlangde. Vijf kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen
+moeder Neeltgens spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge
+zestien, het oudste der beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het
+is een drie- of vijftal jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam,
+en dat Harmen en Neeltgen in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds
+op zolder zetten. Maar de tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op
+<i>Maaiken in 't schapraiken</i>, of op <i>Hanske in de kelder</i> drinken. Op een
+schoonen morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de
+groene saaien gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de
+buurtschap rondom de Noordeindsbrug, die de <i>Paplepel</i> heet; ik zie haar
+de vrouw halen, boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd,
+met het omschrift: <i>God is mijn hulp</i>; ik zie die vrouw de kleine meid,
+die haar steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de
+Weddesteeg en naar de groene saaien gordijnen.</p>
+
+<p>Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is
+geboren!—En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders,
+ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen
+Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het
+schutblad des huisbijbels in:</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos16.jpg" width="600" height="391"
+alt="En Harmen schrijft... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>15 Juli 1606. <i>Rembrandt</i>.</p>
+
+<p><i>Rembrandt</i>! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien
+naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders
+zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld
+zou de bewustheid hebben van het derven van een genie.</p>
+
+<p>Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de
+hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam
+neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid
+geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich
+den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder,
+beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals
+weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het
+menschelijk leven afspiegelt.</p>
+
+<p>De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn,
+geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het
+verledene mede.</p>
+
+<p>Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind
+opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende
+jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw.</p>
+
+<p>Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons
+met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een
+krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige
+worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde
+oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat;
+de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost
+en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting
+in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in
+reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis
+en kunst.</p>
+
+<p>Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat
+sterke licht.</p>
+
+<p>Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den
+aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid
+en de kiemen wortelen; aan de ééne zij de Prins, zijne partij, het volk,
+de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de
+patriciërs, het vrije onderzoek; <i>de stalen kling van Mijnheer den Prins
+en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld</i> en
+weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het
+bloed van een beroemd schavot.</p>
+
+<p>Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van
+Rembrandt en de eeuw.</p>
+
+<p>Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat
+de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid
+te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch,
+treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt.</p>
+
+<p>Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking
+had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der
+gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance
+gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan
+wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen
+geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder
+blijft geheel en al vrij van de pseudo—klassieke vormen, waar zijn tijd
+soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die
+renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij
+gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide
+de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de
+vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der
+verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen.</p>
+
+<p>Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den
+schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 6.5em;">Streng gelaat</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Hem doet ontzachlijk zegepralen,</span><br />
+</p>
+
+<p>gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien
+leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van
+penneconst.</p>
+
+<p>De schoonschrijverij was zeer geëerd, en mannen als Gadelle, als Lukas
+Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich
+mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geëerder nog door
+Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van <i>Fenix aller pennen</i>.</p>
+
+<p>Zeker was te Leiden de <i>Spieghel der Schrijfkonste</i> in gebruik, waarin
+de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne
+theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van
+den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische
+spelingen, bij den <i>man</i>, en het <i>borstbeeld</i>, en de <i>zwaan</i>, en <i>het
+groote schip met volle zeilen en wimpels</i>, door de rappe ganzeschacht
+rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek
+getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er
+in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige
+hand zal hebben bot gevierd!</p>
+
+<p>Dán zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan,
+verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en
+de proeven van het ontkiemend talent.</p>
+
+<p>Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder
+trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met
+de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket
+uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol
+vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van
+het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen
+waren uitgestald.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos17.jpg" width="600" height="389"
+alt="... in het voorportaal van het Stadhuis... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn
+der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het
+heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om
+het spreekwoord</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 5em;">Hoe schilder</span><br />
+<span style="margin-left: 5em;">Hoe wilder</span><br />
+</p>
+
+<p>zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien
+doen in de kunst—werkplaats van den pas uit Italië gekeerden Jacob
+Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn,
+Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan
+van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij
+opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook
+voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,—bij
+Lastman—bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten
+naar Amsterdam,—de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren
+sluier over getogen.</p>
+
+<p>Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide
+meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht,
+waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een
+bliksemstraal zien voortschieten, de <i>Simeon in den tempel</i>.</p>
+
+<p>Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken
+aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen
+bliksemstraal hielden, die opeens voor één oogenblik den nacht verbrak,
+het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als
+de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om
+niet weer onder te gaan.</p>
+
+<p>Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne
+lichtende kracht.</p>
+
+<p>Met een ongelooflijk scherpen blik,—gij behoeft er de saamgetrokken
+kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien—op de
+natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu,
+is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en
+vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij
+bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige
+geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige.</p>
+
+<p>Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan
+graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling,
+daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den
+teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van
+lichtgloed, of samentrekken des lichts op één schitterend punt.</p>
+
+<p>Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen
+meesterschap.</p>
+
+<p>De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne
+verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en
+betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren.</p>
+
+<p>Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den
+geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste
+gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in
+zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den
+mensch der poëzij.</p>
+
+<p>Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van
+het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang.</p>
+
+<p>Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij
+de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht
+genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen
+zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige
+leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene
+uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken
+ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idée, maar als
+levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt,
+evenals het werkelijke, is dáár om zijns zelfs wille, zonder ander doel
+dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid
+zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische
+volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve
+opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben
+doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn
+eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal
+ademt het u te gemoet.</p>
+
+<p>Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de
+zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de
+wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die
+zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons
+toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te
+moeten zijn.</p>
+
+<p>Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door
+den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige
+levensuiting, zoo rijk van handeling.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos18.jpg" width="600" height="391"
+alt="...moest wel aangetrokken worden door den bijbel... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld
+gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de
+middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaëls loges, Michel Angelo's
+welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en
+dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is
+Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het
+mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In
+overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en
+als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in
+Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen
+als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van
+karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het
+feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke,
+meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige,
+treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch
+land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er
+op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang
+vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven,
+handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en
+opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als
+nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander
+der 17<sup>de</sup> eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en
+zijn volk toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche
+paraphraseerde, die voorvallen op en in het tegenwoordige leven
+terug—en overbrengt. Het is bij hem niet, hoe Simeon eens vóór
+achttienhonderd jaren lofzong bij het kind, dat hij knielend in zijne
+armen hield, maar wij zien eene nieuwe dergelijke gebeurtenis, als
+geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet het <i>Ecco Homo</i>, dat, voor
+achttien eeuwen aanschouwd werd, bij Rembrandt is het feit opnieuw tot
+leven geworden en wij beleven het mede.</p>
+
+<p>Zóó werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het
+dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute
+scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen
+tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat
+vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd
+weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen
+uitwerken.</p>
+
+<p>Hij heeft nog meer gedaan.</p>
+
+<p>Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de
+innigheid, noch de naïefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke
+laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber
+tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar,
+in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus;
+verteederend naïef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van
+hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den
+volke in de <i>Ecce Homo</i>.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de
+geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot
+geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen,
+en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij
+ontstond en zich ontwikkelde.</p>
+
+<p>Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.</p>
+
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+
+<h2><a name="tien" id="tien"></a>MONA.</h2>
+
+
+<p>In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een
+dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte
+uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon.
+De dik gesmeerde kalklaag, wit—geel en rossig, was met hare sterke
+kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de
+tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte
+en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het
+huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur,
+en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin
+stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een
+zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte
+rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.</p>
+
+<p>Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen
+acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht
+van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en
+kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar
+dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de
+richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen,
+die op de knieën vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel
+van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen
+voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar
+onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van
+het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed
+dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,—en ze had het kwalijk zelve
+vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve
+zelfbewuste leven,—wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden
+opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der
+wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven,
+aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd
+oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat
+zichzelf ten doel is.</p>
+
+<p>—Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en
+zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene
+getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.</p>
+
+<p>—Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar
+schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene
+beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.</p>
+
+<p>Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den
+ezel niet op?</p>
+
+<p>—Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw,
+onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer
+vermoeienis brengen.</p>
+
+<p>De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam
+den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak
+met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje
+droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en
+beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier
+verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en
+overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming
+de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door
+tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter
+andere zijde, totdat zij kwamen aan de <i>Porta del popolo</i>. Daar vonden
+zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen
+brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf
+was de waar, die door de moeder moest verkocht worden.</p>
+
+<p>Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij
+naar de trap der <i>Piazza di Spagna</i>, waar de kunstenaars gewoon waren,
+hunne modellen te vinden.</p>
+
+<p>Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die
+de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek
+aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen
+volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij
+hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet
+veel acht op haar.</p>
+
+<p>Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets
+behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek
+van de schouders en opende geheel haar bovenkleed.</p>
+
+<p>Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden
+toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 392px;">
+<img src="images/vos19.jpg" width="392" height="600"
+alt="Moreau zag op... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij
+daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar
+het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste
+zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door
+schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid.</p>
+
+<p>—De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles
+hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable!</p>
+
+<p>De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en
+ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie
+op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en
+stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid
+en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De
+schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk
+op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos
+arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het
+schoone gelaat omhelsde.</p>
+
+<p>Mona's moeder sluimerde rustig voort:—sluimer voort, moeder, en droom
+niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer
+voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind
+de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood
+van háar kind.</p>
+
+<p>—Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte.
+Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en
+zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!</p>
+
+<p>Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op
+de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het
+geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor
+eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene
+kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's
+bidsnoer bevestigde.</p>
+
+<p>Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was
+de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws
+vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere
+blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een
+zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld
+overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen één heiligdom was
+ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.</p>
+
+<p>De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de
+Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor
+de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En
+dan was de dochter nog norsch en stug.</p>
+
+<p>—Wat prevelt gij toch, moeder?</p>
+
+<p>Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet
+voor haar ondankbaar kind.</p>
+
+<p>Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor
+verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor
+Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor
+Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der <i>heilige kunst</i>
+heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena
+geworden—zonder de boetvaardigheid.</p>
+
+<p>Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet
+zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het
+atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met
+dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op
+zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het
+improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij
+daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans
+rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden
+of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde
+hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat
+scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon!</p>
+
+<p>In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op
+speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene
+villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij
+kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven
+naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met
+al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was
+de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot
+wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het
+aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geëerbiedigd, om hare gaven van
+zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht.</p>
+
+<p>Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en
+paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was
+opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in
+den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van
+kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der
+tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat
+er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en
+vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij
+had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds
+vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de
+gave der improvisatie.</p>
+
+<p>Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier,
+tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen
+het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij
+reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene
+verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts
+keeren. Zijne <i>mater dolorosa</i> was voltooid en met dit groote werk wilde
+hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon
+te stellen.</p>
+
+<p>Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band,
+die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte
+zijne schilderijen en studiën ter verzending, en op een najaarsmorgen
+stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te
+hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome.</p>
+
+<p>Mona had hem zien vertrekken; vóór het afscheid had zij menige
+hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen
+droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden
+der kale wanden barstte zij nu in tranen los.</p>
+
+<p>—Verlaten! riep zij, de trouwelooze!—Hier ben ik verkocht, hier ben ik
+gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!—Welk lot heeft eene
+vrouw! de man verlaat, zij <i>wordt</i> verlaten!</p>
+
+<p>Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen
+zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare
+verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar
+leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die
+niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de
+toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen,
+en brak door eene hevige daad het verleden af.</p>
+
+<p>Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende,
+slingerde zij dien door het vertrek.</p>
+
+<p>—Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht,
+maar geen geld.—En nu Antonio, ben ik aan u.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden
+een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn
+vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de
+voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot
+zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van
+karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche
+toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de
+zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om
+daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en
+rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten
+gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van
+den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij
+een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep
+liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid
+doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning
+van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken
+hem nog slechts duister voor den geest stonden.</p>
+
+<p>Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had
+dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen
+Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die
+beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan.</p>
+
+<p>Thans bracht de vrijheid ze te zamen.</p>
+
+<p>De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee
+bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij
+bij elkander.</p>
+
+<p>Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held
+van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem
+meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar
+gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een
+deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd.</p>
+
+<p>Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al
+de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en
+zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet.</p>
+
+<p>Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studiën had
+gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met
+Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden
+zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone
+streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te
+genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen
+zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar
+zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den
+laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar
+den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon
+en het verschiet als wilde doorboren.</p>
+
+<p>—Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten
+staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet
+er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer
+ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!...</p>
+
+<p>—Zie dat gebergte daar ginds, Mona—als wij nog hooger klommen, zouden
+wij nog verder kunnen zien—ik wilde daar overheen kunnen zien;
+daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land.</p>
+
+<p>—Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die
+bergen gaat de zon onder, Antonio!</p>
+
+<p>—Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend
+en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde
+het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien!</p>
+
+<p>Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker,
+en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los.</p>
+
+<p>—Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij
+verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij
+allen—welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen
+hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en
+ik nooit meer iets van u hoore.</p>
+
+<p>—Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij
+den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis....</p>
+
+<p>—Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zóó over
+vrouwen leeren spreken! <i>Wilt</i> gij mij meenemen?</p>
+
+<p>—Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb
+ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik
+verhelderde bij het spreken van die woorden.</p>
+
+<p>—En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij
+verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien?</p>
+
+<p>—Roem verzadigt spoedig,—, er zijn andere behoeften in het menschelijk
+leven, die zich sterk doen voelen.</p>
+
+<p>—Welke?</p>
+
+<p>—Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet
+ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog
+eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst
+naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die
+stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan,
+waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds
+laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in
+dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt
+werd, vingen zij den tocht aan.</p>
+
+<p>Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld.
+Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans
+lag al wat aan Italië herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer
+haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het
+hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken.</p>
+
+<p>Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder
+onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe
+Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen
+door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent
+doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze
+bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats
+hunner bestemming was.</p>
+
+<p>Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder
+hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven
+zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het
+burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude
+Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander
+hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb
+hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien.</p>
+
+<p>Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare
+verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van
+eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat
+het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat
+zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo
+hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van
+levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere
+persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden
+was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar
+tegenwoordigen gemoedstoestand.</p>
+
+<p>In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot
+zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in
+zachte verteedering versmolten.</p>
+
+<p>De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of
+compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters,
+guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn
+geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het
+bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen-
+en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen
+van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een
+dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen
+bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich
+uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een
+majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het
+gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime
+vlakte.</p>
+
+<p>—Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat!</p>
+
+<p>Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het
+donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoëzie.</p>
+
+<p>Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht
+en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond
+die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet
+tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar
+plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven,
+zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere
+aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel,
+die opborrelen uit het slijk.</p>
+
+<p>Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,—speel nu voort op die
+teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze
+trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet
+wegsterven in het eindige!</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en
+menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het
+hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in
+zichzelve verzonken.</p>
+
+<p>—Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome
+gegaan?</p>
+
+<p>—Wij kunstenaars plegen in Italië voedsel voor onzen geest te halen,
+onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons
+verborgen.</p>
+
+<p>—Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der <i>Piazza di
+Spagna</i>; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst
+gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder
+de kunstenaars doorgebracht,—Antonio, ik heb nooit een indruk zien
+uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat
+behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat <i>wij</i> nooit gehoord
+hebben?</p>
+
+<p>—Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk
+uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst
+moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden.</p>
+
+<p>—Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan
+was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat
+reine en stillende;—er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms
+bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel
+altijd aan wit en zwart;—<i>hier</i> was het alles wit;—ik kan het niet
+anders uitdrukken, liet zij er op volgen.</p>
+
+<p>—Het is het naïeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de
+grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle
+kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het
+demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst
+niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de
+ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid.</p>
+
+<p>—Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek
+zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees,
+dat zij mij niet willen ontvangen.</p>
+
+<p>Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een
+avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde,
+bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde
+dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het
+Kolbs beurt om verbaasd te zijn.</p>
+
+<p>—Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige
+reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de
+uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen
+ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te
+keeren,—bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen,
+dat is van mij, Mona, dat is mijn werk!</p>
+
+<p>Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte
+hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte
+licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te
+zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond
+bij zich noodde.</p>
+
+<p>Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een
+paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien
+had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee
+meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op
+elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters
+en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene
+iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en
+gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling
+van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden,
+toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had
+Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd.</p>
+
+<p>—Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo
+meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester—zeide hij tot den
+schoenmaker—dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet
+bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen.</p>
+
+<p>Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen
+klapten van vreugde in de handen.</p>
+
+<p>—Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,—de groote Musiker Carl; Carl
+wordt een groot virtuoos!</p>
+
+<p>—Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid
+verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat
+wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons
+door zijne werken toch bekend was.</p>
+
+<p>Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken
+componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naïeve
+openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige,
+want Kolb had hem zijne hulp toegezegd.</p>
+
+<p>Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen,
+stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich
+neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde
+deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid
+overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der
+binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt
+in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder
+gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven.</p>
+
+<p>De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te
+spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving,
+dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene
+hand gevat.</p>
+
+<p>Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest
+door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden
+gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden
+vertolkt.</p>
+
+<p>Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den
+grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam
+oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op
+het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale
+schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,—hij was met
+zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te
+verliezen,—nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met
+vastheid:</p>
+
+<p>—God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons
+weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve,
+als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als
+wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u
+in het hart.</p>
+
+<p>Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht,
+en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek.</p>
+
+<p>Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te
+schreien, het gelaat in de kussens verborgen.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had
+nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij
+was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren
+onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel
+Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen
+leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt
+en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als
+Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden:</p>
+
+<p>—Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara
+meer schoon vindt.</p>
+
+<p>En hij antwoordde:—Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen
+naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig
+beeldhouwwerk!</p>
+
+<p>Carl wilde mede naar Italië.</p>
+
+<p>—Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn
+vader,—thans zal ik mijn weg wel maken.</p>
+
+<p>Maar de schoenmaker schudde het hoofd:—Maak geene kunst tot uw
+beroep,—gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar
+bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en
+als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke
+Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets
+feestelijks en plechtigs behouden.</p>
+
+<p>Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied
+voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de
+handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in
+feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel
+zijner kinderen.</p>
+
+<p>—Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart;
+zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken
+bij ons,——ik zal hem niet lastig vallen—maar ik vrees, dat hij
+behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn.</p>
+
+<p>Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze
+was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te
+ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar,
+waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het
+leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had
+berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italië gemaakt
+had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn
+land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp
+verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij
+was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar
+ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd.</p>
+
+<p>Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis
+in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot
+werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen
+was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou
+wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen
+hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar
+het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag.</p>
+
+<p>—Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons
+verdwenen, zeide zij,—de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht,
+naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,—zal zij ooit
+weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op
+over een schoon land, mijn land,—Antonio, Antonio, waar hebt gij mij
+heengebracht!</p>
+
+<p>Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de
+overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld
+over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij
+begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar.</p>
+
+<p>Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen.</p>
+
+<p>—Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was,
+eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud
+was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige
+maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk,
+akelig....</p>
+
+<p>Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was
+ijlende.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd.</p>
+
+<p>—Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer
+opende,—zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat
+doen zij bij mij, wat willen zij mij doen?</p>
+
+<p>—Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en
+Lise,—maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen
+beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar
+een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare
+hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos
+wat rustiger neergelegd.</p>
+
+<p>De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp,
+die alleen liefde schenken kan.</p>
+
+<p>Thans wist Kolb wat haar deerde:—De grond deugt niet voor de, plant,
+die gij er op—hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,—dat zal nooit
+gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft
+het heimwee, en zij <i>moet</i> naar haar land.</p>
+
+<p>Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona
+boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij;
+hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met
+droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen
+boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam
+scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen
+en begroef het gelaat in beide handen.</p>
+
+<p>De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van
+Kolb tot kapelmeester te Praag.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.</p>
+
+<p>Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij
+zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende
+denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk
+beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke
+opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht
+toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te
+brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land
+had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde
+niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de
+krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij
+voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag
+tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland
+herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo
+spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn
+geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die
+hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker.
+Deze evenwel schonk hem de helft terug.</p>
+
+<p>—Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zóó
+schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste
+kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou.</p>
+
+<p>Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had
+gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien
+aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn
+met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit
+meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij
+gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had,
+geen ouders als zij, geen huiselijken kring.</p>
+
+<p>Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de
+betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij
+vermoedde, dat zij <i>wel</i> wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare
+kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in
+hare armen te drukken, —maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof
+tusschen haar en zich.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 600px;">
+<img src="images/vos20.jpg" width="600" height="392"
+alt="Het was pijnlijk te zien... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+
+<p>Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte
+en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen
+namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet
+gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.</p>
+
+<p>Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog één blik
+uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het
+oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn
+spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de
+vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen
+schwärmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger
+en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een
+heiligenaureool. Ver van daar liep <i>haar</i> weg, over rotspunten en
+distels.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij
+plotseling hare uitwerkselen zien.</p>
+
+<p>Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken,
+die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen
+man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig
+levensonderhoud verwerft?</p>
+
+<p>Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van
+kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare
+gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw
+geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?</p>
+
+<p>Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche
+schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van
+kunst en genie?</p>
+
+<p>Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een
+greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van
+de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het
+er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor
+eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal
+opmerkzaam één blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een
+balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan
+de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige
+genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen
+baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der
+improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige
+improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot
+wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Toch zijn zij meer dan zij waren.</p>
+
+<p>De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de
+naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door
+eene ruwe hand wakker geschud.</p>
+
+<p>Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het
+gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die
+nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het
+lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de
+grenzen van Italië.</p>
+
+<p>—Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,—wij zijn nu te midden der bergen,
+die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.</p>
+
+<p>
+<span style="margin-left: 2.5em;">Passando il male, sperando il bene,</span><br />
+<span style="margin-left: 2.5em;">Il tempo passa, la morte vienne,</span><br />
+</p>
+
+<p>sprak zij met een bitteren glimlach.</p>
+
+<p>—Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij
+zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben
+wij de verdere toppen bereikt; nog één dag en wij dalen in de vlakte en
+de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.</p>
+
+<p>—Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio,
+het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding
+gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op
+vreeselijke wijze—als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik
+gedrongen word te doen, wat ik denken moet—o Madonna, ik wil wel, maar
+ik kan niet, ik weet het niet!</p>
+
+<p>De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid,
+stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij
+een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het
+verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af,
+die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij
+streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken.
+Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de
+oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de
+grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem
+verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is
+het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die
+levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de
+incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van
+het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt,
+die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere
+levensopvatting.</p>
+
+<p>Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong
+het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot
+geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer
+druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens
+was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische
+klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven
+gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als
+laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen
+de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd
+hart gesust tot een zachten sluimer.</p>
+
+<div class="figcenter" style="width: 395px;">
+<img src="images/vos21.jpg" width="395" height="600"
+alt="Nedergevlijd tegen hem aan,... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" />
+</div>
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog
+niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken
+en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won
+nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en
+sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms
+werd die foltering ondraaglijk.</p>
+
+<p>Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot,
+en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich
+bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar
+boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van
+verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van
+kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en
+vervallen bogen der ramen.</p>
+
+<p>—Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,—vervloekt zij
+mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het
+ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat
+ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de
+pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu—waarom
+keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is
+verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten
+der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn
+onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden.</p>
+
+<p>Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat
+het trommelvel barstte.</p>
+
+<p>Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem.</p>
+
+<p>—Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst.</p>
+
+<p>Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den
+afgrond.</p>
+
+<p>—Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona!</p>
+
+<p>Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van
+droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een
+wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren.</p>
+
+<p>—Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,—de zwaluwen hebben hare
+nesten onder dezen dorpel.</p>
+
+<p>—Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet
+zoo voorover.</p>
+
+<p>—Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,—zie, hier tegen die
+steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af,
+zij klimmen altijd hooger,—wij gaan lager,—lager. Kijk, riep zij
+luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag
+onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de
+kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die
+er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid.</p>
+
+<p>Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het
+bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen
+een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en
+begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op
+rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles
+gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte,
+die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd,
+voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon
+doen overslaan.</p>
+
+<p>Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees,
+dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood.</p>
+
+<p>—Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond
+en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,—het
+draait en golft!</p>
+
+<p>—Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende.</p>
+
+<p>Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan
+zijne voeten, en hij, terwijl zijne kniëen knikten, veegde zich het
+angstzweet van het gelaat.</p>
+
+<p>Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde,
+toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar
+was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden
+begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon
+vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest
+verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens
+stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen,
+ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver
+en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp.
+De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw
+met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in
+een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp
+de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij,
+en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die
+haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd
+niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd
+vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te
+knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar
+zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op.</p>
+
+<p>De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen
+Mona kalmte en herstel te schenken.</p>
+
+<p>Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider
+lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet
+handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een
+enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder
+niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen
+man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin
+plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij
+over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun
+gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen
+man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit
+te storten.</p>
+
+<p>Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter
+des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de
+schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich
+daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk
+huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet
+stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich
+alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den
+priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het
+omspitten van den grond.</p>
+
+<p>Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe.</p>
+
+<p>—Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij.</p>
+
+<p>—Rust—juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust,
+gij, die zoo heilig zijt.</p>
+
+<p>—Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd
+strijkende en met de andere leunend op de spade,—wij zoeken ze allen:
+maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd.</p>
+
+<p>—Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de kniëen vallende,
+als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt.</p>
+
+<p>—Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde
+hij.—Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten
+kan?</p>
+
+<p>Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg.</p>
+
+<p>—Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd
+leggende.</p>
+
+<p>—Vader, ik heb uw raad gevolgd,—ik heb den dienst van gisteren
+bijgewoond.—Toen hij was verricht, en er niemand—meer in de kerk was,
+heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was.
+In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van
+weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome....</p>
+
+<p>—Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk,
+die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat
+gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend.</p>
+
+<p>Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch
+bleek te wachten, tot zij voortging.</p>
+
+<p>—Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik
+geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de
+Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had
+weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik
+herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o
+vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep
+gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der
+heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt
+er, tusschen wat hier vereenigd is!—Padre, is er geen middel om het
+afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden?</p>
+
+<p>De pater zweeg geruimen tijd.</p>
+
+<p>—Daar is één middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat
+zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in
+u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof
+heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal
+van het rein vrouwelijke!—De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat
+ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,—breek
+onherroepelijk met uw verleden,—antwoord mij niet, zeide hij snel, toen
+hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het
+bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid
+kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe
+uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen
+en een beteren kamp met de wereld te strijden.</p>
+
+<hr style='width: 45%;' />
+
+<p>Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid
+tot den verderen tocht.</p>
+
+<p>—Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen?</p>
+
+<p>Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken!</p>
+
+<p>—Alleen?</p>
+
+<p>Zij knikte toestemmend.</p>
+
+<p>—Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen
+trek om de lippen.</p>
+
+<p>—Antonio! maak het mij niet te zwaar!</p>
+
+<p>Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,—wat hij toch niet had
+kunnen volvoeren,—zonder afscheid te vertrekken.</p>
+
+<p>Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:—Ga, Antonio,
+werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen,
+tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.—En nauw hoorbaar
+voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde:</p>
+
+<p>—En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,—kom dan
+weder.</p>
+
+<p>Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid
+voorgoed.</p>
+
+<p>Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in
+zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij
+in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die,
+het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund.</p>
+
+<hr style="width: 95%;" />
+
+<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***</div>
+<div style='text-align:left'>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
+be renamed.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
+law means that no one owns a United States copyright in these works,
+so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
+States without permission and without paying copyright
+royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
+of this license, apply to copying and distributing Project
+Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
+concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
+and may not be used if you charge for an eBook, except by following
+the terms of the trademark license, including paying royalties for use
+of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
+copies of this eBook, complying with the trademark license is very
+easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
+of derivative works, reports, performances and research. Project
+Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
+do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
+by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
+license, especially commercial redistribution.
+</div>
+
+<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br />
+<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br />
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span>
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
+Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
+Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
+www.gutenberg.org/license.
+</div>
+
+<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or
+destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
+possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
+Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
+by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
+or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
+agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
+electronic works. See paragraph 1.E below.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
+Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
+of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
+works in the collection are in the public domain in the United
+States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
+United States and you are located in the United States, we do not
+claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
+displaying or creating derivative works based on the work as long as
+all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
+that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
+free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
+works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
+Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
+comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
+same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
+you share it without charge with others.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
+in a constant state of change. If you are outside the United States,
+check the laws of your country in addition to the terms of this
+agreement before downloading, copying, displaying, performing,
+distributing or creating derivative works based on this work or any
+other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
+representations concerning the copyright status of any work in any
+country other than the United States.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
+immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
+prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
+on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
+phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
+performed, viewed, copied or distributed:
+</div>
+
+<blockquote>
+ <div style='display:block; margin:1em 0'>
+ This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
+ other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
+ whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
+ of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
+ at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
+ are not located in the United States, you will have to check the laws
+ of the country where you are located before using this eBook.
+ </div>
+</blockquote>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
+derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
+contain a notice indicating that it is posted with permission of the
+copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
+the United States without paying any fees or charges. If you are
+redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
+Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
+either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
+obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
+trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
+additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
+will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
+posted with the permission of the copyright holder found at the
+beginning of this work.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg&#8482; License.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
+any word processing or hypertext form. However, if you provide access
+to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
+other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
+version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
+(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
+to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
+of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
+Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
+full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
+provided that:
+</div>
+
+<div style='margin-left:0.7em;'>
+ <div style='text-indent:-0.7em'>
+ &bull; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
+ to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
+ agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
+ Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
+ within 60 days following each date on which you prepare (or are
+ legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
+ payments should be clearly marked as such and sent to the Project
+ Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
+ Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
+ Literary Archive Foundation.&#8221;
+ </div>
+
+ <div style='text-indent:-0.7em'>
+ &bull; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
+ License. You must require such a user to return or destroy all
+ copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
+ all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
+ works.
+ </div>
+
+ <div style='text-indent:-0.7em'>
+ &bull; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
+ any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
+ receipt of the work.
+ </div>
+
+ <div style='text-indent:-0.7em'>
+ &bull; You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
+ </div>
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
+Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
+are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
+from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
+the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
+forth in Section 3 below.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
+Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
+electronic works, and the medium on which they may be stored, may
+contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
+or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
+intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
+other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
+cannot be read by your equipment.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
+of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium
+with your written explanation. The person or entity that provided you
+with the defective work may elect to provide a replacement copy in
+lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
+or entity providing it to you may choose to give you a second
+opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
+the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
+without further opportunities to fix the problem.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
+OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
+LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of
+damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
+violates the law of the state applicable to this agreement, the
+agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
+limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
+unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
+remaining provisions.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
+accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
+production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
+electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
+including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
+the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
+or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
+additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
+Defect you cause.
+</div>
+
+<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of
+computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
+exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
+from people in all walks of life.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
+goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
+generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
+Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
+</div>
+
+<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
+U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
+Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
+to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
+and official page at www.gutenberg.org/contact
+</div>
+
+<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
+public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
+DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
+visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations. To
+donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
+</div>
+
+<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
+Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
+Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
+freely shared with anyone. For forty years, he produced and
+distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
+volunteer support.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
+the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
+necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
+edition.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+Most people start at our website which has the main PG search
+facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
+</div>
+
+<div style='display:block; margin:1em 0'>
+This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+</div>
+
+</div>
+
+</body>
+</html>
+
diff --git a/17554-h/images/vos01.jpg b/17554-h/images/vos01.jpg
new file mode 100644
index 0000000..520e60d
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos01.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos02.jpg b/17554-h/images/vos02.jpg
new file mode 100644
index 0000000..23eefc7
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos02.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos03.jpg b/17554-h/images/vos03.jpg
new file mode 100644
index 0000000..54aa4ef
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos03.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos04.jpg b/17554-h/images/vos04.jpg
new file mode 100644
index 0000000..3838256
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos04.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos05.jpg b/17554-h/images/vos05.jpg
new file mode 100644
index 0000000..2607b27
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos05.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos06.jpg b/17554-h/images/vos06.jpg
new file mode 100644
index 0000000..6c3aaad
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos06.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos07.jpg b/17554-h/images/vos07.jpg
new file mode 100644
index 0000000..5bea072
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos07.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos08.jpg b/17554-h/images/vos08.jpg
new file mode 100644
index 0000000..59a27e2
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos08.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos09.jpg b/17554-h/images/vos09.jpg
new file mode 100644
index 0000000..01de839
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos09.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos10.jpg b/17554-h/images/vos10.jpg
new file mode 100644
index 0000000..7874c8e
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos10.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos11.jpg b/17554-h/images/vos11.jpg
new file mode 100644
index 0000000..ffbeb16
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos11.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos12.jpg b/17554-h/images/vos12.jpg
new file mode 100644
index 0000000..5654032
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos12.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos13.jpg b/17554-h/images/vos13.jpg
new file mode 100644
index 0000000..7c14de4
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos13.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos14.jpg b/17554-h/images/vos14.jpg
new file mode 100644
index 0000000..711dbcb
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos14.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos15.jpg b/17554-h/images/vos15.jpg
new file mode 100644
index 0000000..90168a0
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos15.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos16.jpg b/17554-h/images/vos16.jpg
new file mode 100644
index 0000000..083c8dc
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos16.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos17.jpg b/17554-h/images/vos17.jpg
new file mode 100644
index 0000000..37216ed
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos17.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos18.jpg b/17554-h/images/vos18.jpg
new file mode 100644
index 0000000..b1444ed
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos18.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos19.jpg b/17554-h/images/vos19.jpg
new file mode 100644
index 0000000..35e31de
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos19.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos20.jpg b/17554-h/images/vos20.jpg
new file mode 100644
index 0000000..d52b8f2
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos20.jpg
Binary files differ
diff --git a/17554-h/images/vos21.jpg b/17554-h/images/vos21.jpg
new file mode 100644
index 0000000..1a1a6fd
--- /dev/null
+++ b/17554-h/images/vos21.jpg
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..8ac73e5
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #17554 (https://www.gutenberg.org/ebooks/17554)
diff --git a/old/17554-8.txt b/old/17554-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..2d46ce8
--- /dev/null
+++ b/old/17554-8.txt
@@ -0,0 +1,9862 @@
+The Project Gutenberg EBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Vogels van diverse pluimage
+
+Author: Carel Vosmaer
+
+Release Date: January 23, 2006 [EBook #17554]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+
+
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+
+
+
+VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE
+
+door
+
+CAREL VOSMAER
+
+
+ * * * * *
+
+GELLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS
+
+ * * * * *
+
+INLEIDING.
+
+
+Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord,
+dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo
+mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen.
+Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden
+nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie
+beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene.
+
+Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is
+Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hirogliefen.
+Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hirogliefen
+zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen?
+Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch
+voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een
+gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift.
+Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van
+het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede
+dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich
+namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde
+dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder
+seculariseerde en algemeen menschelijk maakte.
+
+En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei
+men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige
+verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek
+te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen
+jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken
+om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar
+weinige zijn duurzamer.
+
+ * * * * *
+
+Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde
+gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken,
+waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren
+novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al
+eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten,
+verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude
+illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm
+is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt,
+waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den
+komischen vloek van Bilderdijk:
+
+ Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien,
+ Beelde aap of hond in kouden steendruk uit,
+ Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien
+ En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit!
+ .................................................
+ Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien!
+
+Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo
+elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde
+kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan
+elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het
+bespottelijke van het verouderen verheft.
+
+En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt
+men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis
+onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt
+of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen
+nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven,
+ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt
+is, omdat wij het niet laten kunnen.
+
+En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en
+gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in
+eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographien. Dus een
+minder volstrekte maat genomen.
+
+Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden
+gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die
+novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen
+gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van
+een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets
+teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der
+taal?
+
+Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen
+de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de
+_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel
+leggende, zeide:
+
+--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die
+stukken voor een herdruk goed vindt.
+
+--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop
+doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar....
+
+Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van
+mijzelven.
+
+Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide:
+
+--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen
+of je ze nog eens wilt laten drukken.
+
+Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is.
+
+Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een
+berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij
+waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is
+ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele
+boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde,
+namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt
+worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een
+schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne
+geschriften.
+
+Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en
+deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men
+er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere
+letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het
+boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet.
+
+Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen
+verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed
+opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is
+een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte
+kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave,
+naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk,
+gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met
+verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer.
+Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft
+eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen.
+Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist
+nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese,
+eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte
+speculatie blijken, die de kosten niet loonde.
+
+Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven
+en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen
+verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den
+smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig
+degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en
+het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd
+exploiteerde.
+
+De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij
+even goed als nieuw.
+
+Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en
+te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn
+voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het
+fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van
+slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende
+worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd
+en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is,
+heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid
+eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en
+hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te
+pronken en te verleiden.
+
+Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken.
+Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de
+puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar
+verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede
+qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel
+en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de
+markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige
+stemming.
+
+Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs
+zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik
+liever geen namen noemen.
+
+De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de
+werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te
+onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich
+vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede
+gepronkt kunnen worden.
+
+ * * * * *
+
+Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij
+verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een
+gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een
+boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem
+bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden,
+en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje
+mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen
+beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de
+gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het
+kindeke Jezus in zijne armen hield.
+
+Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen
+de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste
+aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan
+de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en
+vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en
+bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld
+door.
+
+Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu
+opeens weer voor mij zag.
+
+--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.
+
+--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat
+niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien.
+
+--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden?
+
+--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee
+aankomen?
+
+--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft
+juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.
+
+--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere
+vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen
+kunnen.
+
+ * * * * *
+
+En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor
+mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak
+veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten
+zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van
+aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor
+mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:
+
+"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het
+was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn
+ingewand bitter."
+
+Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven;
+jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de
+schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en
+de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn
+gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan
+wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de
+droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft
+een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden
+en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin
+wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en
+onvoldaanheid.
+
+Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is
+begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en
+telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort,
+verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en
+eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude
+portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten
+komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen
+zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?
+
+En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als,
+vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te
+voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere
+gemoeds-orchydaen, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt
+gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen
+weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van
+vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters
+zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke,
+onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel
+vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij
+het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur,
+vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel
+asch.
+
+Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de
+nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.
+
+Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig
+leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en
+geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met
+gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar
+daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker,
+sterker en bestand tegen weer en wind.
+
+Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met
+de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat
+oordeelt het heden over het verledene?
+
+Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan
+het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter
+acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest
+gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden.
+Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde
+zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven.
+Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden?
+
+En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook
+in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner
+phantasie.
+
+Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor
+anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas
+ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en
+daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets
+transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts
+gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw
+de wereld in?
+
+Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem,
+der eigenliefde, en moeten wij vreezen:
+
+ Nochtans 't geschiet op liste,
+ Alzoo ik mercken kan,
+ Daer praet een blau sophiste
+ Met den armen lettermann.
+
+ * * * * *
+
+Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige
+bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier
+slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog
+goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven;
+ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte
+hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu,
+na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun
+gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen
+maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te
+zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene
+kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al
+mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in
+eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in
+de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene
+veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder
+zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.
+
+Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt
+uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen
+sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.
+
+Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen
+vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun
+koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw
+duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot
+en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.
+
+De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige
+schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en
+het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij
+het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.
+
+Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,
+
+ Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.
+
+Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe
+men dat volkje moet toespreken:
+
+ Ehophophophophophophophophophop
+ Io io, ito ito ito ito
+ Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,
+ Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk
+ Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,
+ Zaadkorrellezende bent,
+ Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,
+ Die in scharen de voren
+ Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt
+ Lieflijk met zoeten zang
+ Tio tio tio tio tio tio tio tio
+ Wie er van u in de tuinen en klimop
+ twijgen het voedsel u leest,
+ Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbezinpikkers,
+ Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,
+ Trioto trioto totobrix.
+ Die, op de lage moerassen, de bijtende
+ Muggen opsnapt, of de waterstreken
+ Bewoont en het schoon Marathonische grasland,
+ Vogel, gij bontgevleugelde,
+ Hazelhoen, hazelhoen,
+ Gij ook, die over den golfslag der zeen
+ Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.
+ Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!
+ Al de geslachten verzaamlen wij hier nu
+ Van 't langhalzig vogelenvolkjen.
+ Want, hier komt een wijze grijsaard,
+ Vol van nieuwheid,
+ Nieuwe dingen komt hij stichten.
+ Komt hier ter vergaadring allen,
+ Haast u, haast u, haast u, haast u,
+ Torotorotorotorotorotix
+ Kikkabau, kikkabau,
+ Torotorotorotorolililix!
+
+Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes,
+is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en
+gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_.
+
+Ik mag van deze "lustige, geflgelte buntgefiederte Dichtung," zooals
+Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de
+domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is
+misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflgelte,
+buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's
+Papagenen--melodien! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van
+schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters
+had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in
+zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid
+aanschouwt.
+
+Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a
+Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout,
+vol dolle idealen en snijdende parodien, met wat obsceniteiten,
+afgewisseld door de zangerigste melodien--fijne pozie en
+nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden,
+eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen,
+terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte.
+Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar
+exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en
+Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.
+
+Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te
+zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden
+niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in
+de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem
+voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte,
+zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar
+stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen
+de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en
+klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de
+hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de
+vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve
+zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich
+in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en
+heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad
+bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot
+de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de
+heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met
+vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt
+koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad.
+
+Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei
+verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs
+op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de
+hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm
+verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens
+macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer
+omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag.
+
+Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos,
+een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen
+beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat
+voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den
+lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is
+geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den
+heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al
+toe.
+
+Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot
+vrouw geven.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon.
+
+Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te
+halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken.
+
+Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre
+schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij
+zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke
+geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te
+gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen
+Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia.
+
+En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.
+
+Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de
+gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?
+
+Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten,
+dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met
+een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den
+ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft
+van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.
+
+
+NOTEN:
+
+[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst
+in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had
+gezien.
+
+[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland,
+1856
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE KUNSTENAARS.
+
+
+Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij
+woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den
+bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn
+denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en
+de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij
+spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de
+heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de pozie der
+kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond
+door hen de liefelijkste wereld.
+
+Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.
+Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de
+wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te
+werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet
+denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.
+
+En de geesten verdwenen.
+
+Hoe verdwenen zij?
+
+Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij
+dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon
+is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger
+wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu
+beter.
+
+En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog
+twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is
+alleen schors, spint en hout.
+
+Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan
+moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en
+toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te
+morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen
+geest in; ook in de kunst is geen geest.
+
+Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen
+bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men
+niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo.
+
+In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht
+spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn,
+die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn.
+
+--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom
+komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei
+goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten?
+
+--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen.
+
+Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op
+aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste
+der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer
+geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en
+zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve
+al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden
+niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil
+en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in
+het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de
+reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als
+geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op
+bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame
+gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende,
+gierende en jankende door de nachtelijke duisternis.
+
+De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger
+wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk
+tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de
+zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder
+de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts
+uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen.
+
+Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de
+beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de
+geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te
+voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de
+velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en
+dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de
+suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen
+door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek;
+zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn
+hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende.
+
+Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest.
+
+ * * * * *
+
+Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee
+van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren.
+
+--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn
+moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt!
+
+--Ik heet Lucht, zeide de een.
+
+--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst.
+
+--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet
+anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen
+en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een
+besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn
+hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt
+gij nog iets meer dan natuurwetten?
+
+--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en
+drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de
+aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke
+dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in
+stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de
+rust van den winter bereid.
+
+--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met
+eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige
+arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en
+algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook
+kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat
+begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo
+neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd
+was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op
+de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare
+kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij
+onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een
+bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der
+boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze
+met kunstzin beschouwd?
+
+--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en
+meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit
+scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men
+schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het
+heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst
+tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.
+
+--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht.
+Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten,
+drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer
+van ons, omdat f stoffelijke armoede, f armoede des geestes hen
+onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.
+
+--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?
+
+--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees
+voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals
+het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?
+
+Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af
+en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik
+ontdekte toen een treffend schouwspel.
+
+--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.
+
+--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot,
+het is loutere liefde voor het schoone.
+
+--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags
+hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk
+licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun
+kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben,
+slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke
+kunst!
+
+Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de
+middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de
+glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van
+hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de
+kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en
+hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.
+
+Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de
+straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de
+geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.
+
+--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij
+neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar
+morgen zult gij onze werken zien.
+
+ * * * * *
+
+--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst
+ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden!
+
+Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.
+
+Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten.
+Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst
+had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van
+ideen hadden, die onuitputtelijk was.
+
+Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van
+breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.
+
+Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen
+plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten
+uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op
+het glas.
+
+Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, alo's en cactussen
+na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het
+morgenland, de wieg des menschdoms.
+
+Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van
+hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de
+schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en
+werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid
+voortgebracht.
+
+Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor
+rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan
+zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele
+zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar
+geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die
+met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare
+gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.
+
+Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was,
+doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te
+werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren,
+cactussen, cederen, palmen, orchydaen, en wat al meer, vreemder en
+zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen;
+fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de
+geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het
+was immers maar kunstwerk!
+
+Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel
+de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij
+doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog
+treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer
+zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging
+hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het
+minste nut in.
+
+Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste
+versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er
+ongevoelig voor.
+
+Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht
+van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en
+prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.
+
+Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men
+ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.
+
+Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren
+de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo
+ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof
+tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden
+gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de
+ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg,
+zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en
+weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin
+om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne
+bestemming vervullen.
+
+ * * * * *
+
+Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen
+vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk
+zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde
+tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de
+bloemen en planten nieuwe gloed en verven.
+
+Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de
+gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt
+zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn
+toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de
+aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den
+eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die
+kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een
+liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de
+betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen,
+edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd,
+als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone
+kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens
+groot en liefelijk geweest is.
+
+Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel
+is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het
+nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet
+bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat.
+
+Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons
+te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij
+beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig
+werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt
+zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het
+scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken
+vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst
+verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de
+eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het
+oor:
+
+--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen
+weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender,
+en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen
+die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij:
+hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij
+zijn eeuwig!
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN OUDE STRIJD.
+
+
+Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische
+_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel
+diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der
+handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft
+niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen
+leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij
+elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de
+overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw
+leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de
+verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den
+onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane
+ontwikkelt zich een nieuwe groei.
+
+Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en
+elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven
+en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de
+bijzondere vormen, waarin zij optreedt.
+
+Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten
+doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet.
+Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het
+leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende,
+twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie
+huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen
+dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen
+kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet
+begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de
+uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken
+niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de
+haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk
+zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om
+van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen.
+
+De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te
+berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven,
+waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan
+weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk
+volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne
+machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien
+greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en
+de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der
+tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder,
+moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen
+schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel
+schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten
+van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan
+weer in de gewone plooien.
+
+Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige
+gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten,
+en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als
+iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit.
+
+Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende
+komen wij in een dorp.
+
+De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten
+in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het
+open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter
+in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw;
+worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de
+toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene
+heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine
+broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een
+schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in
+eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van
+de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men
+ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes,
+eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen
+naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar
+wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar
+drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee
+bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van
+de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En
+waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang
+tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen
+nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere
+oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archasme
+en naefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en
+verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige
+onderschriften:
+
+ Moeder zeit wel dat is fraai
+ Daar zit hij in de eetschapraai.
+
+Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de
+groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die
+oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje
+zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het
+was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed
+uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik
+dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering
+aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een
+Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe
+namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter
+niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer
+kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk
+figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar
+zij ook neerkwamen.
+
+Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten:
+van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine
+jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan
+begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige
+beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat
+ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen
+van den goeden man.
+
+Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het
+oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote
+medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en
+staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de
+kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen
+wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering
+hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd;
+zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt.
+Alles is verzegeld, maar ne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en
+als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even
+ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend
+of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere
+uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge
+ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt
+niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van
+het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed,
+voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep
+rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare
+vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de
+flesch gebroken is.
+
+Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt;
+acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd
+wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen;
+paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers;
+en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en
+dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van
+hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen
+groet.
+
+ * * * * *
+
+Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven
+en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den
+openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden,
+tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje
+aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een
+doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een
+keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen
+heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en
+alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge
+meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij
+deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de
+overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep
+zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden.
+
+--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht,
+dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde.
+
+--Dat is hij net, zuchtte eene andere.
+
+--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde.
+
+--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat
+de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw
+Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of
+eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster
+tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze
+weg.
+
+--Wat zeg je, me lieve mensch!
+
+--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in
+'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te
+overdenken.
+
+--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar
+zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een
+mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet
+oordeelen, de Heer heeft het oordeel.
+
+Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene,
+kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet.
+
+Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te
+verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd
+levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid
+of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een
+aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had.
+
+--Heeft hij iets beschreven?
+
+--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij
+achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.
+
+--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was
+altijd wel wat losjes met 't geld.
+
+--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed
+op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig
+toekomt!
+
+--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij
+had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen,
+ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.
+
+Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook
+reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne
+onverstoorbare rust.
+
+--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en
+afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl
+zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden
+behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig
+was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog,
+toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.
+
+Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en
+zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat
+alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend
+is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.
+
+Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een
+bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde
+oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der
+aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot
+erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd
+gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de
+laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van
+zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.
+
+--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de
+notaris.
+
+Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was
+het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks
+hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en
+niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman,
+misschien met bespotting, zouden verkocht worden.
+
+Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar
+heeft ingegeven!
+
+Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald,
+omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en
+stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en
+bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts
+voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade,
+die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de
+invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam.
+
+Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de
+belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen.
+
+--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier.
+
+--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet
+eerst de fok opzetten.
+
+Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden
+randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede
+chagrijnen doos wordt gehaald.
+
+De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde
+volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig
+begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de
+linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij
+over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam
+moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen
+inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt,
+buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander
+afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog
+eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en
+weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij
+den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal
+zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook
+voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die
+er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei
+niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een
+hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten
+de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu
+volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en
+afgeknabbeld als oude munten.
+
+De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den
+linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer
+gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op
+het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen
+te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken.
+
+Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen
+met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier
+houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den
+schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt
+in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat:
+
+ _Korstiaan Krul_.
+
+--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de
+notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het
+gegraveerd ware.
+
+Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder
+de overige belanghebbenden.
+
+Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te
+merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de
+stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het
+leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid,
+binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel
+en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat
+buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het
+geopende venster te schrijven, en de verkoop begint.
+
+De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar
+eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de
+voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de
+hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas
+weggevlogen,--komaan, van een gulden af, en gulden, om achttien
+stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om
+twaalf,--(langzamer) om elf, om tien....
+
+--Mijn! wordt er gegild.
+
+--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn.
+
+Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen
+achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze
+aardigheid volgde.
+
+Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene
+onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens,
+wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee
+gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper,
+acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz.
+
+Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht.
+
+--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, en gulden
+voor van Dorsen, h? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de
+eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van
+Leeuwen.
+
+En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de
+andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden.
+
+Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de
+omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen,
+en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van
+een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der
+erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en
+baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden,
+zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de
+voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl
+daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der
+menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu
+eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht"
+aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte
+vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;"
+of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn
+antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan
+naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de
+groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de
+kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is
+weder afgeweven.
+
+In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had
+met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en
+verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw.
+Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de
+bloemen, en het onkruid van den ander.
+
+ * * * * *
+
+De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land,
+dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd
+met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen
+wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde
+zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom,
+stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend.
+Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud
+Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard,
+en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd
+werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte
+Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het
+was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen,
+die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en
+grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende
+hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid,
+die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of
+ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand
+overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten
+de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen,
+gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude
+stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.
+
+Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden
+weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch
+gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar
+niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de
+hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de
+eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en
+hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een
+hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl
+haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak
+duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke
+beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.
+
+De wandelaar ging naar haar toe.
+
+--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij
+droevig.
+
+--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.
+
+--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk,
+werk te vinden.
+
+--Gaf hij u werk?
+
+--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd
+bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....
+
+--Waar vandaan?
+
+--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de
+verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken,
+z ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier
+kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij
+zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met
+gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij
+jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en
+strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!)
+... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik
+had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het
+onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender,
+mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in
+plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij
+liepen,--maar de baas zag dit niet.
+
+Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik,
+toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik
+haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik
+weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst
+had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en
+redde ons toch weer....
+
+Er waren eenige oogenblikken van stilte.
+
+--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten
+worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het
+graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde
+ging zij vertrekken.
+
+O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al
+gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de
+eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche
+dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet
+verwerpelijk exemplaar gevonden.
+
+--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de
+vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van
+mij aannemen, en mijner gedenken?
+
+Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad
+voort, den langen weg op, die voor hem lag.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EENE PREEK IN 1629.
+
+
+ DE PREEK.
+
+ _Hebt God lief met geheel uwe ziel.
+ Hebt uwen medemensch lief als u zelven.
+ Daar is geen grooter gebod dan deze twee_.
+
+Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de
+huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den
+bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien,
+waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk
+onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die
+schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit
+al deze boeken had weggescheurd.
+
+Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der
+verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag
+aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de
+"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort
+geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden
+zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont
+der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis
+van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden,
+al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de
+sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig
+gezicht! de voor zichzelf geischte en nauwelijks verkregene, met de
+uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor
+enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen
+aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan
+zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in
+lijden, streven en overwinnen, op te leggen.
+
+Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den
+boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er
+is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat
+men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met
+opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met
+wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men
+nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.
+
+Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal
+woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de
+eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen
+voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile
+schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het
+groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de
+kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden
+der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de
+bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden
+geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden
+gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast,
+verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te
+worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de
+vunzige lucht en verstikte onder het onkruid.
+
+Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout
+vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden
+het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok,
+wraak en vijandschap vervulde.
+
+Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig:
+dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot
+de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide
+Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het
+voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en
+stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche
+duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en
+slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het
+onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch
+gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en
+jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij
+ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan
+kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op.
+
+Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is
+het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt,
+den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op
+de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de
+getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht
+uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op
+gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de
+vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij
+hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen,
+en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet
+door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten
+opgenomen en schieten daar welig op.
+
+Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar
+lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een
+liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de
+mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat
+wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627
+reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te
+vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen
+waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins,
+hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als
+gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en
+gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de
+verdrukten gehandhaafd.
+
+Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde
+gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer
+laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam
+gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den
+preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat
+men het Trojaansche paard had binnengehaald!_"
+
+In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten
+den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin
+hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke
+aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging
+ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet
+heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des
+stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide
+altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit
+zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo
+niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:
+
+ Malle Jantje
+ Kerkgezantje,
+ Ik u vraag:
+ Waarom huilt gij?
+ Waarom pruilt gij
+ In den Haag?
+ Is 't uit ijver?
+ Krijt vrij stijver.
+ Maar ik meen,
+ Dat het kussen
+ U zou sussen
+ Wel in vren.
+
+Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd
+bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf
+Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg
+af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf
+bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de
+vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin
+had.
+
+Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle
+zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar
+eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den
+Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras
+bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van
+dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_
+een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene
+ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw
+nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige
+voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch
+samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij
+niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef,
+aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van
+zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de
+Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds
+machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene
+zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens
+gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik
+in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint
+voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.
+
+Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een
+fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet
+minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze
+modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.
+
+Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_
+zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje
+gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor
+krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt.
+Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen
+wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den
+fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:
+
+ Een over-laden oor met oude-moeders beenen,
+ Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;
+ Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;
+ Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;
+ Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;
+ Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;
+ Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;
+ Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;
+ Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.
+
+Hij vergeet ook niet
+
+ ..................... 't pinceel dat geven zal,
+ Dat de natuur vergat .........................
+
+Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege
+opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den
+rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en
+paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met
+juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm
+hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.
+
+Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met
+den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van
+meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de
+fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen
+sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede
+rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten
+schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van
+verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere
+_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken.
+
+Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de
+aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde
+luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte,
+tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers,
+die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de
+hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.
+
+--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te
+leunen, aan zijn buurman.
+
+--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als
+gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder
+opwekkenden aard.
+
+--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede
+spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol
+ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....
+
+De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht
+deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden,
+want men moest voorzichtig zijn in die dagen.
+
+--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging
+de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal
+laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren
+burgemeesters!
+
+Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had
+aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de
+ware kerk dienen moest.
+
+--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker,
+op een toon, die lof noch blaam, aanduidde.
+
+--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken
+zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen
+voor burgemeesters ontboden.
+
+--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had
+uitgevaren....
+
+--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind
+zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen.
+
+--Is dat burgemeester Geelvink?
+
+--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en
+wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al
+met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank.
+
+--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den
+wettigen magistraat.
+
+--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en
+zijn buurman met wantrouwen aanziende.
+
+--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze.
+
+--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had
+zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten.
+
+De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op
+de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats
+genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een
+vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat
+laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat,
+met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende
+wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met
+sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men,
+wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller
+oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone
+en edele geopend is.
+
+Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens
+psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken.
+
+Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw
+lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding
+der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij
+rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van
+anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en
+geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren
+wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te
+beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking
+tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen?
+
+Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook
+boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult
+overtreffen?
+
+Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld,
+zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die
+metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen
+sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten,
+dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood
+gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de
+bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is
+het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en
+twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het
+aangezicht werpt.
+
+Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die
+vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit,
+dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen
+in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe
+geestelijke heerschzucht naar een hirachischen invloed haakt zooals gij
+dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze
+koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat
+gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve
+van uwe zaak.
+
+De prediker heeft den tekst gelezen:
+
+1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden
+hadden_.
+
+Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje
+zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst
+is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter
+zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den
+dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten?
+Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren
+nog steeds de _question brlante_, de grootste bewegende kracht dier
+dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond.
+
+Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot
+kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd
+voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor
+burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een
+Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen
+paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de
+vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk,
+gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd
+stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim
+ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende
+schotschriften onder de gemeente verspreid--petitin--en de gemoederen
+waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel
+beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van
+eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van
+regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus
+en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de
+synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste
+adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen
+en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die
+religie was.
+
+Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en
+ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich
+weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel
+vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en
+invloeden gestookt werd.
+
+Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen
+tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten
+toon had zien hangen:
+
+ _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden?
+ _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden,
+ Gezworen aen haer overheden.
+ B. Dat dient als onkruid uitgewied,
+ Ons Zalichmaeker leert dit niet,
+ Die 't volk gehoorzaemheit gebiet.
+ Wie port haar aen tot zulke ranken?
+ S. De boden van Synodes banken.
+
+Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw,
+toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot:
+
+ S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen,
+ Stadsbeedlaar die nu opgewassen
+ Zijn voesterheeren wil verbassen.
+ B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt,
+ Gebraden en met Smout gedroopt,
+ 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt.
+
+En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn
+medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat
+wij ook de onze zullen besluiten.
+
+De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een
+einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen
+garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden
+vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten
+veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te
+vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd
+en gecanoniseerd.
+
+De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder
+kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe
+aanraking zou ze weder openrijten.
+
+ * * * * *
+
+Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van
+dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt:
+hij had de geschiedenissen van Isral verhaald, hoe Rehabeam koning
+geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de
+ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe
+hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te
+onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de
+predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren
+ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was
+dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)
+
+Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Isral de
+ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en
+hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd
+rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij
+hij zich naar burgemeesters bank wendde:
+
+--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen,
+sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie
+verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons
+met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer
+hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze
+bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem
+zeide: zijt gij de beroerder Israls?
+
+Toen zeide Elia: lk heb Isral niet beroerd, maar gij en uws vaders
+huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Balim navolgt.
+
+Wie zijn de beroerders in Isral? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand
+tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den
+raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht!
+Gij luistert naar een hoop poten en orateurs en juristen, die hunne
+dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de
+Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad
+en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen
+herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij
+raadslagen!
+
+Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt
+die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want
+de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug
+van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze
+geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!--
+
+ * * * * *
+
+Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven
+gedurende de preek?
+
+Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat,
+een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had
+gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet
+had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie
+het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten
+verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig
+rijpen en vrucht dragen.
+
+ * * * * *
+
+DE MAGISTRAAT.
+
+Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als
+kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de
+klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een
+nieuw te stichten, deed men het nog maar met het
+
+ Aeloud Stadhuis, verminkt Sthuis,
+ Gewoon van ouderdom te bukken.
+
+Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond,
+was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel,
+beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links
+de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der ene zich
+boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische
+klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee
+de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde
+toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer
+nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds
+meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde
+roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse
+trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het
+was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden,
+binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters
+reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en
+boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt.
+De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed
+binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende,
+bleef staan.
+
+--Is de weleerwaarde heer Smoutius present?
+
+--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer
+wachtende; zal hij--
+
+--Geleid hem bij burgemeesteren.
+
+Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel
+van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen,
+die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde
+regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de
+prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad.
+Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts
+schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen
+gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en
+pijnlijke stilzwijgen hem raakte.
+
+Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo
+hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag
+toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar
+den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie
+nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony
+Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit
+patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van
+het gezag ook den wil om het uit te oefenen gerfd hadden; allen reeds
+dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden.
+Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader,
+reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden
+doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap
+uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem
+II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en
+gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en
+tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom
+verspreid schotschrift waarschuwde:
+
+ Dit zijn de Quanten
+ Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz.
+
+allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van
+God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der
+medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang
+der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de
+volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig
+jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste,
+bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en
+spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der
+Helst hem schilderen zal.
+
+--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden.
+
+--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver
+in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs
+een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand
+houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts
+vormelijke beleefdheid in lag.
+
+--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur
+openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen
+opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste
+biddagpreek.
+
+--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch
+is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij
+daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst,
+het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet
+niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten
+eenvoud.
+
+Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons
+gezegd had.
+
+Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de
+ingehouden drift.
+
+--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken,
+en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen
+brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in
+oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden,
+en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou.
+
+--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die
+waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords,
+dit der gemeente onder 't oog te brengen.
+
+--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo
+zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatin te onderhouden,
+tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer
+daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over
+uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe
+politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat.
+
+--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met
+potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de
+gencrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen.
+
+De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde
+Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te
+zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken.
+
+--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van
+verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft
+daartoe geen verlof gegeven.
+
+--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te
+beoordeelen.
+
+--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de
+preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde
+eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe
+opgeischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Isral den
+magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten
+bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Isral
+genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in
+burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan
+strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan
+niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te
+kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot
+opstand predikte.
+
+--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden,
+zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed,
+over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds
+wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te
+beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een
+predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare
+afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan;
+meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht
+geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam
+niet alles kan of durft.
+
+Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier
+autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het
+toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker
+thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders
+het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven
+zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in
+uw eigen oog voorbij!
+
+Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de
+hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien
+geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd."
+
+Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te
+passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom
+zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat
+gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de
+gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de
+saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam:
+
+--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor
+burgemeesteren van Amsterdam staat.
+
+Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in
+deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd
+hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en
+meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de
+stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven
+zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo
+dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men
+moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden,
+mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen
+vindt, maar gewoon waren zelve, n te velde, dn op de vloot, dn als
+gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen,
+van het woord en van het zwaard.
+
+Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten
+toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar
+ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet
+gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want
+achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het
+volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met
+blinde kracht voortholt.
+
+Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de
+wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie
+heerschen zou.
+
+Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan;
+de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om
+burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en
+hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze
+geheel kerkelijke zaak te oordeelen.
+
+Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak
+te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te
+kennen.
+
+--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de
+strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociteit, noch het recht
+der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie,
+maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den
+preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat
+de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en
+zonder vorm van proces alle seditieuze predikatin weren.
+
+Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden,
+zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3]
+hem voor den geest kwam, meende Smout nog ne poging te moeten wagen op
+hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden.
+
+--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des
+Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Isral, gij zult het
+moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de
+hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede
+zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk
+moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als
+hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand:
+--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat
+elders te moeten zoeken.
+
+--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij
+hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht
+zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den
+kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat
+hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie
+tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor
+niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste
+komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen
+zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden.
+
+--Uwe zaak zal in advies gehouden worden.
+
+Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en
+terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden,
+werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en
+dunner.
+
+NOOT:
+
+[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet.
+
+ * * * * *
+
+DE VRUCHT DER PREDIKING.
+
+
+ En geen Monarch zoo gau
+ Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau
+ Kalchas in Vondels _Palamedes_.
+
+Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende
+woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten
+tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was
+geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich
+over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was
+allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het
+volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste
+driften.
+
+Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische
+bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het
+volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de
+meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren,
+de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht.
+Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en
+staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum
+mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht,
+wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het
+nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden
+werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde.
+
+In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der
+Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een
+beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de
+traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen
+en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de
+verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze
+personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er
+thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het
+beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch
+woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in
+Amsterdam te vinden was.
+
+Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu
+gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders
+en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de
+kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets
+beloofden.
+
+Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen
+eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter
+gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien
+waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen
+zijn.
+
+De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede
+groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of
+het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open
+veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte,
+vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen
+behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij
+zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij
+dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de
+een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de
+dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij
+opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich,
+daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man
+ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en
+doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes.
+
+Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook
+afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische
+geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen,
+die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel,
+dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne
+aderen zat en door het vel doorscheen.
+
+Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op
+het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht,
+had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden
+gestrooid--vonken in het buskruid.
+
+--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die
+wij meer bijzonder beschouwden.
+
+--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang
+zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst
+van avond.
+
+--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.
+
+--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij
+komen van avond weer bijeen.
+
+--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.
+
+--Waar--waar komen ze van avond?
+
+--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!
+
+Dat kruiste elkander uit dertig monden.
+
+--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze
+gewezen soldaat.
+
+--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer,
+opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als
+de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel
+uiteen!
+
+--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de
+magistraat is zelf Arminiaansch.
+
+--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!
+
+De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te
+zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.
+
+--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de
+goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem
+zelf wegjagen....
+
+--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er
+tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"
+
+--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij
+heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom
+willen zij den prins ook weghebben....
+
+--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de
+opgewonden kroeskop.
+
+De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het
+publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.
+
+--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen
+zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd,
+
+ Toen mijnheer de Prins
+ Gommers zijd' die boven hing
+ Troostte met zijn stalen kling.
+
+--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te
+vegen!
+
+--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware
+geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de
+Balim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden
+van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.
+
+--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop
+tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te
+vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder
+ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei,
+licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling
+meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar
+in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen
+en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij!
+
+De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der
+aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den
+breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon
+schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en
+stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit n
+stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den
+andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in
+de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.
+
+Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met
+het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de
+woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.
+
+Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook
+gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.
+
+De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de
+woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke
+geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.
+
+De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of
+verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar
+buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes
+bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden
+medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar
+helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen
+vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en
+rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken.
+Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been
+raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan
+ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde
+tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij
+doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde
+zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en
+opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele
+beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar
+lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield
+daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar
+Joris Klaasz., de verdachte, woonde.
+
+--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter
+preek!
+
+--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken
+open!
+
+Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men
+schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der
+bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot
+stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog.
+
+--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan?
+
+--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen,
+klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er
+wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open
+of je huid is er mee gemoeid!
+
+--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet
+gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering.
+
+--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand!
+
+--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien....
+
+Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters
+doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik,
+twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar
+de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij
+zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer
+afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de
+deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden
+tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen.
+Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de
+schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de
+schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te
+schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een
+bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde;
+met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de
+deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende
+paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die
+hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want
+hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en
+kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te
+redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en
+werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur
+den binnendringenden aanbood.
+
+Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant,
+geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog
+bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te
+rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te
+slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al
+eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder
+vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een
+korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht
+te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in
+elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de
+grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde.
+
+Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden
+wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen
+opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de
+beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou
+er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge
+soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol
+hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen
+hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne
+studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een
+wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte,
+gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De
+krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is
+ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als
+een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man
+hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde.
+
+--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik,
+liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn
+mond bedekte,--op zij!
+
+Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste
+oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat
+men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende
+huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte
+en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die
+zich daartegen kantte.
+
+--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het
+voortgaan, kent ge mij?
+
+--Neen, was het antwoord.
+
+--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even
+van het hoofd.
+
+--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.
+
+--Woont gij hier? Wie zijt gij?
+
+--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen.
+Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.
+
+--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.
+
+--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende
+en den hoed afnemende.
+
+Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de
+schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of
+hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind
+van Sylvius' vrouw.
+
+ * * * * *
+
+Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt
+te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.
+
+Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar
+dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht,
+maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan,
+die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze
+gedacht en gemompeld over het gebeurde.
+
+Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering
+geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens
+bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te
+toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu
+bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had
+gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij,
+die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs
+wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat
+burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste
+politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.
+
+ * * * * *
+
+Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de
+woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en
+in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.
+
+Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad,
+waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een
+papier in den zak draagt van dezen inhoud:
+
+ * * * * *
+
+Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen
+Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt
+en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op
+pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den
+Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630.
+
+ Ter ord. van haer E.E.
+ D. MOSTART.
+
+
+ * * * * *
+
+
+BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK.
+
+
+Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij
+verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren.
+
+Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste
+menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het
+lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen
+noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste
+leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene
+pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de
+bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief;
+het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van
+anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij
+doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens
+aan anderen kijken.
+
+Zoo gaat het ook nu.
+
+Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin.
+Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters
+gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige
+vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne
+geschiedenis ten einde te zien brengen?
+
+--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_.
+
+Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans
+dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de
+vervlogene jaren.
+
+Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de
+geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard
+is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in
+verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe
+verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en
+gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde
+blijft, en vele duizenden in het leven van nen trekken uit hun eigen
+leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen,
+indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga
+bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als
+in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een
+spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en
+beschaafden gehouden wordt.
+
+Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet
+verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij,
+een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons
+voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste
+bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar
+de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn
+er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen,
+als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in
+overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in
+de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het
+is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks
+leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of
+in het geheel niet geschreven werden.
+
+Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen
+voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk
+omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is
+waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar....
+
+Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel
+geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt.
+
+En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht.
+genomen:
+
+_Le secret d'tre ennuyeux c'est de tout dire._
+
+Ik heb vr mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding
+gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo
+gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op
+was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik
+op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon,
+Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten
+teweegbrengen.
+
+Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van
+verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging
+gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen.
+
+Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht;
+tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de
+moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde
+der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en
+meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar
+zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik
+aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder
+elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn
+dan wel een jongen, en dergelijke.
+
+Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die
+hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst
+heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken,
+gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht,
+ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Isralietisch,
+Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch,
+middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste
+te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis
+gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van
+den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was
+geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog
+ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen
+en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was
+opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk
+recht en usantin in acht te nemen en letterkunde voor de advertentin
+en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der
+_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de
+odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te
+behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en
+astronomische quaestin, en daarbij de systema's van Julius Caesar en
+Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden,
+doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten
+Februari.
+
+Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is
+Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke
+wijsheid omvatte!
+
+Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene
+lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den
+burgerlijken stand aan te geven.
+
+--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner
+snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen
+klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind
+niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang
+zooveel opschudding gemaakt te hebben!
+
+--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is
+allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit
+ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen
+geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een
+onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien
+de wereld op hen maakt!
+
+Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei
+andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet
+is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling.
+
+De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen
+zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen
+bekendgemaakt.
+
+Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste
+kreet was: _ boire, boire, boire!_
+
+Zoroaster barstte terstond in lachen uit.
+
+Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te....
+
+Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk
+[Grieks:_m, m, m_], riepen, dat is: neen, neen, neen!
+
+Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik
+mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide.
+
+Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed
+als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als
+iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het
+al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den
+menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze,
+den mond te stoppen.
+
+Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne
+negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat
+zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne
+ontboezeming lag....
+
+Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de
+wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen?
+
+Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt
+hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer
+streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben,
+en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen
+gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand
+zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik
+van plan ben, het zeer spoedig te worden.
+
+Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd
+ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die
+prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de
+menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en
+uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit
+doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te
+prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.
+
+En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk
+gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand,
+van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?
+
+Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in
+mij zat.
+
+Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet
+eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer
+Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste
+goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want
+dokter Vijzel zat vol grillige ideen. Maar ik geef u de verzekering,
+dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.
+
+--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....
+
+Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u
+voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor
+den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is
+mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar
+heel raar en kaal in de kleeren uit.
+
+--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.
+
+--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees
+nederig....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te
+prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een
+gek, zeg ik....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Is een, gek, zeg ik, men moet....
+
+Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij
+mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp
+voet bij stuk.
+
+--Men moet....
+
+--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met
+een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het
+uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar
+niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met
+prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik
+ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend
+geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat
+ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen
+sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een
+hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij?
+
+Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd.
+
+ * * * * *
+
+Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens
+klein geweest.
+
+Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik
+niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te
+deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven
+voorvallen.
+
+Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende
+fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen.
+
+Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader
+met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een
+kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij
+streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind.
+
+--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over
+de haren van het kind.
+
+--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met
+afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk,
+als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan!
+Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en
+bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen
+in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der
+hersenen?
+
+--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal
+de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.----
+
+Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling
+afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der
+hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den
+schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de
+vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke
+werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het
+stoffelijke.
+
+--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en
+den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen
+zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene
+ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden,
+waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind,
+verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden?
+
+--Ingent zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingent worden.
+
+Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof
+ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen
+arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der
+gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die
+mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele
+schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden
+heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld
+te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende.
+
+Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek
+hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige
+twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en
+dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader,
+voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek
+toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets
+prikkelde in zijn oog, mij kuste.
+
+ * * * * *
+
+Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor
+boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat
+eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn
+vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was.
+
+De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis.
+Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke
+hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te
+willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er
+is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe
+dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare
+menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer
+bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een
+halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het
+scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn.
+
+De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een
+zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig
+van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die
+enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg
+hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer
+bemoeilijkt in het binnentreden.
+
+Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te
+kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere
+geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den
+zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van
+beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele
+portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de
+andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die
+schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben,
+als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de
+wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met
+eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen
+behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk
+waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en
+oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten
+pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met
+groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken
+overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken.
+
+Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en
+onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde.
+Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de
+heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier,
+maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude
+meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was
+geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche
+leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden,
+of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te
+noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en
+dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden
+gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch
+verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer
+practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en
+het tegenwoordige sterker op haar werken dan de pozie van het
+verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan
+voor het schemerachtige verleden?
+
+Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had,
+deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt
+Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems
+en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen
+tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de
+bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het
+_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het
+jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand
+binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte,
+maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0.
+1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt,
+werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde
+steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen.
+
+--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten;
+wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje
+misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige
+waarde.
+
+--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of
+bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En
+geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare
+incunabel, die honderden guldens waard is!
+
+--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.
+
+--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een
+familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette
+zijn hoed op en stapte de deur uit.
+
+Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was
+een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en
+vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber,
+maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een
+ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en pozie in die vergadering,
+samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied
+van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving
+dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke
+aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die
+duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was,
+hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in
+perkamenten of lederen banden.
+
+Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene
+woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen
+zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen
+dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiele werkelijkheid in
+dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik
+aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu
+eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen
+en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en
+derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.
+
+Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind
+breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld.
+Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven
+door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.
+
+Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte
+verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of
+las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij!
+en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque
+negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.
+
+ * * * * *
+
+Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar
+andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet
+een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een
+instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.
+
+Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor
+hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van
+werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne
+behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem
+zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?
+
+Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een
+werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij
+hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men
+hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd
+begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_
+schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat,
+als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een
+weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan
+noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver
+daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn
+stijl zoo doodeenvoudig en naef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en
+zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de
+lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor
+hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en
+uren lang zoet mee zijn.
+
+Maar vr alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen
+_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt
+hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan
+door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind
+beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn
+geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger,
+wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet
+telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij
+werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het
+voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal;
+vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel
+boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet
+begrepen worden. En toch blijft hij knaap.
+
+Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de
+anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op
+zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar
+eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.
+
+Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te
+begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo
+geheel ongevenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.
+
+Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd?
+Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls
+treffend, maar in mijne jeugd!
+
+Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een
+kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik
+gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij
+trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen
+pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het
+in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene
+eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman
+was_" tusschenbeide kwam.
+
+Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke
+jongenswereld.
+
+Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige
+Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?
+
+ * * * * *
+
+In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd
+had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met
+classieken nectar, benevens eenig modern toeten.
+
+Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij,
+gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met
+verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij
+vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en
+Grieksch te kennen.
+
+--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste!
+Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare
+meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen,
+vergeleken bij Homeros alln? Waar was de echte pozie, de echte
+welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici!
+Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude
+classici!
+
+Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid
+tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat
+wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.
+
+O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook
+warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!
+
+Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler
+en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel
+bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer
+wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het
+leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog
+toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is
+het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.
+
+Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een
+levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude,
+vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis
+Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang
+gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de
+een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust
+in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op
+school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang
+en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de
+zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een
+mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.
+
+Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet
+vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan
+gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en
+banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan
+denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen
+regel uitrafelende.
+
+--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.
+
+--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.
+
+Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik
+de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte
+spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik
+bedrogen heeft op dat punt.
+
+--Stom? Pedante vent! zei Piet.
+
+--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum
+asclepiadeum is?
+
+Gelach en toestemming.
+
+--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald
+had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik
+in mijn boek keek.
+
+--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees,
+en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de
+volksgerechtigheid is snel.
+
+--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige
+ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.
+
+--Kees, is het waar?
+
+--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek,
+en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap,
+vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen
+zeggen, daar ik het van zie!
+
+Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte
+gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle
+zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een
+emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er,
+die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte
+verklikker naar huis.
+
+Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want
+de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der
+klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons
+dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende
+eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door
+de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en
+nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets
+dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken
+dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme
+vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde
+van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk
+nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was,
+dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd
+was gesprongen, redde hem.
+
+--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden,
+je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik
+je voor zal laten en voor zal laten blijven.
+
+Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn
+kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte
+bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden,
+dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.
+
+ * * * * *
+
+Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van
+den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon
+heen.
+
+--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht
+heb.
+
+--Laat zien, laat zien!
+
+--Waar heb je dien vandaan?
+
+Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van
+classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over
+goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in
+usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc.
+
+--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs.
+
+--Het is een Elzevier.
+
+--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.
+
+--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat
+mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de
+Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene
+bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te
+kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.
+
+Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en
+leende dien aan een der jongens.
+
+Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was
+weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd
+werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het
+spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.
+
+Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende
+draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het
+schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis,
+die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo
+teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer
+Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht.
+
+ * * * * *
+
+--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op
+het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne
+kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.
+
+Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige
+heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen;
+dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien
+van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd
+berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met
+fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat
+blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd
+hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels,
+misschien bloemen hadden doen opgroeien.
+
+Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw
+dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke
+eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten
+vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de
+nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de
+personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat
+altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _ne_
+portret.
+
+Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken
+krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren
+achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd
+afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene
+muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap,
+gevoerd met oranjezijde.
+
+Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van
+genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins
+gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was
+alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het
+oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar
+hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste
+trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun
+overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen
+nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar
+karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd,
+de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret
+zou voltooien.
+
+Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds
+bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid
+voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de
+gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.
+
+ * * * * *
+
+--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide:
+ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat
+zeide....
+
+--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak,
+zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten
+waren daarmede vervuld.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de
+kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een
+christenmensch, en wel van een dominee.
+
+Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Cruso, en ik met
+hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het
+misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon,
+die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene
+vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret.
+
+--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke
+en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is!
+Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?
+
+--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne
+woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks
+in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing
+beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend?
+Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de
+gedachte gekomen.
+
+--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze
+gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne
+trekken hebben willen uitdrukken.
+
+--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.
+
+--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met
+verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel,
+het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de
+schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!
+
+--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar,
+wat gij daar van tante vertelt?
+
+--Z waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken
+duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij
+was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden
+onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden
+haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde
+vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met
+hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was
+toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel
+zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard
+veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.
+
+En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn
+vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben?
+
+ * * * * *
+
+Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze
+plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde
+mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette,
+werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar.
+
+--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo
+het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen,
+zou ik zeggen, dat zij bloosde.
+
+--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende
+wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe
+harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen
+gewreven.
+
+--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg
+mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of
+heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je
+hebt immers niets kwaads gedaan?
+
+--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik
+geloof--dat de--e kat....
+
+--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat
+heeft de kat weer gebroken?
+
+Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen
+inboedel getirceerd had.
+
+--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.
+
+Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te
+gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer
+kunnen schrikken dan nu.
+
+--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel
+slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen
+je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd
+duizend stukken was gevlogen....
+
+De meid liep weg.
+
+ * * * * *
+
+Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar
+zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.
+
+Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v.
+N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van
+tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder
+loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en
+beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret
+stilstaan.
+
+Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?
+
+Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het
+minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk
+proces, dat in hem plaats had.
+
+Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd
+in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste
+krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap
+van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v.
+N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.
+
+--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen
+aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?
+
+--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de
+eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd
+voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo
+scherp kan oordeelen over den anderen?
+
+--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is
+het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan
+zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen
+niet in gevaar gebracht?
+
+De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer,
+zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen
+draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te
+doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen.
+
+Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas.
+
+--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen
+wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen
+daarvan tot zijn verstand doordrong.
+
+De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog
+bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog
+te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen.
+
+--Z heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander
+passende.
+
+--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het
+is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift....
+
+De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met
+de innigste teekenen van bewondering.
+
+--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer
+goed te maken,... ik had immers ongelijk.
+
+ * * * * *
+
+--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen.
+
+ * * * * *
+
+Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het
+_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de
+ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak
+is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar
+behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den
+mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die
+vatbaarheden te procreeren, die men verlangt.
+
+Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het
+vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de
+onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten
+of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet
+minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het
+onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zveel woorden gewisseld
+zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de
+oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs,
+want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met
+juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar
+kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als
+het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste
+blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven
+onderwerpen.
+
+ * * * * *
+
+Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit,
+aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen,
+een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens
+zaten daar.
+
+Als men ze n voor n trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene
+metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en
+hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en
+twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de
+afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal
+kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat
+de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren;
+dat er in dezen pozie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen
+diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden
+zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien,
+doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men
+zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en
+twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de
+krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En
+intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan
+denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn
+katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis,
+een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een
+gietsel prosodie.
+
+Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of
+vergroeien of in het geheel niet opkomen?
+
+Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het
+opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo
+wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het
+was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en
+zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de
+hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in
+een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte
+is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de
+rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn
+vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde.
+
+Ware het dan niet verreweg beter....
+
+ * * * * *
+
+Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken
+op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich
+plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_."
+
+Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar
+geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat
+men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden
+aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat
+men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet
+opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt,
+nergens de geest en de ziel.
+
+Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden,
+vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de
+steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als
+risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch
+zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of
+wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe),
+honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van
+weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op
+de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles
+door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en
+hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur
+den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van
+_vergeten_.
+
+ * * * * *
+
+Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp
+en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.
+
+Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou
+vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.
+
+Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou
+niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die,
+welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn
+opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want
+zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er
+bittere aanmerkingen op zou maken.
+
+Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte
+vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat
+ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de
+erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en
+kattendarmen kunnen veroorzaakt worden.
+
+Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was
+even gevoelig als zijn hart.
+
+Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon
+het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik
+het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en
+scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach
+bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt
+om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien
+een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op
+de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om
+eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en
+vervoering, zoodra ik muziek hoorde.
+
+Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen
+en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij
+onzen tijd met praten.
+
+Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere
+gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en
+elkander leeren waardeeren.
+
+Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van
+zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen
+voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn
+stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een
+vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te
+loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem
+geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke
+tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling
+uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid
+behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het
+was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof
+die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het
+zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan
+in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die
+zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets
+schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede
+in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden.
+Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad,
+en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te
+ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet
+uitgeroeid.
+
+--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het
+leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet
+overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie
+naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en
+in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en
+boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in
+plaats van de schaduw?
+
+--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze
+zon achter de wolken is.
+
+--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd
+verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken.
+
+--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in
+zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de
+menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is
+een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.
+
+ * * * * *
+
+Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo
+verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden
+hebben; maar z, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten
+in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Z
+verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was,
+soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen.
+Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond
+was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee
+van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze
+ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon
+te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en
+alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die
+zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_.
+
+En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun,
+oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel
+speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de,
+ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had,
+ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van
+mijnheer Tjilp niet bestond.
+
+--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer
+waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die
+allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen,
+wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische
+waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele
+zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en
+niet als symbool van eene gedachte.
+
+--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter
+Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was
+er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend
+werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij
+al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende
+kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog.
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan.
+
+--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat
+bewijst meer voor je hond dan voor je talent.
+
+ * * * * *
+
+Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het
+scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin
+de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen
+van de pozie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor
+_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht
+stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding
+spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige
+kracht en levenslust geeft.
+
+In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders
+of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van
+de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam
+gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke
+schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche
+gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom
+opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische pozie
+der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet
+van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans
+een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude
+ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al
+te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding
+innamen en mij als in die tijden terugtooverden.
+
+ 't Weder was soete ende scone,
+ Die sonne verbaerde an den trone
+ Joliselike an die morghenstonde,
+ Menich vogelyn dat begonde
+ Daer singen met soete gelude;
+ Bedauwet waren bome ende crude
+ Tot dien dat die sonne op quam.
+ .............................
+ Entie maget quam an dat foreest
+ Daer die vogele hadden feest,
+ Elc sanc na der nature sine,
+ Daer stonden scone bloemkine
+ Op dat groene velt ontploken.
+ Die scone waren ende soete roken.
+
+Wat eene liefelijke maagd kwam daar!
+
+ Haer voorhooft was wit ende slecht
+ Haer neuse scone ende recht
+ Hare winbraauwen bruin ende gebogen,
+ Lachende waren haer die oogen;
+ Haer mont was cleene ende niet groot,
+ Ende hare lippen rosenroot,
+ Die altoos stonden in die stede
+ Als om haar lief te cussen mede.
+
+Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij
+opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen
+Rogier zien komen.
+
+ Die jonefrouwe hevet hem outfaen,
+ Sciere is si opgestaen,
+ Ende quam te Rogiere ter stont,
+ Ende custene an sinen mont.
+ ..........................
+ ..........................
+
+Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met
+kloppend hart.
+
+Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naeve pozie werd geschreven
+en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij
+behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid
+verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en
+vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens
+en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles
+blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk
+voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te
+verwarmen. O zegepraal der pozie!
+
+ * * * * *
+
+Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder
+de lieve Galine heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht!
+daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de
+zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra
+ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij
+uwe Galine wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester
+intijds wilt brengen!
+
+Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning
+vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede
+plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het
+over.
+
+Nu is Galine gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt
+gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees,
+moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te
+verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en
+verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.
+
+En dn kwam de vreeselijke strijd.
+
+Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem
+toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich
+te weer.
+
+ Doe decten si sich op die wile:
+ En vlogen noit twee pile
+ Daer men mede sciet in bogen,
+ So sere als si te gader vlogen,
+ Hen waren noit ridders haer genoot,
+ Also di twee soo sterc ende groot:
+ Het scenen beide twee liebaerden,
+ Ende elc sloech andren metten swaerden
+ Van haren helmen grote stucken
+ Dat si op hare artsoenen bucken.
+ Van haren slagen waren si milde
+ In stucken liggen hare scilden
+ ...........................
+ Rogier was verheuget sere
+ Ende zeide: vrient, bi onzen Here
+ Ic wane gi zult nu ontgelden
+ Als u God niet langer ne spaert.
+ Rogiere die hevet zijn swaert geheven
+ Ende hevet den swarten geslegen
+ Dat hi den helm altemale
+ Cloofde ende den hoet van stale.
+ ...........................
+ Doe ginc Rogier ter selver stede
+ Daer di Ridder lach gewont
+ Ends dede hem den helm af en sach
+ Of hi jegens hem spreken mag.
+ Hi lach in onmacht van de slagen,
+ Rogier die peinsde of hi iet sage
+ Daer hi hem mede conde genesen.
+ Sijns selven helm nam hi te desen,
+ Ende liep er mede ter rivieren
+ Ende haalde water en laefde hem sciere,
+ Ende looc die wonde tot hi bequam.
+
+Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te
+achten.
+
+Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met
+de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik
+hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in
+mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten
+een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik
+toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te
+vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe
+langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om
+Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit
+toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den
+aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten
+een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even
+maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij
+brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard,
+maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens,
+waar de breekbaarheid begint, juist dt was zoo uitlokkend,--er is iets
+heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het
+beproeven van iets, dat gevaar in heeft--z--nu nog n....
+
+ * * * * *
+
+Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel!
+de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige
+gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm,
+sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke
+godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.
+
+Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden
+weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den
+muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de
+schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met
+platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met
+angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader
+waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.
+
+Maar ach! Galine en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik
+hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een
+gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft
+vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over
+die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.
+
+De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige
+omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De
+waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige
+aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe
+hard men iets kan slaan, voordat het breekt?
+
+Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een
+vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek.
+Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne
+gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige
+en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik
+slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen,
+dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.
+
+Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van
+haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat
+ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later
+kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook
+velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te
+brengen.
+
+Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of
+toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast
+verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende
+omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in
+mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat
+dit onmogelijk was.
+
+Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en
+de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want
+er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat
+een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne
+nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met
+een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.
+
+Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd
+omgedraaid. Ik bleef staan.
+
+Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste
+geprikkeld werd.
+
+Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel
+was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen
+begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in
+een spiegel zag.
+
+Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op
+ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat
+beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons
+dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de
+weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik,
+ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de
+booze, een ernstigen blik werpt.
+
+Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee
+naturen, van eene goede en eene booze.
+
+Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne
+theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te
+kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen
+heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een
+leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichier uitkrijten. Ik
+beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder
+erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken
+heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in
+het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is,
+iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee
+naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid
+geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb.
+
+Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op
+het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag,
+terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat
+andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen....
+
+Ik luisterde niet.
+
+ * * * * *
+
+Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd
+vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in.
+
+Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting.
+Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met
+het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het
+kruis.
+
+Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop
+zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer
+kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar
+snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet
+ook wat voorhebben boven de dieren.
+
+Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne
+door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de
+pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het
+onze staat.
+
+Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene
+der ruiten mikken, toen ik opeens....
+
+Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te
+treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van
+te maken.
+
+ * * * * *
+
+Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee
+huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was.
+
+Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en
+uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want
+er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van
+roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide
+hadden een soortgelijk stuk grond achter zich.
+
+Het eenige onderscheid was, dat het ene van de tweelinghuizen teekenen
+van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten
+en verwaarloosd bleek te zijn.
+
+Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten
+liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne
+kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord,
+hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er
+op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon
+schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer
+in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop.
+
+Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van
+jaren onbewoond en gesloten.
+
+Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de
+mensch, als eene naeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner
+rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de
+vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit
+huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten
+van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de
+dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der
+menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk
+was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en
+zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien
+er eindelijk door geknakt wordt.
+
+De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in
+de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den
+huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche
+geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht
+ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een
+zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring
+door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en
+over de geslotene en vervelooze luiken afhangen.
+
+De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide
+voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al
+de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken
+in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer
+deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke
+toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk
+geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairin van
+Amerika of sommige grammatica's.
+
+Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote
+menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met
+honderden bloemen groeiden.
+
+Zo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik
+daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms
+was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die
+wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve
+buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig,
+een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen,
+alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de
+hielen zat.
+
+Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen
+ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag,
+dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen
+eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende,
+was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers
+halverwege in mijn mond deed blijven zitten.
+
+Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop
+afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze
+bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de
+kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er
+mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit
+het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd.
+
+Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige
+tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede
+had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend
+kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als
+de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren
+oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen
+en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht
+intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een
+liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze
+door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in
+den luchtstroom, die het kleine meisje omringde.
+
+En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het
+te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken?
+
+En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar
+gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen?
+
+Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die
+wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen
+in het leven op te merken?
+
+Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het
+pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen
+zouden opspringen?
+
+Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem
+f door een achteloozen voet vertrapt, f wel door een droevig toeval
+geknakt worden?
+
+Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan
+zal tot werkelijkheid gemaakt worden?
+
+ * * * * *
+
+Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en
+begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek
+gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei
+toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het
+kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar
+eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door
+mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was,
+dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen
+mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en
+daardoor zich juist verraadde.
+
+Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader
+hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd
+het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie
+uren van afwezigheid terug te komen.
+
+Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v.
+N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren,
+en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen.
+
+De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet
+alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin
+had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje
+tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over
+den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche
+geschiedenis.
+
+De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de
+vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd
+land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door
+eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld
+of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom
+hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was
+komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem
+zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen,
+totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de
+zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben.
+
+Z, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van
+alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in
+een oogwenk te voorschijn riep.
+
+Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde
+ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene
+moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone
+kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der
+linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en
+het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en
+vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had.
+
+Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor
+droeven, look het de donkere oogen.
+
+Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in
+den stillen nacht doen hooren, vrdat al het gebeurde genoegzaam plaats
+kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap.
+
+ * * * * *
+
+Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en
+voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar
+op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was
+weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op
+aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij,
+een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere
+voor het moederhart droevige relieken.
+
+Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen,
+en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als
+eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in
+hare veel omvattende liefde opnam.
+
+De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met
+menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste
+gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid
+had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De
+schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat
+ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en
+overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste
+vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen
+zaten.
+
+Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar
+ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de
+verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te
+gaan.
+
+Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in
+den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze
+schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit
+teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd
+alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer
+Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem
+meer op haar gemak was.
+
+Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen
+mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare
+bloemen en kwam zachtkens aan.
+
+Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het
+fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden
+schijnen.
+
+--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen
+veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella?
+
+Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij
+mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw,
+het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van
+eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die
+heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten
+in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen,
+want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van
+N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van
+gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd.
+
+"Wat is eene moeder? vroeg zij.
+
+Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit
+zijn boek op.
+
+--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend?
+
+--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets
+twijfelde:--Wat is dan eene moeder?
+
+Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene
+moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat
+eene moeder is,--en welk eene moeder was zij!
+
+--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in
+gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen,
+eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren,
+die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een
+mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een
+vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is
+een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet
+van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat
+eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene
+logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de
+wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de
+bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit
+physiologisch en psychologisch op te lossen....
+
+Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene
+moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene
+eenvoudiger definitie.
+
+--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de
+kinderen innig veel houden.
+
+--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox
+zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit
+de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen!
+
+Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij
+er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was
+juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde.
+
+--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene
+moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in
+den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is
+ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is
+gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal
+zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind.
+
+Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot,
+die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol
+en zoo overvloeiend van moederlijke liefde!
+
+Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten
+met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare
+zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude
+herinnering.
+
+Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige
+oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare
+armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij:
+
+--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats
+van wat gij verloren hebt?
+
+En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo
+voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins
+bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met
+sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te
+luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te
+verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en
+over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de
+juiste snaren weet te treffen.
+
+ * * * * *
+
+De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls
+gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele
+draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn
+vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het
+levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het
+doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een
+gewichtig en merkwaardig voorval.
+
+Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden
+schoongemaakt! Z was beslist in eene zitting met gesloten deuren,
+welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden.
+
+Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N.
+binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn,
+want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke
+aangelegenheden werden bepraat en beslist.
+
+Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat
+hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg
+gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den
+_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk
+aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een
+krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene
+welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.
+
+Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek
+den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was,
+nam de belegering een aanvang.
+
+Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.
+
+--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!
+
+--Och! zei bij kregelig.
+
+--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene
+kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der
+boeken lag; en het is hoogst noodig....
+
+--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen
+... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene
+beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar
+boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon
+was afgeschoten.
+
+Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.
+
+Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk
+wederlegd worden, wordt men driftig.
+
+--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v.
+N. uit.
+
+Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij
+driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals
+over kop alles toe.
+
+Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben,
+van tactiek veranderen.
+
+--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de
+boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat
+er vochtvlekken op een band waren.
+
+--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.
+
+Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken.
+
+Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek
+geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.
+
+_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje,
+dat in zijn geest binnenkroop.
+
+--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke
+vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het
+was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.
+
+--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn,
+als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable
+retraite_ verzekeren.
+
+--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet
+wilt, enfin.
+
+--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je
+schoonmaakster maar komen!
+
+Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne
+zwakheid, maar het was te laat.
+
+Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en
+pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna
+leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar
+mijnheer v. N. radeloos stond te kijken.
+
+Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het
+voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de
+gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de
+eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_
+en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met
+opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle
+naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten
+boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal
+treint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend,
+de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander
+geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen
+en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd!
+
+Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes!
+
+ * * * * *
+
+Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed,
+alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne
+plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te
+zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der
+schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp
+kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er
+afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham
+er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door
+mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld,
+toen de ham op de tafel kwam.
+
+Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar
+niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het
+uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden.
+
+Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn
+bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn.
+
+--Wat is dt! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne
+boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan
+... waar is het verdere....
+
+Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze:
+mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude
+genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend
+omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder.
+Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er
+allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want
+mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen
+behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide
+gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit
+het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van
+mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van
+de ham.
+
+De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke
+pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen
+schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had
+gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd.
+IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker
+lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de
+overige werden nog ongeschonden gevonden.
+
+Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch
+toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen
+konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters
+veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren
+gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren
+handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde
+van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook
+zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om
+het gebeurde.
+
+Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer
+Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het
+nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden
+aanteekeningen zou voorlezen.
+
+Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_
+tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde
+houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.
+
+ * * * * *
+
+--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel
+heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu
+deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een
+bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten,
+zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven,
+alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een
+zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op
+deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen.
+Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen,
+half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in
+onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de
+kleinste bijzonderheden juist eender waren.
+
+Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook
+noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat
+al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de
+broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen
+genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun
+beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij,
+die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te
+betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Z nauw zijn
+huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan
+die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen
+ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide
+broeders.
+
+Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja
+zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een
+kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.
+
+De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij
+hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden
+toe te spreken:
+
+--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf,
+houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar
+zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart:
+evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in
+karakter en stand gelijk.
+
+Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze
+aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de
+zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?
+
+Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels,
+maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en
+onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.
+
+De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne
+gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.
+
+Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open,
+gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste
+ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard
+en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.
+
+De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale
+gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die
+dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens
+teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak;
+maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of
+besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig
+uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de
+outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral
+als een uitstekend reliquinkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd
+had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen,
+tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf
+weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was,
+dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op
+wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als
+hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders.
+Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide
+broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen:
+Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.
+
+Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde,
+die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en
+wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen.
+Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de
+Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van
+bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op
+voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw
+aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo
+stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar
+leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel
+te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor
+dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had
+kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen
+wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts
+geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren
+van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der
+hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met
+smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in
+plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden,
+dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige
+snaken uit het St. Lucasgilde.
+
+Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor
+een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de
+kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde
+werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn
+wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.
+
+Maar het leed niet lang.
+
+Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel
+te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de
+tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst
+toornig was over die schending van den wil huns vaders.
+
+Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend
+beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde
+kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts
+bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.
+
+Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met
+zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel
+en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan
+eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.
+
+Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en
+mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed
+gevloden!
+
+De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet
+terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen
+placht te nestelen, was weggebleven.
+
+ * * * * *
+
+In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en
+gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te
+hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas
+of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.
+
+--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe
+werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!
+
+Wouter was aan het zingen.
+
+ O nachtegael, clein voghel,
+ Woudt ghij der mijn bode zijn,
+ En vliegen tot den ruiter
+ Den allerliefsten mijn.
+
+zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke,
+tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak,
+die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.
+
+--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u
+de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de
+rusting deerlijk gehavend.
+
+--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere,
+en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij
+met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden
+glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van
+zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een
+lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter,
+die voor de deur ophield om een schalm in zijn malinkoker of een bult
+uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.
+
+--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.
+
+Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.
+
+--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op
+des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op
+verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen
+zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken.
+Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op
+het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs,
+heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde
+om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik
+geloof, dat hij nu heult met den Booze.
+
+En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en
+bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in
+verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien
+visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in
+een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede
+hem!
+
+Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van
+Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al
+zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling
+joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling
+aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het
+rampzaligste, wat men denken kon.
+
+Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door
+meester Wouter opgenomen.
+
+Daar zat dan die man, vor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen
+aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne
+vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige
+beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.
+
+Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door
+eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!
+
+Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den
+nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der
+deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.
+
+Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen
+mantel gewikkeld, binnentrad.
+
+Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij
+schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de
+ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed
+hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de
+tafel.
+
+Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart
+van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der
+eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een
+schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van
+water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige
+man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem
+terug.
+
+--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke
+onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten
+zoeken!
+
+Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente,
+hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.
+
+Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.
+
+Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was.
+Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze
+het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand
+terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de
+nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen
+lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk
+aan elkander.
+
+De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn
+gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke
+verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd
+was dat ne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet
+alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot
+rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot
+overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet
+was, en het voorbij te zien, waar het lag.
+
+ * * * * *
+
+Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters
+zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te
+luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude.
+
+Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen
+ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag,
+wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij
+eens in de bibliotheek riep en vroeg:
+
+--Jongen! wat wilt gij worden?
+
+Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen
+had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte
+knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder
+onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die
+allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en
+phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen.
+
+Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond
+plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens
+scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de
+toovermacht van het schoone zou onderwerpen.
+
+Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen
+zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste
+geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden.
+
+Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke
+tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen.
+
+Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in
+mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag
+komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner
+vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een
+bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht,
+maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van
+menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.
+
+Ik aarzelde dus.
+
+--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een
+vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij
+worden wilt.
+
+--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt.
+
+ * * * * *
+
+Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen
+niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne
+wijze van leven en werken.
+
+Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat
+mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde,
+sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar
+wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet
+mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den
+ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd
+zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden
+van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs
+welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.
+
+--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen
+gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der
+wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de
+boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men
+ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische
+ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en
+hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een
+licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit
+hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen
+en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en
+Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen,
+zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in
+tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op
+reis, zoowel als thuis, zij....
+
+Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand,
+die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:
+
+--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij
+moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de
+geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en
+gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de
+maatschappij zult dienen.
+
+--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers
+ook werken en de maatschappij dienen?
+
+Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat,
+glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het
+andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte.
+
+--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk
+eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen
+zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat
+aantal ongeroepen nog te vermeerderen?
+
+Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar
+als ik geroepen ben?
+
+Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar
+de andere helft zeide:
+
+--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat
+is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of
+neiging is?
+
+--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze.
+
+--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge
+daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel
+naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee
+moeten elkander altijd trouw vergezellen.
+
+Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af.
+
+--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot
+zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt,
+verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil
+worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten
+matigen!
+
+ * * * * *
+
+Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de
+classici.
+
+Ik ben met Homeros bezig.
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid.
+
+Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was,
+en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd
+niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon
+de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene
+andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om
+mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan.
+
+In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele
+gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een
+tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en
+vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan
+als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe
+behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen.
+Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe
+van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste
+ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in
+ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den
+kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra
+allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om
+die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles.
+De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst
+zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen
+troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote
+omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa
+om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.
+
+Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de
+verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek.
+Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de
+algemeene ontwikkeling plaats heeft.
+
+En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en
+paradoxe stellingen, zeide mijn vader:
+
+--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den
+geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer
+opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij
+altijd vasthouden
+
+ Heart within and God overhead.
+
+Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een
+kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens
+denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van
+mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne
+nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere
+voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder
+komt dan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het
+leven op de straat trekt meer mijne belangstelling.
+
+En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die
+dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam,
+misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies.
+
+Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het
+vooral aardig de physionomien der verschillende vrouwenvoeten te
+bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op
+de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen
+draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo
+ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve
+welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat
+stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in
+de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en
+stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn
+raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met
+de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn
+netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga
+mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij
+er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven.
+
+Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een
+paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het
+opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren
+gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard
+op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er
+haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat
+wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder
+van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen
+niet, en ik ben nog altijd aan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt
+vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een
+dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne
+pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te
+gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars
+over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net
+als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat
+of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een
+vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij
+een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest;
+maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt
+met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt
+hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin
+hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch
+bestaan overdenkt.
+
+Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de
+inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.
+
+Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem
+als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij
+zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij
+zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het
+papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift n kant
+op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een
+gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks
+op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?
+
+Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet
+nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven
+hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar
+verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.
+
+Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne
+werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is,
+zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar
+hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg
+en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....
+
+ * * * * *
+
+Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke
+papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in
+gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg,
+dien ik zal kiezen.
+
+In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine
+beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen
+wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.
+
+Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp
+met zijne viool daar niet aankwam.
+
+ * * * * *
+
+De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich
+intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan
+mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te
+omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer
+alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele
+uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte
+van mijn geest.
+
+De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens
+jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de
+critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden
+of een verstandsmensch? Is de materiele wereldbeschouwing de ware, of
+de spiritueele? De reele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden
+en cijfers, of is er ook geest en pozie? En stormachtig baant bij
+wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de
+waarheid?
+
+Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid,
+waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd.
+Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en
+beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog
+opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat
+Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb,
+begrijp ik niet.
+
+In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls
+deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid
+en verstand bewonder en benijd.
+
+Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een
+kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten,
+onder drie stokoude eiken,
+
+ ros van het zomerzonneroosten,
+
+zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts
+drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.
+
+Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!
+
+Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij
+onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.
+
+Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften
+uitsprekende.
+
+Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.
+
+Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken.
+
+En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde
+de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen
+waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte
+vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten,
+die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre
+gele bladeren voor de groene.
+
+--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen
+wij ook onze namen er in snijden?
+
+--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden
+met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en
+die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de
+harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en
+die H in het hart van W staan, als voor jaren?
+
+Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar
+zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die
+naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou
+houden?
+
+Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog
+altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof
+tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast,
+waarop die twee letters staan?
+
+--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.
+
+--Zoo is de wereld, sprak ik.
+
+--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?
+
+--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en
+gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!
+
+Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik,
+wat wil je?
+
+--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.
+
+--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie
+grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen
+neerzien.
+
+--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend
+hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever
+vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in
+alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?
+
+Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel,
+en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte
+bijwoonden.
+
+ * * * * *
+
+.......................................................................
+.......................................................................
+
+--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan
+de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne
+dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben
+de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen:
+_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd,
+vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos
+met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden
+onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die
+z naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in
+putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der
+sterren willen lezen.
+
+--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N.,
+maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben.
+
+--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden
+uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen
+verklaren.
+
+--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding
+omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het
+materiele te blijven. Er is maar ne school geweest, die op den waren
+weg was, de stocijnsche. De Stoci waren geen ijdele maankijkers en
+droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en
+metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het
+positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid
+bestaat.
+
+Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je
+Stoci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de
+dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer
+hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo
+verloochenen zij een....
+
+--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer
+dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een
+dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens
+door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het
+menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch
+bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld
+begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen.
+Er is een Stocus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die
+in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam
+en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb:
+
+ _Gaudia pelle_, zegt hij,
+ _Pelle timorem_
+ _Spemque fugato_
+ _Nec dolor adsit;_
+
+dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus
+gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen
+leed gevoelen.
+
+--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in
+zijn _consolatio philosophiae_.
+
+--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in
+mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius!
+_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt
+heb?
+
+--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat
+was dat boekje....
+
+--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd
+pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek z vereert!!...
+dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk
+gestolen of liever vernield hadden!
+
+--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep
+mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw.
+
+Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste
+onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het
+deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij
+zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had,
+als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu
+eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die
+onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat
+dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de
+vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na
+het plechtig opgesnoven te hebben:
+
+--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de
+grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de
+akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle
+dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel
+en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk
+moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte
+niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik
+twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden
+van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met
+het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo
+volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn
+leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem
+te helpen.
+
+--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op.
+
+--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken,
+waarmede gij zoo dweept?
+
+--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels
+snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als
+had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij
+gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle
+aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een
+hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne
+metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne
+leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai],
+dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het
+niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en
+op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en
+woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde,
+toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in
+zijne beenen!
+
+ * * * * *
+
+Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn
+gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen,
+die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn
+snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men
+ze aanroerde.
+
+Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de
+onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.
+
+Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en
+die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te
+rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en
+waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die
+mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en
+oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij
+meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.
+
+Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander
+beurtelings toezingen:
+
+ Als de deinende zoo is het leven;
+ Steeds rusteloos wentelt en stuwt
+ Nu de vloed dan de ebbe der wereld
+ Golf op golf als geslacht op geslacht.
+
+ Zoek er niet naar de bronne die waatren
+ Of de veer, die het alles beweegt;
+ De verschijnselen, nooit de verklaring,
+ Zijn den denker ten schamelen oogst
+
+ Hoe die golven den oever bereiken
+ Waar een andere nutteloos breekt
+ Hoe die eene zich heft naar de hoogte,
+ En er praalt in de glanzende zon.
+
+ Waar die andre verzinkt in de diepte--
+ Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert:
+ Een verborgene macht, die ze voortdrijft,
+ En maar n bestemming haar wet.
+
+ Dus voort met de golven des levens,
+ Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak;
+ Aan het lot of gij needrig verdwijnen
+ Of fonkelen zult in het licht.
+
+ Aan het werk! Wat er schitter of kwijne,
+ Het is ne beschikking die heerscht
+ En ons drijft naar den eeuwigen oever,
+ Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan?
+
+ * * * * *
+
+De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het
+gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich
+plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles
+omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich
+tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van
+overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had
+zij reeds die verhevene idealen vervuld.
+
+O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan pozie?--Ja,
+ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen
+als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en
+zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen
+van denken en voelen te belichamen?
+
+De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het
+eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met
+eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen.
+
+Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het
+was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan
+het u schelen, waarin....
+
+Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te
+worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot
+overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat
+alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt.
+
+Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de
+meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer.
+
+Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die
+verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen.
+
+--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt
+Criticaster.
+
+--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik
+niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het
+uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn
+koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk
+aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij
+ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn
+dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte
+weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het
+haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer)
+is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.
+
+En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den
+bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros
+gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen
+eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.
+
+Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_
+gelijkenis.
+
+Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld:
+ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het
+boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het
+laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over
+den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander,
+ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn
+goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd
+gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat
+zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ne punt
+eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit
+kan komen.
+
+Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen
+of breken.
+
+En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn
+hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken.
+
+Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en
+volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te
+worden.
+
+Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde
+douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met
+mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.
+
+Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte
+had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was,
+geschiedde evenzoo bij mijn examen.
+
+Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder
+een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik
+niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene
+menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen
+kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.
+
+Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der
+wetenschap toegelaten.
+
+ * * * * *
+
+De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit
+oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de
+jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te
+eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een
+tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender
+genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en
+liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft
+afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ne
+tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens,
+als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe
+edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval
+gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal
+maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk
+prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om
+dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.
+
+De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard
+voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld
+van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed
+gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles
+klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou
+omgaan.
+
+O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten
+wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.
+
+Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig,
+ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het
+afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets
+onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.
+
+Algemeene stilte.
+
+--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.
+
+--Ja, zei mijne moeder.
+
+--Ja, zei mijn vader in een anderen toon.
+
+--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.
+
+Lange stilte.
+
+Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op
+mijn werkkamertje gepakt stonden.
+
+Ik hoorde een voetstap.
+
+Mijne moeder drukte mij in hare armen.
+
+--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....
+
+Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe
+ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de
+toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!
+
+Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.
+
+Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.
+
+Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.
+
+Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.
+
+Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.
+
+En ik?...
+
+Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije
+vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld
+in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden,
+die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des
+geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den
+geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de
+droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder,
+dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik
+niet verheugd zou zijn?
+
+O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen
+later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door
+het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vr mij
+ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige
+draad heengeweven.
+
+Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke
+verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe,
+iets weemoedigs bevat.
+
+Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance,
+nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altration et
+corruption d'une autre_.
+
+De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen
+jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man
+worden vr den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen
+is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat
+nooit weerom komt.
+
+Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben,
+de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner
+ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden,
+voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter
+zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.
+
+En z gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later
+tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit
+weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.
+
+ * * * * *
+
+'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.
+
+Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het
+ook mij beklemd in de keel.
+
+Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een
+aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige
+oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en
+de gronden, die ik te mijden had.
+
+Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle
+welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan
+alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.
+
+
+Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude
+voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen
+droogde.
+
+Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken
+weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.
+
+Woei zij ze geheel weg?
+
+--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij
+voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel
+eene aandoening op, als ik ze herdenk.
+
+ * * * * *
+
+En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_.
+
+De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben
+omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt,
+is of nog te versch of in wording.
+
+O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk
+ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke
+omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door
+den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het
+woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.
+
+Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat
+zijn ze levensvol en frisch!
+
+En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen
+heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen,
+dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende,
+richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de
+verklaring van ons geestelijk zijn.
+
+Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden,
+omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons
+moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan
+eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne pozie, zijne illusin en
+inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon
+is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als
+de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en drin is
+het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.
+
+Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel
+verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk
+wezen is dor als het zand.
+
+
+Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.
+
+
+
+ * * * * *
+
+
+
+Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig,
+even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen
+om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid
+niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of
+zij elkander nog krijgen_.
+
+
+Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de
+verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.
+
+Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei
+en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden,
+baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet
+bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen
+stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op
+te heffen.
+
+Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste
+gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij
+leven in een vrij land.
+
+ * * * * *
+
+Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die
+er bij behooren!
+
+O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo
+dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar
+zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht
+van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!
+
+Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens
+_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude
+bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien
+hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in
+angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne
+denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en
+ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn
+beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en
+verhalen van vroegere dagen.
+
+Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep
+doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier
+werkte?
+
+...........................................................................
+...........................................................................
+
+
+En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op
+de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik
+ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze
+in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar
+trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof
+het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige
+zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche
+klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het
+schoone?
+
+Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen
+als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan
+dingen, die niet meer zijn.
+
+........................................................................
+........................................................................
+
+
+Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de
+vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb;
+de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet
+zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.
+
+Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te
+huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen
+binnentrad.
+
+Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en
+verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin
+zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een
+stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom,
+die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in
+vijf jaren!
+
+Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig
+als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het
+gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als
+hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was
+altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even
+ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een
+vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en
+mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij
+jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam.
+
+Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame
+boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe
+vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer.
+
+En Bella?
+
+Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens
+steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die
+vroegere broeder en speelmakker van haar nu is.
+
+Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind!
+Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben
+haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van
+gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in
+helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen
+schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht.
+Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts
+stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene
+schepping van zijn penseel te beschouwen.
+
+Zoo vond ik het te huis.
+
+ * * * * *
+
+Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was
+behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet
+gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking
+voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der
+tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in
+meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik
+gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van
+toestanden aanbood.
+
+Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van
+Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal
+geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had
+kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet.
+Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel
+om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken
+aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een
+klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door
+geweest, nu eens in Spanje, later in Indi zijn geluk beproevende, maar
+overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks
+van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden
+naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij
+eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons.
+Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt
+en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats
+geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere
+wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem
+verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen
+(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit
+aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd
+edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware
+beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.
+
+Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding.
+Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich
+het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij
+het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was
+onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de
+nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als
+eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het
+kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond
+te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne
+vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.
+
+Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld
+ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn
+levensloop nog eens beginnen moet!
+
+Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en
+rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis
+en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den
+verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst
+noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam
+eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving
+en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en
+onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen.
+
+Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella
+vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling
+deden.
+
+Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene
+teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en
+mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en
+voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te
+beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!
+
+O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het
+huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en
+zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de
+vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer
+stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!
+
+Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen
+ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij
+sloeg de hare neder.
+
+--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je
+eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?
+
+Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.
+
+--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je
+gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer
+had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een
+ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden
+gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds
+hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was
+het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop
+niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van
+vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het
+gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen
+staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het
+vanzelf minder plat en prozasch!
+
+Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.
+
+--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.
+
+--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak
+nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het
+leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in
+uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij
+zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.
+
+Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij
+bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het
+was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en
+denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam
+om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.
+
+Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer
+jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij
+ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven
+gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op
+allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het
+noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en
+duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar
+boeiend voor mij.
+
+Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in
+Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en
+onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in
+onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele
+vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met
+kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.
+
+Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid
+van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.
+
+Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker
+door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne
+afgetrokkenheid in eene beek te stappen.
+
+--Waar denk je over? vroeg zij.
+
+--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is
+uitgekomen.
+
+Zij keek mij vragend en glimlachend aan.
+
+--En dat is?
+
+--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden
+ontluiken.
+
+--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de
+brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij
+schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de
+betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het
+moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene
+zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de
+kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit
+zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die
+verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke
+opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen.
+
+Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar
+richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer
+gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar
+zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen
+voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het
+niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar
+bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich
+haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die
+gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden
+waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak.
+
+--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N.
+
+Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het
+boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm
+om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer:
+
+--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan
+in zijn oog.
+
+ * * * * *
+
+Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm,
+zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende,
+gingen wij te zamen naar het nevenhuis.
+
+--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden
+stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken:
+den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder
+laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat
+anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden
+voor de aardigheid, vindt je het goed?
+
+--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen
+wonen?
+
+--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten
+vestigen.
+
+--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken?
+
+--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan.
+
+Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz.
+Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant
+vertrek.
+
+--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen
+zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een
+gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's
+zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin
+zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat
+goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg
+hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel.
+
+--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof
+zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel
+met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden
+schoorsteen willen behouden....
+
+--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem
+je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden?
+Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een
+komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde
+zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en
+krulwerk om lijsten en paneelen.
+
+--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude
+vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij?
+
+Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het
+kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was
+er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot
+het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze
+bladen, als dit de prozasche oplossing is.
+
+Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel
+voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een
+plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van
+Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene
+andere gedachte in mijn hoofd....
+
+Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had
+kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog
+onbestemd en nauwelijks leesbaar was?
+
+Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen,
+toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van
+verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was,
+dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen
+werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde,
+dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen----
+
+--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist
+het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die
+volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken),
+och, zei die persoon, het zal wel weer z uitdraaien, dat Bella en
+hij....
+
+Welnu?
+
+NOOT:
+
+[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas Kempis.
+
+ * * * * *
+
+
+EEN BOUWVISIOEN.
+
+
+ Mijn wieg stond tusschen krullen--muren
+ En sieraan van gebakken deeg.
+
+Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig
+gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond,
+ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren
+opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden
+trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele
+plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent
+verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele.
+
+Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend
+Bamboots, die dus luidde:
+
+ * * * * *
+
+"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje,
+gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar
+streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw
+teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn
+sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden
+uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde
+mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds
+samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van
+paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw
+landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik
+daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel
+zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden
+gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven
+allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn
+verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar
+waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen,
+andere als ronde tafels op n voet, andere als geboomte met breede
+bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder
+liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet
+zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle
+gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest,
+de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en
+de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt
+om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen
+schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den
+mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting
+met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met
+mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene
+bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_?
+
+Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch
+huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven
+over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne
+schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan
+zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen
+trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het
+lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en
+eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is,
+ting--n klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar
+klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de
+klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout
+staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de
+vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw,
+waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen
+zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan,
+maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim
+glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die
+witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard
+maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen
+maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven,
+nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen
+is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en
+zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen,
+maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den
+heksenkring loopt.
+
+Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met
+snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als
+kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op
+elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en
+gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te
+zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de
+symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de
+onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen
+kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het
+radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het
+Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezalel en
+Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts
+als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en
+zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de
+geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste
+moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden
+staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene
+gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot,
+waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De
+wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen
+allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons;
+zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of
+trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde
+weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander.
+Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt
+dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen.
+Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op
+boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.
+
+Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw
+is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de
+kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug
+toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.
+
+ * * * * *
+
+Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.
+
+Van mij is de neus!
+
+Ik verschafte de ooren!
+
+De glinstrende oogen zijn mijne!
+
+Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.
+
+En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!
+
+Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en
+wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring
+rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts
+eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met
+paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als
+des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra
+volwassen.
+
+Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief:
+
+ _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_.
+
+De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer:
+breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken
+kunt.
+
+ _De gezel, die den leerknaap een troffel en een
+ verfkwast geeft._
+
+Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te
+overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is
+schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten
+hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel
+vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden
+goud, graniet en marmer.
+
+ _De meester teekent den leerknaap met het
+ duivelsteeken op de linkerheup._
+
+Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren.
+
+De kunst is klein, lang het lustige leven.
+
+Geen wet of regel gelde u meer.
+
+Wees vrij!
+
+ * * * * *
+
+Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe
+zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van
+stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei
+tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij
+knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders
+bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch,
+Gothisch, uit elke streek der wereld.
+
+ * * * * *
+
+Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het
+voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top,
+stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende
+naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden
+werden.
+
+Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.
+
+Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten
+over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan,
+en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan
+hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder
+dreigden te verpletteren.
+
+Ginds kraait een haan.
+
+Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt
+door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in
+spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en
+eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht
+uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen
+leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar
+eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van
+huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs
+wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.
+
+Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen
+hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht
+begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te
+ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden
+weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan
+ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het
+verstand rees op.
+
+En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had
+gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de
+toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet
+minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den
+dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad,
+waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien,
+verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.
+
+Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording
+en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne
+beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen
+aan eene nieuwe villa in mijne buurt.
+
+Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend
+
+ BAMBOOTS."
+
+
+ * * * * *
+
+
+WANDELINGEN DOOR DE WERELD.
+
+
+I.
+
+Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne
+berichten toezenden.
+
+Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat
+gij weet, hoe de meesten reizen.
+
+Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig
+als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche
+reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te
+komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch
+links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat
+men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te
+hebben en te kunnen zeggen: dr ben ik ook al geweest. In tegenstelling
+met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts
+zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even
+onbewust als eene natuurwet.
+
+Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn
+uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies,
+alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij
+hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels
+te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo
+gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij
+het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten
+ongeoefend.
+
+Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot.
+Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende
+linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het
+aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde,
+en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker
+teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en
+welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte,
+vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een
+fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken,
+dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden
+in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat
+zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en
+te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden
+tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij
+zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen.
+Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste
+indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn.
+
+Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik
+ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene
+verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene
+stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn
+geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hte; misschien eens
+anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige
+bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een
+Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in
+den kerker te Chillon, even h! zeggen van de Jungfrau, in het
+voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal
+te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als
+de _Stanze_ van Rafal. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij
+den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven
+met wat er van den Guide in is blijven hangen.
+
+Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij
+wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een
+ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn.
+
+Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte
+ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de
+phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten
+alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij
+hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste
+kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn
+ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken,
+gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats,
+en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug
+te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol.
+
+ * * * * *
+
+En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten
+van zulk reizen?
+
+Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met
+mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene
+stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van
+alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u
+uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het
+honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat
+getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de
+gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen
+hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene
+gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door
+verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de
+gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als
+dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde
+kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten,
+dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers
+bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen,
+dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders,
+Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden
+naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu!
+
+Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde
+stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een
+klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw,
+zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever
+werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje
+behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht,
+met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt,
+dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die
+wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en
+zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal
+en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van
+beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering
+fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft.
+Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne
+gemanireerdheid.
+
+Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene
+afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen
+heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is
+weer een verdere afstand van de bron, van den stam.
+
+Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van
+natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is!
+
+ * * * * *
+
+Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken.
+Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met
+minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de
+bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de
+zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal
+ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de
+eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van
+_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en
+oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen,
+gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander
+kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de
+menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime
+kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede,
+der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in
+denken uit, maar toch altijd n is.
+
+Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de
+_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander
+opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag,
+en gij moogt boven dit blaadje zetten:
+
+ HERFSTDRADEN.
+
+Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen
+der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door
+elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel
+gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar
+men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan
+men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de
+wereld des goeden en schoonen.
+
+Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van
+spinnen is.
+
+Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige,
+diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die
+langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger
+tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare
+webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele
+stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de
+andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die
+de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend,
+totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste
+als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren
+en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes,
+fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten
+jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De
+spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met
+welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der
+arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het
+wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en
+omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof.
+
+Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de
+arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten
+en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en
+gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn,
+gemoed in beweging brachten.
+
+Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets
+beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige
+levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch
+werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht
+verlossen?
+
+n duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin
+liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men
+weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet
+dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in
+dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw.
+Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven
+is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk
+te stooten.
+
+Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens
+herstellen, wat ik misdreven had.
+
+De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed
+mij bittere verwijten.
+
+--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn
+levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt!
+en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als
+eene spin.
+
+--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had
+ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld
+zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn?
+
+--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch
+niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en
+hijzelf het allermiddelste egostische punt, waar alles om draaien
+moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander
+opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne
+beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander
+ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is,
+sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men
+ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en
+het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die
+elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp
+dr verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die
+deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt.
+
+--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een
+afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die
+Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst
+ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker
+een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne
+stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten;
+gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de
+geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht.
+
+--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij
+kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt!
+
+Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen
+de rosse bladeren des wingerds.
+
+Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar
+een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere
+vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de
+wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al
+is het in het schoonste stelsel.
+
+ * * * * *
+
+Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit.
+
+ * * * * *
+
+Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den
+breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op
+reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek,
+het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking
+der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er
+een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener
+lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen
+der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met
+eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen.
+
+Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en
+kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens
+bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij
+kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze
+kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling
+geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de
+bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn
+dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht
+tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien
+aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan
+hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den
+grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en
+geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en
+versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen
+glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil
+gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben
+alleen, vrij, vrij!
+
+ * * * * *
+
+Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen
+gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene
+verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in
+de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog
+eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt,
+_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het
+boekvertrek, en in deze omgeving...,
+
+ Patulae recubans sub tegmine fagi,
+
+een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven
+altijd frisch en nieuw.
+
+Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich,
+in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon.
+
+--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen
+maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte
+bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen
+bron, onder des hengstes hoefslag geboren.
+
+--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst!
+
+--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts
+in vrede waren!
+
+Wat was de klacht der Muzen? Pirus was een overweldiger, die de Muzen
+aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had
+willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Itali, bij
+voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo
+eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels
+aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit
+een toren en verbrijzelde zijn hoofd.
+
+Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet,
+hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal
+verrast.
+
+Negen Macedonische zusters, Pirus' dochters, hadden zich verstout, de
+Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de
+Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot
+rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting
+had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels,
+ving eene der Pirieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht
+der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden,
+rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en
+bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar
+overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe
+anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf
+daarvoor in snaterende eksters herschapen.
+
+Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal
+de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiel
+lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een
+ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze
+uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat
+wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden
+ontmoeten?
+
+Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar.
+
+Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door
+ontvlamd.
+
+Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedoni de
+trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de
+kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van
+Pirus.
+
+Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet
+in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet
+schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de
+schoonste tafereelen.
+
+Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Posedoon over de
+schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros
+op den slag van Posedoons geweldigen drietand uit den grond
+ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de
+steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar
+daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend
+en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving
+op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen
+aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot
+waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen
+tegen de goden gestraft werd.
+
+Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en
+traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen,
+en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren
+geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Dana, Mnemosune,
+Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die
+voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en
+karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant.
+
+--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze
+wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de
+zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op
+uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het
+vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken,
+en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar
+vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft.
+
+ * * * * *
+
+--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend,
+terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en
+de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiele kunst, en het
+was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te
+raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar
+traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar
+Pirus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles
+zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip.
+
+Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden,
+de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden
+veranderden. De Pirieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop,
+maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en
+de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras
+tibi.
+
+ * * * * *
+
+Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil
+altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet
+hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij
+in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk
+eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik
+uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene
+heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel
+te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web
+wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van
+mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst!
+
+Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist
+mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van
+kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen
+toestroomt.
+
+ * * * * *
+
+Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij
+nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te
+liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin
+zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en
+er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik
+haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar
+schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in
+dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid,
+dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort,
+hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner
+stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van
+den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun
+knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner
+vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de
+slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend
+gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom
+van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood
+oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen,
+als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu
+omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind
+door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen
+eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge
+weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend
+lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte
+rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne
+afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors
+en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de
+lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het
+bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens
+wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen
+gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de
+wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der
+veerkrachtige erica's.
+
+Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het
+landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te
+gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend
+in den gezichteinder.
+
+En vr mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene
+wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen!
+
+Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over
+de heide stralen; dn vormen zich in het westen dampen en groeien daar
+tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar
+blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des
+winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander
+naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de
+verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint.
+
+Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al
+zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch
+zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de
+heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte
+zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het
+afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot
+bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene
+harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen
+regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de
+bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en
+spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer
+ontbloot.
+
+Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met
+andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of bezin, bestaat
+haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceen. Duizenden bij duizenden
+in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine
+stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig
+bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem,
+en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts
+hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet
+overhellen.
+
+Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit,
+eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers,
+en geen berg hindert het uitzicht.
+
+Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der
+bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel
+of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom
+gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij
+geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt?
+Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik z ver
+in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog
+toelaat?
+
+Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de
+krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke
+landschap eigen is.
+
+Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken
+door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel
+zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt.
+Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks
+voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en
+somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door
+een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren
+stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor
+weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar
+nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich
+in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt.
+
+Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in
+alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft
+hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt
+uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen.
+Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich
+openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene
+aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden
+kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in
+de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn
+wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het
+schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk.
+
+ * * * * *
+
+Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron
+van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het
+zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke
+tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene
+zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich
+over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon
+hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de
+oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem
+verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond
+zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep
+van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst
+fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert
+gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle
+licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want
+hij is vr de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ntonig en
+zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ne, door de reflex--lichten van
+den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht
+komt schemeren.
+
+De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt
+dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek
+uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en
+boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed
+hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene
+eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die
+soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en
+aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een
+eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het
+gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten
+van alle hartstochtelijkheid.
+
+De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en
+bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de
+jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.
+
+De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht
+vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en
+meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien
+weerkaatst.
+
+De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in
+wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene
+beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en
+verstandelijke krachten.
+
+De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht,
+een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden;
+niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige
+lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat
+spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het
+gevonden geluk, van een verworven levensdoel.
+
+Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in
+de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de
+neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de
+herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn
+overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn
+rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog
+rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht
+gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard
+is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der
+aarde.
+
+Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk
+begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt
+met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle
+zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien
+eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn;
+geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde
+liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd
+glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil,
+die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil
+opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN
+DEN CHAOS.
+
+Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen
+niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan
+vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan
+lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog
+blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit
+den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de
+gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde
+verbindt.
+
+Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en
+nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage
+sport; dn valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of
+nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen
+klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder
+ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven
+boven den chaos van stof en vormen.
+
+Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij
+de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de
+zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever
+dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den
+geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met
+ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij
+zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin
+wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al
+wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer
+ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend.
+
+
+Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en
+weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling.
+
+ _Truly yours_
+ C. V.
+
+
+ * * * * *
+
+
+II.
+
+Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld
+te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets
+minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op
+een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven
+ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals
+heentronen.
+
+Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet
+Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina.
+
+Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet
+aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook
+spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije
+natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult
+tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in nen toestand eene
+wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven.
+
+Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen
+nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend
+of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven.
+
+Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u,
+het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij
+schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist
+overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden.
+
+Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap,
+in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij
+bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te
+ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid
+vergoeding te vinden.
+
+Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige
+uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet
+genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt,
+haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken
+willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun
+wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar
+voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer
+wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij
+wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid,
+conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan
+hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan
+hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid
+vleesch geworden is, de natuur.
+
+Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het
+gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen
+beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de
+geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van
+onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die
+melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar
+Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen:
+
+ Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen
+ Der wereld vormen en gebruiken.
+
+ * * * * *
+
+De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel
+op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod
+van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel
+der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen
+slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk
+schenden van de wellevenskunst.
+
+Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene
+geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden
+heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij
+moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of
+er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook
+onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit,
+als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone
+woorden schenkt.
+
+Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze
+verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de
+hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering,
+de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de
+beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst
+te vinden.
+
+ * * * * *
+
+In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij
+later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk
+als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer
+wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een
+verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was
+op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te
+rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid
+opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in
+de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen
+troffen.
+
+Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene
+overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit
+teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen
+gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets
+verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille
+natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan
+niet zeggen, dat zij de stilte braken.
+
+Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij
+hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half
+gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen
+was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem.
+verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige
+heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig
+beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te
+drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden
+doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de
+armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door
+het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als
+rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl
+de voeten scholen onder de heistammen,--z was zij een beeld van
+slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind
+met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare
+vormen.
+
+Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij
+de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten.
+Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap
+oplevend zelfbewustzijn.
+
+Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind,
+geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als
+wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst
+heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien
+tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van
+onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het
+is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en
+onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel,
+waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de
+betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan,
+_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt,
+verduisterd worden.
+
+Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op
+mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling,
+en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten
+haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs
+te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine
+wereld van haar binnenste openbarend.
+
+Ik.--Waar woont gij?
+
+Het meisje (bedremmeld).--Wat?
+
+Ik.--Waar uw huis is?
+
+Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de
+verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee
+vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met
+haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven.
+
+Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie
+zijn daar te huis?
+
+Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naeve
+handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is
+weg,--ik ben nu de oudste.
+
+Ik.--Hebt gij vader en moeder?
+
+Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder
+werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen
+passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op?
+
+Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze
+hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten.
+
+Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat
+ze goed zijn om den bliksem af te weren.
+
+ * * * * *
+
+Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in
+het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller
+worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen
+vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de
+uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch
+en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het
+kind der natuur te bespieden in haar zieleleven.
+
+Ik.--Wat doet gij gewoonlijk?
+
+Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in
+huis....
+
+Ik.--Hebt gij niet op school geleerd?
+
+Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet
+missen voor de beesten.
+
+Ik.--En blijft ge hier z leven?
+
+Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.
+
+Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan?
+
+Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken,
+en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren
+aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den
+sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen.
+
+Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen
+wij weldra bij de woning. De lage hut was als n met den grond; het
+werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een
+voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de
+wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het
+dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was n
+plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan,
+die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste
+groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen
+bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard
+genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer.
+
+De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen
+deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met
+beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw,
+in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in
+de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij
+het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.
+
+De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk,
+als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?
+
+Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.
+
+En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat
+ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van
+menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid
+en van waarheid....
+
+De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten
+in, zie ik nu.
+
+Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd....
+
+Ik.--En uwe dochter er bij, moeder.
+
+Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.
+
+De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel.
+
+Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad
+ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.
+
+De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad?
+
+Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt,
+die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die
+wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets
+beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand,
+geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele
+leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts
+een zeer gewone letteromzetting van streven.
+
+Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet
+zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.
+
+Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat
+ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad!
+Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!
+
+Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier?
+
+De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets
+te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld
+geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien,
+waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken
+totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij
+meer?
+
+Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet?
+
+De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en
+hebben het noodige.
+
+Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig.
+
+Ik.--Verlangt gij dan niets?
+
+De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in
+overvloed in den grond.
+
+Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast
+blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!
+
+De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden,
+wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de
+stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft.
+
+Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het
+leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te
+verlaten.
+
+De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons?
+
+Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer
+gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en
+vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar!
+
+ * * * * *
+
+Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in
+opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al
+lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge,
+moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort
+van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is
+een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de
+dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld,
+dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt
+gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de
+maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die
+alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des
+levens heenjaagt?
+
+Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld
+verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van
+onschuld verlaten,--in dien nen blos van verrukking, op het hooren van
+den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar
+in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al
+gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te
+overschaduwen. Zooals duizenden vr haar, zooals de menschheid met
+haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld
+ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde
+en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te
+struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal
+zijn, zich op te richten.
+
+De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten
+knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede?
+
+Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de
+bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft.
+
+De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij
+niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar
+beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten
+kennen om bevredigd te kunnen zijn.
+
+De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou
+zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze
+maar in 't zand.
+
+Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit
+beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw
+frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en
+leeft samen gelukkig.
+
+ * * * * *
+
+Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de
+oogen houdend, mij staan nastaren.
+
+Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur
+opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels
+in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in
+een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen.
+Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de
+verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al
+onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die
+haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor
+eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk
+des lichts als in dat des geluids.
+
+De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer
+ver verleden der menschheid.
+
+Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een
+streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren.
+
+Kon de mensch zoo blijven?
+
+Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der
+menschheid.
+
+De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, n er mede;
+zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo
+leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift.
+
+Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid
+van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van
+n mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen
+moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat
+ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander.
+Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven
+van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en
+met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd
+tevens.
+
+Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den
+strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de
+verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn
+instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het
+volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar
+onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze
+verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke
+onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger
+trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte
+kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het
+onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn
+van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven
+naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van
+idealen daarin mogelijk.
+
+Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie
+met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan
+Voltaire hem schreef:--Aprs avoir lu vtre discours, on prend envie de
+marcher quatre pattes.
+
+Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind.
+
+ * * * * *
+
+Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het
+doffe verleden een latere phase der menschheid.
+
+Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan
+groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te
+voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke
+vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is
+hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere
+overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar.
+Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den
+voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen
+toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op
+Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij
+reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der
+_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te
+verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor
+hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde
+terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai
+exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten
+op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden
+terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts
+aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken
+bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid
+een physisch leven teruggekregen.
+
+De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god
+der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van
+tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in
+den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als
+hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen,
+die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de
+aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der
+oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet
+langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte
+Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen
+guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de
+waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast
+blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf
+staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot
+besturend, de vader der pozie en der wijsheid, hij, die n zijner
+oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor
+de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de
+gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond
+onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten
+bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De
+wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende
+tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki
+gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot,
+heeft opgehouden te bestaan.
+
+Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en
+teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in
+verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur
+terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders
+opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe
+langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer
+in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend.
+
+ * * * * *
+
+Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en
+greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in
+regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht,
+hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld
+staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis;
+ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden
+trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden
+meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf.
+
+Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik
+voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld
+met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin
+de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en
+vaak onverstandig genoeg,--leeft.
+
+ * * * * *
+
+Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der
+kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot
+natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen.
+
+Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft
+haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en
+ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt,
+zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de
+werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij
+gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat
+die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen
+verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar
+tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij,
+waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het
+betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in
+onszelven te doen?
+
+De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat
+worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij
+allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg
+om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de
+cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit,
+maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken
+natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij
+naefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige
+afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naef, maar zij kan het
+ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten
+terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even
+valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der
+menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de
+strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet
+enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des
+menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen
+noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich
+in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste
+verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in
+de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het
+verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de
+stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de
+niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en
+de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het
+afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige
+ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de
+landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van
+waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen
+dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen.
+
+ * * * * *
+
+Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen
+der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht
+ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet
+zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke,
+blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de
+lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren
+der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op
+zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf.
+Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes
+flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest
+phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of
+peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is
+een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en
+zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt
+zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet
+het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit
+symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in
+het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is,
+naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis
+heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der
+beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het
+leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest
+door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap,
+kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen
+onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk.
+
+In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en
+bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven
+slechts de kernen over van het eenig ware.
+
+Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde
+richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om
+welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft
+er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen
+leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich
+daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen.
+Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen
+wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het
+ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter
+verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de
+vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en
+natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is
+een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en
+een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het
+instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven
+en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat
+de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen.
+
+Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet
+tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en
+natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in
+ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven
+heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in
+het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere
+deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst.
+
+ * * * * *
+
+In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne
+maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne
+natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van
+
+ C.V.
+
+
+NOOT:
+
+[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VAN TWEE KONINGSKINDEREN.
+
+
+Het was in oude, oude tijden.
+
+Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen
+wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest.
+In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in
+het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der
+Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was
+een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot
+geslacht was overgeleverd.
+
+Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het
+huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning
+waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en
+metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden
+de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar
+niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen
+vreugde bood ontspanning, geen pozie bezielde, geen schoonheid adelde
+het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart
+toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat
+onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat.
+
+Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar n kind, een
+zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands.
+
+In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen
+wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want
+niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij
+naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in
+alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar
+nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en
+bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van
+bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol
+weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en
+gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen
+hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed
+der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was
+allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige
+aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg
+hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot.
+Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of
+van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door
+geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone,
+dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met
+zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen
+vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen
+overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de
+zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom
+uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en
+welriekende kruiden doorwasemden de lucht.
+
+Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en
+Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van
+schoonheid en gevoel.
+
+ * * * * *
+
+Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van
+koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele
+overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek
+en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos
+na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen
+neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd
+pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de
+hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij,
+maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de,
+vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer,
+voort....
+
+De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en
+de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in
+de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos
+rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en
+frisch ademde bij in den frisschen morgenstond.
+
+Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem
+zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den
+ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers,
+en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen
+met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen
+de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van
+zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling
+hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had!
+Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne
+veerkracht had verloren?
+
+Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om
+lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen.
+
+Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en
+boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar
+klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het
+loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met
+eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke
+jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op
+hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden.
+
+Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond,
+voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene
+opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek
+vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als gemailleerde
+rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond
+afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar
+donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en
+weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en
+zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd
+onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende
+sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles.
+
+ * * * * *
+
+De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten
+uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn
+binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke
+speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende
+melodien. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete
+gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht
+zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte
+voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot
+in het bosch. In het midden van het dichte woud--z ver was zij nog
+nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen
+en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht
+te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en
+koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende
+vlerken.
+
+Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien
+schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog
+nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet.
+
+De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1
+veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water,
+te midden der heerlijke waterlelin, zag hij de schoonste Alve, die hij
+ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende
+herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar
+zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend
+en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze
+tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het
+werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de
+liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde.
+
+Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone
+Alvenmaagd te begroeten.
+
+--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik
+niet ken.
+
+--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren
+naar uw gezang.
+
+--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als
+ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken.
+
+Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te
+zingen:
+
+ Alles teeder in den morgen.
+ 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend
+ Koestert zich in 't jonge licht;
+ D'aarde geurt als waar z' n gaarde,
+ Zoete lucht suist overal.
+
+ Teerder klinken nog van binnen
+ Alle stemmen van 't gemoed,
+ Dat van zacht gevoel doortinteld,
+ Rozengeurig, rozenkleurig,
+ Zwelt van geestdrifts zonnegloed.
+
+ Zon van buiten, zon van binnen,
+ Schoonheid heerscht er overal.
+
+--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks
+voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste
+geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare
+symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil
+wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is
+alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist
+het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en
+trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan
+welt bijna op in mijn oog!
+
+--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij,
+gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst?
+
+--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders;
+wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken.
+
+--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is
+dan de kunst niet alleen tot verrukking?
+
+--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien
+in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel
+aan mij voordoet.
+
+Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als
+twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos
+verzonken.
+
+--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa.
+
+--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van
+Verstand; en gij?
+
+--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen
+neerslaande,--dan zijn wij vijanden!
+
+--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u
+medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet
+weten van waar gij komt....
+
+--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood
+treuren.
+
+Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar
+boezem zwoegde onder den strijd.
+
+--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te
+verliezen?
+
+--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik
+hier komen, alsof ik ter jacht ging....
+
+Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven?
+
+ * * * * *
+
+Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen
+uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen,
+aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het
+zoete wederzien te kunnen genieten.
+
+Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is
+misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in
+hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen;
+maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand
+en Gevoel!
+
+Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder
+en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa,
+spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer
+gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij
+dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had,
+zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met
+haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het
+was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf
+driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het
+land van Gevoel.
+
+ * * * * *
+
+De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei
+gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends,
+vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak,
+bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken.
+
+Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning
+rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne
+slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat
+voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het
+gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk
+ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze
+meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens
+losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij
+tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde,
+wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en
+beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als
+het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en
+hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat
+eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan
+in de mythen van het nageslacht.
+
+De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen
+van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle
+toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan
+vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich
+verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst
+in zijn kabinet opzoeken.
+
+--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te
+storen....
+
+--Wat begeert gij?
+
+--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog.
+
+--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw.
+
+--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos.
+
+--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde
+mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?,
+
+--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke
+nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend
+verleidelijke zangen de onzen....
+
+--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor
+den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend
+geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de
+tooverzangen niets kunnen hooren.
+
+--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_....
+
+--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot,
+dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt!
+
+--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige
+gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan
+de uitslag schitterend kan zijn....
+
+En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde,
+waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij....
+
+ * * * * *
+
+Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig!
+
+De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare
+citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer
+zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de
+boomen, aan de vogels haar harteleed klagend.
+
+In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer,
+alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen
+heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te
+weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen
+werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens
+werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te
+herstellen.
+
+De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te
+lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren
+gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en
+fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich
+spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen
+in smartelijk gepeins verzonken.
+
+--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons?
+Gij moet ons redden.
+
+--En ik _zal_ u redden.
+
+Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een
+bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's
+konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en
+hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen
+loslaten.
+
+--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de
+onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke
+vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan
+duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_....
+
+ * * * * *
+
+Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het
+geheimzinnige beeld.
+
+Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde
+sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend
+graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar
+nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der
+aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp,
+op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden.
+Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en
+gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer
+hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene
+kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar
+nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der
+partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want
+het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er
+waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet
+kende.
+
+Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van
+elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren.
+
+ * * * * *
+
+--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer
+gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit
+door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld
+onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen.
+Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te
+openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard
+worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene
+glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die
+kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan
+zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de
+stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar,
+die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem....
+
+Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste
+woorden uitend.
+
+--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die
+gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot!
+
+--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over.
+
+--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar
+niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar
+maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage
+des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de
+schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft?
+
+--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig
+voor zich.
+
+--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik
+haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te
+spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of
+welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is
+geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en
+rust de gelukkige Sensorius en Parel.
+
+Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan
+werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren
+samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze
+Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos
+vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar
+zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met
+haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen,
+en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de
+grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou
+men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming
+van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van
+zijne vrijlating.
+
+Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg.
+Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen
+plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats
+overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk
+overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen
+brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier
+onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen.
+
+Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven,
+was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan,
+toen........................................ wat anders kondt gij van
+eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling,
+aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken
+van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal
+brak de brug onder hare voeten weg.
+
+Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen
+op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit.
+
+Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat
+zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles
+bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde,
+waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige
+woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker
+hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt!
+
+ * * * * *
+
+Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en
+zijn raad werd gebracht.
+
+Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het
+hier, en hoe onbevallig!
+
+Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste
+verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne
+weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodien, die,zij van een
+paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud
+en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten
+waren op hun granieten zetels.
+
+Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds
+alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen:
+alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen
+zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te
+zijn.
+
+--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat,
+ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan
+daarop volgen dan de dood?
+
+Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en
+ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der
+misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te
+gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii
+dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de
+koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan.
+
+Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een
+gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in
+tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste.
+
+--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend
+uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te
+begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze
+Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o
+wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij,
+dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was
+overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u
+om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den
+vrede laten.
+
+--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus
+stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des
+ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig.
+
+--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze.
+
+--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen.
+
+--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning!
+door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze
+dochter van u zal ondervinden.
+
+--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het
+mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is!
+
+Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij
+werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin.
+
+De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd;
+want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het
+gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos,
+maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men
+wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten
+waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de
+uitlevering van Logikos te onderhandelen.
+
+Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze,
+waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden.
+
+Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken.
+
+--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over
+allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten
+toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos
+schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was
+gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij
+te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder;
+bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik
+ben!
+
+--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen
+verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos,
+en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf
+medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had
+hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is
+daar, dat hij gevangen werd genomen.
+
+--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem
+verraden....
+
+--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en
+het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne
+gevangenneming, dat zij in zwijm viel.
+
+--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden
+Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer
+opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden
+hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten
+dooden; en wat hebt gij gedaan?
+
+--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde
+wijze schoorvoetend aan.
+
+--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met
+koel zelfbedwang; drin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die
+liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien
+hartstocht in hem laten bestaan?
+
+--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze.
+
+--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.
+
+ * * * * *
+
+--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze
+geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid
+vervallen kunnen!
+
+--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een
+raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de
+verte te vermoeden.
+
+--Wel! gij prikkelt mijn weetlust!
+
+--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of
+aandoeningen mij licht zouden bedwelmen....
+
+--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd.
+
+--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van
+dit onverstandige dwaze kind. Zzeer, ik moet het bekennen, dat ik
+allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende
+mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige
+dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe
+het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat;
+het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele
+speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik
+gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze
+natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die
+verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen
+ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik
+begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op
+mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend.
+
+--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar,
+als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de malin des
+verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor
+binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd,
+al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik.
+Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen?
+
+--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te
+wisselen.
+
+--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen
+Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen
+haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen.
+
+--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd
+en het verdere eischen.
+
+--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de
+beide gevangene ... en dan weer de oorlog!
+
+De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning
+Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling
+werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige
+Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling
+gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben.
+
+Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging
+geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van
+Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega
+het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk
+overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de
+wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht
+weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak
+verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij
+zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben;
+en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten,
+Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen
+konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat
+geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo
+spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar
+ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle
+toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel
+als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde
+plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar
+eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe
+bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene
+zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de
+andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer
+met takken en bloemen bestrooid werd.
+
+Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op
+het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar
+vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke
+zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van
+bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodien aan ter eere der
+wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende
+kruiden uit.
+
+Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht
+komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun
+Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder
+dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde
+denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil
+tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide
+vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te
+treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te
+zien.
+
+Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten
+stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook
+koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden
+gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de
+machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben
+Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen
+zij de brug op en in elkanders armen.
+
+--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde
+vastklemmende.
+
+--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende.
+
+Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote
+ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en
+daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld
+schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over
+de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen
+heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om
+te ontsnappen!
+
+Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt.
+
+Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met
+koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover
+elkander.
+
+--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan,
+kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en
+als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een
+stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef
+gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn
+oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten,
+ieder in zijn land.
+
+Nu treedt Aldebaran naast zijn meester.
+
+--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is
+een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet,
+heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die
+elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die
+vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide
+koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt
+voorspeld en gewild te zijn.
+
+--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die
+hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals
+alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer
+verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid,
+en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en
+hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt,
+begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor n oogenblik
+en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een
+voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid
+u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken
+dweper.
+
+--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid
+van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij
+handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen
+hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool
+behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare
+openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen.
+
+--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en
+het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide
+geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene
+edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven....
+
+--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn
+vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder
+zijn.
+
+--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht.
+
+--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare
+liefste stem, daar zijn zij n.
+
+Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter
+verzoening en ter verzekering van hun woord.
+
+ * * * * *
+
+Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien;
+de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de
+beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare
+vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen
+overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van
+Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in
+dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van
+de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en
+toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der
+twee gelieven te vieren.
+
+Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop
+ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en
+met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met
+rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige
+koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk
+van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar:
+
+ Schoon zijn de bloemen,
+
+zong Aldebaran.
+
+ Wijs zijn de bijen,
+
+sprak Logarithmus.
+
+ Geurig de nectar,
+
+zong de eerste weder.
+
+ Honig is nut,
+
+was het antwoord van den tweede.
+
+
+Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en
+voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten
+band vereenigen.
+
+De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de
+koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten
+aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar,
+en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde
+luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd
+nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig
+gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht,
+dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat
+de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in
+betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was
+er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de
+feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen
+ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen
+van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen
+toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en;
+niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook
+door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven
+zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het
+eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk
+zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een
+voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen
+bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk.
+
+Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide
+vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige
+koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het
+eerst gezien hadden.
+
+Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide
+landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden
+onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde.
+
+Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden
+worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en
+koningin kinderen verwekten.
+
+--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden
+weg weer op.
+
+--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw
+verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen.
+
+--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het
+eens een zoon n eene dochter waren?
+
+Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun
+beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat
+op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en
+Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, n geheel uit
+de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest.
+
+--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze
+huwelijk niet behoeven plaats te hebben.
+
+--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben,
+antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld
+geweest en te gelijk de vrede.
+
+En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt.
+
+Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en
+buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en
+niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook.
+
+Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten
+wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend
+rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard
+heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder
+de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige
+huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder
+aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG.
+
+
+Aan haar genien is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de
+eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige
+mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen,
+gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken.
+
+Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het
+verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het
+weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid
+betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige,
+alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat
+al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders
+waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding
+heeft ontvangen.
+
+Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan,
+wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren
+werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der
+bewonderende vereering.
+
+Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste
+vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij
+mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen.
+
+Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden
+is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het
+blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit
+slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een
+paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links
+paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets
+verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vr twee en eene halve
+eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die
+nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van
+Rhijn.
+
+In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der
+grootste steden der genieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net
+is," zegt naef haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen
+zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in
+vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is,
+tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck
+is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en
+grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden,
+had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de
+ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in
+1592 was het ravelijn vr die poort aan de stad getrokken en in een
+klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen
+van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede
+vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links
+daarbinnen lag de steeg, die gij kent.
+
+Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend
+burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst
+na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en
+met kinderen gezegend, dat huis in tween verbouwd. In het eene gedeelte
+woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen
+bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet,
+kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.
+
+Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk,
+staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere
+vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin
+buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen,
+waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf
+kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens
+spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der
+beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal
+jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen
+in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de
+tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't
+schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen
+morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien
+gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom
+de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen,
+boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het
+omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar
+steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar
+de groene saaien gordijnen.
+
+Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is
+geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders,
+ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen
+Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het
+schutblad des huisbijbels in:
+
+15 Juli 1606. _Rembrandt_.
+
+_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien
+naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders
+zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld
+zou de bewustheid hebben van het derven van een genie.
+
+Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de
+hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam
+neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid
+geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich
+den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder,
+beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals
+weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het
+menschelijk leven afspiegelt.
+
+De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn,
+geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het
+verledene mede.
+
+Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind
+opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende
+jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw.
+
+Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons
+met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een
+krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige
+worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde
+oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat;
+de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost
+en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting
+in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in
+reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis
+en kunst.
+
+Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat
+sterke licht.
+
+Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den
+aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid
+en de kiemen wortelen; aan de ne zij de Prins, zijne partij, het volk,
+de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de
+patricirs, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins
+en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en
+weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het
+bloed van een beroemd schavot.
+
+Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van
+Rembrandt en de eeuw.
+
+Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat
+de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid
+te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch,
+treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt.
+
+Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking
+had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der
+gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance
+gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan
+wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen
+geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder
+blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd
+soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die
+renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij
+gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide
+de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de
+vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der
+verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen.
+
+Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den
+schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens
+
+ Streng gelaat
+ Hem doet ontzachlijk zegepralen,
+
+gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien
+leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van
+penneconst.
+
+De schoonschrijverij was zeer geerd, en mannen als Gadelle, als Lukas
+Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich
+mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geerder nog door
+Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_.
+
+Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin
+de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne
+theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van
+den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische
+spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het
+groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht
+rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek
+getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er
+in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige
+hand zal hebben bot gevierd!
+
+Dn zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan,
+verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en
+de proeven van het ontkiemend talent.
+
+Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder
+trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met
+de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket
+uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol
+vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van
+het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen
+waren uitgestald.
+
+Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn
+der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het
+heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om
+het spreekwoord
+
+ Hoe schilder
+ Hoe wilder
+
+zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien
+doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Itali gekeerden Jacob
+Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn,
+Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan
+van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij
+opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook
+voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij
+Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten
+naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren
+sluier over getogen.
+
+Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide
+meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht,
+waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een
+bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_.
+
+Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken
+aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen
+bliksemstraal hielden, die opeens voor n oogenblik den nacht verbrak,
+het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als
+de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om
+niet weer onder te gaan.
+
+Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne
+lichtende kracht.
+
+Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken
+kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de
+natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu,
+is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en
+vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij
+bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige
+geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige.
+
+Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan
+graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling,
+daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den
+teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van
+lichtgloed, of samentrekken des lichts op n schitterend punt.
+
+Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen
+meesterschap.
+
+De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne
+verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en
+betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren.
+
+Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den
+geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste
+gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in
+zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den
+mensch der pozij.
+
+Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van
+het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang.
+
+Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij
+de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht
+genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen
+zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige
+leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene
+uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken
+ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde ide, maar als
+levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt,
+evenals het werkelijke, is dr om zijns zelfs wille, zonder ander doel
+dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid
+zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische
+volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve
+opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben
+doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn
+eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal
+ademt het u te gemoet.
+
+Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de
+zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de
+wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die
+zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons
+toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te
+moeten zijn.
+
+Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door
+den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige
+levensuiting, zoo rijk van handeling.
+
+De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld
+gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de
+middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafals loges, Michel Angelo's
+welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en
+dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is
+Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het
+mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In
+overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en
+als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in
+Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen
+als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van
+karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het
+feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke,
+meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige,
+treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch
+land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er
+op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang
+vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven,
+handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en
+opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als
+nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander
+der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk
+toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die
+voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is
+bij hem niet, hoe Simeon eens vr achttienhonderd jaren lofzong bij het
+kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe
+dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet
+het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij
+Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het
+mede.
+
+Z werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het
+dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute
+scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen
+tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat
+vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd
+weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen
+uitwerken.
+
+Hij heeft nog meer gedaan.
+
+Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de
+innigheid, noch de naefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke
+laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber
+tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar,
+in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus;
+verteederend naef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van
+hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den
+volke in de _Ecce Homo_.
+
+ * * * * *
+
+Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de
+geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot
+geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen,
+en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij
+ontstond en zich ontwikkelde.
+
+Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.
+
+
+ * * * * *
+
+
+MONA.
+
+
+In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een
+dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte
+uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon.
+De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke
+kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de
+tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte
+en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het
+huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur,
+en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin
+stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een
+zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte
+rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.
+
+Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen
+acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht
+van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en
+kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar
+dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de
+richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen,
+die op de knien vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel
+van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen
+voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar
+onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van
+het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed
+dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve
+vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve
+zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden
+opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der
+wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven,
+aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd
+oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat
+zichzelf ten doel is.
+
+--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en
+zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene
+getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.
+
+--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar
+schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene
+beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.
+
+Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den
+ezel niet op?
+
+--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw,
+onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer
+vermoeienis brengen.
+
+De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam
+den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak
+met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje
+droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en
+beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier
+verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en
+overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming
+de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door
+tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter
+andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden
+zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen
+brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf
+was de waar, die door de moeder moest verkocht worden.
+
+Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij
+naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren,
+hunne modellen te vinden.
+
+Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die
+de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek
+aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen
+volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij
+hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet
+veel acht op haar.
+
+Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets
+behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek
+van de schouders en opende geheel haar bovenkleed.
+
+Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden
+toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten.
+
+Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij
+daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar
+het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste
+zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door
+schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid.
+
+--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles
+hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable!
+
+De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en
+ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie
+op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en
+stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid
+en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De
+schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk
+op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos
+arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het
+schoone gelaat omhelsde.
+
+Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom
+niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer
+voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind
+de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood
+van har kind.
+
+--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte.
+Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en
+zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!
+
+Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op
+de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het
+geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor
+eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene
+kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's
+bidsnoer bevestigde.
+
+Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was
+de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws
+vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere
+blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een
+zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld
+overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen n heiligdom was
+ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.
+
+De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de
+Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor
+de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En
+dan was de dochter nog norsch en stug.
+
+--Wat prevelt gij toch, moeder?
+
+Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet
+voor haar ondankbaar kind.
+
+Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor
+verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor
+Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor
+Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_
+heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena
+geworden--zonder de boetvaardigheid.
+
+Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet
+zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het
+atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met
+dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op
+zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het
+improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij
+daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans
+rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden
+of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde
+hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat
+scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon!
+
+In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op
+speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene
+villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij
+kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven
+naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met
+al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was
+de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot
+wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het
+aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geerbiedigd, om hare gaven van
+zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht.
+
+Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en
+paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was
+opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in
+den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van
+kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der
+tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat
+er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en
+vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij
+had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds
+vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de
+gave der improvisatie.
+
+Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier,
+tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen
+het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij
+reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene
+verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts
+keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde
+hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon
+te stellen.
+
+Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band,
+die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte
+zijne schilderijen en studin ter verzending, en op een najaarsmorgen
+stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te
+hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome.
+
+Mona had hem zien vertrekken; vr het afscheid had zij menige
+hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen
+droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden
+der kale wanden barstte zij nu in tranen los.
+
+--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik
+gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene
+vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten!
+
+Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen
+zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare
+verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar
+leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die
+niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de
+toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen,
+en brak door eene hevige daad het verleden af.
+
+Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende,
+slingerde zij dien door het vertrek.
+
+--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht,
+maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u.
+
+ * * * * *
+
+Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden
+een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn
+vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de
+voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot
+zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van
+karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche
+toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de
+zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om
+daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en
+rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten
+gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van
+den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij
+een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep
+liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid
+doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning
+van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken
+hem nog slechts duister voor den geest stonden.
+
+Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had
+dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen
+Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die
+beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan.
+
+Thans bracht de vrijheid ze te zamen.
+
+De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee
+bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij
+bij elkander.
+
+Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held
+van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem
+meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar
+gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een
+deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd.
+
+Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al
+de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en
+zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet.
+
+Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studin had
+gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met
+Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden
+zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone
+streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te
+genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen
+zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar
+zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den
+laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar
+den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon
+en het verschiet als wilde doorboren.
+
+--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten
+staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet
+er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer
+ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!...
+
+--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden
+wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien;
+daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land.
+
+--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die
+bergen gaat de zon onder, Antonio!
+
+--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend
+en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde
+het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien!
+
+Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker,
+en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los.
+
+--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij
+verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij
+allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen
+hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en
+ik nooit meer iets van u hoore.
+
+--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij
+den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis....
+
+--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land z over
+vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen?
+
+--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb
+ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik
+verhelderde bij het spreken van die woorden.
+
+--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij
+verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien?
+
+--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk
+leven, die zich sterk doen voelen.
+
+--Welke?
+
+--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet
+ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft.
+
+ * * * * *
+
+Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog
+eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst
+naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die
+stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan,
+waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds
+laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in
+dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt
+werd, vingen zij den tocht aan.
+
+Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld.
+Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans
+lag al wat aan Itali herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer
+haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het
+hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken.
+
+Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder
+onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe
+Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen
+door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent
+doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze
+bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats
+hunner bestemming was.
+
+Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder
+hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven
+zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het
+burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude
+Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander
+hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb
+hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien.
+
+Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare
+verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van
+eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat
+het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat
+zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo
+hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van
+levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere
+persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden
+was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar
+tegenwoordigen gemoedstoestand.
+
+In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot
+zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in
+zachte verteedering versmolten.
+
+De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of
+compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters,
+guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn
+geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het
+bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen-
+en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen
+van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een
+dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen
+bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich
+uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een
+majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het
+gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime
+vlakte.
+
+--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat!
+
+Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het
+donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpozie.
+
+Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht
+en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond
+die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet
+tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar
+plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven,
+zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere
+aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel,
+die opborrelen uit het slijk.
+
+Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die
+teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze
+trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet
+wegsterven in het eindige!
+
+ * * * * *
+
+De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en
+menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het
+hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in
+zichzelve verzonken.
+
+--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome
+gegaan?
+
+--Wij kunstenaars plegen in Itali voedsel voor onzen geest te halen,
+onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons
+verborgen.
+
+--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di
+Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst
+gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder
+de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien
+uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat
+behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord
+hebben?
+
+--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk
+uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst
+moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden.
+
+--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan
+was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat
+reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms
+bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel
+altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet
+anders uitdrukken, liet zij er op volgen.
+
+--Het is het naeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de
+grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle
+kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het
+demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst
+niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de
+ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid.
+
+--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek
+zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees,
+dat zij mij niet willen ontvangen.
+
+Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een
+avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde,
+bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde
+dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het
+Kolbs beurt om verbaasd te zijn.
+
+--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige
+reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de
+uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen
+ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te
+keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen,
+dat is van mij, Mona, dat is mijn werk!
+
+Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte
+hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte
+licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te
+zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond
+bij zich noodde.
+
+Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een
+paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien
+had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee
+meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op
+elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters
+en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene
+iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en
+gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling
+van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden,
+toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had
+Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd.
+
+--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo
+meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den
+schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet
+bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen.
+
+Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen
+klapten van vreugde in de handen.
+
+--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl
+wordt een groot virtuoos!
+
+--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid
+verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat
+wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons
+door zijne werken toch bekend was.
+
+Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken
+componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naeve
+openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige,
+want Kolb had hem zijne hulp toegezegd.
+
+Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen,
+stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich
+neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde
+deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid
+overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der
+binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt
+in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder
+gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven.
+
+De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te
+spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving,
+dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene
+hand gevat.
+
+Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest
+door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden
+gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden
+vertolkt.
+
+Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den
+grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam
+oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op
+het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale
+schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met
+zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te
+verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met
+vastheid:
+
+--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons
+weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve,
+als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als
+wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u
+in het hart.
+
+Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht,
+en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek.
+
+Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te
+schreien, het gelaat in de kussens verborgen.
+
+ * * * * *
+
+Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had
+nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij
+was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren
+onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel
+Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen
+leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt
+en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als
+Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden:
+
+--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara
+meer schoon vindt.
+
+En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen
+naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig
+beeldhouwwerk!
+
+Carl wilde mede naar Itali.
+
+--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn
+vader,--thans zal ik mijn weg wel maken.
+
+Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw
+beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar
+bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en
+als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke
+Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets
+feestelijks en plechtigs behouden.
+
+Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied
+voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de
+handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in
+feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel
+zijner kinderen.
+
+--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart;
+zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken
+bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij
+behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn.
+
+Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze
+was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te
+ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar,
+waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het
+leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had
+berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Itali gemaakt
+had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn
+land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp
+verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij
+was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar
+ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd.
+
+Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis
+in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot
+werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen
+was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou
+wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen
+hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar
+het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag.
+
+--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons
+verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht,
+naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit
+weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op
+over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij
+heengebracht!
+
+Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de
+overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld
+over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij
+begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar.
+
+Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen.
+
+--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was,
+eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud
+was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige
+maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk,
+akelig....
+
+Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was
+ijlende.
+
+ * * * * *
+
+Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd.
+
+--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer
+opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat
+doen zij bij mij, wat willen zij mij doen?
+
+--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en
+Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen
+beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar
+een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare
+hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos
+wat rustiger neergelegd.
+
+De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp,
+die alleen liefde schenken kan.
+
+Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant,
+die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit
+gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft
+het heimwee, en zij _moet_ naar haar land.
+
+Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona
+boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij;
+hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met
+droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen
+boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam
+scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen
+en begroef het gelaat in beide handen.
+
+De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van
+Kolb tot kapelmeester te Praag.
+
+ * * * * *
+
+Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.
+
+Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij
+zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende
+denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk
+beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke
+opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht
+toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te
+brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land
+had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde
+niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de
+krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij
+voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag
+tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland
+herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo
+spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn
+geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die
+hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker.
+Deze evenwel schonk hem de helft terug.
+
+--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit z
+schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste
+kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou.
+
+Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had
+gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien
+aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn
+met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit
+meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij
+gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had,
+geen ouders als zij, geen huiselijken kring.
+
+Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de
+betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij
+vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare
+kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in
+hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof
+tusschen haar en zich.
+
+Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte
+en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen
+namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet
+gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.
+
+Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog n blik
+uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het
+oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn
+spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de
+vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen
+schwrmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger
+en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een
+heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en
+distels.
+
+ * * * * *
+
+Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij
+plotseling hare uitwerkselen zien.
+
+Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken,
+die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen
+man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig
+levensonderhoud verwerft?
+
+Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van
+kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare
+gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw
+geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?
+
+Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche
+schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van
+kunst en genie?
+
+Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een
+greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van
+de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het
+er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor
+eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal
+opmerkzaam n blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een
+balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan
+de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige
+genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen
+baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der
+improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige
+improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot
+wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.
+
+ * * * * *
+
+Toch zijn zij meer dan zij waren.
+
+De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de
+naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door
+eene ruwe hand wakker geschud.
+
+Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het
+gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die
+nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het
+lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de
+grenzen van Itali.
+
+--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen,
+die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.
+
+ Passando il male, sperando il bene,
+ Il tempo passa, la morte vienne,
+
+sprak zij met een bitteren glimlach.
+
+--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij
+zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben
+wij de verdere toppen bereikt; nog n dag en wij dalen in de vlakte en
+de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.
+
+--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio,
+het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding
+gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op
+vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik
+gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar
+ik kan niet, ik weet het niet!
+
+De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid,
+stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij
+een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het
+verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af,
+die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij
+streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken.
+Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de
+oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de
+grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem
+verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is
+het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die
+levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de
+incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van
+het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt,
+die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere
+levensopvatting.
+
+Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong
+het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot
+geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer
+druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens
+was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische
+klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven
+gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als
+laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen
+de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd
+hart gesust tot een zachten sluimer.
+
+ * * * * *
+
+De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog
+niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken
+en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won
+nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en
+sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms
+werd die foltering ondraaglijk.
+
+Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot,
+en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich
+bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar
+boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van
+verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van
+kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en
+vervallen bogen der ramen.
+
+--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij
+mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het
+ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat
+ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de
+pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom
+keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is
+verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten
+der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn
+onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden.
+
+Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat
+het trommelvel barstte.
+
+Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem.
+
+--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst.
+
+Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den
+afgrond.
+
+--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona!
+
+Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van
+droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een
+wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren.
+
+--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare
+nesten onder dezen dorpel.
+
+--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet
+zoo voorover.
+
+--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die
+steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af,
+zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij
+luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag
+onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de
+kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die
+er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid.
+
+Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het
+bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen
+een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en
+begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op
+rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles
+gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte,
+die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd,
+voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon
+doen overslaan.
+
+Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees,
+dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood.
+
+--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond
+en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het
+draait en golft!
+
+--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende.
+
+Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan
+zijne voeten, en hij, terwijl zijne knien knikten, veegde zich het
+angstzweet van het gelaat.
+
+Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde,
+toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar
+was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden
+begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon
+vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest
+verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens
+stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen,
+ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver
+en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp.
+De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw
+met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in
+een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp
+de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij,
+en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die
+haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd
+niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd
+vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te
+knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar
+zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op.
+
+De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen
+Mona kalmte en herstel te schenken.
+
+Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider
+lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet
+handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een
+enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder
+niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen
+man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin
+plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij
+over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun
+gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen
+man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit
+te storten.
+
+Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter
+des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de
+schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich
+daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk
+huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet
+stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich
+alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den
+priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het
+omspitten van den grond.
+
+Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe.
+
+--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij.
+
+--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust,
+gij, die zoo heilig zijt.
+
+--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd
+strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen:
+maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd.
+
+--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de knien vallende,
+als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt.
+
+--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde
+hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten
+kan?
+
+Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg.
+
+--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd
+leggende.
+
+--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren
+bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was,
+heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was.
+In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van
+weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome....
+
+--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk,
+die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat
+gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend.
+
+Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch
+bleek te wachten, tot zij voortging.
+
+--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik
+geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de
+Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had
+weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik
+herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o
+vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep
+gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der
+heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt
+er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het
+afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden?
+
+De pater zweeg geruimen tijd.
+
+--Daar is n middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat
+zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in
+u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof
+heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal
+van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat
+ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek
+onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen
+hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het
+bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid
+kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe
+uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen
+en een beteren kamp met de wereld te strijden.
+
+ * * * * *
+
+Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid
+tot den verderen tocht.
+
+--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen?
+
+Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken!
+
+--Alleen?
+
+Zij knikte toestemmend.
+
+--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen
+trek om de lippen.
+
+--Antonio! maak het mij niet te zwaar!
+
+Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had
+kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken.
+
+Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio,
+werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen,
+tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar
+voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde:
+
+--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan
+weder.
+
+Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid
+voorgoed.
+
+Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in
+zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij
+in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die,
+het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund.
+
+
+
+
+
+
+End of Project Gutenberg's Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+***** This file should be named 17554-8.txt or 17554-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/7/5/5/17554/
+
+Produced by Marc D'Hooghe, marcdh@pandora.be.
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/17554-8.zip b/old/17554-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..cda153b
--- /dev/null
+++ b/old/17554-8.zip
Binary files differ
diff --git a/old/17554.txt b/old/17554.txt
new file mode 100644
index 0000000..0910151
--- /dev/null
+++ b/old/17554.txt
@@ -0,0 +1,9862 @@
+The Project Gutenberg EBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Vogels van diverse pluimage
+
+Author: Carel Vosmaer
+
+Release Date: January 23, 2006 [EBook #17554]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ASCII
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+
+
+
+Produced by Marc D'Hooghe.
+
+
+
+
+VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE
+
+door
+
+CAREL VOSMAER
+
+
+ * * * * *
+
+GEILLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS
+
+ * * * * *
+
+INLEIDING.
+
+
+Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord,
+dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo
+mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen.
+Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden
+nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie
+beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene.
+
+Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is
+Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hierogliefen.
+Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hierogliefen
+zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen?
+Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch
+voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een
+gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift.
+Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van
+het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede
+dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich
+namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde
+dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder
+seculariseerde en algemeen menschelijk maakte.
+
+En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei
+men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige
+verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek
+te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen
+jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken
+om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar
+weinige zijn duurzamer.
+
+ * * * * *
+
+Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde
+gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken,
+waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren
+novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al
+eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten,
+verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude
+illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm
+is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt,
+waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den
+komischen vloek van Bilderdijk:
+
+ Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien,
+ Beelde aap of hond in kouden steendruk uit,
+ Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien
+ En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit!
+ .................................................
+ Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien!
+
+Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo
+elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde
+kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan
+elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het
+bespottelijke van het verouderen verheft.
+
+En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt
+men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis
+onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt
+of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen
+nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven,
+ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt
+is, omdat wij het niet laten kunnen.
+
+En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en
+gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in
+eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieen. Dus een
+minder volstrekte maat genomen.
+
+Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden
+gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die
+novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen
+gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van
+een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets
+teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der
+taal?
+
+Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen
+de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de
+_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel
+leggende, zeide:
+
+--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die
+stukken voor een herdruk goed vindt.
+
+--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop
+doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar....
+
+Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van
+mijzelven.
+
+Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide:
+
+--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen
+of je ze nog eens wilt laten drukken.
+
+Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is.
+
+Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een
+berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij
+waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is
+ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele
+boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde,
+namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt
+worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een
+schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne
+geschriften.
+
+Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en
+deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men
+er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere
+letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het
+boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet.
+
+Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen
+verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed
+opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is
+een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte
+kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave,
+naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk,
+gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met
+verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer.
+Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft
+eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen.
+Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist
+nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese,
+eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte
+speculatie blijken, die de kosten niet loonde.
+
+Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven
+en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen
+verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den
+smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig
+degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en
+het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd
+exploiteerde.
+
+De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij
+even goed als nieuw.
+
+Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en
+te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn
+voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het
+fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van
+slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende
+worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd
+en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is,
+heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid
+eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en
+hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te
+pronken en te verleiden.
+
+Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken.
+Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de
+puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar
+verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede
+qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel
+en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de
+markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige
+stemming.
+
+Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs
+zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik
+liever geen namen noemen.
+
+De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de
+werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te
+onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich
+vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede
+gepronkt kunnen worden.
+
+ * * * * *
+
+Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij
+verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een
+gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een
+boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem
+bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden,
+en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje
+mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen
+beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de
+gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het
+kindeke Jezus in zijne armen hield.
+
+Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen
+de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste
+aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan
+de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en
+vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en
+bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld
+door.
+
+Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu
+opeens weer voor mij zag.
+
+--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.
+
+--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat
+niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien.
+
+--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden?
+
+--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee
+aankomen?
+
+--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft
+juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.
+
+--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere
+vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen
+kunnen.
+
+ * * * * *
+
+En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor
+mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak
+veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten
+zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van
+aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor
+mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:
+
+"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het
+was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn
+ingewand bitter."
+
+Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven;
+jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de
+schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en
+de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn
+gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan
+wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de
+droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft
+een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden
+en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin
+wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en
+onvoldaanheid.
+
+Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is
+begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en
+telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort,
+verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en
+eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude
+portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten
+komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen
+zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?
+
+En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als,
+vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te
+voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere
+gemoeds-orchydaeen, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt
+gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen
+weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van
+vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters
+zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke,
+onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel
+vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij
+het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur,
+vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel
+asch.
+
+Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de
+nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.
+
+Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig
+leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en
+geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met
+gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar
+daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker,
+sterker en bestand tegen weer en wind.
+
+Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met
+de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat
+oordeelt het heden over het verledene?
+
+Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan
+het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter
+acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest
+gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden.
+Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde
+zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven.
+Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden?
+
+En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook
+in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner
+phantasie.
+
+Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor
+anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas
+ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en
+daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets
+transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts
+gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw
+de wereld in?
+
+Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem,
+der eigenliefde, en moeten wij vreezen:
+
+ Nochtans 't geschiet op liste,
+ Alzoo ik mercken kan,
+ Daer praet een blau sophiste
+ Met den armen lettermann.
+
+ * * * * *
+
+Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige
+bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier
+slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog
+goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven;
+ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte
+hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu,
+na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun
+gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen
+maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te
+zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene
+kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al
+mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in
+eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in
+de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene
+veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder
+zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.
+
+Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt
+uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen
+sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.
+
+Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen
+vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun
+koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw
+duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot
+en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.
+
+De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige
+schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en
+het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij
+het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.
+
+Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,
+
+ Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.
+
+Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe
+men dat volkje moet toespreken:
+
+ Ehophophophophophophophophophop
+ Io io, ito ito ito ito
+ Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,
+ Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk
+ Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,
+ Zaadkorrellezende bent,
+ Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,
+ Die in scharen de voren
+ Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt
+ Lieflijk met zoeten zang
+ Tio tio tio tio tio tio tio tio
+ Wie er van u in de tuinen en klimop
+ twijgen het voedsel u leest,
+ Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbezienpikkers,
+ Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,
+ Trioto trioto totobrix.
+ Die, op de lage moerassen, de bijtende
+ Muggen opsnapt, of de waterstreken
+ Bewoont en het schoon Marathonische grasland,
+ Vogel, gij bontgevleugelde,
+ Hazelhoen, hazelhoen,
+ Gij ook, die over den golfslag der zeeen
+ Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.
+ Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!
+ Al de geslachten verzaamlen wij hier nu
+ Van 't langhalzig vogelenvolkjen.
+ Want, hier komt een wijze grijsaard,
+ Vol van nieuwheid,
+ Nieuwe dingen komt hij stichten.
+ Komt hier ter vergaadring allen,
+ Haast u, haast u, haast u, haast u,
+ Torotorotorotorotorotix
+ Kikkabau, kikkabau,
+ Torotorotorotorolililix!
+
+Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes,
+is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en
+gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_.
+
+Ik mag van deze "lustige, gefluegelte buntgefiederte Dichtung," zooals
+Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de
+domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is
+misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, gefluegelte,
+buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's
+Papagenen--melodieen! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van
+schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters
+had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in
+zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid
+aanschouwt.
+
+Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a
+Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout,
+vol dolle idealen en snijdende parodieen, met wat obsceniteiten,
+afgewisseld door de zangerigste melodieen--fijne poezie en
+nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden,
+eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen,
+terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte.
+Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar
+exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en
+Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.
+
+Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te
+zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden
+niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in
+de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem
+voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte,
+zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar
+stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen
+de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en
+klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de
+hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de
+vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve
+zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich
+in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en
+heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad
+bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot
+de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de
+heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met
+vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt
+koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad.
+
+Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei
+verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs
+op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de
+hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm
+verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens
+macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer
+omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag.
+
+Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos,
+een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen
+beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat
+voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den
+lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is
+geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den
+heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al
+toe.
+
+Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot
+vrouw geven.
+
+Onmogelijk, zegt Poseidoon.
+
+Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te
+halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken.
+
+Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre
+schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij
+zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke
+geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te
+gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen
+Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia.
+
+En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.
+
+Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de
+gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?
+
+Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten,
+dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met
+een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den
+ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft
+van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.
+
+
+NOTEN:
+
+[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst
+in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had
+gezien.
+
+[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland,
+1856
+
+ * * * * *
+
+
+TWEE KUNSTENAARS.
+
+
+Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij
+woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den
+bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn
+denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en
+de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij
+spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de
+heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poezie der
+kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond
+door hen de liefelijkste wereld.
+
+Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is.
+Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de
+wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te
+werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet
+denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.
+
+En de geesten verdwenen.
+
+Hoe verdwenen zij?
+
+Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij
+dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon
+is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger
+wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu
+beter.
+
+En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog
+twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is
+alleen schors, spint en hout.
+
+Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan
+moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en
+toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te
+morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen
+geest in; ook in de kunst is geen geest.
+
+Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen
+bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men
+niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo.
+
+In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht
+spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn,
+die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn.
+
+--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom
+komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei
+goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten?
+
+--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen.
+
+Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op
+aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste
+der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer
+geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en
+zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve
+al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden
+niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil
+en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in
+het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de
+reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als
+geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op
+bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame
+gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende,
+gierende en jankende door de nachtelijke duisternis.
+
+De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger
+wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk
+tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de
+zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder
+de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts
+uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen.
+
+Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de
+beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de
+geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te
+voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de
+velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en
+dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de
+suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen
+door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek;
+zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn
+hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende.
+
+Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest.
+
+ * * * * *
+
+Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee
+van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren.
+
+--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn
+moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt!
+
+--Ik heet Lucht, zeide de een.
+
+--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst.
+
+--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet
+anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen
+en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een
+besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn
+hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt
+gij nog iets meer dan natuurwetten?
+
+--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en
+drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de
+aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke
+dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in
+stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de
+rust van den winter bereid.
+
+--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met
+eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige
+arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en
+algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook
+kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat
+begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo
+neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd
+was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op
+de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare
+kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij
+onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een
+bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der
+boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze
+met kunstzin beschouwd?
+
+--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en
+meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit
+scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men
+schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het
+heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst
+tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.
+
+--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht.
+Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten,
+drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer
+van ons, omdat of stoffelijke armoede, of armoede des geestes hen
+onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.
+
+--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?
+
+--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees
+voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals
+het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?
+
+Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af
+en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik
+ontdekte toen een treffend schouwspel.
+
+--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.
+
+--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot,
+het is loutere liefde voor het schoone.
+
+--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags
+hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk
+licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun
+kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben,
+slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke
+kunst!
+
+Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de
+middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de
+glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van
+hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de
+kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en
+hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.
+
+Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de
+straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de
+geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.
+
+--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij
+neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar
+morgen zult gij onze werken zien.
+
+ * * * * *
+
+--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst
+ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden!
+
+Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.
+
+Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten.
+Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst
+had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van
+ideeen hadden, die onuitputtelijk was.
+
+Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van
+breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.
+
+Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen
+plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten
+uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op
+het glas.
+
+Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloe's en cactussen
+na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het
+morgenland, de wieg des menschdoms.
+
+Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van
+hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de
+schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en
+werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid
+voortgebracht.
+
+Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor
+rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan
+zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele
+zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar
+geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die
+met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare
+gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.
+
+Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was,
+doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te
+werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren,
+cactussen, cederen, palmen, orchydaeen, en wat al meer, vreemder en
+zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen;
+fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de
+geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het
+was immers maar kunstwerk!
+
+Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel
+de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij
+doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog
+treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer
+zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging
+hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het
+minste nut in.
+
+Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste
+versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er
+ongevoelig voor.
+
+Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht
+van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en
+prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.
+
+Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men
+ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.
+
+Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren
+de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo
+ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof
+tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden
+gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de
+ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg,
+zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en
+weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin
+om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne
+bestemming vervullen.
+
+ * * * * *
+
+Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen
+vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk
+zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde
+tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de
+bloemen en planten nieuwe gloed en verven.
+
+Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de
+gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt
+zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn
+toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de
+aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den
+eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die
+kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een
+liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de
+betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen,
+edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd,
+als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone
+kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens
+groot en liefelijk geweest is.
+
+Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel
+is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het
+nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet
+bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat.
+
+Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons
+te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij
+beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig
+werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt
+zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het
+scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken
+vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst
+verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de
+eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het
+oor:
+
+--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen
+weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender,
+en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen
+die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij:
+hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij
+zijn eeuwig!
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN OUDE STRIJD.
+
+
+Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische
+_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel
+diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der
+handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft
+niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen
+leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij
+elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de
+overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw
+leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de
+verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den
+onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane
+ontwikkelt zich een nieuwe groei.
+
+Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en
+elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven
+en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de
+bijzondere vormen, waarin zij optreedt.
+
+Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten
+doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet.
+Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het
+leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende,
+twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie
+huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen
+dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen
+kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet
+begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de
+uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken
+niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de
+haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk
+zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om
+van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen.
+
+De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te
+berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven,
+waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan
+weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk
+volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne
+machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien
+greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en
+de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der
+tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder,
+moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen
+schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel
+schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten
+van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan
+weer in de gewone plooien.
+
+Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige
+gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten,
+en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als
+iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit.
+
+Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende
+komen wij in een dorp.
+
+De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten
+in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het
+open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter
+in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw;
+worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de
+toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene
+heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine
+broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een
+schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in
+eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van
+de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men
+ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes,
+eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen
+naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar
+wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar
+drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee
+bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van
+de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En
+waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang
+tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen
+nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere
+oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaisme
+en naiefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en
+verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige
+onderschriften:
+
+ Moeder zeit wel dat is fraai
+ Daar zit hij in de eetschapraai.
+
+Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de
+groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die
+oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje
+zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het
+was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed
+uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik
+dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering
+aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een
+Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe
+namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter
+niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer
+kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk
+figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar
+zij ook neerkwamen.
+
+Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten:
+van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine
+jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan
+begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige
+beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat
+ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen
+van den goeden man.
+
+Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het
+oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote
+medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en
+staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de
+kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen
+wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering
+hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd;
+zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt.
+Alles is verzegeld, maar eene kast met hardgeel geverfde deuren niet, en
+als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even
+ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend
+of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere
+uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge
+ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt
+niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van
+het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed,
+voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep
+rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare
+vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de
+flesch gebroken is.
+
+Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt;
+acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd
+wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen;
+paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers;
+en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en
+dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van
+hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen
+groet.
+
+ * * * * *
+
+Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven
+en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den
+openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden,
+tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje
+aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een
+doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een
+keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen
+heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en
+alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge
+meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij
+deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de
+overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep
+zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden.
+
+--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht,
+dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde.
+
+--Dat is hij net, zuchtte eene andere.
+
+--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde.
+
+--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat
+de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw
+Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of
+eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster
+tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze
+weg.
+
+--Wat zeg je, me lieve mensch!
+
+--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in
+'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te
+overdenken.
+
+--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar
+zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een
+mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet
+oordeelen, de Heer heeft het oordeel.
+
+Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene,
+kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet.
+
+Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te
+verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd
+levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid
+of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een
+aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had.
+
+--Heeft hij iets beschreven?
+
+--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij
+achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.
+
+--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was
+altijd wel wat losjes met 't geld.
+
+--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed
+op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig
+toekomt!
+
+--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij
+had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen,
+ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.
+
+Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook
+reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne
+onverstoorbare rust.
+
+--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en
+afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl
+zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden
+behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig
+was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog,
+toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.
+
+Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en
+zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat
+alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend
+is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.
+
+Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een
+bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde
+oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der
+aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot
+erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd
+gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de
+laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van
+zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.
+
+--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de
+notaris.
+
+Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was
+het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks
+hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en
+niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman,
+misschien met bespotting, zouden verkocht worden.
+
+Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar
+heeft ingegeven!
+
+Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald,
+omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en
+stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en
+bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts
+voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade,
+die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de
+invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam.
+
+Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de
+belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen.
+
+--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier.
+
+--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet
+eerst de fok opzetten.
+
+Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden
+randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede
+chagrijnen doos wordt gehaald.
+
+De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde
+volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig
+begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de
+linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij
+over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam
+moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen
+inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt,
+buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander
+afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog
+eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en
+weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij
+den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal
+zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook
+voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die
+er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei
+niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een
+hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten
+de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu
+volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en
+afgeknabbeld als oude munten.
+
+De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den
+linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer
+gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op
+het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen
+te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken.
+
+Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen
+met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier
+houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den
+schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt
+in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat:
+
+ _Korstiaan Krul_.
+
+--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de
+notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het
+gegraveerd ware.
+
+Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder
+de overige belanghebbenden.
+
+Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te
+merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de
+stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het
+leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid,
+binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel
+en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat
+buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het
+geopende venster te schrijven, en de verkoop begint.
+
+De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar
+eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de
+voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de
+hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas
+weggevlogen,--komaan, van een gulden af, een gulden, om achttien
+stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om
+twaalf,--(langzamer) om elf, om tien....
+
+--Mijn! wordt er gegild.
+
+--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn.
+
+Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen
+achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze
+aardigheid volgde.
+
+Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene
+onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens,
+wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee
+gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper,
+acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz.
+
+Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht.
+
+--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, een gulden
+voor van Dorsen, he? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de
+eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van
+Leeuwen.
+
+En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de
+andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden.
+
+Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de
+omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen,
+en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van
+een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der
+erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en
+baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden,
+zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de
+voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl
+daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der
+menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu
+eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht"
+aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte
+vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;"
+of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn
+antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan
+naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de
+groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de
+kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is
+weder afgeweven.
+
+In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had
+met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en
+verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw.
+Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de
+bloemen, en het onkruid van den ander.
+
+ * * * * *
+
+De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land,
+dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd
+met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen
+wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde
+zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom,
+stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend.
+Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud
+Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard,
+en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd
+werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte
+Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het
+was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen,
+die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en
+grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende
+hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid,
+die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of
+ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand
+overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten
+de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen,
+gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude
+stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.
+
+Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden
+weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch
+gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar
+niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de
+hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de
+eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en
+hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een
+hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl
+haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak
+duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke
+beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.
+
+De wandelaar ging naar haar toe.
+
+--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij
+droevig.
+
+--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.
+
+--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk,
+werk te vinden.
+
+--Gaf hij u werk?
+
+--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd
+bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....
+
+--Waar vandaan?
+
+--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de
+verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken,
+zoo ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier
+kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij
+zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met
+gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij
+jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en
+strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!)
+... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik
+had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het
+onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender,
+mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in
+plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij
+liepen,--maar de baas zag dit niet.
+
+Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik,
+toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik
+haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik
+weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst
+had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en
+redde ons toch weer....
+
+Er waren eenige oogenblikken van stilte.
+
+--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten
+worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het
+graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde
+ging zij vertrekken.
+
+O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al
+gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de
+eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche
+dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet
+verwerpelijk exemplaar gevonden.
+
+--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de
+vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van
+mij aannemen, en mijner gedenken?
+
+Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad
+voort, den langen weg op, die voor hem lag.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EENE PREEK IN 1629.
+
+
+ DE PREEK.
+
+ _Hebt God lief met geheel uwe ziel.
+ Hebt uwen medemensch lief als u zelven.
+ Daar is geen grooter gebod dan deze twee_.
+
+Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de
+huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den
+bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien,
+waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk
+onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die
+schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit
+al deze boeken had weggescheurd.
+
+Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der
+verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag
+aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de
+"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort
+geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden
+zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont
+der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis
+van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden,
+al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de
+sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig
+gezicht! de voor zichzelf geeischte en nauwelijks verkregene, met de
+uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor
+enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen
+aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan
+zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in
+lijden, streven en overwinnen, op te leggen.
+
+Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den
+boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er
+is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat
+men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met
+opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met
+wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men
+nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.
+
+Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal
+woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de
+eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen
+voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile
+schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het
+groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de
+kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden
+der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de
+bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden
+geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden
+gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast,
+verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te
+worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de
+vunzige lucht en verstikte onder het onkruid.
+
+Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout
+vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden
+het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok,
+wraak en vijandschap vervulde.
+
+Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig:
+dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot
+de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide
+Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het
+voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en
+stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche
+duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en
+slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het
+onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch
+gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en
+jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij
+ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan
+kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op.
+
+Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is
+het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt,
+den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op
+de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de
+getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht
+uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op
+gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de
+vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij
+hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen,
+en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet
+door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten
+opgenomen en schieten daar welig op.
+
+Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar
+lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een
+liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de
+mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat
+wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627
+reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te
+vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen
+waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins,
+hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als
+gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en
+gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de
+verdrukten gehandhaafd.
+
+Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde
+gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer
+laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam
+gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den
+preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat
+men het Trojaansche paard had binnengehaald!_"
+
+In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten
+den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin
+hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke
+aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging
+ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet
+heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des
+stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide
+altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit
+zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo
+niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:
+
+ Malle Jantje
+ Kerkgezantje,
+ Ik u vraag:
+ Waarom huilt gij?
+ Waarom pruilt gij
+ In den Haag?
+ Is 't uit ijver?
+ Krijt vrij stijver.
+ Maar ik meen,
+ Dat het kussen
+ U zou sussen
+ Wel in vreen.
+
+Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd
+bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf
+Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg
+af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf
+bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de
+vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin
+had.
+
+Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle
+zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar
+eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den
+Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras
+bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van
+dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_
+een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene
+ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw
+nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige
+voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch
+samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij
+niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef,
+aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van
+zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de
+Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds
+machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene
+zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens
+gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik
+in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint
+voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.
+
+Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een
+fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet
+minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze
+modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.
+
+Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_
+zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje
+gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor
+krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt.
+Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen
+wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den
+fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:
+
+ Een over-laden oor met oude-moeders beenen,
+ Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;
+ Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;
+ Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;
+ Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;
+ Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;
+ Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;
+ Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;
+ Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.
+
+Hij vergeet ook niet
+
+ ..................... 't pinceel dat geven zal,
+ Dat de natuur vergat .........................
+
+Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege
+opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den
+rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en
+paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met
+juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm
+hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.
+
+Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met
+den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van
+meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de
+fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen
+sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede
+rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten
+schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van
+verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere
+_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken.
+
+Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de
+aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde
+luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte,
+tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers,
+die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de
+hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.
+
+--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te
+leunen, aan zijn buurman.
+
+--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als
+gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder
+opwekkenden aard.
+
+--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede
+spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol
+ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....
+
+De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht
+deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden,
+want men moest voorzichtig zijn in die dagen.
+
+--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging
+de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal
+laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren
+burgemeesters!
+
+Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had
+aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de
+ware kerk dienen moest.
+
+--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker,
+op een toon, die lof noch blaam, aanduidde.
+
+--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken
+zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen
+voor burgemeesters ontboden.
+
+--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had
+uitgevaren....
+
+--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind
+zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen.
+
+--Is dat burgemeester Geelvink?
+
+--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en
+wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al
+met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank.
+
+--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den
+wettigen magistraat.
+
+--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en
+zijn buurman met wantrouwen aanziende.
+
+--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze.
+
+--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had
+zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten.
+
+De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op
+de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats
+genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een
+vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat
+laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat,
+met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende
+wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met
+sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men,
+wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller
+oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone
+en edele geopend is.
+
+Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens
+psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken.
+
+Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw
+lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding
+der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij
+rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van
+anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en
+geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren
+wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te
+beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking
+tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen?
+
+Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook
+boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult
+overtreffen?
+
+Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld,
+zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die
+metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen
+sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten,
+dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood
+gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de
+bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is
+het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en
+twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het
+aangezicht werpt.
+
+Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die
+vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit,
+dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen
+in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe
+geestelijke heerschzucht naar een hierachischen invloed haakt zooals gij
+dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze
+koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat
+gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve
+van uwe zaak.
+
+De prediker heeft den tekst gelezen:
+
+1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden
+hadden_.
+
+Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje
+zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst
+is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter
+zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den
+dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten?
+Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren
+nog steeds de _question brulante_, de grootste bewegende kracht dier
+dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond.
+
+Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot
+kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd
+voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor
+burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een
+Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen
+paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de
+vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk,
+gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd
+stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim
+ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende
+schotschriften onder de gemeente verspreid--petitien--en de gemoederen
+waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel
+beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van
+eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van
+regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus
+en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de
+synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste
+adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen
+en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die
+religie was.
+
+Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en
+ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich
+weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel
+vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en
+invloeden gestookt werd.
+
+Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen
+tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten
+toon had zien hangen:
+
+ _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden?
+ _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden,
+ Gezworen aen haer overheden.
+ B. Dat dient als onkruid uitgewied,
+ Ons Zalichmaeker leert dit niet,
+ Die 't volk gehoorzaemheit gebiet.
+ Wie port haar aen tot zulke ranken?
+ S. De boden van Synodes banken.
+
+Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw,
+toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot:
+
+ S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen,
+ Stadsbeedlaar die nu opgewassen
+ Zijn voesterheeren wil verbassen.
+ B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt,
+ Gebraden en met Smout gedroopt,
+ 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt.
+
+En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn
+medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat
+wij ook de onze zullen besluiten.
+
+De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een
+einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen
+garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden
+vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten
+veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te
+vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd
+en gecanoniseerd.
+
+De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder
+kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe
+aanraking zou ze weder openrijten.
+
+ * * * * *
+
+Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van
+dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt:
+hij had de geschiedenissen van Israel verhaald, hoe Rehabeam koning
+geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de
+ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe
+hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te
+onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de
+predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren
+ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was
+dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)
+
+Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israel de
+ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en
+hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd
+rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij
+hij zich naar burgemeesters bank wendde:
+
+--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen,
+sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie
+verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons
+met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer
+hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze
+bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem
+zeide: zijt gij de beroerder Israels?
+
+Toen zeide Elia: lk heb Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders
+huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baaelim navolgt.
+
+Wie zijn de beroerders in Israel? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand
+tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den
+raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht!
+Gij luistert naar een hoop poeten en orateurs en juristen, die hunne
+dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de
+Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad
+en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen
+herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij
+raadslagen!
+
+Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt
+die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want
+de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug
+van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze
+geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!--
+
+ * * * * *
+
+Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven
+gedurende de preek?
+
+Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat,
+een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had
+gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet
+had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie
+het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten
+verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig
+rijpen en vrucht dragen.
+
+ * * * * *
+
+DE MAGISTRAAT.
+
+Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als
+kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de
+klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een
+nieuw te stichten, deed men het nog maar met het
+
+ Aeloud Stadhuis, verminkt Stehuis,
+ Gewoon van ouderdom te bukken.
+
+Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond,
+was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel,
+beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links
+de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der eene zich
+boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische
+klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee
+de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde
+toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer
+nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds
+meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde
+roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse
+trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het
+was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden,
+binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters
+reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en
+boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt.
+De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed
+binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende,
+bleef staan.
+
+--Is de weleerwaarde heer Smoutius present?
+
+--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer
+wachtende; zal hij--
+
+--Geleid hem bij burgemeesteren.
+
+Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel
+van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen,
+die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde
+regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de
+prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad.
+Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts
+schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen
+gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en
+pijnlijke stilzwijgen hem raakte.
+
+Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo
+hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag
+toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar
+den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie
+nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony
+Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit
+patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van
+het gezag ook den wil om het uit te oefenen geerfd hadden; allen reeds
+dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden.
+Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader,
+reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden
+doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap
+uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem
+II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en
+gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en
+tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom
+verspreid schotschrift waarschuwde:
+
+ Dit zijn de Quanten
+ Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz.
+
+allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van
+God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der
+medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang
+der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de
+volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig
+jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste,
+bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en
+spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der
+Helst hem schilderen zal.
+
+--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden.
+
+--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver
+in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs
+een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand
+houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts
+vormelijke beleefdheid in lag.
+
+--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur
+openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen
+opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste
+biddagpreek.
+
+--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch
+is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij
+daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst,
+het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet
+niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten
+eenvoud.
+
+Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons
+gezegd had.
+
+Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de
+ingehouden drift.
+
+--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken,
+en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen
+brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in
+oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden,
+en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou.
+
+--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die
+waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords,
+dit der gemeente onder 't oog te brengen.
+
+--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo
+zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatien te onderhouden,
+tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer
+daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over
+uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe
+politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat.
+
+--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met
+potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de
+geincrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen.
+
+De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde
+Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te
+zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken.
+
+--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van
+verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft
+daartoe geen verlof gegeven.
+
+--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te
+beoordeelen.
+
+--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de
+preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde
+eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe
+opgeeischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israel den
+magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten
+bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israel
+genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in
+burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan
+strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan
+niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te
+kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot
+opstand predikte.
+
+--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden,
+zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed,
+over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds
+wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te
+beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een
+predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare
+afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan;
+meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht
+geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam
+niet alles kan of durft.
+
+Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier
+autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het
+toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker
+thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders
+het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven
+zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in
+uw eigen oog voorbij!
+
+Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de
+hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien
+geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd."
+
+Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te
+passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom
+zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat
+gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de
+gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de
+saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam:
+
+--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor
+burgemeesteren van Amsterdam staat.
+
+Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in
+deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd
+hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en
+meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de
+stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven
+zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo
+dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men
+moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden,
+mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen
+vindt, maar gewoon waren zelve, nu te velde, dan op de vloot, dan als
+gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen,
+van het woord en van het zwaard.
+
+Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten
+toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar
+ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet
+gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want
+achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het
+volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met
+blinde kracht voortholt.
+
+Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de
+wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie
+heerschen zou.
+
+Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan;
+de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om
+burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en
+hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze
+geheel kerkelijke zaak te oordeelen.
+
+Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak
+te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te
+kennen.
+
+--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de
+strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche societeit, noch het recht
+der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie,
+maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den
+preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat
+de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en
+zonder vorm van proces alle seditieuze predikatien weren.
+
+Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden,
+zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3]
+hem voor den geest kwam, meende Smout nog eene poging te moeten wagen op
+hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden.
+
+--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des
+Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israel, gij zult het
+moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de
+hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede
+zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk
+moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als
+hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand:
+--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat
+elders te moeten zoeken.
+
+--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij
+hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht
+zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den
+kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat
+hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie
+tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor
+niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste
+komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen
+zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden.
+
+--Uwe zaak zal in advies gehouden worden.
+
+Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en
+terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden,
+werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en
+dunner.
+
+NOOT:
+
+[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet.
+
+ * * * * *
+
+DE VRUCHT DER PREDIKING.
+
+
+ En geen Monarch zoo gau
+ Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau
+ Kalchas in Vondels _Palamedes_.
+
+Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende
+woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten
+tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was
+geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich
+over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was
+allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het
+volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste
+driften.
+
+Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische
+bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het
+volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de
+meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren,
+de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht.
+Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en
+staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum
+mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht,
+wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het
+nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden
+werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde.
+
+In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der
+Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een
+beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de
+traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen
+en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de
+verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze
+personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er
+thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het
+beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch
+woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in
+Amsterdam te vinden was.
+
+Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu
+gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders
+en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de
+kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets
+beloofden.
+
+Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen
+eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter
+gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien
+waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen
+zijn.
+
+De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede
+groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of
+het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open
+veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte,
+vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen
+behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij
+zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij
+dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de
+een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de
+dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij
+opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich,
+daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man
+ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en
+doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes.
+
+Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook
+afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische
+geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen,
+die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel,
+dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne
+aderen zat en door het vel doorscheen.
+
+Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op
+het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht,
+had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden
+gestrooid--vonken in het buskruid.
+
+--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die
+wij meer bijzonder beschouwden.
+
+--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang
+zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst
+van avond.
+
+--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.
+
+--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij
+komen van avond weer bijeen.
+
+--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.
+
+--Waar--waar komen ze van avond?
+
+--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!
+
+Dat kruiste elkander uit dertig monden.
+
+--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze
+gewezen soldaat.
+
+--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer,
+opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als
+de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel
+uiteen!
+
+--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de
+magistraat is zelf Arminiaansch.
+
+--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!
+
+De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te
+zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.
+
+--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de
+goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem
+zelf wegjagen....
+
+--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er
+tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"
+
+--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij
+heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom
+willen zij den prins ook weghebben....
+
+--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de
+opgewonden kroeskop.
+
+De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het
+publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.
+
+--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen
+zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd,
+
+ Toen mijnheer de Prins
+ Gommers zijd' die boven hing
+ Troostte met zijn stalen kling.
+
+--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te
+vegen!
+
+--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware
+geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de
+Baaelim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden
+van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.
+
+--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop
+tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te
+vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder
+ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei,
+licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling
+meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar
+in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen
+en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij!
+
+De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der
+aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den
+breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon
+schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en
+stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit een
+stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den
+andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in
+de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.
+
+Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met
+het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de
+woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.
+
+Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook
+gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.
+
+De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de
+woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke
+geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.
+
+De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of
+verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar
+buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes
+bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden
+medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar
+helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen
+vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en
+rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken.
+Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been
+raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan
+ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde
+tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij
+doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde
+zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en
+opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele
+beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar
+lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield
+daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar
+Joris Klaasz., de verdachte, woonde.
+
+--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter
+preek!
+
+--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken
+open!
+
+Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men
+schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der
+bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot
+stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog.
+
+--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan?
+
+--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen,
+klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er
+wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open
+of je huid is er mee gemoeid!
+
+--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet
+gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering.
+
+--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand!
+
+--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien....
+
+Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters
+doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik,
+twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar
+de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij
+zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer
+afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de
+deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden
+tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen.
+Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de
+schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de
+schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te
+schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een
+bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde;
+met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de
+deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende
+paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die
+hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want
+hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en
+kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te
+redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en
+werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur
+den binnendringenden aanbood.
+
+Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant,
+geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog
+bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te
+rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te
+slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al
+eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder
+vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een
+korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht
+te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in
+elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de
+grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde.
+
+Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden
+wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen
+opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de
+beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou
+er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge
+soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol
+hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen
+hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne
+studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een
+wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte,
+gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De
+krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is
+ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als
+een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man
+hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde.
+
+--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik,
+liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn
+mond bedekte,--op zij!
+
+Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste
+oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat
+men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende
+huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte
+en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die
+zich daartegen kantte.
+
+--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het
+voortgaan, kent ge mij?
+
+--Neen, was het antwoord.
+
+--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even
+van het hoofd.
+
+--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.
+
+--Woont gij hier? Wie zijt gij?
+
+--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen.
+Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.
+
+--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.
+
+--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende
+en den hoed afnemende.
+
+Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de
+schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of
+hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind
+van Sylvius' vrouw.
+
+ * * * * *
+
+Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt
+te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.
+
+Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar
+dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht,
+maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan,
+die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze
+gedacht en gemompeld over het gebeurde.
+
+Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering
+geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens
+bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te
+toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu
+bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had
+gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij,
+die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs
+wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat
+burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste
+politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.
+
+ * * * * *
+
+Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de
+woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en
+in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.
+
+Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad,
+waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een
+papier in den zak draagt van dezen inhoud:
+
+ * * * * *
+
+Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen
+Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt
+en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op
+pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den
+Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630.
+
+ Ter ord. van haer E.E.
+ D. MOSTART.
+
+
+ * * * * *
+
+
+BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK.
+
+
+Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij
+verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren.
+
+Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste
+menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het
+lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen
+noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste
+leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene
+pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de
+bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief;
+het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van
+anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij
+doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens
+aan anderen kijken.
+
+Zoo gaat het ook nu.
+
+Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin.
+Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters
+gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige
+vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne
+geschiedenis ten einde te zien brengen?
+
+--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_.
+
+Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans
+dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de
+vervlogene jaren.
+
+Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de
+geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard
+is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in
+verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe
+verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en
+gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde
+blijft, en vele duizenden in het leven van eenen trekken uit hun eigen
+leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen,
+indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga
+bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als
+in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een
+spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en
+beschaafden gehouden wordt.
+
+Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet
+verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij,
+een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons
+voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste
+bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar
+de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn
+er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen,
+als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in
+overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in
+de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het
+is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks
+leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of
+in het geheel niet geschreven werden.
+
+Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen
+voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk
+omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is
+waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar....
+
+Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel
+geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt.
+
+En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht.
+genomen:
+
+_Le secret d'etre ennuyeux c'est de tout dire._
+
+Ik heb voor mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding
+gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo
+gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op
+was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik
+op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon,
+Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten
+teweegbrengen.
+
+Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van
+verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging
+gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen.
+
+Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht;
+tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de
+moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde
+der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en
+meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar
+zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik
+aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder
+elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn
+dan wel een jongen, en dergelijke.
+
+Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die
+hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst
+heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken,
+gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht,
+ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israelietisch,
+Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch,
+middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste
+te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis
+gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van
+den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was
+geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog
+ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen
+en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was
+opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk
+recht en usantien in acht te nemen en letterkunde voor de advertentien
+en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der
+_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de
+odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te
+behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en
+astronomische quaestien, en daarbij de systema's van Julius Caesar en
+Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden,
+doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten
+Februari.
+
+Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is
+Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke
+wijsheid omvatte!
+
+Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene
+lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den
+burgerlijken stand aan te geven.
+
+--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner
+snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen
+klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind
+niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang
+zooveel opschudding gemaakt te hebben!
+
+--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is
+allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit
+ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen
+geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een
+onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien
+de wereld op hen maakt!
+
+Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei
+andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet
+is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling.
+
+De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen
+zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen
+bekendgemaakt.
+
+Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste
+kreet was: _a boire, a boire, a boire!_
+
+Zoroaster barstte terstond in lachen uit.
+
+Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te....
+
+Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk
+[Grieks:_me, me, me_], riepen, dat is: neen, neen, neen!
+
+Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik
+mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide.
+
+Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed
+als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als
+iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het
+al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den
+menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze,
+den mond te stoppen.
+
+Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne
+negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat
+zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne
+ontboezeming lag....
+
+Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de
+wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen?
+
+Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt
+hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer
+streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben,
+en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen
+gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand
+zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik
+van plan ben, het zeer spoedig te worden.
+
+Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd
+ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die
+prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de
+menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en
+uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit
+doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te
+prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.
+
+En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk
+gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand,
+van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?
+
+Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in
+mij zat.
+
+Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet
+eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer
+Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste
+goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want
+dokter Vijzel zat vol grillige ideeen. Maar ik geef u de verzekering,
+dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.
+
+--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....
+
+Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u
+voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor
+den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is
+mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar
+heel raar en kaal in de kleeren uit.
+
+--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.
+
+--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees
+nederig....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te
+prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een
+gek, zeg ik....
+
+--Mijnheer Tjilp....
+
+--Is een, gek, zeg ik, men moet....
+
+Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij
+mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp
+voet bij stuk.
+
+--Men moet....
+
+--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met
+een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het
+uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar
+niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met
+prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik
+ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend
+geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat
+ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen
+sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een
+hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij?
+
+Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd.
+
+ * * * * *
+
+Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens
+klein geweest.
+
+Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik
+niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te
+deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven
+voorvallen.
+
+Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende
+fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen.
+
+Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader
+met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een
+kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij
+streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind.
+
+--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over
+de haren van het kind.
+
+--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met
+afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk,
+als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan!
+Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en
+bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen
+in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der
+hersenen?
+
+--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal
+de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.----
+
+Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling
+afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der
+hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den
+schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de
+vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke
+werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het
+stoffelijke.
+
+--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en
+den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen
+zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene
+ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden,
+waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind,
+verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden?
+
+--Ingeent zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeent worden.
+
+Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof
+ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen
+arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der
+gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die
+mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele
+schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden
+heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld
+te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende.
+
+Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek
+hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige
+twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en
+dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader,
+voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek
+toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets
+prikkelde in zijn oog, mij kuste.
+
+ * * * * *
+
+Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor
+boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat
+eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn
+vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was.
+
+De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis.
+Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke
+hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te
+willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er
+is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe
+dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare
+menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer
+bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een
+halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het
+scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn.
+
+De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een
+zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig
+van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die
+enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg
+hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer
+bemoeilijkt in het binnentreden.
+
+Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te
+kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere
+geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den
+zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van
+beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele
+portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de
+andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die
+schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben,
+als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de
+wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met
+eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen
+behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk
+waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en
+oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten
+pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met
+groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken
+overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken.
+
+Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en
+onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde.
+Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de
+heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier,
+maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude
+meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was
+geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche
+leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden,
+of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te
+noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en
+dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden
+gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch
+verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer
+practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en
+het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poezie van het
+verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan
+voor het schemerachtige verleden?
+
+Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had,
+deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt
+Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems
+en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen
+tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de
+bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het
+_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het
+jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand
+binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte,
+maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0.
+1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt,
+werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde
+steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen.
+
+--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten;
+wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje
+misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige
+waarde.
+
+--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of
+bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En
+geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare
+incunabel, die honderden guldens waard is!
+
+--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.
+
+--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een
+familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette
+zijn hoed op en stapte de deur uit.
+
+Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was
+een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en
+vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber,
+maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een
+ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en poezie in die vergadering,
+samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied
+van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving
+dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke
+aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die
+duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was,
+hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in
+perkamenten of lederen banden.
+
+Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene
+woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen
+zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen
+dansen, waar de voorbijgangers den neus der materieele werkelijkheid in
+dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik
+aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu
+eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen
+en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en
+derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.
+
+Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind
+breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld.
+Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven
+door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.
+
+Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte
+verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of
+las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij!
+en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque
+negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.
+
+ * * * * *
+
+Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar
+andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet
+een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een
+instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.
+
+Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor
+hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van
+werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne
+behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem
+zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?
+
+Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een
+werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij
+hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men
+hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd
+begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_
+schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat,
+als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een
+weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan
+noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver
+daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn
+stijl zoo doodeenvoudig en naief, zijn geest zoo lief en zoetsappig en
+zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de
+lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor
+hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en
+uren lang zoet mee zijn.
+
+Maar voor alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen
+_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt
+hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan
+door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind
+beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn
+geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger,
+wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet
+telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij
+werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het
+voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal;
+vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel
+boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet
+begrepen worden. En toch blijft hij knaap.
+
+Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de
+anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op
+zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar
+eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.
+
+Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te
+begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo
+geheel ongeevenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.
+
+Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd?
+Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls
+treffend, maar in mijne jeugd!
+
+Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een
+kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik
+gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij
+trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen
+pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het
+in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene
+eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman
+was_" tusschenbeide kwam.
+
+Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke
+jongenswereld.
+
+Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige
+Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?
+
+ * * * * *
+
+In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd
+had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met
+classieken nectar, benevens eenig modern toeeten.
+
+Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij,
+gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met
+verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij
+vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en
+Grieksch te kennen.
+
+--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste!
+Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare
+meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen,
+vergeleken bij Homeros alleen? Waar was de echte poezie, de echte
+welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici!
+Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude
+classici!
+
+Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid
+tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat
+wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.
+
+O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook
+warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!
+
+Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler
+en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel
+bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer
+wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het
+leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog
+toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is
+het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.
+
+Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een
+levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude,
+vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis
+Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang
+gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de
+een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust
+in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op
+school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang
+en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de
+zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een
+mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.
+
+Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet
+vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan
+gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en
+banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan
+denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen
+regel uitrafelende.
+
+--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.
+
+--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.
+
+Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik
+de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte
+spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik
+bedrogen heeft op dat punt.
+
+--Stom? Pedante vent! zei Piet.
+
+--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum
+asclepiadeum is?
+
+Gelach en toestemming.
+
+--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald
+had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik
+in mijn boek keek.
+
+--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees,
+en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de
+volksgerechtigheid is snel.
+
+--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige
+ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.
+
+--Kees, is het waar?
+
+--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek,
+en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap,
+vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen
+zeggen, daar ik het van zie!
+
+Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte
+gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle
+zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een
+emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er,
+die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte
+verklikker naar huis.
+
+Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want
+de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der
+klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons
+dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende
+eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door
+de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en
+nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets
+dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken
+dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme
+vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde
+van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk
+nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was,
+dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd
+was gesprongen, redde hem.
+
+--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden,
+je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik
+je voor zal laten en voor zal laten blijven.
+
+Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn
+kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte
+bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden,
+dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.
+
+ * * * * *
+
+Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van
+den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon
+heen.
+
+--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht
+heb.
+
+--Laat zien, laat zien!
+
+--Waar heb je dien vandaan?
+
+Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van
+classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over
+goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in
+usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc.
+
+--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs.
+
+--Het is een Elzevier.
+
+--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.
+
+--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat
+mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de
+Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene
+bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te
+kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.
+
+Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en
+leende dien aan een der jongens.
+
+Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was
+weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd
+werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het
+spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.
+
+Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende
+draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het
+schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis,
+die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo
+teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer
+Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht.
+
+ * * * * *
+
+--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op
+het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne
+kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.
+
+Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige
+heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen;
+dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien
+van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd
+berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met
+fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat
+blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd
+hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels,
+misschien bloemen hadden doen opgroeien.
+
+Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw
+dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke
+eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten
+vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de
+nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de
+personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat
+altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _eene_
+portret.
+
+Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken
+krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren
+achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd
+afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene
+muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap,
+gevoerd met oranjezijde.
+
+Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van
+genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins
+gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was
+alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het
+oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar
+hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste
+trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun
+overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen
+nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar
+karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd,
+de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret
+zou voltooien.
+
+Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds
+bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid
+voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de
+gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.
+
+ * * * * *
+
+--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide:
+ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat
+zeide....
+
+--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak,
+zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten
+waren daarmede vervuld.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de
+kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een
+christenmensch, en wel van een dominee.
+
+Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoe, en ik met
+hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het
+misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.
+
+--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon,
+die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene
+vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret.
+
+--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke
+en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is!
+Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?
+
+--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne
+woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks
+in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing
+beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend?
+Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de
+gedachte gekomen.
+
+--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze
+gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne
+trekken hebben willen uitdrukken.
+
+--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.
+
+--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met
+verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel,
+het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de
+schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!
+
+--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar,
+wat gij daar van tante vertelt?
+
+--Zoo waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken
+duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij
+was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden
+onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden
+haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde
+vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met
+hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was
+toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel
+zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard
+veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.
+
+En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn
+vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben?
+
+ * * * * *
+
+Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze
+plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde
+mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette,
+werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar.
+
+--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo
+het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen,
+zou ik zeggen, dat zij bloosde.
+
+--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende
+wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe
+harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen
+gewreven.
+
+--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg
+mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of
+heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je
+hebt immers niets kwaads gedaan?
+
+--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik
+geloof--dat de--e kat....
+
+--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat
+heeft de kat weer gebroken?
+
+Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen
+inboedel getierceerd had.
+
+--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.
+
+Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te
+gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer
+kunnen schrikken dan nu.
+
+--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel
+slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen
+je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd
+duizend stukken was gevlogen....
+
+De meid liep weg.
+
+ * * * * *
+
+Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar
+zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.
+
+Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v.
+N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van
+tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder
+loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en
+beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret
+stilstaan.
+
+Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?
+
+Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het
+minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk
+proces, dat in hem plaats had.
+
+Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd
+in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste
+krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap
+van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v.
+N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.
+
+--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen
+aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?
+
+--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de
+eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd
+voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo
+scherp kan oordeelen over den anderen?
+
+--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is
+het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan
+zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen
+niet in gevaar gebracht?
+
+De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer,
+zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen
+draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te
+doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen.
+
+Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas.
+
+--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen
+wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen
+daarvan tot zijn verstand doordrong.
+
+De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog
+bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog
+te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen.
+
+--Zoo heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander
+passende.
+
+--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het
+is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift....
+
+De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met
+de innigste teekenen van bewondering.
+
+--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer
+goed te maken,... ik had immers ongelijk.
+
+ * * * * *
+
+--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen.
+
+ * * * * *
+
+Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het
+_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de
+ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak
+is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar
+behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den
+mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die
+vatbaarheden te procreeeren, die men verlangt.
+
+Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het
+vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de
+onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten
+of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet
+minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het
+onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zooveel woorden gewisseld
+zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de
+oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs,
+want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met
+juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar
+kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als
+het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste
+blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven
+onderwerpen.
+
+ * * * * *
+
+Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit,
+aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen,
+een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens
+zaten daar.
+
+Als men ze een voor een trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene
+metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en
+hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en
+twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de
+afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal
+kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat
+de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren;
+dat er in dezen poezie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen
+diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden
+zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien,
+doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men
+zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en
+twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de
+krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En
+intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan
+denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn
+katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis,
+een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een
+gietsel prosodie.
+
+Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of
+vergroeien of in het geheel niet opkomen?
+
+Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het
+opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo
+wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het
+was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en
+zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de
+hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in
+een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte
+is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de
+rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn
+vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde.
+
+Ware het dan niet verreweg beter....
+
+ * * * * *
+
+Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken
+op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich
+plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_."
+
+Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar
+geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat
+men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden
+aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat
+men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet
+opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt,
+nergens de geest en de ziel.
+
+Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden,
+vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de
+steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als
+risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch
+zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of
+wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe),
+honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van
+weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op
+de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles
+door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en
+hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur
+den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van
+_vergeten_.
+
+ * * * * *
+
+Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp
+en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.
+
+Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou
+vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.
+
+Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou
+niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die,
+welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn
+opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want
+zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er
+bittere aanmerkingen op zou maken.
+
+Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte
+vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat
+ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de
+erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en
+kattendarmen kunnen veroorzaakt worden.
+
+Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was
+even gevoelig als zijn hart.
+
+Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon
+het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik
+het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en
+scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach
+bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt
+om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien
+een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op
+de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om
+eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en
+vervoering, zoodra ik muziek hoorde.
+
+Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen
+en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij
+onzen tijd met praten.
+
+Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere
+gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en
+elkander leeren waardeeren.
+
+Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van
+zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen
+voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn
+stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een
+vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te
+loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem
+geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke
+tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling
+uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid
+behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het
+was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof
+die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het
+zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan
+in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die
+zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets
+schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede
+in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden.
+Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad,
+en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te
+ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet
+uitgeroeid.
+
+--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het
+leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet
+overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie
+naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en
+in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en
+boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in
+plaats van de schaduw?
+
+--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze
+zon achter de wolken is.
+
+--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd
+verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken.
+
+--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in
+zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de
+menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is
+een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.
+
+ * * * * *
+
+Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo
+verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden
+hebben; maar zoo, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten
+in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zoo
+verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was,
+soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen.
+Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond
+was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee
+van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze
+ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon
+te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en
+alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die
+zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_.
+
+En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun,
+oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel
+speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de,
+ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had,
+ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van
+mijnheer Tjilp niet bestond.
+
+--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer
+waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die
+allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen,
+wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische
+waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele
+zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en
+niet als symbool van eene gedachte.
+
+--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter
+Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was
+er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend
+werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij
+al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende
+kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog.
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan.
+
+--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat
+bewijst meer voor je hond dan voor je talent.
+
+ * * * * *
+
+Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het
+scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin
+de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen
+van de poezie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor
+_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht
+stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding
+spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige
+kracht en levenslust geeft.
+
+In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders
+of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van
+de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam
+gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke
+schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche
+gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom
+opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poezie
+der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet
+van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans
+een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude
+ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al
+te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding
+innamen en mij als in die tijden terugtooverden.
+
+ 't Weder was soete ende scone,
+ Die sonne verbaerde an den trone
+ Joliselike an die morghenstonde,
+ Menich vogelyn dat begonde
+ Daer singen met soete gelude;
+ Bedauwet waren bome ende crude
+ Tot dien dat die sonne op quam.
+ .............................
+ Entie maget quam an dat foreest
+ Daer die vogele hadden feest,
+ Elc sanc na der nature sine,
+ Daer stonden scone bloemkine
+ Op dat groene velt ontploken.
+ Die scone waren ende soete roken.
+
+Wat eene liefelijke maagd kwam daar!
+
+ Haer voorhooft was wit ende slecht
+ Haer neuse scone ende recht
+ Hare winbraauwen bruin ende gebogen,
+ Lachende waren haer die oogen;
+ Haer mont was cleene ende niet groot,
+ Ende hare lippen rosenroot,
+ Die altoos stonden in die stede
+ Als om haar lief te cussen mede.
+
+Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij
+opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen
+Rogier zien komen.
+
+ Die jonefrouwe hevet hem outfaen,
+ Sciere is si opgestaen,
+ Ende quam te Rogiere ter stont,
+ Ende custene an sinen mont.
+ ..........................
+ ..........................
+
+Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met
+kloppend hart.
+
+Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naieve poezie werd geschreven
+en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij
+behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid
+verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en
+vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens
+en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles
+blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk
+voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te
+verwarmen. O zegepraal der poezie!
+
+ * * * * *
+
+Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder
+de lieve Galiene heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht!
+daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de
+zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra
+ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij
+uwe Galiene wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester
+intijds wilt brengen!
+
+Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning
+vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede
+plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het
+over.
+
+Nu is Galiene gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt
+gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees,
+moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te
+verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en
+verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.
+
+En dan kwam de vreeselijke strijd.
+
+Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem
+toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich
+te weer.
+
+ Doe decten si sich op die wile:
+ En vlogen noit twee pile
+ Daer men mede sciet in bogen,
+ So sere als si te gader vlogen,
+ Hen waren noit ridders haer genoot,
+ Also di twee soo sterc ende groot:
+ Het scenen beide twee liebaerden,
+ Ende elc sloech andren metten swaerden
+ Van haren helmen grote stucken
+ Dat si op hare artsoenen bucken.
+ Van haren slagen waren si milde
+ In stucken liggen hare scilden
+ ...........................
+ Rogier was verheuget sere
+ Ende zeide: vrient, bi onzen Here
+ Ic wane gi zult nu ontgelden
+ Als u God niet langer ne spaert.
+ Rogiere die hevet zijn swaert geheven
+ Ende hevet den swarten geslegen
+ Dat hi den helm altemale
+ Cloofde ende den hoet van stale.
+ ...........................
+ Doe ginc Rogier ter selver stede
+ Daer di Ridder lach gewont
+ Ends dede hem den helm af en sach
+ Of hi jegens hem spreken mag.
+ Hi lach in onmacht van de slagen,
+ Rogier die peinsde of hi iet sage
+ Daer hi hem mede conde genesen.
+ Sijns selven helm nam hi te desen,
+ Ende liep er mede ter rivieren
+ Ende haalde water en laefde hem sciere,
+ Ende looc die wonde tot hi bequam.
+
+Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te
+achten.
+
+Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met
+de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik
+hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in
+mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten
+een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik
+toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te
+vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe
+langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om
+Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit
+toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den
+aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten
+een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even
+maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij
+brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard,
+maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens,
+waar de breekbaarheid begint, juist dat was zoo uitlokkend,--er is iets
+heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het
+beproeven van iets, dat gevaar in heeft--zoo--nu nog een....
+
+ * * * * *
+
+Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel!
+de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige
+gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm,
+sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke
+godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.
+
+Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden
+weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den
+muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de
+schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met
+platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met
+angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader
+waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.
+
+Maar ach! Galiene en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik
+hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een
+gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft
+vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over
+die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.
+
+De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige
+omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De
+waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige
+aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe
+hard men iets kan slaan, voordat het breekt?
+
+Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een
+vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek.
+Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne
+gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige
+en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik
+slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen,
+dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.
+
+Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van
+haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat
+ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later
+kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook
+velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te
+brengen.
+
+Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of
+toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast
+verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende
+omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in
+mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat
+dit onmogelijk was.
+
+Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en
+de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want
+er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat
+een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne
+nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met
+een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.
+
+Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd
+omgedraaid. Ik bleef staan.
+
+Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste
+geprikkeld werd.
+
+Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel
+was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen
+begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in
+een spiegel zag.
+
+Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op
+ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat
+beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons
+dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de
+weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik,
+ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de
+booze, een ernstigen blik werpt.
+
+Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee
+naturen, van eene goede en eene booze.
+
+Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne
+theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te
+kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen
+heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een
+leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieer uitkrijten. Ik
+beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder
+erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken
+heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in
+het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is,
+iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee
+naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid
+geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb.
+
+Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op
+het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag,
+terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat
+andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen....
+
+Ik luisterde niet.
+
+ * * * * *
+
+Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd
+vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in.
+
+Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting.
+Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met
+het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het
+kruis.
+
+Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop
+zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer
+kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar
+snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet
+ook wat voorhebben boven de dieren.
+
+Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne
+door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de
+pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het
+onze staat.
+
+Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene
+der ruiten mikken, toen ik opeens....
+
+Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te
+treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van
+te maken.
+
+ * * * * *
+
+Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee
+huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was.
+
+Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en
+uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want
+er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van
+roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide
+hadden een soortgelijk stuk grond achter zich.
+
+Het eenige onderscheid was, dat het eene van de tweelinghuizen teekenen
+van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten
+en verwaarloosd bleek te zijn.
+
+Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten
+liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne
+kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord,
+hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er
+op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon
+schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer
+in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop.
+
+Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van
+jaren onbewoond en gesloten.
+
+Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de
+mensch, als eene naieve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner
+rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de
+vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit
+huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten
+van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de
+dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der
+menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk
+was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en
+zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien
+er eindelijk door geknakt wordt.
+
+De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in
+de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den
+huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche
+geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht
+ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een
+zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring
+door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en
+over de geslotene en vervelooze luiken afhangen.
+
+De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide
+voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al
+de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken
+in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer
+deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke
+toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk
+geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairien van
+Amerika of sommige grammatica's.
+
+Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote
+menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met
+honderden bloemen groeiden.
+
+Zoo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik
+daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms
+was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die
+wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve
+buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig,
+een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen,
+alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de
+hielen zat.
+
+Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen
+ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag,
+dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen
+eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende,
+was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers
+halverwege in mijn mond deed blijven zitten.
+
+Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop
+afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze
+bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de
+kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er
+mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit
+het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd.
+
+Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige
+tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede
+had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend
+kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als
+de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren
+oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen
+en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht
+intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een
+liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze
+door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in
+den luchtstroom, die het kleine meisje omringde.
+
+En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het
+te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken?
+
+En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar
+gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen?
+
+Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die
+wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen
+in het leven op te merken?
+
+Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het
+pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen
+zouden opspringen?
+
+Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem
+of door een achteloozen voet vertrapt, of wel door een droevig toeval
+geknakt worden?
+
+Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan
+zal tot werkelijkheid gemaakt worden?
+
+ * * * * *
+
+Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en
+begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek
+gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei
+toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het
+kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar
+eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door
+mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was,
+dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen
+mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en
+daardoor zich juist verraadde.
+
+Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader
+hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd
+het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie
+uren van afwezigheid terug te komen.
+
+Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v.
+N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren,
+en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen.
+
+De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet
+alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin
+had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje
+tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over
+den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche
+geschiedenis.
+
+De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de
+vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd
+land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door
+eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld
+of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom
+hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was
+komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem
+zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen,
+totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de
+zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben.
+
+Zoo, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van
+alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in
+een oogwenk te voorschijn riep.
+
+Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde
+ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene
+moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone
+kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der
+linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en
+het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en
+vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had.
+
+Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor
+droeven, look het de donkere oogen.
+
+Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in
+den stillen nacht doen hooren, voordat al het gebeurde genoegzaam plaats
+kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap.
+
+ * * * * *
+
+Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en
+voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar
+op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was
+weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op
+aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij,
+een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere
+voor het moederhart droevige relieken.
+
+Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen,
+en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als
+eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in
+hare veel omvattende liefde opnam.
+
+De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met
+menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste
+gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid
+had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De
+schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat
+ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en
+overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste
+vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen
+zaten.
+
+Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar
+ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de
+verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te
+gaan.
+
+Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in
+den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze
+schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit
+teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd
+alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer
+Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem
+meer op haar gemak was.
+
+Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen
+mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare
+bloemen en kwam zachtkens aan.
+
+Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het
+fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden
+schijnen.
+
+--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen
+veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella?
+
+Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij
+mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw,
+het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van
+eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die
+heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten
+in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen,
+want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van
+N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van
+gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd.
+
+"Wat is eene moeder? vroeg zij.
+
+Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit
+zijn boek op.
+
+--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend?
+
+--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets
+twijfelde:--Wat is dan eene moeder?
+
+Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene
+moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat
+eene moeder is,--en welk eene moeder was zij!
+
+--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in
+gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen,
+eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren,
+die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een
+mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een
+vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is
+een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet
+van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat
+eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene
+logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de
+wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de
+bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit
+physiologisch en psychologisch op te lossen....
+
+Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene
+moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene
+eenvoudiger definitie.
+
+--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de
+kinderen innig veel houden.
+
+--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox
+zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit
+de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen!
+
+Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij
+er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was
+juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde.
+
+--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene
+moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in
+den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is
+ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is
+gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal
+zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind.
+
+Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot,
+die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol
+en zoo overvloeiend van moederlijke liefde!
+
+Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten
+met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare
+zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude
+herinnering.
+
+Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige
+oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare
+armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij:
+
+--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats
+van wat gij verloren hebt?
+
+En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo
+voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins
+bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met
+sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te
+luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te
+verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en
+over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de
+juiste snaren weet te treffen.
+
+ * * * * *
+
+De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls
+gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele
+draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn
+vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het
+levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het
+doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een
+gewichtig en merkwaardig voorval.
+
+Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden
+schoongemaakt! Zoo was beslist in eene zitting met gesloten deuren,
+welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden.
+
+Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N.
+binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn,
+want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke
+aangelegenheden werden bepraat en beslist.
+
+Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat
+hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg
+gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den
+_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk
+aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een
+krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene
+welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.
+
+Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek
+den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was,
+nam de belegering een aanvang.
+
+Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.
+
+--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!
+
+--Och! zei bij kregelig.
+
+--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene
+kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der
+boeken lag; en het is hoogst noodig....
+
+--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen
+... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene
+beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar
+boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon
+was afgeschoten.
+
+Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.
+
+Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk
+wederlegd worden, wordt men driftig.
+
+--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v.
+N. uit.
+
+Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij
+driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals
+over kop alles toe.
+
+Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben,
+van tactiek veranderen.
+
+--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de
+boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat
+er vochtvlekken op een band waren.
+
+--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.
+
+Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken.
+
+Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek
+geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.
+
+_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje,
+dat in zijn geest binnenkroop.
+
+--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke
+vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het
+was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.
+
+--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn,
+als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable
+retraite_ verzekeren.
+
+--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet
+wilt, enfin.
+
+--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je
+schoonmaakster maar komen!
+
+Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne
+zwakheid, maar het was te laat.
+
+Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en
+pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna
+leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar
+mijnheer v. N. radeloos stond te kijken.
+
+Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het
+voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de
+gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de
+eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_
+en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met
+opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle
+naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten
+boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal
+etreint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend,
+de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander
+geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen
+en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd!
+
+Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes!
+
+ * * * * *
+
+Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed,
+alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne
+plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te
+zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der
+schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp
+kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er
+afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham
+er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door
+mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld,
+toen de ham op de tafel kwam.
+
+Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar
+niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het
+uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden.
+
+Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn
+bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn.
+
+--Wat is dat! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne
+boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan
+... waar is het verdere....
+
+Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze:
+mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude
+genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend
+omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder.
+Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er
+allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want
+mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen
+behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide
+gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit
+het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van
+mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van
+de ham.
+
+De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke
+pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen
+schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had
+gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd.
+IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker
+lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de
+overige werden nog ongeschonden gevonden.
+
+Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch
+toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen
+konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters
+veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren
+gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren
+handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde
+van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook
+zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om
+het gebeurde.
+
+Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer
+Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het
+nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden
+aanteekeningen zou voorlezen.
+
+Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_
+tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde
+houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.
+
+ * * * * *
+
+--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel
+heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu
+deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een
+bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten,
+zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven,
+alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een
+zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op
+deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen.
+Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen,
+half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in
+onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de
+kleinste bijzonderheden juist eender waren.
+
+Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook
+noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat
+al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de
+broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen
+genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun
+beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij,
+die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te
+betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zoo nauw zijn
+huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan
+die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen
+ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide
+broeders.
+
+Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja
+zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een
+kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.
+
+De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij
+hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden
+toe te spreken:
+
+--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf,
+houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar
+zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart:
+evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in
+karakter en stand gelijk.
+
+Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze
+aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de
+zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?
+
+Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels,
+maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en
+onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.
+
+De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne
+gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.
+
+Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open,
+gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste
+ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard
+en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.
+
+De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale
+gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die
+dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens
+teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak;
+maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of
+besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig
+uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de
+outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral
+als een uitstekend reliquienkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd
+had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen,
+tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf
+weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was,
+dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op
+wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als
+hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders.
+Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide
+broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen:
+Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.
+
+Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde,
+die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en
+wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen.
+Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de
+Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van
+bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op
+voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw
+aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo
+stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar
+leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel
+te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor
+dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had
+kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen
+wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts
+geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren
+van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der
+hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met
+smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in
+plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden,
+dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige
+snaken uit het St. Lucasgilde.
+
+Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor
+een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de
+kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde
+werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn
+wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.
+
+Maar het leed niet lang.
+
+Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel
+te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de
+tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst
+toornig was over die schending van den wil huns vaders.
+
+Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend
+beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde
+kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts
+bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.
+
+Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met
+zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel
+en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan
+eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.
+
+Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en
+mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed
+gevloden!
+
+De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet
+terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen
+placht te nestelen, was weggebleven.
+
+ * * * * *
+
+In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en
+gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te
+hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas
+of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.
+
+--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe
+werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!
+
+Wouter was aan het zingen.
+
+ O nachtegael, clein voghel,
+ Woudt ghij der mijn bode zijn,
+ En vliegen tot den ruiter
+ Den allerliefsten mijn.
+
+zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke,
+tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak,
+die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.
+
+--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u
+de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de
+rusting deerlijk gehavend.
+
+--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere,
+en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij
+met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden
+glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van
+zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een
+lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter,
+die voor de deur ophield om een schalm in zijn malienkoker of een bult
+uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.
+
+--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.
+
+Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.
+
+--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op
+des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op
+verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen
+zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken.
+Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op
+het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs,
+heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde
+om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik
+geloof, dat hij nu heult met den Booze.
+
+En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en
+bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in
+verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien
+visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in
+een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede
+hem!
+
+Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van
+Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al
+zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling
+joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling
+aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het
+rampzaligste, wat men denken kon.
+
+Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door
+meester Wouter opgenomen.
+
+Daar zat dan die man, voor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen
+aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne
+vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige
+beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.
+
+Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door
+eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!
+
+Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den
+nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der
+deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.
+
+Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen
+mantel gewikkeld, binnentrad.
+
+Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij
+schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de
+ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed
+hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de
+tafel.
+
+Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart
+van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der
+eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een
+schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van
+water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige
+man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem
+terug.
+
+--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke
+onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten
+zoeken!
+
+Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente,
+hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.
+
+Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.
+
+Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was.
+Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze
+het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand
+terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de
+nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen
+lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk
+aan elkander.
+
+De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn
+gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke
+verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd
+was dat eene huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet
+alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot
+rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot
+overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet
+was, en het voorbij te zien, waar het lag.
+
+ * * * * *
+
+Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters
+zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te
+luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude.
+
+Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen
+ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag,
+wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij
+eens in de bibliotheek riep en vroeg:
+
+--Jongen! wat wilt gij worden?
+
+Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen
+had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte
+knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder
+onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die
+allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en
+phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen.
+
+Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond
+plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens
+scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de
+toovermacht van het schoone zou onderwerpen.
+
+Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen
+zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste
+geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden.
+
+Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke
+tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen.
+
+Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in
+mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag
+komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner
+vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een
+bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht,
+maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van
+menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.
+
+Ik aarzelde dus.
+
+--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een
+vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij
+worden wilt.
+
+--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt.
+
+ * * * * *
+
+Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen
+niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne
+wijze van leven en werken.
+
+Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat
+mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde,
+sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar
+wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet
+mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den
+ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd
+zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden
+van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs
+welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.
+
+--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen
+gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der
+wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de
+boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men
+ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische
+ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en
+hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een
+licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit
+hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen
+en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en
+Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen,
+zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in
+tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op
+reis, zoowel als thuis, zij....
+
+Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand,
+die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:
+
+--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij
+moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de
+geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en
+gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de
+maatschappij zult dienen.
+
+--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers
+ook werken en de maatschappij dienen?
+
+Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat,
+glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het
+andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte.
+
+--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk
+eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen
+zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat
+aantal ongeroepen nog te vermeerderen?
+
+Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar
+als ik geroepen ben?
+
+Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar
+de andere helft zeide:
+
+--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat
+is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of
+neiging is?
+
+--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze.
+
+--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge
+daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel
+naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee
+moeten elkander altijd trouw vergezellen.
+
+Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af.
+
+--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot
+zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt,
+verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil
+worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten
+matigen!
+
+ * * * * *
+
+Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de
+classici.
+
+Ik ben met Homeros bezig.
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid.
+
+Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was,
+en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd
+niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon
+de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene
+andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om
+mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan.
+
+In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele
+gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een
+tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en
+vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan
+als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe
+behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen.
+Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe
+van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste
+ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in
+ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den
+kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra
+allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om
+die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles.
+De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst
+zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen
+troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote
+omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa
+om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.
+
+Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de
+verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek.
+Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de
+algemeene ontwikkeling plaats heeft.
+
+En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en
+paradoxe stellingen, zeide mijn vader:
+
+--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den
+geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer
+opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij
+altijd vasthouden
+
+ Heart within and God overhead.
+
+Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een
+kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens
+denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van
+mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne
+nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere
+voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder
+komt dan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het
+leven op de straat trekt meer mijne belangstelling.
+
+En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die
+dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam,
+misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies.
+
+Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het
+vooral aardig de physionomieen der verschillende vrouwenvoeten te
+bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op
+de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen
+draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo
+ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve
+welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat
+stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in
+de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en
+stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn
+raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met
+de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn
+netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga
+mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij
+er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven.
+
+Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een
+paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het
+opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren
+gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard
+op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er
+haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat
+wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder
+van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen
+niet, en ik ben nog altijd aan
+
+ [Grieks: Polyphloisboion tha]
+
+Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt
+vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een
+dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne
+pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te
+gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars
+over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net
+als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat
+of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een
+vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij
+een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest;
+maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt
+met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt
+hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin
+hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch
+bestaan overdenkt.
+
+Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de
+inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.
+
+Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem
+als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij
+zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij
+zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het
+papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift een kant
+op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een
+gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks
+op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?
+
+Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet
+nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven
+hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar
+verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.
+
+Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne
+werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is,
+zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar
+hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg
+en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....
+
+ * * * * *
+
+Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke
+papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in
+gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg,
+dien ik zal kiezen.
+
+In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine
+beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen
+wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.
+
+Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp
+met zijne viool daar niet aankwam.
+
+ * * * * *
+
+De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich
+intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan
+mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te
+omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer
+alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele
+uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte
+van mijn geest.
+
+De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens
+jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de
+critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden
+of een verstandsmensch? Is de materieele wereldbeschouwing de ware, of
+de spiritueele? De reeele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden
+en cijfers, of is er ook geest en poezie? En stormachtig baant bij
+wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de
+waarheid?
+
+Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid,
+waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd.
+Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en
+beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog
+opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat
+Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb,
+begrijp ik niet.
+
+In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls
+deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid
+en verstand bewonder en benijd.
+
+Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een
+kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten,
+onder drie stokoude eiken,
+
+ ros van het zomerzonneroosten,
+
+zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts
+drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.
+
+Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!
+
+Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij
+onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.
+
+Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften
+uitsprekende.
+
+Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.
+
+Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken.
+
+En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde
+de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen
+waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte
+vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten,
+die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre
+gele bladeren voor de groene.
+
+--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen
+wij ook onze namen er in snijden?
+
+--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden
+met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en
+die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de
+harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en
+die H in het hart van W staan, als voor jaren?
+
+Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar
+zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die
+naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou
+houden?
+
+Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog
+altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof
+tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast,
+waarop die twee letters staan?
+
+--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.
+
+--Zoo is de wereld, sprak ik.
+
+--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?
+
+--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en
+gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!
+
+Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik,
+wat wil je?
+
+--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.
+
+--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie
+grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen
+neerzien.
+
+--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend
+hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever
+vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in
+alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?
+
+Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel,
+en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte
+bijwoonden.
+
+ * * * * *
+
+.......................................................................
+.......................................................................
+
+--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan
+de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne
+dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben
+de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen:
+_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd,
+vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos
+met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden
+onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die
+zoo naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in
+putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der
+sterren willen lezen.
+
+--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N.,
+maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben.
+
+--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden
+uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen
+verklaren.
+
+--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding
+omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het
+materieele te blijven. Er is maar eene school geweest, die op den waren
+weg was, de stoicijnsche. De Stoici waren geen ijdele maankijkers en
+droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en
+metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het
+positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid
+bestaat.
+
+Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je
+Stoici, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de
+dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer
+hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo
+verloochenen zij een....
+
+--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer
+dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een
+dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens
+door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het
+menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch
+bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld
+begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen.
+Er is een Stoicus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die
+in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam
+en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb:
+
+ _Gaudia pelle_, zegt hij,
+ _Pelle timorem_
+ _Spemque fugato_
+ _Nec dolor adsit;_
+
+dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus
+gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen
+leed gevoelen.
+
+--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in
+zijn _consolatio philosophiae_.
+
+--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in
+mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius!
+_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt
+heb?
+
+--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat
+was dat boekje....
+
+--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd
+pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zoo vereert!!...
+dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk
+gestolen of liever vernield hadden!
+
+--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep
+mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw.
+
+Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste
+onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het
+deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij
+zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had,
+als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu
+eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die
+onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat
+dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de
+vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na
+het plechtig opgesnoven te hebben:
+
+--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de
+grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de
+akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle
+dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel
+en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk
+moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte
+niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik
+twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden
+van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met
+het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo
+volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn
+leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem
+te helpen.
+
+--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op.
+
+--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken,
+waarmede gij zoo dweept?
+
+--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels
+snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als
+had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij
+gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle
+aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een
+hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne
+metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne
+leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai],
+dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het
+niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en
+op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en
+woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde,
+toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in
+zijne beenen!
+
+ * * * * *
+
+Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn
+gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen,
+die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn
+snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men
+ze aanroerde.
+
+Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de
+onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.
+
+Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en
+die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te
+rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en
+waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die
+mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en
+oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij
+meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.
+
+Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander
+beurtelings toezingen:
+
+ Als de deinende zoo is het leven;
+ Steeds rusteloos wentelt en stuwt
+ Nu de vloed dan de ebbe der wereld
+ Golf op golf als geslacht op geslacht.
+
+ Zoek er niet naar de bronne die waatren
+ Of de veer, die het alles beweegt;
+ De verschijnselen, nooit de verklaring,
+ Zijn den denker ten schamelen oogst
+
+ Hoe die golven den oever bereiken
+ Waar een andere nutteloos breekt
+ Hoe die eene zich heft naar de hoogte,
+ En er praalt in de glanzende zon.
+
+ Waar die andre verzinkt in de diepte--
+ Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert:
+ Een verborgene macht, die ze voortdrijft,
+ En maar een bestemming haar wet.
+
+ Dus voort met de golven des levens,
+ Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak;
+ Aan het lot of gij needrig verdwijnen
+ Of fonkelen zult in het licht.
+
+ Aan het werk! Wat er schitter of kwijne,
+ Het is eene beschikking die heerscht
+ En ons drijft naar den eeuwigen oever,
+ Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan?
+
+ * * * * *
+
+De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het
+gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich
+plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles
+omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich
+tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van
+overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had
+zij reeds die verhevene idealen vervuld.
+
+O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poezie?--Ja,
+ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen
+als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en
+zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen
+van denken en voelen te belichamen?
+
+De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het
+eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met
+eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen.
+
+Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het
+was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan
+het u schelen, waarin....
+
+Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te
+worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot
+overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat
+alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt.
+
+Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de
+meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer.
+
+Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die
+verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen.
+
+--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt
+Criticaster.
+
+--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik
+niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het
+uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn
+koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk
+aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij
+ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn
+dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte
+weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het
+haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer)
+is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.
+
+En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den
+bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros
+gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen
+eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.
+
+Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_
+gelijkenis.
+
+Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld:
+ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het
+boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het
+laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over
+den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander,
+ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn
+goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd
+gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat
+zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit eene punt
+eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit
+kan komen.
+
+Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen
+of breken.
+
+En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn
+hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken.
+
+Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en
+volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te
+worden.
+
+Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde
+douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met
+mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.
+
+Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte
+had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was,
+geschiedde evenzoo bij mijn examen.
+
+Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder
+een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik
+niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene
+menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen
+kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.
+
+Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der
+wetenschap toegelaten.
+
+ * * * * *
+
+De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit
+oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de
+jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te
+eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een
+tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender
+genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en
+liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft
+afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat eene
+tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens,
+als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe
+edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval
+gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal
+maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk
+prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om
+dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.
+
+De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard
+voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld
+van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed
+gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles
+klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou
+omgaan.
+
+O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten
+wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.
+
+Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig,
+ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het
+afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets
+onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.
+
+Algemeene stilte.
+
+--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.
+
+--Ja, zei mijne moeder.
+
+--Ja, zei mijn vader in een anderen toon.
+
+--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.
+
+Lange stilte.
+
+Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op
+mijn werkkamertje gepakt stonden.
+
+Ik hoorde een voetstap.
+
+Mijne moeder drukte mij in hare armen.
+
+--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....
+
+Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe
+ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de
+toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!
+
+Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.
+
+Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.
+
+Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.
+
+Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.
+
+Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.
+
+En ik?...
+
+Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije
+vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld
+in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden,
+die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des
+geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den
+geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de
+droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder,
+dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik
+niet verheugd zou zijn?
+
+O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen
+later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door
+het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer voor mij
+ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige
+draad heengeweven.
+
+Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke
+verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe,
+iets weemoedigs bevat.
+
+Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance,
+nourissement et augmentation de chasque chose, est l'alteration et
+corruption d'une autre_.
+
+De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen
+jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man
+worden voor den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen
+is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat
+nooit weerom komt.
+
+Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben,
+de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner
+ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden,
+voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter
+zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.
+
+En zoo gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later
+tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit
+weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.
+
+ * * * * *
+
+'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.
+
+Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het
+ook mij beklemd in de keel.
+
+Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een
+aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige
+oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en
+de gronden, die ik te mijden had.
+
+Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle
+welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan
+alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.
+
+
+Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude
+voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen
+droogde.
+
+Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken
+weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.
+
+Woei zij ze geheel weg?
+
+--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij
+voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel
+eene aandoening op, als ik ze herdenk.
+
+ * * * * *
+
+En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_.
+
+De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben
+omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt,
+is of nog te versch of in wording.
+
+O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk
+ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke
+omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door
+den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het
+woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.
+
+Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat
+zijn ze levensvol en frisch!
+
+En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen
+heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen,
+dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende,
+richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de
+verklaring van ons geestelijk zijn.
+
+Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden,
+omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons
+moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan
+eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poezie, zijne illusien en
+inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon
+is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als
+de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en daarin is
+het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.
+
+Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel
+verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk
+wezen is dor als het zand.
+
+
+Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.
+
+
+
+ * * * * *
+
+
+
+Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig,
+even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen
+om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid
+niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of
+zij elkander nog krijgen_.
+
+
+Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de
+verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.
+
+Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei
+en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden,
+baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet
+bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen
+stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op
+te heffen.
+
+Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste
+gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij
+leven in een vrij land.
+
+ * * * * *
+
+Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die
+er bij behooren!
+
+O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo
+dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar
+zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht
+van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!
+
+Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens
+_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude
+bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien
+hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in
+angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne
+denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en
+ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn
+beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en
+verhalen van vroegere dagen.
+
+Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep
+doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier
+werkte?
+
+...........................................................................
+...........................................................................
+
+
+En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op
+de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik
+ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze
+in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar
+trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof
+het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige
+zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche
+klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het
+schoone?
+
+Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen
+als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan
+dingen, die niet meer zijn.
+
+........................................................................
+........................................................................
+
+
+Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de
+vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb;
+de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet
+zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.
+
+Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te
+huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen
+binnentrad.
+
+Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en
+verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin
+zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een
+stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom,
+die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in
+vijf jaren!
+
+Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig
+als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het
+gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als
+hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was
+altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even
+ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een
+vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en
+mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij
+jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam.
+
+Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame
+boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe
+vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer.
+
+En Bella?
+
+Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens
+steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die
+vroegere broeder en speelmakker van haar nu is.
+
+Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind!
+Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben
+haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van
+gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in
+helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen
+schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht.
+Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts
+stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene
+schepping van zijn penseel te beschouwen.
+
+Zoo vond ik het te huis.
+
+ * * * * *
+
+Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was
+behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet
+gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking
+voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der
+tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in
+meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik
+gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van
+toestanden aanbood.
+
+Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van
+Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal
+geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had
+kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet.
+Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel
+om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken
+aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een
+klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door
+geweest, nu eens in Spanje, later in Indie zijn geluk beproevende, maar
+overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks
+van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden
+naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij
+eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons.
+Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt
+en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats
+geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere
+wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem
+verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen
+(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit
+aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd
+edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware
+beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.
+
+Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding.
+Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich
+het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij
+het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was
+onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de
+nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als
+eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het
+kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond
+te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne
+vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.
+
+Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld
+ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn
+levensloop nog eens beginnen moet!
+
+Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en
+rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis
+en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den
+verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst
+noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam
+eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving
+en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en
+onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen.
+
+Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella
+vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling
+deden.
+
+Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene
+teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en
+mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en
+voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te
+beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!
+
+O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het
+huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en
+zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de
+vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer
+stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!
+
+Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen
+ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij
+sloeg de hare neder.
+
+--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je
+eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?
+
+Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.
+
+--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je
+gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer
+had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een
+ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden
+gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds
+hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was
+het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop
+niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van
+vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het
+gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen
+staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het
+vanzelf minder plat en prozaisch!
+
+Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.
+
+--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.
+
+--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak
+nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het
+leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in
+uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij
+zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.
+
+Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij
+bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het
+was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en
+denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam
+om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.
+
+Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer
+jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij
+ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven
+gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op
+allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het
+noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en
+duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar
+boeiend voor mij.
+
+Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in
+Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en
+onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in
+onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele
+vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met
+kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.
+
+Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid
+van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.
+
+Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker
+door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne
+afgetrokkenheid in eene beek te stappen.
+
+--Waar denk je over? vroeg zij.
+
+--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is
+uitgekomen.
+
+Zij keek mij vragend en glimlachend aan.
+
+--En dat is?
+
+--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden
+ontluiken.
+
+--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?
+
+ * * * * *
+
+Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de
+brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij
+schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de
+betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het
+moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene
+zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de
+kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit
+zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die
+verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke
+opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen.
+
+Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar
+richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer
+gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar
+zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen
+voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het
+niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar
+bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich
+haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die
+gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden
+waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak.
+
+--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N.
+
+Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het
+boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm
+om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer:
+
+--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan
+in zijn oog.
+
+ * * * * *
+
+Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm,
+zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende,
+gingen wij te zamen naar het nevenhuis.
+
+--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden
+stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken:
+den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder
+laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat
+anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden
+voor de aardigheid, vindt je het goed?
+
+--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen
+wonen?
+
+--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten
+vestigen.
+
+--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken?
+
+--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan.
+
+Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz.
+Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant
+vertrek.
+
+--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen
+zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een
+gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's
+zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin
+zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat
+goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg
+hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel.
+
+--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof
+zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel
+met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden
+schoorsteen willen behouden....
+
+--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem
+je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden?
+Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een
+komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde
+zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en
+krulwerk om lijsten en paneelen.
+
+--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude
+vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij?
+
+Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het
+kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was
+er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot
+het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze
+bladen, als dit de prozaische oplossing is.
+
+Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel
+voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een
+plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van
+Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene
+andere gedachte in mijn hoofd....
+
+Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had
+kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog
+onbestemd en nauwelijks leesbaar was?
+
+Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen,
+toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van
+verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was,
+dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen
+werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde,
+dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen----
+
+--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist
+het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die
+volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken),
+och, zei die persoon, het zal wel weer zoo uitdraaien, dat Bella en
+hij....
+
+Welnu?
+
+NOOT:
+
+[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas a Kempis.
+
+ * * * * *
+
+
+EEN BOUWVISIOEN.
+
+
+ Mijn wieg stond tusschen krullen--muren
+ En sieraan van gebakken deeg.
+
+Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig
+gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond,
+ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren
+opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden
+trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele
+plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent
+verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele.
+
+Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend
+Bamboots, die dus luidde:
+
+ * * * * *
+
+"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje,
+gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar
+streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw
+teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn
+sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden
+uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde
+mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds
+samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van
+paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw
+landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik
+daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel
+zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden
+gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven
+allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn
+verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar
+waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen,
+andere als ronde tafels op een voet, andere als geboomte met breede
+bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder
+liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet
+zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle
+gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest,
+de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en
+de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt
+om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen
+schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den
+mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting
+met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met
+mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene
+bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_?
+
+Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch
+huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven
+over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne
+schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan
+zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen
+trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het
+lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en
+eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is,
+ting--een klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar
+klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de
+klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout
+staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de
+vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw,
+waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen
+zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan,
+maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim
+glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die
+witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard
+maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen
+maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven,
+nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen
+is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en
+zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen,
+maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den
+heksenkring loopt.
+
+Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met
+snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als
+kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op
+elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en
+gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te
+zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de
+symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de
+onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen
+kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het
+radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het
+Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleel en
+Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts
+als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en
+zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de
+geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste
+moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden
+staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene
+gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot,
+waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De
+wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen
+allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons;
+zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of
+trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde
+weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander.
+Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt
+dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen.
+Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op
+boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.
+
+Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw
+is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de
+kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug
+toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.
+
+ * * * * *
+
+Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.
+
+Van mij is de neus!
+
+Ik verschafte de ooren!
+
+De glinstrende oogen zijn mijne!
+
+Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.
+
+En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!
+
+Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en
+wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring
+rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts
+eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met
+paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als
+des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra
+volwassen.
+
+Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief:
+
+ _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_.
+
+De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer:
+breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken
+kunt.
+
+ _De gezel, die den leerknaap een troffel en een
+ verfkwast geeft._
+
+Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te
+overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is
+schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten
+hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel
+vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden
+goud, graniet en marmer.
+
+ _De meester teekent den leerknaap met het
+ duivelsteeken op de linkerheup._
+
+Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren.
+
+De kunst is klein, lang het lustige leven.
+
+Geen wet of regel gelde u meer.
+
+Wees vrij!
+
+ * * * * *
+
+Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe
+zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van
+stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei
+tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij
+knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders
+bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch,
+Gothisch, uit elke streek der wereld.
+
+ * * * * *
+
+Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het
+voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top,
+stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende
+naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden
+werden.
+
+Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.
+
+Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten
+over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan,
+en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan
+hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder
+dreigden te verpletteren.
+
+Ginds kraait een haan.
+
+Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt
+door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in
+spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en
+eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht
+uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen
+leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar
+eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van
+huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs
+wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.
+
+Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen
+hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht
+begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te
+ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden
+weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan
+ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het
+verstand rees op.
+
+En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had
+gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de
+toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet
+minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den
+dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad,
+waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien,
+verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.
+
+Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording
+en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne
+beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen
+aan eene nieuwe villa in mijne buurt.
+
+Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend
+
+ BAMBOOTS."
+
+
+ * * * * *
+
+
+WANDELINGEN DOOR DE WERELD.
+
+
+I.
+
+Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne
+berichten toezenden.
+
+Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat
+gij weet, hoe de meesten reizen.
+
+Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig
+als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche
+reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te
+komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch
+links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat
+men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te
+hebben en te kunnen zeggen: daar ben ik ook al geweest. In tegenstelling
+met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts
+zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even
+onbewust als eene natuurwet.
+
+Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn
+uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies,
+alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij
+hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels
+te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo
+gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij
+het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten
+ongeoefend.
+
+Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot.
+Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende
+linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het
+aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde,
+en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker
+teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en
+welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte,
+vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een
+fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken,
+dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden
+in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat
+zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en
+te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden
+tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij
+zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen.
+Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste
+indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn.
+
+Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik
+ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene
+verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene
+stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn
+geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hote; misschien eens
+anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige
+bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een
+Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in
+den kerker te Chillon, even he! zeggen van de Jungfrau, in het
+voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal
+te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als
+de _Stanze_ van Rafael. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij
+den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven
+met wat er van den Guide in is blijven hangen.
+
+Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij
+wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een
+ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn.
+
+Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte
+ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de
+phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten
+alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij
+hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste
+kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn
+ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken,
+gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats,
+en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug
+te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol.
+
+ * * * * *
+
+En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten
+van zulk reizen?
+
+Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met
+mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene
+stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van
+alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u
+uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het
+honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat
+getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de
+gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen
+hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene
+gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door
+verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de
+gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als
+dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde
+kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten,
+dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers
+bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen,
+dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders,
+Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden
+naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu!
+
+Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde
+stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een
+klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw,
+zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever
+werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje
+behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht,
+met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt,
+dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die
+wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en
+zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal
+en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van
+beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering
+fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft.
+Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne
+gemaniereerdheid.
+
+Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene
+afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen
+heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is
+weer een verdere afstand van de bron, van den stam.
+
+Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van
+natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is!
+
+ * * * * *
+
+Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken.
+Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met
+minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de
+bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de
+zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal
+ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de
+eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van
+_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en
+oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen,
+gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander
+kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de
+menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime
+kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede,
+der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in
+denken uit, maar toch altijd een is.
+
+Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de
+_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander
+opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag,
+en gij moogt boven dit blaadje zetten:
+
+ HERFSTDRADEN.
+
+Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen
+der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door
+elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel
+gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar
+men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan
+men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de
+wereld des goeden en schoonen.
+
+Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van
+spinnen is.
+
+Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige,
+diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die
+langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger
+tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare
+webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele
+stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de
+andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die
+de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend,
+totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste
+als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren
+en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes,
+fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten
+jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De
+spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met
+welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der
+arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het
+wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en
+omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof.
+
+Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de
+arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten
+en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en
+gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn,
+gemoed in beweging brachten.
+
+Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets
+beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige
+levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch
+werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht
+verlossen?
+
+Een duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin
+liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men
+weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet
+dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in
+dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw.
+Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven
+is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk
+te stooten.
+
+Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens
+herstellen, wat ik misdreven had.
+
+De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed
+mij bittere verwijten.
+
+--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn
+levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt!
+en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als
+eene spin.
+
+--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had
+ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld
+zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn?
+
+--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch
+niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en
+hijzelf het allermiddelste egoistische punt, waar alles om draaien
+moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander
+opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne
+beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander
+ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is,
+sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men
+ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en
+het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die
+elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp
+daar verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die
+deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt.
+
+--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een
+afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die
+Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst
+ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker
+een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne
+stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten;
+gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de
+geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht.
+
+--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij
+kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt!
+
+Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen
+de rosse bladeren des wingerds.
+
+Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar
+een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere
+vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de
+wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al
+is het in het schoonste stelsel.
+
+ * * * * *
+
+Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit.
+
+ * * * * *
+
+Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den
+breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op
+reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek,
+het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking
+der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er
+een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener
+lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen
+der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met
+eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen.
+
+Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en
+kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens
+bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij
+kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze
+kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling
+geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de
+bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn
+dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht
+tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien
+aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan
+hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den
+grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en
+geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en
+versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen
+glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil
+gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben
+alleen, vrij, vrij!
+
+ * * * * *
+
+Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen
+gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene
+verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in
+de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog
+eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt,
+_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het
+boekvertrek, en in deze omgeving...,
+
+ Patulae recubans sub tegmine fagi,
+
+een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven
+altijd frisch en nieuw.
+
+Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich,
+in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon.
+
+--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen
+maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte
+bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen
+bron, onder des hengstes hoefslag geboren.
+
+--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst!
+
+--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts
+in vrede waren!
+
+Wat was de klacht der Muzen? Pierus was een overweldiger, die de Muzen
+aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had
+willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Italie, bij
+voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo
+eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels
+aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit
+een toren en verbrijzelde zijn hoofd.
+
+Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet,
+hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal
+verrast.
+
+Negen Macedonische zusters, Pierus' dochters, hadden zich verstout, de
+Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de
+Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot
+rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting
+had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels,
+ving eene der Pierieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht
+der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden,
+rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en
+bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar
+overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe
+anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf
+daarvoor in snaterende eksters herschapen.
+
+Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal
+de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officieel
+lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een
+ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze
+uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat
+wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden
+ontmoeten?
+
+Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar.
+
+Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door
+ontvlamd.
+
+Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonie de
+trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de
+kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van
+Pierus.
+
+Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet
+in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet
+schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de
+schoonste tafereelen.
+
+Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseidoon over de
+schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros
+op den slag van Poseidoons geweldigen drietand uit den grond
+ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de
+steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar
+daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend
+en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving
+op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen
+aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot
+waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen
+tegen de goden gestraft werd.
+
+Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en
+traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen,
+en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren
+geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danae, Mnemosune,
+Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die
+voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en
+karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant.
+
+--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze
+wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de
+zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op
+uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het
+vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken,
+en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar
+vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft.
+
+ * * * * *
+
+--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend,
+terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en
+de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officieele kunst, en het
+was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te
+raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar
+traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar
+Pierus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles
+zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip.
+
+Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden,
+de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden
+veranderden. De Pierieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop,
+maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en
+de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras
+tibi.
+
+ * * * * *
+
+Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil
+altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet
+hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij
+in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk
+eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik
+uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene
+heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel
+te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web
+wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van
+mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst!
+
+Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist
+mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van
+kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen
+toestroomt.
+
+ * * * * *
+
+Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij
+nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te
+liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin
+zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en
+er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik
+haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar
+schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in
+dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid,
+dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort,
+hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner
+stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van
+den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun
+knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner
+vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de
+slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend
+gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom
+van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood
+oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen,
+als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu
+omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind
+door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen
+eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge
+weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend
+lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte
+rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne
+afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors
+en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de
+lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het
+bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens
+wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen
+gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de
+wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der
+veerkrachtige erica's.
+
+Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het
+landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te
+gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend
+in den gezichteinder.
+
+En voor mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene
+wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen!
+
+Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over
+de heide stralen; dan vormen zich in het westen dampen en groeien daar
+tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar
+blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des
+winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander
+naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de
+verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint.
+
+Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al
+zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch
+zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de
+heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte
+zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het
+afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot
+bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene
+harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen
+regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de
+bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en
+spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer
+ontbloot.
+
+Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met
+andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of bezien, bestaat
+haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeen. Duizenden bij duizenden
+in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine
+stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig
+bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem,
+en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts
+hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet
+overhellen.
+
+Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit,
+eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers,
+en geen berg hindert het uitzicht.
+
+Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der
+bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel
+of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom
+gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij
+geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt?
+Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zoo ver
+in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog
+toelaat?
+
+Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de
+krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke
+landschap eigen is.
+
+Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken
+door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel
+zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt.
+Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks
+voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en
+somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door
+een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren
+stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor
+weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar
+nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich
+in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt.
+
+Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in
+alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft
+hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt
+uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen.
+Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich
+openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene
+aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden
+kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in
+de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn
+wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het
+schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk.
+
+ * * * * *
+
+Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron
+van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het
+zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke
+tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene
+zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich
+over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon
+hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de
+oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem
+verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond
+zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep
+van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst
+fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert
+gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle
+licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want
+hij is voor de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna eentonig en
+zonder diepsels en hoogsels, vormt hij eene, door de reflex--lichten van
+den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht
+komt schemeren.
+
+De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt
+dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek
+uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en
+boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed
+hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene
+eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die
+soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en
+aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een
+eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het
+gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten
+van alle hartstochtelijkheid.
+
+De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en
+bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de
+jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.
+
+De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht
+vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en
+meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien
+weerkaatst.
+
+De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in
+wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene
+beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en
+verstandelijke krachten.
+
+De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht,
+een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden;
+niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige
+lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat
+spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het
+gevonden geluk, van een verworven levensdoel.
+
+Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in
+de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de
+neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de
+herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn
+overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn
+rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog
+rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht
+gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard
+is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der
+aarde.
+
+Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk
+begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt
+met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle
+zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien
+eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn;
+geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde
+liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd
+glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil,
+die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil
+opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN
+DEN CHAOS.
+
+Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen
+niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan
+vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan
+lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog
+blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit
+den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de
+gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde
+verbindt.
+
+Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en
+nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage
+sport; dan valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of
+nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen
+klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder
+ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven
+boven den chaos van stof en vormen.
+
+Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij
+de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de
+zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever
+dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den
+geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met
+ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij
+zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin
+wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al
+wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer
+ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend.
+
+
+Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en
+weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling.
+
+ _Truly yours_
+ C. V.
+
+
+ * * * * *
+
+
+II.
+
+Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld
+te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets
+minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op
+een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven
+ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals
+heentronen.
+
+Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet
+Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina.
+
+Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet
+aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook
+spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije
+natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult
+tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in eenen toestand eene
+wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven.
+
+Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen
+nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend
+of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven.
+
+Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u,
+het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij
+schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist
+overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden.
+
+Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap,
+in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij
+bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te
+ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid
+vergoeding te vinden.
+
+Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige
+uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet
+genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt,
+haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken
+willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun
+wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar
+voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer
+wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij
+wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid,
+conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan
+hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan
+hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid
+vleesch geworden is, de natuur.
+
+Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het
+gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen
+beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de
+geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van
+onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die
+melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar
+Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen:
+
+ Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen
+ Der wereld vormen en gebruiken.
+
+ * * * * *
+
+De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel
+op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod
+van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel
+der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen
+slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk
+schenden van de wellevenskunst.
+
+Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene
+geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden
+heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij
+moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of
+er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook
+onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit,
+als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone
+woorden schenkt.
+
+Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze
+verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de
+hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering,
+de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de
+beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst
+te vinden.
+
+ * * * * *
+
+In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij
+later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk
+als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer
+wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een
+verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was
+op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te
+rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid
+opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in
+de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen
+troffen.
+
+Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene
+overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit
+teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen
+gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets
+verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille
+natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan
+niet zeggen, dat zij de stilte braken.
+
+Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij
+hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half
+gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen
+was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem.
+verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige
+heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig
+beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te
+drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden
+doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de
+armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door
+het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als
+rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl
+de voeten scholen onder de heistammen,--zoo was zij een beeld van
+slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind
+met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare
+vormen.
+
+Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij
+de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten.
+Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap
+oplevend zelfbewustzijn.
+
+Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind,
+geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als
+wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst
+heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien
+tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van
+onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het
+is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en
+onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel,
+waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de
+betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan,
+_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt,
+verduisterd worden.
+
+Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op
+mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling,
+en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten
+haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs
+te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine
+wereld van haar binnenste openbarend.
+
+Ik.--Waar woont gij?
+
+Het meisje (bedremmeld).--Wat?
+
+Ik.--Waar uw huis is?
+
+Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de
+verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee
+vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met
+haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven.
+
+Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie
+zijn daar te huis?
+
+Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naieve
+handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is
+weg,--ik ben nu de oudste.
+
+Ik.--Hebt gij vader en moeder?
+
+Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder
+werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen
+passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op?
+
+Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze
+hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten.
+
+Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat
+ze goed zijn om den bliksem af te weren.
+
+ * * * * *
+
+Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in
+het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller
+worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen
+vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de
+uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch
+en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het
+kind der natuur te bespieden in haar zieleleven.
+
+Ik.--Wat doet gij gewoonlijk?
+
+Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in
+huis....
+
+Ik.--Hebt gij niet op school geleerd?
+
+Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet
+missen voor de beesten.
+
+Ik.--En blijft ge hier zoo leven?
+
+Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.
+
+Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan?
+
+Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken,
+en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren
+aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den
+sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen.
+
+Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen
+wij weldra bij de woning. De lage hut was als een met den grond; het
+werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een
+voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de
+wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het
+dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was een
+plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan,
+die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste
+groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen
+bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard
+genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer.
+
+De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen
+deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met
+beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw,
+in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in
+de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij
+het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.
+
+De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk,
+als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?
+
+Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.
+
+En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat
+ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van
+menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid
+en van waarheid....
+
+De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten
+in, zie ik nu.
+
+Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd....
+
+Ik.--En uwe dochter er bij, moeder.
+
+Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.
+
+De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel.
+
+Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad
+ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.
+
+De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad?
+
+Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt,
+die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die
+wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets
+beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand,
+geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele
+leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts
+een zeer gewone letteromzetting van streven.
+
+Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet
+zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.
+
+Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat
+ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad!
+Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!
+
+Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier?
+
+De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets
+te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld
+geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien,
+waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken
+totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij
+meer?
+
+Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet?
+
+De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en
+hebben het noodige.
+
+Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig.
+
+Ik.--Verlangt gij dan niets?
+
+De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in
+overvloed in den grond.
+
+Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast
+blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!
+
+De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden,
+wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de
+stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft.
+
+Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het
+leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te
+verlaten.
+
+De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons?
+
+Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer
+gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en
+vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar!
+
+ * * * * *
+
+Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in
+opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al
+lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge,
+moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort
+van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is
+een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de
+dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld,
+dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt
+gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de
+maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die
+alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des
+levens heenjaagt?
+
+Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld
+verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van
+onschuld verlaten,--in dien eenen blos van verrukking, op het hooren van
+den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar
+in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al
+gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te
+overschaduwen. Zooals duizenden voor haar, zooals de menschheid met
+haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld
+ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde
+en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te
+struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal
+zijn, zich op te richten.
+
+De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten
+knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede?
+
+Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de
+bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft.
+
+De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij
+niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar
+beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten
+kennen om bevredigd te kunnen zijn.
+
+De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou
+zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze
+maar in 't zand.
+
+Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit
+beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw
+frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en
+leeft samen gelukkig.
+
+ * * * * *
+
+Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de
+oogen houdend, mij staan nastaren.
+
+Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur
+opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels
+in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in
+een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen.
+Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de
+verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al
+onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die
+haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor
+eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk
+des lichts als in dat des geluids.
+
+De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer
+ver verleden der menschheid.
+
+Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een
+streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren.
+
+Kon de mensch zoo blijven?
+
+Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der
+menschheid.
+
+De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, een er mede;
+zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo
+leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift.
+
+Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid
+van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van
+een mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen
+moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat
+ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander.
+Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven
+van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en
+met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd
+tevens.
+
+Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den
+strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de
+verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn
+instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het
+volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar
+onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze
+verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke
+onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger
+trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte
+kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het
+onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn
+van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven
+naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van
+idealen daarin mogelijk.
+
+Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie
+met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan
+Voltaire hem schreef:--Apres avoir lu votre discours, on prend envie de
+marcher a quatre pattes.
+
+Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind.
+
+ * * * * *
+
+Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het
+doffe verleden een latere phase der menschheid.
+
+Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan
+groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te
+voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke
+vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is
+hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere
+overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar.
+Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den
+voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen
+toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op
+Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij
+reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der
+_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te
+verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor
+hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde
+terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai
+exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten
+op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden
+terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts
+aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken
+bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid
+een physisch leven teruggekregen.
+
+De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god
+der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van
+tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in
+den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als
+hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen,
+die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de
+aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der
+oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet
+langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte
+Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen
+guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de
+waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast
+blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf
+staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot
+besturend, de vader der poezie en der wijsheid, hij, die een zijner
+oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor
+de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de
+gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond
+onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten
+bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De
+wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende
+tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki
+gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot,
+heeft opgehouden te bestaan.
+
+Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en
+teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in
+verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur
+terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders
+opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe
+langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer
+in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend.
+
+ * * * * *
+
+Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en
+greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in
+regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht,
+hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld
+staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis;
+ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden
+trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden
+meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf.
+
+Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik
+voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld
+met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin
+de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en
+vaak onverstandig genoeg,--leeft.
+
+ * * * * *
+
+Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der
+kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot
+natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen.
+
+Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft
+haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en
+ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt,
+zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de
+werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij
+gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat
+die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen
+verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar
+tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij,
+waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het
+betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in
+onszelven te doen?
+
+De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat
+worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij
+allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg
+om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de
+cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit,
+maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken
+natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij
+naiefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige
+afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naief, maar zij kan het
+ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten
+terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even
+valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der
+menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de
+strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet
+enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des
+menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen
+noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich
+in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste
+verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in
+de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het
+verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de
+stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de
+niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en
+de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het
+afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige
+ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de
+landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van
+waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen
+dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen.
+
+ * * * * *
+
+Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen
+der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht
+ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet
+zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke,
+blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de
+lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren
+der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op
+zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf.
+Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes
+flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest
+phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of
+peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is
+een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en
+zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt
+zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet
+het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit
+symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in
+het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is,
+naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis
+heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der
+beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het
+leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest
+door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap,
+kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen
+onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk.
+
+In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en
+bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven
+slechts de kernen over van het eenig ware.
+
+Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde
+richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om
+welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft
+er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen
+leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich
+daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen.
+Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen
+wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het
+ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter
+verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de
+vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en
+natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is
+een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en
+een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het
+instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven
+en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat
+de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen.
+
+Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet
+tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en
+natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in
+ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven
+heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in
+het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere
+deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst.
+
+ * * * * *
+
+In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne
+maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne
+natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van
+
+ C.V.
+
+
+NOOT:
+
+[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir.
+
+
+ * * * * *
+
+
+VAN TWEE KONINGSKINDEREN.
+
+
+Het was in oude, oude tijden.
+
+Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen
+wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest.
+In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in
+het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der
+Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was
+een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot
+geslacht was overgeleverd.
+
+Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het
+huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning
+waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en
+metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden
+de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar
+niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen
+vreugde bood ontspanning, geen poezie bezielde, geen schoonheid adelde
+het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart
+toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat
+onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat.
+
+Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar een kind, een
+zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands.
+
+In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen
+wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want
+niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij
+naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in
+alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar
+nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en
+bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van
+bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol
+weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en
+gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen
+hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed
+der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was
+allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige
+aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg
+hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot.
+Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of
+van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door
+geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone,
+dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met
+zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen
+vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen
+overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de
+zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom
+uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en
+welriekende kruiden doorwasemden de lucht.
+
+Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en
+Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van
+schoonheid en gevoel.
+
+ * * * * *
+
+Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van
+koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele
+overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek
+en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos
+na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen
+neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd
+pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de
+hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij,
+maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de,
+vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer,
+voort....
+
+De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en
+de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in
+de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos
+rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en
+frisch ademde bij in den frisschen morgenstond.
+
+Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem
+zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den
+ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers,
+en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen
+met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen
+de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van
+zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling
+hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had!
+Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne
+veerkracht had verloren?
+
+Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om
+lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen.
+
+Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en
+boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar
+klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het
+loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met
+eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke
+jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op
+hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden.
+
+Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond,
+voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene
+opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek
+vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geemailleerde
+rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond
+afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar
+donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en
+weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en
+zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd
+onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende
+sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles.
+
+ * * * * *
+
+De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten
+uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn
+binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke
+speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende
+melodieen. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete
+gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht
+zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte
+voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot
+in het bosch. In het midden van het dichte woud--zoo ver was zij nog
+nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen
+en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht
+te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en
+koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende
+vlerken.
+
+Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien
+schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog
+nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet.
+
+De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1
+veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water,
+te midden der heerlijke waterlelien, zag hij de schoonste Alve, die hij
+ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende
+herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar
+zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend
+en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze
+tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het
+werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de
+liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde.
+
+Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone
+Alvenmaagd te begroeten.
+
+--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik
+niet ken.
+
+--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren
+naar uw gezang.
+
+--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als
+ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken.
+
+Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te
+zingen:
+
+ Alles teeder in den morgen.
+ 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend
+ Koestert zich in 't jonge licht;
+ D'aarde geurt als waar z' een gaarde,
+ Zoete lucht suist overal.
+
+ Teerder klinken nog van binnen
+ Alle stemmen van 't gemoed,
+ Dat van zacht gevoel doortinteld,
+ Rozengeurig, rozenkleurig,
+ Zwelt van geestdrifts zonnegloed.
+
+ Zon van buiten, zon van binnen,
+ Schoonheid heerscht er overal.
+
+--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks
+voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste
+geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare
+symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil
+wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is
+alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist
+het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en
+trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan
+welt bijna op in mijn oog!
+
+--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij,
+gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst?
+
+--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders;
+wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken.
+
+--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is
+dan de kunst niet alleen tot verrukking?
+
+--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien
+in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel
+aan mij voordoet.
+
+Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als
+twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos
+verzonken.
+
+--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa.
+
+--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van
+Verstand; en gij?
+
+--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen
+neerslaande,--dan zijn wij vijanden!
+
+--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u
+medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet
+weten van waar gij komt....
+
+--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood
+treuren.
+
+Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar
+boezem zwoegde onder den strijd.
+
+--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te
+verliezen?
+
+--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik
+hier komen, alsof ik ter jacht ging....
+
+Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven?
+
+ * * * * *
+
+Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen
+uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen,
+aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het
+zoete wederzien te kunnen genieten.
+
+Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is
+misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in
+hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen;
+maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand
+en Gevoel!
+
+Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder
+en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa,
+spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer
+gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij
+dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had,
+zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met
+haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het
+was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf
+driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het
+land van Gevoel.
+
+ * * * * *
+
+De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei
+gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends,
+vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak,
+bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken.
+
+Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning
+rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne
+slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat
+voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het
+gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk
+ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze
+meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens
+losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij
+tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde,
+wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en
+beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als
+het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en
+hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat
+eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan
+in de mythen van het nageslacht.
+
+De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen
+van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle
+toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan
+vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich
+verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst
+in zijn kabinet opzoeken.
+
+--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te
+storen....
+
+--Wat begeert gij?
+
+--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog.
+
+--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw.
+
+--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos.
+
+--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde
+mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?,
+
+--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke
+nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend
+verleidelijke zangen de onzen....
+
+--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor
+den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend
+geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de
+tooverzangen niets kunnen hooren.
+
+--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_....
+
+--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot,
+dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt!
+
+--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige
+gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan
+de uitslag schitterend kan zijn....
+
+En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde,
+waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij....
+
+ * * * * *
+
+Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig!
+
+De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare
+citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer
+zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de
+boomen, aan de vogels haar harteleed klagend.
+
+In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer,
+alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen
+heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te
+weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen
+werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens
+werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te
+herstellen.
+
+De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te
+lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren
+gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en
+fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich
+spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen
+in smartelijk gepeins verzonken.
+
+--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons?
+Gij moet ons redden.
+
+--En ik _zal_ u redden.
+
+Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een
+bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's
+konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en
+hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen
+loslaten.
+
+--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de
+onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke
+vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan
+duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_....
+
+ * * * * *
+
+Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het
+geheimzinnige beeld.
+
+Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde
+sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend
+graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar
+nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der
+aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp,
+op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden.
+Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en
+gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer
+hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene
+kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar
+nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der
+partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want
+het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er
+waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet
+kende.
+
+Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van
+elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren.
+
+ * * * * *
+
+--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer
+gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit
+door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld
+onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen.
+Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te
+openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard
+worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene
+glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die
+kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan
+zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de
+stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar,
+die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem....
+
+Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste
+woorden uitend.
+
+--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die
+gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot!
+
+--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over.
+
+--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar
+niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar
+maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage
+des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de
+schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft?
+
+--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig
+voor zich.
+
+--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik
+haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te
+spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of
+welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is
+geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en
+rust de gelukkige Sensorius en Parel.
+
+Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan
+werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren
+samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze
+Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos
+vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar
+zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met
+haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen,
+en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de
+grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou
+men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming
+van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van
+zijne vrijlating.
+
+Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg.
+Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen
+plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats
+overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk
+overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen
+brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier
+onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen.
+
+Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven,
+was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan,
+toen........................................ wat anders kondt gij van
+eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling,
+aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken
+van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal
+brak de brug onder hare voeten weg.
+
+Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen
+op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit.
+
+Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat
+zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles
+bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde,
+waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige
+woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker
+hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt!
+
+ * * * * *
+
+Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en
+zijn raad werd gebracht.
+
+Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het
+hier, en hoe onbevallig!
+
+Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste
+verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne
+weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieen, die,zij van een
+paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud
+en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten
+waren op hun granieten zetels.
+
+Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds
+alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen:
+alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen
+zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te
+zijn.
+
+--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat,
+ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan
+daarop volgen dan de dood?
+
+Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en
+ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der
+misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te
+gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii
+dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de
+koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan.
+
+Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een
+gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in
+tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste.
+
+--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend
+uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te
+begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze
+Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o
+wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij,
+dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was
+overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u
+om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den
+vrede laten.
+
+--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus
+stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des
+ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig.
+
+--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze.
+
+--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen.
+
+--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning!
+door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze
+dochter van u zal ondervinden.
+
+--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het
+mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is!
+
+Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij
+werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin.
+
+De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd;
+want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het
+gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos,
+maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men
+wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten
+waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de
+uitlevering van Logikos te onderhandelen.
+
+Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze,
+waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden.
+
+Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken.
+
+--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over
+allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten
+toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos
+schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was
+gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij
+te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder;
+bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik
+ben!
+
+--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen
+verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos,
+en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf
+medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had
+hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is
+daar, dat hij gevangen werd genomen.
+
+--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem
+verraden....
+
+--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en
+het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne
+gevangenneming, dat zij in zwijm viel.
+
+--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden
+Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer
+opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden
+hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten
+dooden; en wat hebt gij gedaan?
+
+--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde
+wijze schoorvoetend aan.
+
+--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met
+koel zelfbedwang; daarin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die
+liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien
+hartstocht in hem laten bestaan?
+
+--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze.
+
+--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.
+
+ * * * * *
+
+--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze
+geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid
+vervallen kunnen!
+
+--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een
+raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de
+verte te vermoeden.
+
+--Wel! gij prikkelt mijn weetlust!
+
+--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of
+aandoeningen mij licht zouden bedwelmen....
+
+--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd.
+
+--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van
+dit onverstandige dwaze kind. Zoozeer, ik moet het bekennen, dat ik
+allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende
+mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige
+dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe
+het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat;
+het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele
+speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik
+gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze
+natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die
+verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen
+ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik
+begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op
+mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend.
+
+--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar,
+als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de malien des
+verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor
+binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd,
+al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik.
+Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen?
+
+--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te
+wisselen.
+
+--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen
+Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen
+haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen.
+
+--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd
+en het verdere eischen.
+
+--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de
+beide gevangene ... en dan weer de oorlog!
+
+De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning
+Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling
+werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige
+Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling
+gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben.
+
+Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging
+geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van
+Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega
+het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk
+overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de
+wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht
+weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak
+verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij
+zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben;
+en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten,
+Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen
+konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat
+geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo
+spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar
+ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle
+toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel
+als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde
+plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar
+eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe
+bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene
+zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de
+andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer
+met takken en bloemen bestrooid werd.
+
+Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op
+het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar
+vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke
+zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van
+bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieen aan ter eere der
+wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende
+kruiden uit.
+
+Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht
+komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun
+Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder
+dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde
+denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil
+tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide
+vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te
+treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te
+zien.
+
+Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten
+stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook
+koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden
+gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de
+machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben
+Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen
+zij de brug op en in elkanders armen.
+
+--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde
+vastklemmende.
+
+--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende.
+
+Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote
+ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en
+daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld
+schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over
+de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen
+heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om
+te ontsnappen!
+
+Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt.
+
+Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met
+koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover
+elkander.
+
+--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan,
+kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en
+als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een
+stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef
+gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn
+oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten,
+ieder in zijn land.
+
+Nu treedt Aldebaran naast zijn meester.
+
+--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is
+een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet,
+heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die
+elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die
+vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide
+koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt
+voorspeld en gewild te zijn.
+
+--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die
+hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals
+alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer
+verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid,
+en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en
+hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt,
+begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor een oogenblik
+en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een
+voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid
+u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken
+dweper.
+
+--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid
+van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij
+handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen
+hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool
+behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare
+openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen.
+
+--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en
+het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide
+geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene
+edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven....
+
+--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn
+vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder
+zijn.
+
+--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht.
+
+--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare
+liefste stem, daar zijn zij een.
+
+Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter
+verzoening en ter verzekering van hun woord.
+
+ * * * * *
+
+Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien;
+de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de
+beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare
+vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen
+overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van
+Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in
+dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van
+de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en
+toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der
+twee gelieven te vieren.
+
+Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop
+ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en
+met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met
+rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige
+koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk
+van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar:
+
+ Schoon zijn de bloemen,
+
+zong Aldebaran.
+
+ Wijs zijn de bijen,
+
+sprak Logarithmus.
+
+ Geurig de nectar,
+
+zong de eerste weder.
+
+ Honig is nut,
+
+was het antwoord van den tweede.
+
+
+Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en
+voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten
+band vereenigen.
+
+De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de
+koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten
+aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar,
+en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde
+luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd
+nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig
+gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht,
+dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat
+de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in
+betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was
+er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de
+feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen
+ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen
+van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen
+toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en;
+niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook
+door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven
+zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het
+eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk
+zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een
+voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen
+bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk.
+
+Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide
+vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige
+koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het
+eerst gezien hadden.
+
+Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide
+landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden
+onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde.
+
+Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden
+worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en
+koningin kinderen verwekten.
+
+--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden
+weg weer op.
+
+--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw
+verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen.
+
+--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het
+eens een zoon en eene dochter waren?
+
+Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun
+beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat
+op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en
+Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, een geheel uit
+de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest.
+
+--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze
+huwelijk niet behoeven plaats te hebben.
+
+--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben,
+antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld
+geweest en te gelijk de vrede.
+
+En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt.
+
+Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en
+buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en
+niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook.
+
+Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten
+wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend
+rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard
+heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder
+de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige
+huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder
+aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel.
+
+
+ * * * * *
+
+
+EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG.
+
+
+Aan haar genieen is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de
+eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige
+mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen,
+gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken.
+
+Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het
+verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het
+weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid
+betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige,
+alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat
+al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders
+waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding
+heeft ontvangen.
+
+Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan,
+wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren
+werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der
+bewonderende vereering.
+
+Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste
+vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij
+mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen.
+
+Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden
+is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het
+blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit
+slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een
+paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links
+paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets
+verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen voor twee en eene halve
+eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die
+nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van
+Rhijn.
+
+In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der
+grootste steden der geuenieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net
+is," zegt naief haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen
+zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in
+vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is,
+tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck
+is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en
+grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden,
+had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de
+ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in
+1592 was het ravelijn voor die poort aan de stad getrokken en in een
+klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen
+van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede
+vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links
+daarbinnen lag de steeg, die gij kent.
+
+Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend
+burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst
+na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en
+met kinderen gezegend, dat huis in tweeen verbouwd. In het eene gedeelte
+woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen
+bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet,
+kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.
+
+Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk,
+staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere
+vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin
+buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen,
+waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf
+kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens
+spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der
+beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal
+jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen
+in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de
+tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't
+schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen
+morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien
+gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom
+de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen,
+boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het
+omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar
+steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar
+de groene saaien gordijnen.
+
+Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is
+geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders,
+ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen
+Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het
+schutblad des huisbijbels in:
+
+15 Juli 1606. _Rembrandt_.
+
+_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien
+naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders
+zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld
+zou de bewustheid hebben van het derven van een genie.
+
+Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de
+hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam
+neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid
+geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich
+den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder,
+beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals
+weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het
+menschelijk leven afspiegelt.
+
+De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn,
+geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het
+verledene mede.
+
+Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind
+opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende
+jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw.
+
+Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons
+met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een
+krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige
+worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde
+oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat;
+de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost
+en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting
+in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in
+reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis
+en kunst.
+
+Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat
+sterke licht.
+
+Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den
+aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid
+en de kiemen wortelen; aan de eene zij de Prins, zijne partij, het volk,
+de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de
+patriciers, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins
+en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en
+weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het
+bloed van een beroemd schavot.
+
+Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van
+Rembrandt en de eeuw.
+
+Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat
+de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid
+te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch,
+treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt.
+
+Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking
+had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der
+gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance
+gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan
+wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen
+geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder
+blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd
+soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die
+renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij
+gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide
+de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de
+vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der
+verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen.
+
+Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den
+schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens
+
+ Streng gelaat
+ Hem doet ontzachlijk zegepralen,
+
+gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien
+leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van
+penneconst.
+
+De schoonschrijverij was zeer geeerd, en mannen als Gadelle, als Lukas
+Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich
+mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geeerder nog door
+Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_.
+
+Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin
+de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne
+theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van
+den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische
+spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het
+groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht
+rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek
+getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er
+in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige
+hand zal hebben bot gevierd!
+
+Dan zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan,
+verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en
+de proeven van het ontkiemend talent.
+
+Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder
+trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met
+de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket
+uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol
+vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van
+het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen
+waren uitgestald.
+
+Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn
+der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het
+heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om
+het spreekwoord
+
+ Hoe schilder
+ Hoe wilder
+
+zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien
+doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Italie gekeerden Jacob
+Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn,
+Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan
+van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij
+opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook
+voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij
+Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten
+naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren
+sluier over getogen.
+
+Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide
+meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht,
+waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een
+bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_.
+
+Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken
+aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen
+bliksemstraal hielden, die opeens voor een oogenblik den nacht verbrak,
+het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als
+de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om
+niet weer onder te gaan.
+
+Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne
+lichtende kracht.
+
+Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken
+kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de
+natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu,
+is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en
+vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij
+bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige
+geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige.
+
+Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan
+graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling,
+daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den
+teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van
+lichtgloed, of samentrekken des lichts op een schitterend punt.
+
+Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen
+meesterschap.
+
+De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne
+verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en
+betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren.
+
+Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den
+geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste
+gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in
+zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den
+mensch der poezij.
+
+Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van
+het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang.
+
+Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij
+de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht
+genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen
+zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige
+leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene
+uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken
+ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idee, maar als
+levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt,
+evenals het werkelijke, is daar om zijns zelfs wille, zonder ander doel
+dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid
+zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische
+volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve
+opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben
+doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn
+eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal
+ademt het u te gemoet.
+
+Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de
+zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de
+wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die
+zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons
+toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te
+moeten zijn.
+
+Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door
+den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige
+levensuiting, zoo rijk van handeling.
+
+De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld
+gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de
+middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaels loges, Michel Angelo's
+welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en
+dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is
+Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het
+mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In
+overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en
+als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in
+Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen
+als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van
+karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het
+feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke,
+meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige,
+treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch
+land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er
+op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang
+vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven,
+handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en
+opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als
+nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander
+der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk
+toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die
+voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is
+bij hem niet, hoe Simeon eens voor achttienhonderd jaren lofzong bij het
+kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe
+dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet
+het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij
+Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het
+mede.
+
+Zoo werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het
+dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute
+scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen
+tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat
+vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd
+weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen
+uitwerken.
+
+Hij heeft nog meer gedaan.
+
+Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de
+innigheid, noch de naiefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke
+laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber
+tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar,
+in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus;
+verteederend naief de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van
+hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den
+volke in de _Ecce Homo_.
+
+ * * * * *
+
+Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de
+geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot
+geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen,
+en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij
+ontstond en zich ontwikkelde.
+
+Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.
+
+
+ * * * * *
+
+
+MONA.
+
+
+In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een
+dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte
+uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon.
+De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke
+kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de
+tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte
+en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het
+huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur,
+en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin
+stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een
+zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte
+rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.
+
+Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen
+acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht
+van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en
+kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar
+dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de
+richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen,
+die op de knieen vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel
+van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen
+voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar
+onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van
+het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed
+dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve
+vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve
+zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden
+opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der
+wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven,
+aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd
+oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat
+zichzelf ten doel is.
+
+--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en
+zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene
+getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.
+
+--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar
+schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene
+beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.
+
+Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den
+ezel niet op?
+
+--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw,
+onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer
+vermoeienis brengen.
+
+De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam
+den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak
+met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje
+droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en
+beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier
+verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en
+overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming
+de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door
+tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter
+andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden
+zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen
+brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf
+was de waar, die door de moeder moest verkocht worden.
+
+Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij
+naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren,
+hunne modellen te vinden.
+
+Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die
+de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek
+aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen
+volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij
+hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet
+veel acht op haar.
+
+Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets
+behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek
+van de schouders en opende geheel haar bovenkleed.
+
+Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden
+toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten.
+
+Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij
+daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar
+het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste
+zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door
+schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid.
+
+--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles
+hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable!
+
+De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en
+ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie
+op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en
+stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid
+en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De
+schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk
+op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos
+arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het
+schoone gelaat omhelsde.
+
+Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom
+niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer
+voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind
+de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood
+van haar kind.
+
+--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte.
+Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en
+zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!
+
+Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op
+de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het
+geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor
+eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene
+kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's
+bidsnoer bevestigde.
+
+Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was
+de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws
+vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere
+blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een
+zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld
+overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen een heiligdom was
+ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.
+
+De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de
+Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor
+de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En
+dan was de dochter nog norsch en stug.
+
+--Wat prevelt gij toch, moeder?
+
+Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet
+voor haar ondankbaar kind.
+
+Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor
+verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor
+Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor
+Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_
+heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena
+geworden--zonder de boetvaardigheid.
+
+Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet
+zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het
+atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met
+dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op
+zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het
+improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij
+daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans
+rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden
+of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde
+hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat
+scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon!
+
+In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op
+speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene
+villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij
+kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven
+naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met
+al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was
+de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot
+wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het
+aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geeerbiedigd, om hare gaven van
+zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht.
+
+Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en
+paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was
+opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in
+den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van
+kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der
+tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat
+er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en
+vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij
+had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds
+vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de
+gave der improvisatie.
+
+Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier,
+tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen
+het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij
+reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene
+verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts
+keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde
+hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon
+te stellen.
+
+Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band,
+die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte
+zijne schilderijen en studien ter verzending, en op een najaarsmorgen
+stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te
+hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome.
+
+Mona had hem zien vertrekken; voor het afscheid had zij menige
+hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen
+droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden
+der kale wanden barstte zij nu in tranen los.
+
+--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik
+gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene
+vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten!
+
+Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen
+zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare
+verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar
+leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die
+niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de
+toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen,
+en brak door eene hevige daad het verleden af.
+
+Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende,
+slingerde zij dien door het vertrek.
+
+--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht,
+maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u.
+
+ * * * * *
+
+Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden
+een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn
+vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de
+voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot
+zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van
+karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche
+toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de
+zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om
+daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en
+rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten
+gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van
+den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij
+een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep
+liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid
+doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning
+van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken
+hem nog slechts duister voor den geest stonden.
+
+Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had
+dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen
+Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die
+beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan.
+
+Thans bracht de vrijheid ze te zamen.
+
+De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee
+bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij
+bij elkander.
+
+Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held
+van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem
+meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar
+gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een
+deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd.
+
+Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al
+de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en
+zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet.
+
+Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studien had
+gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met
+Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden
+zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone
+streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te
+genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen
+zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar
+zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den
+laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar
+den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon
+en het verschiet als wilde doorboren.
+
+--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten
+staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet
+er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer
+ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!...
+
+--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden
+wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien;
+daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land.
+
+--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die
+bergen gaat de zon onder, Antonio!
+
+--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend
+en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde
+het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien!
+
+Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker,
+en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los.
+
+--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij
+verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij
+allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen
+hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en
+ik nooit meer iets van u hoore.
+
+--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij
+den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis....
+
+--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zoo over
+vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen?
+
+--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb
+ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik
+verhelderde bij het spreken van die woorden.
+
+--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij
+verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien?
+
+--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk
+leven, die zich sterk doen voelen.
+
+--Welke?
+
+--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet
+ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft.
+
+ * * * * *
+
+Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog
+eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst
+naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die
+stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan,
+waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds
+laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in
+dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt
+werd, vingen zij den tocht aan.
+
+Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld.
+Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans
+lag al wat aan Italie herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer
+haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het
+hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken.
+
+Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder
+onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe
+Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen
+door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent
+doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze
+bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats
+hunner bestemming was.
+
+Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder
+hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven
+zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het
+burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude
+Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander
+hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb
+hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien.
+
+Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare
+verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van
+eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat
+het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat
+zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo
+hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van
+levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere
+persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden
+was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar
+tegenwoordigen gemoedstoestand.
+
+In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot
+zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in
+zachte verteedering versmolten.
+
+De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of
+compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters,
+guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn
+geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het
+bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen-
+en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen
+van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een
+dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen
+bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich
+uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een
+majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het
+gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime
+vlakte.
+
+--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat!
+
+Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het
+donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoezie.
+
+Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht
+en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond
+die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet
+tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar
+plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven,
+zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere
+aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel,
+die opborrelen uit het slijk.
+
+Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die
+teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze
+trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet
+wegsterven in het eindige!
+
+ * * * * *
+
+De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en
+menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het
+hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in
+zichzelve verzonken.
+
+--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome
+gegaan?
+
+--Wij kunstenaars plegen in Italie voedsel voor onzen geest te halen,
+onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons
+verborgen.
+
+--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di
+Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst
+gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder
+de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien
+uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat
+behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord
+hebben?
+
+--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk
+uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst
+moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden.
+
+--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan
+was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat
+reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms
+bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel
+altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet
+anders uitdrukken, liet zij er op volgen.
+
+--Het is het naieve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de
+grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle
+kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het
+demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst
+niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de
+ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid.
+
+--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek
+zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees,
+dat zij mij niet willen ontvangen.
+
+Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een
+avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde,
+bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde
+dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het
+Kolbs beurt om verbaasd te zijn.
+
+--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige
+reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de
+uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen
+ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te
+keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen,
+dat is van mij, Mona, dat is mijn werk!
+
+Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte
+hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte
+licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te
+zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond
+bij zich noodde.
+
+Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een
+paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien
+had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee
+meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op
+elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters
+en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene
+iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en
+gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling
+van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden,
+toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had
+Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd.
+
+--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo
+meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den
+schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet
+bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen.
+
+Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen
+klapten van vreugde in de handen.
+
+--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl
+wordt een groot virtuoos!
+
+--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid
+verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat
+wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons
+door zijne werken toch bekend was.
+
+Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken
+componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naieve
+openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige,
+want Kolb had hem zijne hulp toegezegd.
+
+Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen,
+stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich
+neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde
+deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid
+overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der
+binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt
+in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder
+gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven.
+
+De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te
+spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving,
+dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene
+hand gevat.
+
+Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest
+door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden
+gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden
+vertolkt.
+
+Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den
+grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam
+oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op
+het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale
+schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met
+zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te
+verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met
+vastheid:
+
+--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons
+weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve,
+als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als
+wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u
+in het hart.
+
+Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht,
+en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek.
+
+Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te
+schreien, het gelaat in de kussens verborgen.
+
+ * * * * *
+
+Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had
+nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij
+was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren
+onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel
+Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen
+leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt
+en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als
+Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden:
+
+--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara
+meer schoon vindt.
+
+En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen
+naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig
+beeldhouwwerk!
+
+Carl wilde mede naar Italie.
+
+--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn
+vader,--thans zal ik mijn weg wel maken.
+
+Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw
+beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar
+bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en
+als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke
+Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets
+feestelijks en plechtigs behouden.
+
+Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied
+voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de
+handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in
+feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel
+zijner kinderen.
+
+--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart;
+zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken
+bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij
+behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn.
+
+Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze
+was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te
+ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar,
+waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het
+leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had
+berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italie gemaakt
+had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn
+land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp
+verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij
+was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar
+ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd.
+
+Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis
+in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot
+werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen
+was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou
+wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen
+hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar
+het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag.
+
+--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons
+verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht,
+naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit
+weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op
+over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij
+heengebracht!
+
+Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de
+overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld
+over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij
+begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar.
+
+Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen.
+
+--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was,
+eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud
+was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige
+maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk,
+akelig....
+
+Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was
+ijlende.
+
+ * * * * *
+
+Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd.
+
+--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer
+opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat
+doen zij bij mij, wat willen zij mij doen?
+
+--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en
+Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen
+beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar
+een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare
+hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos
+wat rustiger neergelegd.
+
+De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp,
+die alleen liefde schenken kan.
+
+Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant,
+die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit
+gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft
+het heimwee, en zij _moet_ naar haar land.
+
+Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona
+boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij;
+hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met
+droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen
+boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam
+scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen
+en begroef het gelaat in beide handen.
+
+De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van
+Kolb tot kapelmeester te Praag.
+
+ * * * * *
+
+Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.
+
+Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij
+zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende
+denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk
+beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke
+opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht
+toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te
+brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land
+had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde
+niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de
+krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij
+voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag
+tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland
+herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo
+spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn
+geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die
+hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker.
+Deze evenwel schonk hem de helft terug.
+
+--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zoo
+schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste
+kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou.
+
+Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had
+gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien
+aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn
+met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit
+meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij
+gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had,
+geen ouders als zij, geen huiselijken kring.
+
+Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de
+betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij
+vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare
+kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in
+hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof
+tusschen haar en zich.
+
+Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte
+en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen
+namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet
+gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.
+
+Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog een blik
+uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het
+oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn
+spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de
+vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen
+schwaermerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger
+en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een
+heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en
+distels.
+
+ * * * * *
+
+Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij
+plotseling hare uitwerkselen zien.
+
+Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken,
+die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen
+man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig
+levensonderhoud verwerft?
+
+Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van
+kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare
+gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw
+geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?
+
+Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche
+schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van
+kunst en genie?
+
+Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een
+greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van
+de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het
+er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor
+eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal
+opmerkzaam een blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een
+balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan
+de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige
+genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen
+baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der
+improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige
+improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot
+wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.
+
+ * * * * *
+
+Toch zijn zij meer dan zij waren.
+
+De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de
+naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door
+eene ruwe hand wakker geschud.
+
+Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het
+gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die
+nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het
+lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de
+grenzen van Italie.
+
+--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen,
+die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.
+
+ Passando il male, sperando il bene,
+ Il tempo passa, la morte vienne,
+
+sprak zij met een bitteren glimlach.
+
+--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij
+zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben
+wij de verdere toppen bereikt; nog een dag en wij dalen in de vlakte en
+de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.
+
+--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio,
+het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding
+gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op
+vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik
+gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar
+ik kan niet, ik weet het niet!
+
+De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid,
+stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij
+een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het
+verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af,
+die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij
+streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken.
+Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de
+oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de
+grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem
+verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is
+het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die
+levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de
+incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van
+het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt,
+die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere
+levensopvatting.
+
+Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong
+het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot
+geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer
+druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens
+was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische
+klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven
+gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als
+laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen
+de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd
+hart gesust tot een zachten sluimer.
+
+ * * * * *
+
+De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog
+niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken
+en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won
+nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en
+sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms
+werd die foltering ondraaglijk.
+
+Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot,
+en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich
+bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar
+boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van
+verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van
+kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en
+vervallen bogen der ramen.
+
+--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij
+mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het
+ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat
+ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de
+pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom
+keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is
+verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten
+der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn
+onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden.
+
+Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat
+het trommelvel barstte.
+
+Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem.
+
+--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst.
+
+Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den
+afgrond.
+
+--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona!
+
+Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van
+droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een
+wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren.
+
+--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare
+nesten onder dezen dorpel.
+
+--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet
+zoo voorover.
+
+--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die
+steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af,
+zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij
+luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag
+onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de
+kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die
+er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid.
+
+Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het
+bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen
+een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en
+begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op
+rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles
+gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte,
+die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd,
+voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon
+doen overslaan.
+
+Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees,
+dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood.
+
+--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond
+en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het
+draait en golft!
+
+--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende.
+
+Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan
+zijne voeten, en hij, terwijl zijne knieen knikten, veegde zich het
+angstzweet van het gelaat.
+
+Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde,
+toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar
+was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden
+begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon
+vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest
+verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens
+stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen,
+ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver
+en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp.
+De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw
+met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in
+een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp
+de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij,
+en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die
+haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd
+niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd
+vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te
+knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar
+zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op.
+
+De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen
+Mona kalmte en herstel te schenken.
+
+Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider
+lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet
+handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een
+enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder
+niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen
+man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin
+plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij
+over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun
+gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen
+man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit
+te storten.
+
+Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter
+des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de
+schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich
+daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk
+huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet
+stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich
+alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den
+priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het
+omspitten van den grond.
+
+Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe.
+
+--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij.
+
+--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust,
+gij, die zoo heilig zijt.
+
+--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd
+strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen:
+maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd.
+
+--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de knieen vallende,
+als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt.
+
+--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde
+hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten
+kan?
+
+Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg.
+
+--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd
+leggende.
+
+--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren
+bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was,
+heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was.
+In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van
+weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome....
+
+--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk,
+die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat
+gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend.
+
+Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch
+bleek te wachten, tot zij voortging.
+
+--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik
+geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de
+Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had
+weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik
+herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o
+vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep
+gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der
+heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt
+er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het
+afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden?
+
+De pater zweeg geruimen tijd.
+
+--Daar is een middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat
+zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in
+u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof
+heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal
+van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat
+ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek
+onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen
+hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het
+bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid
+kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe
+uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen
+en een beteren kamp met de wereld te strijden.
+
+ * * * * *
+
+Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid
+tot den verderen tocht.
+
+--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen?
+
+Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken!
+
+--Alleen?
+
+Zij knikte toestemmend.
+
+--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen
+trek om de lippen.
+
+--Antonio! maak het mij niet te zwaar!
+
+Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had
+kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken.
+
+Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio,
+werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen,
+tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar
+voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde:
+
+--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan
+weder.
+
+Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid
+voorgoed.
+
+Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in
+zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij
+in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die,
+het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund.
+
+
+
+
+
+
+End of Project Gutenberg's Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***
+
+***** This file should be named 17554.txt or 17554.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/1/7/5/5/17554/
+
+Produced by Marc D'Hooghe, marcdh@pandora.be.
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/17554.zip b/old/17554.zip
new file mode 100644
index 0000000..676b3bc
--- /dev/null
+++ b/old/17554.zip
Binary files differ