diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 17554-0.txt | 9847 | ||||
| -rw-r--r-- | 17554-0.zip | bin | 0 -> 196440 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h.zip | bin | 0 -> 3877300 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/17554-h.htm | 10239 | ||||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos01.jpg | bin | 0 -> 92709 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos02.jpg | bin | 0 -> 169368 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos03.jpg | bin | 0 -> 182639 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos04.jpg | bin | 0 -> 190750 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos05.jpg | bin | 0 -> 186648 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos06.jpg | bin | 0 -> 186118 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos07.jpg | bin | 0 -> 186274 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos08.jpg | bin | 0 -> 172540 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos09.jpg | bin | 0 -> 188536 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos10.jpg | bin | 0 -> 179602 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos11.jpg | bin | 0 -> 173473 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos12.jpg | bin | 0 -> 183941 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos13.jpg | bin | 0 -> 187324 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos14.jpg | bin | 0 -> 162501 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos15.jpg | bin | 0 -> 162483 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos16.jpg | bin | 0 -> 178526 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos17.jpg | bin | 0 -> 192305 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos18.jpg | bin | 0 -> 180704 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos19.jpg | bin | 0 -> 172664 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos20.jpg | bin | 0 -> 175820 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 17554-h/images/vos21.jpg | bin | 0 -> 167085 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/17554-8.txt | 9862 | ||||
| -rw-r--r-- | old/17554-8.zip | bin | 0 -> 196439 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/17554.txt | 9862 | ||||
| -rw-r--r-- | old/17554.zip | bin | 0 -> 196052 bytes |
32 files changed, 39826 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/17554-0.txt b/17554-0.txt new file mode 100644 index 0000000..57e90fc --- /dev/null +++ b/17554-0.txt @@ -0,0 +1,9847 @@ +The Project Gutenberg eBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer + +This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and +most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions +whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms +of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at +www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you +will have to check the laws of the country where you are located before +using this eBook. + +Title: Vogels van diverse pluimage + +Author: Carel Vosmaer + +Release Date: January 23, 2006 [eBook #17554] +[Most recently updated: May 26, 2021] + +Language: Dutch + +Character set encoding: UTF-8 + +Produced by: Marc D'Hooghe + +*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + + + + +VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE + +door + +CAREL VOSMAER + + + * * * * * + +GEÏLLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS + + * * * * * + +INLEIDING. + + +Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord, +dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo +mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen. +Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden +nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie +beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene. + +Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is +Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hiërogliefen. +Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hiërogliefen +zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen? +Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch +voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een +gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift. +Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van +het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede +dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich +namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde +dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder +seculariseerde en algemeen menschelijk maakte. + +En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei +men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige +verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek +te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen +jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken +om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar +weinige zijn duurzamer. + + * * * * * + +Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde +gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken, +waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren +novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al +eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten, +verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude +illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm +is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt, +waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den +komischen vloek van Bilderdijk: + + Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien, + Beelde aap of hond in kouden steendruk uit, + Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien + En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit! + ................................................. + Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien! + +Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo +elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde +kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan +elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het +bespottelijke van het verouderen verheft. + +En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt +men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis +onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt +of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen +nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven, +ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt +is, omdat wij het niet laten kunnen. + +En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en +gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in +eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieën. Dus een +minder volstrekte maat genomen. + +Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden +gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die +novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen +gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van +een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets +teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der +taal? + +Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen +de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de +_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel +leggende, zeide: + +--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die +stukken voor een herdruk goed vindt. + +--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop +doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar.... + +Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van +mijzelven. + +Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide: + +--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen +of je ze nog eens wilt laten drukken. + +Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is. + +Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een +berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij +waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is +ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele +boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde, +namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt +worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een +schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne +geschriften. + +Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en +deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men +er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere +letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het +boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet. + +Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen +verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed +opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is +een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte +kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave, +naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk, +gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met +verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer. +Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft +eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen. +Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist +nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese, +eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte +speculatie blijken, die de kosten niet loonde. + +Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven +en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen +verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den +smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig +degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en +het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd +exploiteerde. + +De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij +even goed als nieuw. + +Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en +te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn +voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het +fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van +slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende +worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd +en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is, +heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid +eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en +hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te +pronken en te verleiden. + +Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken. +Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de +puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar +verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede +qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel +en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de +markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige +stemming. + +Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs +zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik +liever geen namen noemen. + +De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de +werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te +onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich +vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede +gepronkt kunnen worden. + + * * * * * + +Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij +verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een +gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een +boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem +bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden, +en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje +mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen +beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de +gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het +kindeke Jezus in zijne armen hield. + +Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen +de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste +aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan +de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en +vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en +bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld +door. + +Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu +opeens weer voor mij zag. + +--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken. + +--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat +niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien. + +--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden? + +--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee +aankomen? + +--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft +juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen. + +--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere +vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen +kunnen. + + * * * * * + +En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor +mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak +veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten +zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van +aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor +mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef: + +"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het +was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn +ingewand bitter." + +Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven; +jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de +schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en +de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn +gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan +wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de +droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft +een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden +en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin +wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en +onvoldaanheid. + +Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is +begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en +telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort, +verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en +eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude +portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten +komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen +zeggen fluisterend: zijt gij daar terug? + +En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als, +vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te +voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere +gemoeds-orchydaeën, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt +gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen +weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van +vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters +zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke, +onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel +vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij +het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur, +vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel +asch. + +Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de +nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen. + +Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig +leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en +geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met +gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar +daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker, +sterker en bestand tegen weer en wind. + +Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met +de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat +oordeelt het heden over het verledene? + +Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan +het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter +acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest +gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden. +Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde +zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven. +Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden? + +En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook +in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner +phantasie. + +Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor +anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas +ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en +daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets +transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts +gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw +de wereld in? + +Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem, +der eigenliefde, en moeten wij vreezen: + + Nochtans 't geschiet op liste, + Alzoo ik mercken kan, + Daer praet een blau sophiste + Met den armen lettermann. + + * * * * * + +Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige +bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier +slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog +goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven; +ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte +hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu, +na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun +gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen +maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te +zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene +kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al +mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in +eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in +de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene +veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder +zijne kooikameraden nog heel wat vertooning. + +Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt +uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen +sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten. + +Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen +vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun +koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw +duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot +en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug. + +De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige +schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en +het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij +het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer. + +Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op, + + Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht. + +Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe +men dat volkje moet toespreken: + + Ehophophophophophophophophophop + Io io, ito ito ito ito + Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht, + Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk + Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust, + Zaadkorrellezende bent, + Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen, + Die in scharen de voren + Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt + Lieflijk met zoeten zang + Tio tio tio tio tio tio tio tio + Wie er van u in de tuinen en klimop + twijgen het voedsel u leest, + Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbeziënpikkers, + Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem, + Trioto trioto totobrix. + Die, op de lage moerassen, de bijtende + Muggen opsnapt, of de waterstreken + Bewoont en het schoon Marathonische grasland, + Vogel, gij bontgevleugelde, + Hazelhoen, hazelhoen, + Gij ook, die over den golfslag der zeeën + Saam met de scharen der ijsvogels vliegt. + Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid! + Al de geslachten verzaamlen wij hier nu + Van 't langhalzig vogelenvolkjen. + Want, hier komt een wijze grijsaard, + Vol van nieuwheid, + Nieuwe dingen komt hij stichten. + Komt hier ter vergaadring allen, + Haast u, haast u, haast u, haast u, + Torotorotorotorotorotix + Kikkabau, kikkabau, + Torotorotorotorolililix! + +Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes, +is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en +gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_. + +Ik mag van deze "lustige, geflügelte buntgefiederte Dichtung," zooals +Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de +domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is +misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflügelte, +buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's +Papagenen--melodieën! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van +schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters +had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in +zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid +aanschouwt. + +Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a +Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout, +vol dolle idealen en snijdende parodieën, met wat obsceniteiten, +afgewisseld door de zangerigste melodieën--fijne poëzie en +nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden, +eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen, +terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte. +Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar +exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en +Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen. + +Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te +zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden +niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in +de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem +voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte, +zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar +stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen +de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en +klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de +hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de +vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve +zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich +in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en +heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad +bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot +de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de +heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met +vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt +koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad. + +Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei +verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs +op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de +hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm +verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens +macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer +omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag. + +Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos, +een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen +beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat +voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den +lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is +geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den +heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al +toe. + +Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot +vrouw geven. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon. + +Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te +halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken. + +Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre +schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij +zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke +geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te +gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen +Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia. + +En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie. + +Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de +gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte? + +Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten, +dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met +een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den +ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft +van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen. + + +NOTEN: + +[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst +in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had +gezien. + +[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland, +1856 + + * * * * * + + +TWEE KUNSTENAARS. + + +Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij +woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den +bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn +denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en +de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij +spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de +heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poëzie der +kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond +door hen de liefelijkste wereld. + +Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is. +Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de +wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te +werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet +denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen. + +En de geesten verdwenen. + +Hoe verdwenen zij? + +Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij +dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon +is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger +wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu +beter. + +En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog +twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is +alleen schors, spint en hout. + +Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan +moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en +toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te +morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen +geest in; ook in de kunst is geen geest. + +Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen +bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men +niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo. + +In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht +spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn, +die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn. + +--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom +komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei +goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten? + +--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen. + +Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op +aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste +der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer +geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en +zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve +al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden +niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil +en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in +het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de +reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als +geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op +bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame +gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende, +gierende en jankende door de nachtelijke duisternis. + +De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger +wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk +tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de +zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder +de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts +uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen. + +Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de +beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de +geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te +voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de +velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en +dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de +suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen +door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek; +zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn +hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende. + +Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest. + + * * * * * + +Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee +van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren. + +--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn +moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt! + +--Ik heet Lucht, zeide de een. + +--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst. + +--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet +anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen +en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een +besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn +hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt +gij nog iets meer dan natuurwetten? + +--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en +drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de +aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke +dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in +stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de +rust van den winter bereid. + +--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met +eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige +arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en +algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook +kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat +begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo +neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd +was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op +de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare +kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij +onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een +bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der +boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze +met kunstzin beschouwd? + +--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en +meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit +scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men +schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het +heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst +tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is. + +--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht. +Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten, +drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer +van ons, omdat òf stoffelijke armoede, òf armoede des geestes hen +onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten. + +--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet? + +--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees +voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals +het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille? + +Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af +en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik +ontdekte toen een treffend schouwspel. + +--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt. + +--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot, +het is loutere liefde voor het schoone. + +--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags +hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk +licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun +kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben, +slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke +kunst! + +Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de +middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de +glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van +hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de +kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en +hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen. + +Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de +straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de +geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen. + +--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij +neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar +morgen zult gij onze werken zien. + + * * * * * + +--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst +ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden! + +Dat hadden 's nachts de geesten gedaan. + +Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten. +Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst +had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van +ideeën hadden, die onuitputtelijk was. + +Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van +breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten. + +Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen +plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten +uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op +het glas. + +Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloë's en cactussen +na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het +morgenland, de wieg des menschdoms. + +Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van +hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de +schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en +werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid +voortgebracht. + +Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor +rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan +zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele +zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar +geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die +met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare +gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons. + +Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was, +doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te +werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren, +cactussen, cederen, palmen, orchydaeën, en wat al meer, vreemder en +zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen; +fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de +geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het +was immers maar kunstwerk! + +Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel +de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij +doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog +treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer +zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging +hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het +minste nut in. + +Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste +versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er +ongevoelig voor. + +Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht +van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en +prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar. + +Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men +ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen. + +Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren +de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo +ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof +tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden +gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de +ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg, +zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en +weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin +om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne +bestemming vervullen. + + * * * * * + +Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen +vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk +zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde +tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de +bloemen en planten nieuwe gloed en verven. + +Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de +gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt +zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn +toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de +aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den +eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die +kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een +liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de +betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen, +edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd, +als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone +kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens +groot en liefelijk geweest is. + +Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel +is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het +nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet +bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat. + +Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons +te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij +beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig +werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt +zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het +scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken +vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst +verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de +eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het +oor: + +--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen +weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender, +en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen +die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij: +hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij +zijn eeuwig! + + + * * * * * + + +EEN OUDE STRIJD. + + +Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische +_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel +diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der +handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft +niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen +leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij +elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de +overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw +leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de +verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den +onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane +ontwikkelt zich een nieuwe groei. + +Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en +elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven +en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de +bijzondere vormen, waarin zij optreedt. + +Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten +doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet. +Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het +leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende, +twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie +huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen +dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen +kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet +begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de +uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken +niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de +haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk +zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om +van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen. + +De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te +berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven, +waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan +weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk +volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne +machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien +greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en +de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der +tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder, +moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen +schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel +schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten +van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan +weer in de gewone plooien. + +Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige +gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten, +en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als +iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit. + +Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende +komen wij in een dorp. + +De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten +in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het +open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter +in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw; +worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de +toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene +heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine +broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een +schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in +eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van +de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men +ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes, +eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen +naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar +wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar +drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee +bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van +de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En +waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang +tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen +nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere +oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaïsme +en naïefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en +verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige +onderschriften: + + Moeder zeit wel dat is fraai + Daar zit hij in de eetschapraai. + +Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de +groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die +oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje +zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het +was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed +uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik +dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering +aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een +Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe +namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter +niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer +kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk +figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar +zij ook neerkwamen. + +Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten: +van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine +jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan +begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige +beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat +ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen +van den goeden man. + +Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het +oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote +medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en +staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de +kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen +wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering +hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd; +zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt. +Alles is verzegeld, maar ééne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en +als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even +ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend +of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere +uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge +ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt +niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van +het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed, +voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep +rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare +vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de +flesch gebroken is. + +Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt; +acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd +wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen; +paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers; +en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en +dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van +hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen +groet. + + * * * * * + +Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven +en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den +openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden, +tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje +aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een +doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een +keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen +heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en +alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge +meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij +deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de +overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep +zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden. + +--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht, +dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde. + +--Dat is hij net, zuchtte eene andere. + +--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde. + +--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat +de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw +Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of +eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster +tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze +weg. + +--Wat zeg je, me lieve mensch! + +--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in +'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te +overdenken. + +--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar +zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een +mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet +oordeelen, de Heer heeft het oordeel. + +Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene, +kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet. + +Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te +verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd +levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid +of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een +aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had. + +--Heeft hij iets beschreven? + +--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij +achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken. + +--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was +altijd wel wat losjes met 't geld. + +--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed +op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig +toekomt! + +--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij +had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen, +ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel. + +Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook +reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne +onverstoorbare rust. + +--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en +afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl +zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden +behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig +was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog, +toen mijn jongen er zoo naar aan toe was. + +Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en +zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat +alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend +is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen. + +Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een +bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde +oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der +aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot +erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd +gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de +laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van +zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan. + +--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de +notaris. + +Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was +het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks +hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en +niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman, +misschien met bespotting, zouden verkocht worden. + +Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar +heeft ingegeven! + +Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald, +omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en +stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en +bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts +voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade, +die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de +invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam. + +Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de +belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen. + +--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier. + +--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet +eerst de fok opzetten. + +Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden +randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede +chagrijnen doos wordt gehaald. + +De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde +volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig +begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de +linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij +over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam +moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen +inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt, +buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander +afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog +eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en +weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij +den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal +zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook +voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die +er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei +niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een +hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten +de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu +volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en +afgeknabbeld als oude munten. + +De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den +linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer +gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op +het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen +te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken. + +Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen +met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier +houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den +schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt +in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat: + + _Korstiaan Krul_. + +--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de +notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het +gegraveerd ware. + +Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder +de overige belanghebbenden. + +Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te +merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de +stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het +leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid, +binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel +en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat +buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het +geopende venster te schrijven, en de verkoop begint. + +De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar +eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de +voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de +hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas +weggevlogen,--komaan, van een gulden af, éen gulden, om achttien +stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om +twaalf,--(langzamer) om elf, om tien.... + +--Mijn! wordt er gegild. + +--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn. + +Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen +achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze +aardigheid volgde. + +Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene +onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens, +wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee +gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper, +acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz. + +Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht. + +--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, éen gulden +voor van Dorsen, hè? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de +eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van +Leeuwen. + +En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de +andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden. + +Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de +omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen, +en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van +een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der +erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en +baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden, +zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de +voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl +daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der +menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu +eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht" +aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte +vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;" +of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn +antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan +naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de +groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de +kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is +weder afgeweven. + +In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had +met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en +verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw. +Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de +bloemen, en het onkruid van den ander. + + * * * * * + +De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land, +dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd +met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen +wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde +zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom, +stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend. +Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud +Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard, +en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd +werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte +Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het +was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen, +die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en +grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende +hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid, +die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of +ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand +overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten +de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen, +gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude +stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde. + +Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden +weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch +gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar +niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de +hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de +eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en +hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een +hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl +haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak +duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke +beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen. + +De wandelaar ging naar haar toe. + +--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij +droevig. + +--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar. + +--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk, +werk te vinden. + +--Gaf hij u werk? + +--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd +bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan.... + +--Waar vandaan? + +--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de +verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken, +zóó ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier +kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij +zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met +gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij +jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en +strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!) +... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik +had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het +onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender, +mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in +plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij +liepen,--maar de baas zag dit niet. + +Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik, +toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik +haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik +weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst +had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en +redde ons toch weer.... + +Er waren eenige oogenblikken van stilte. + +--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten +worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het +graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde +ging zij vertrekken. + +O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al +gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de +eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche +dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet +verwerpelijk exemplaar gevonden. + +--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de +vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van +mij aannemen, en mijner gedenken? + +Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad +voort, den langen weg op, die voor hem lag. + + + * * * * * + + +EENE PREEK IN 1629. + + + DE PREEK. + + _Hebt God lief met geheel uwe ziel. + Hebt uwen medemensch lief als u zelven. + Daar is geen grooter gebod dan deze twee_. + +Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de +huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den +bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien, +waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk +onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die +schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit +al deze boeken had weggescheurd. + +Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der +verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag +aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de +"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort +geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden +zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont +der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis +van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden, +al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de +sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig +gezicht! de voor zichzelf geëischte en nauwelijks verkregene, met de +uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor +enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen +aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan +zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in +lijden, streven en overwinnen, op te leggen. + +Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den +boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er +is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat +men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met +opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met +wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men +nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet. + +Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal +woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de +eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen +voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile +schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het +groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de +kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden +der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de +bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden +geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden +gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast, +verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te +worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de +vunzige lucht en verstikte onder het onkruid. + +Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout +vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden +het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok, +wraak en vijandschap vervulde. + +Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig: +dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot +de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide +Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het +voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en +stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche +duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en +slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het +onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch +gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en +jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij +ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan +kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op. + +Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is +het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt, +den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op +de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de +getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht +uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op +gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de +vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij +hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen, +en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet +door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten +opgenomen en schieten daar welig op. + +Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar +lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een +liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de +mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat +wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627 +reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te +vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen +waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins, +hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als +gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en +gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de +verdrukten gehandhaafd. + +Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde +gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer +laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam +gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den +preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat +men het Trojaansche paard had binnengehaald!_" + +In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten +den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin +hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke +aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging +ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet +heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des +stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide +altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit +zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo +niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef: + + Malle Jantje + Kerkgezantje, + Ik u vraag: + Waarom huilt gij? + Waarom pruilt gij + In den Haag? + Is 't uit ijver? + Krijt vrij stijver. + Maar ik meen, + Dat het kussen + U zou sussen + Wel in vreên. + +Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd +bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf +Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg +af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf +bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de +vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin +had. + +Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle +zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar +eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den +Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras +bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van +dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_ +een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene +ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw +nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige +voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch +samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij +niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef, +aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van +zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de +Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds +machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene +zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens +gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik +in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint +voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden. + +Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een +fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet +minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze +modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft. + +Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_ +zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje +gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor +krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt. +Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen +wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den +fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris: + + Een over-laden oor met oude-moeders beenen, + Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen; + Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan; + Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan; + Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden; + Een open memmenhol, trots wind en winters wonden; + Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren; + Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren; + Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat. + +Hij vergeet ook niet + + ..................... 't pinceel dat geven zal, + Dat de natuur vergat ......................... + +Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege +opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den +rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en +paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met +juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm +hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen. + +Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met +den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van +meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de +fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen +sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede +rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten +schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van +verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere +_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken. + +Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de +aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde +luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte, +tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers, +die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de +hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg. + +--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te +leunen, aan zijn buurman. + +--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als +gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder +opwekkenden aard. + +--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede +spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol +ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat.... + +De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht +deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden, +want men moest voorzichtig zijn in die dagen. + +--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging +de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal +laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren +burgemeesters! + +Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had +aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de +ware kerk dienen moest. + +--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker, +op een toon, die lof noch blaam, aanduidde. + +--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken +zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen +voor burgemeesters ontboden. + +--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had +uitgevaren.... + +--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind +zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen. + +--Is dat burgemeester Geelvink? + +--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en +wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al +met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank. + +--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den +wettigen magistraat. + +--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en +zijn buurman met wantrouwen aanziende. + +--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze. + +--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had +zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten. + +De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op +de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats +genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een +vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat +laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat, +met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende +wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met +sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men, +wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller +oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone +en edele geopend is. + +Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens +psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken. + +Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw +lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding +der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij +rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van +anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en +geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren +wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te +beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking +tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen? + +Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook +boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult +overtreffen? + +Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld, +zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die +metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen +sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten, +dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood +gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de +bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is +het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en +twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het +aangezicht werpt. + +Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die +vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit, +dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen +in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe +geestelijke heerschzucht naar een hiërachischen invloed haakt zooals gij +dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze +koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat +gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve +van uwe zaak. + +De prediker heeft den tekst gelezen: + +1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden +hadden_. + +Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje +zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst +is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter +zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den +dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten? +Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren +nog steeds de _question brûlante_, de grootste bewegende kracht dier +dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond. + +Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot +kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd +voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor +burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een +Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen +paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de +vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk, +gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd +stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim +ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende +schotschriften onder de gemeente verspreid--petitiën--en de gemoederen +waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel +beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van +eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van +regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus +en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de +synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste +adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen +en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die +religie was. + +Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en +ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich +weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel +vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en +invloeden gestookt werd. + +Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen +tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten +toon had zien hangen: + + _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden? + _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden, + Gezworen aen haer overheden. + B. Dat dient als onkruid uitgewied, + Ons Zalichmaeker leert dit niet, + Die 't volk gehoorzaemheit gebiet. + Wie port haar aen tot zulke ranken? + S. De boden van Synodes banken. + +Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw, +toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot: + + S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen, + Stadsbeedlaar die nu opgewassen + Zijn voesterheeren wil verbassen. + B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt, + Gebraden en met Smout gedroopt, + 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt. + +En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn +medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat +wij ook de onze zullen besluiten. + +De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een +einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen +garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden +vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten +veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te +vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd +en gecanoniseerd. + +De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder +kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe +aanraking zou ze weder openrijten. + + * * * * * + +Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van +dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt: +hij had de geschiedenissen van Israël verhaald, hoe Rehabeam koning +geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de +ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe +hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te +onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de +predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren +ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was +dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?) + +Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israël de +ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en +hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd +rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij +hij zich naar burgemeesters bank wendde: + +--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen, +sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie +verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons +met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer +hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze +bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem +zeide: zijt gij de beroerder Israëls? + +Toen zeide Elia: lk heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders +huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baälim navolgt. + +Wie zijn de beroerders in Israël? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand +tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den +raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht! +Gij luistert naar een hoop poëten en orateurs en juristen, die hunne +dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de +Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad +en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen +herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij +raadslagen! + +Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt +die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want +de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug +van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze +geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!-- + + * * * * * + +Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven +gedurende de preek? + +Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat, +een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had +gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet +had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie +het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten +verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig +rijpen en vrucht dragen. + + * * * * * + +DE MAGISTRAAT. + +Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als +kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de +klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een +nieuw te stichten, deed men het nog maar met het + + Aeloud Stadhuis, verminkt Stéhuis, + Gewoon van ouderdom te bukken. + +Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond, +was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel, +beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links +de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der éene zich +boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische +klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee +de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde +toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer +nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds +meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde +roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse +trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het +was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden, +binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters +reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en +boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt. +De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed +binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende, +bleef staan. + +--Is de weleerwaarde heer Smoutius present? + +--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer +wachtende; zal hij-- + +--Geleid hem bij burgemeesteren. + +Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel +van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen, +die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde +regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de +prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad. +Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts +schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen +gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en +pijnlijke stilzwijgen hem raakte. + +Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo +hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag +toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar +den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie +nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony +Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit +patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van +het gezag ook den wil om het uit te oefenen geërfd hadden; allen reeds +dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden. +Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader, +reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden +doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap +uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem +II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en +gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en +tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom +verspreid schotschrift waarschuwde: + + Dit zijn de Quanten + Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz. + +allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van +God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der +medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang +der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de +volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig +jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste, +bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en +spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der +Helst hem schilderen zal. + +--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden. + +--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver +in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs +een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand +houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts +vormelijke beleefdheid in lag. + +--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur +openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen +opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste +biddagpreek. + +--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch +is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij +daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst, +het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet +niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten +eenvoud. + +Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons +gezegd had. + +Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de +ingehouden drift. + +--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken, +en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen +brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in +oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden, +en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou. + +--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die +waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords, +dit der gemeente onder 't oog te brengen. + +--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo +zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatiën te onderhouden, +tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer +daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over +uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe +politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat. + +--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met +potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de +geïncrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen. + +De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde +Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te +zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken. + +--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van +verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft +daartoe geen verlof gegeven. + +--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te +beoordeelen. + +--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de +preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde +eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe +opgeëischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israël den +magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten +bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israël +genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in +burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan +strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan +niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te +kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot +opstand predikte. + +--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden, +zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed, +over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds +wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te +beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een +predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare +afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan; +meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht +geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam +niet alles kan of durft. + +Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier +autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het +toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker +thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders +het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven +zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in +uw eigen oog voorbij! + +Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de +hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien +geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd." + +Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te +passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom +zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat +gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de +gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de +saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam: + +--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor +burgemeesteren van Amsterdam staat. + +Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in +deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd +hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en +meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de +stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven +zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo +dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men +moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden, +mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen +vindt, maar gewoon waren zelve, nú te velde, dán op de vloot, dán als +gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen, +van het woord en van het zwaard. + +Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten +toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar +ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet +gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want +achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het +volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met +blinde kracht voortholt. + +Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de +wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie +heerschen zou. + +Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan; +de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om +burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en +hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze +geheel kerkelijke zaak te oordeelen. + +Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak +te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te +kennen. + +--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de +strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociëteit, noch het recht +der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie, +maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den +preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat +de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en +zonder vorm van proces alle seditieuze predikatiën weren. + +Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden, +zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3] +hem voor den geest kwam, meende Smout nog ééne poging te moeten wagen op +hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden. + +--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des +Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israël, gij zult het +moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de +hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede +zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk +moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als +hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand: +--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat +elders te moeten zoeken. + +--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij +hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht +zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den +kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat +hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie +tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor +niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste +komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen +zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden. + +--Uwe zaak zal in advies gehouden worden. + +Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en +terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden, +werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en +dunner. + +NOOT: + +[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet. + + * * * * * + +DE VRUCHT DER PREDIKING. + + + En geen Monarch zoo gau + Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau + Kalchas in Vondels _Palamedes_. + +Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende +woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten +tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was +geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich +over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was +allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het +volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste +driften. + +Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische +bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het +volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de +meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren, +de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht. +Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en +staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum +mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht, +wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het +nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden +werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde. + +In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der +Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een +beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de +traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen +en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de +verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze +personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er +thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het +beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch +woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in +Amsterdam te vinden was. + +Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu +gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders +en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de +kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets +beloofden. + +Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen +eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter +gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien +waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen +zijn. + +De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede +groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of +het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open +veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte, +vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen +behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij +zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij +dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de +een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de +dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij +opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich, +daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man +ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en +doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes. + +Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook +afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische +geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen, +die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel, +dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne +aderen zat en door het vel doorscheen. + +Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op +het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht, +had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden +gestrooid--vonken in het buskruid. + +--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die +wij meer bijzonder beschouwden. + +--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang +zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst +van avond. + +--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte. + +--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij +komen van avond weer bijeen. + +--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien. + +--Waar--waar komen ze van avond? + +--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen! + +Dat kruiste elkander uit dertig monden. + +--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze +gewezen soldaat. + +--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer, +opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als +de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel +uiteen! + +--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de +magistraat is zelf Arminiaansch. + +--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen! + +De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te +zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden. + +--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de +goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem +zelf wegjagen.... + +--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er +tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!" + +--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij +heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom +willen zij den prins ook weghebben.... + +--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de +opgewonden kroeskop. + +De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het +publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken. + +--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen +zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd, + + Toen mijnheer de Prins + Gommers zijd' die boven hing + Troostte met zijn stalen kling. + +--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te +vegen! + +--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware +geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de +Baälim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden +van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren. + +--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop +tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te +vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder +ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei, +licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling +meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar +in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen +en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij! + +De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der +aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den +breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon +schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en +stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit één +stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den +andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in +de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde. + +Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met +het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de +woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen. + +Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook +gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan. + +De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de +woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke +geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters. + +De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of +verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar +buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes +bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden +medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar +helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen +vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en +rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken. +Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been +raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan +ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde +tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij +doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde +zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en +opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele +beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar +lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield +daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar +Joris Klaasz., de verdachte, woonde. + +--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter +preek! + +--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken +open! + +Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men +schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der +bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot +stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog. + +--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan? + +--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen, +klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er +wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open +of je huid is er mee gemoeid! + +--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet +gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering. + +--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand! + +--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien.... + +Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters +doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik, +twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar +de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij +zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer +afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de +deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden +tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen. +Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de +schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de +schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te +schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een +bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde; +met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de +deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende +paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die +hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want +hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en +kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te +redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en +werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur +den binnendringenden aanbood. + +Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant, +geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog +bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te +rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te +slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al +eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder +vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een +korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht +te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in +elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de +grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde. + +Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden +wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen +opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de +beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou +er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge +soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol +hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen +hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne +studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een +wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte, +gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De +krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is +ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als +een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man +hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde. + +--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik, +liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn +mond bedekte,--op zij! + +Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste +oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat +men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende +huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte +en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die +zich daartegen kantte. + +--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het +voortgaan, kent ge mij? + +--Neen, was het antwoord. + +--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even +van het hoofd. + +--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk. + +--Woont gij hier? Wie zijt gij? + +--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen. +Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden. + +--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam. + +--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende +en den hoed afnemende. + +Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de +schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of +hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind +van Sylvius' vrouw. + + * * * * * + +Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt +te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen. + +Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar +dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht, +maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan, +die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze +gedacht en gemompeld over het gebeurde. + +Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering +geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens +bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te +toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu +bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had +gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij, +die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs +wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat +burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste +politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen. + + * * * * * + +Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de +woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en +in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten. + +Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad, +waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een +papier in den zak draagt van dezen inhoud: + + * * * * * + +Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen +Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt +en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op +pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den +Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630. + + Ter ord. van haer E.E. + D. MOSTART. + + + * * * * * + + +BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK. + + +Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij +verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren. + +Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste +menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het +lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen +noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste +leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene +pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de +bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief; +het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van +anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij +doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens +aan anderen kijken. + +Zoo gaat het ook nu. + +Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin. +Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters +gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige +vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne +geschiedenis ten einde te zien brengen? + +--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_. + +Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans +dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de +vervlogene jaren. + +Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de +geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard +is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in +verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe +verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en +gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde +blijft, en vele duizenden in het leven van éénen trekken uit hun eigen +leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen, +indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga +bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als +in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een +spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en +beschaafden gehouden wordt. + +Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet +verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij, +een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons +voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste +bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar +de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn +er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen, +als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in +overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in +de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het +is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks +leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of +in het geheel niet geschreven werden. + +Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen +voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk +omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is +waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar.... + +Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel +geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt. + +En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht. +genomen: + +_Le secret d'être ennuyeux c'est de tout dire._ + +Ik heb vóór mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding +gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo +gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op +was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik +op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon, +Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten +teweegbrengen. + +Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van +verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging +gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen. + +Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht; +tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de +moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde +der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en +meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar +zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik +aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder +elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn +dan wel een jongen, en dergelijke. + +Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die +hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst +heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken, +gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht, +ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israëlietisch, +Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch, +middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste +te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis +gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van +den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was +geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog +ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen +en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was +opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk +recht en usantiën in acht te nemen en letterkunde voor de advertentiën +en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der +_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de +odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te +behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en +astronomische quaestiën, en daarbij de systema's van Julius Caesar en +Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden, +doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten +Februari. + +Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is +Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke +wijsheid omvatte! + +Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene +lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den +burgerlijken stand aan te geven. + +--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner +snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen +klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind +niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang +zooveel opschudding gemaakt te hebben! + +--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is +allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit +ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen +geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een +onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien +de wereld op hen maakt! + +Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei +andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet +is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling. + +De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen +zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen +bekendgemaakt. + +Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste +kreet was: _à boire, à boire, à boire!_ + +Zoroaster barstte terstond in lachen uit. + +Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te.... + +Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk +[Grieks:_mê, mê, mê_], riepen, dat is: neen, neen, neen! + +Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik +mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide. + +Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed +als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als +iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het +al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den +menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze, +den mond te stoppen. + +Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne +negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat +zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne +ontboezeming lag.... + +Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de +wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen? + +Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt +hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer +streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben, +en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen +gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand +zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik +van plan ben, het zeer spoedig te worden. + +Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd +ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die +prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de +menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en +uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit +doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te +prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken. + +En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk +gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand, +van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is? + +Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in +mij zat. + +Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet +eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer +Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste +goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want +dokter Vijzel zat vol grillige ideeën. Maar ik geef u de verzekering, +dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken. + +--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp.... + +Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u +voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor +den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is +mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar +heel raar en kaal in de kleeren uit. + +--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende. + +--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees +nederig.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te +prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een +gek, zeg ik.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Is een, gek, zeg ik, men moet.... + +Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij +mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp +voet bij stuk. + +--Men moet.... + +--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met +een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het +uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar +niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met +prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik +ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend +geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat +ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen +sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een +hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij? + +Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd. + + * * * * * + +Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens +klein geweest. + +Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik +niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te +deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven +voorvallen. + +Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende +fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen. + +Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader +met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een +kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij +streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind. + +--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over +de haren van het kind. + +--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met +afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk, +als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan! +Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en +bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen +in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der +hersenen? + +--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal +de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.---- + +Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling +afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der +hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den +schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de +vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke +werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het +stoffelijke. + +--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en +den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen +zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene +ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden, +waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind, +verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden? + +--Ingeënt zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeënt worden. + +Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof +ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen +arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der +gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die +mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele +schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden +heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld +te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende. + +Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek +hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige +twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en +dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader, +voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek +toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets +prikkelde in zijn oog, mij kuste. + + * * * * * + +Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor +boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat +eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn +vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was. + +De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis. +Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke +hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te +willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er +is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe +dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare +menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer +bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een +halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het +scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn. + +De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een +zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig +van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die +enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg +hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer +bemoeilijkt in het binnentreden. + +Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te +kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere +geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den +zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van +beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele +portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de +andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die +schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben, +als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de +wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met +eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen +behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk +waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en +oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten +pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met +groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken +overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken. + +Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en +onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde. +Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de +heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier, +maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude +meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was +geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche +leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden, +of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te +noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en +dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden +gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch +verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer +practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en +het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poëzie van het +verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan +voor het schemerachtige verleden? + +Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had, +deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt +Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems +en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen +tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de +bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het +_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het +jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand +binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte, +maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0. +1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt, +werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde +steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen. + +--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten; +wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje +misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige +waarde. + +--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of +bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En +geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare +incunabel, die honderden guldens waard is! + +--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N. + +--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een +familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette +zijn hoed op en stapte de deur uit. + +Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was +een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en +vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber, +maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een +ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en poëzie in die vergadering, +samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied +van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving +dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke +aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die +duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was, +hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in +perkamenten of lederen banden. + +Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene +woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen +zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen +dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiëele werkelijkheid in +dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik +aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu +eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen +en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en +derwaarts, van het eene boek op het andere vallende. + +Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind +breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld. +Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven +door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken. + +Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte +verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of +las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij! +en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque +negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk. + + * * * * * + +Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar +andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet +een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een +instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen. + +Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor +hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van +werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne +behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem +zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat? + +Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een +werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij +hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men +hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd +begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_ +schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat, +als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een +weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan +noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver +daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn +stijl zoo doodeenvoudig en naïef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en +zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de +lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor +hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en +uren lang zoet mee zijn. + +Maar vóór alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen +_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt +hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan +door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind +beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn +geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger, +wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet +telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij +werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het +voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal; +vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel +boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet +begrepen worden. En toch blijft hij knaap. + +Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de +anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op +zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar +eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden. + +Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te +begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo +geheel ongeëvenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht. + +Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd? +Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls +treffend, maar in mijne jeugd! + +Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een +kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik +gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij +trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen +pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het +in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene +eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman +was_" tusschenbeide kwam. + +Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke +jongenswereld. + +Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige +Calenders, van Sindbad en den vogel Roc? + + * * * * * + +In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd +had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met +classieken nectar, benevens eenig modern toeëten. + +Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij, +gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met +verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij +vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en +Grieksch te kennen. + +--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste! +Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare +meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen, +vergeleken bij Homeros alléén? Waar was de echte poëzie, de echte +welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici! +Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude +classici! + +Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid +tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat +wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben. + +O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook +warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen! + +Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler +en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel +bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer +wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het +leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog +toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is +het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan. + +Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een +levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude, +vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis +Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang +gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de +een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust +in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op +school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang +en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de +zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een +mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander. + +Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet +vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan +gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en +banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan +denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen +regel uitrafelende. + +--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet. + +--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan. + +Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik +de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte +spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik +bedrogen heeft op dat punt. + +--Stom? Pedante vent! zei Piet. + +--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum +asclepiadeum is? + +Gelach en toestemming. + +--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald +had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik +in mijn boek keek. + +--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees, +en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de +volksgerechtigheid is snel. + +--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige +ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen. + +--Kees, is het waar? + +--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek, +en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap, +vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen +zeggen, daar ik het van zie! + +Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte +gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle +zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een +emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er, +die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte +verklikker naar huis. + +Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want +de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der +klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons +dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende +eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door +de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en +nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets +dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken +dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme +vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde +van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk +nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was, +dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd +was gesprongen, redde hem. + +--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden, +je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik +je voor zal laten en voor zal laten blijven. + +Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn +kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte +bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden, +dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen. + + * * * * * + +Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van +den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon +heen. + +--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht +heb. + +--Laat zien, laat zien! + +--Waar heb je dien vandaan? + +Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van +classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over +goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in +usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc. + +--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs. + +--Het is een Elzevier. + +--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij. + +--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat +mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de +Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene +bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te +kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen. + +Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en +leende dien aan een der jongens. + +Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was +weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd +werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het +spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt. + +Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende +draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het +schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis, +die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo +teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer +Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht. + + * * * * * + +--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op +het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne +kinderlijke verbeelding had meester gemaakt. + +Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige +heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; +dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien +van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd +berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met +fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat +blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd +hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, +misschien bloemen hadden doen opgroeien. + +Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw +dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke +eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten +vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de +nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de +personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat +altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _ééne_ +portret. + +Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken +krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren +achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd +afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene +muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap, +gevoerd met oranjezijde. + +Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van +genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins +gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was +alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het +oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar +hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste +trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun +overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen +nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar +karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd, +de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret +zou voltooien. + +Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds +bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid +voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de +gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen. + + * * * * * + +--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide: +ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat +zeide.... + +--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak, +zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten +waren daarmede vervuld. + +--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de +kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een +christenmensch, en wel van een dominee. + +Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoë, en ik met +hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het +misschien een van die heeren was, die dit gezegd had. + +--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon, +die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene +vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret. + +--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke +en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is! +Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend? + +--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne +woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks +in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing +beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend? +Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de +gedachte gekomen. + +--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze +gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne +trekken hebben willen uitdrukken. + +--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik. + +--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met +verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel, +het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de +schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen! + +--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar, +wat gij daar van tante vertelt? + +--Zóó waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken +duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij +was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden +onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden +haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde +vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met +hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was +toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel +zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard +veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen. + +En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn +vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben? + + * * * * * + +Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze +plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde +mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette, +werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar. + +--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo +het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen, +zou ik zeggen, dat zij bloosde. + +--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende +wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe +harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen +gewreven. + +--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg +mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of +heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je +hebt immers niets kwaads gedaan? + +--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik +geloof--dat de--e kat.... + +--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat +heeft de kat weer gebroken? + +Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen +inboedel getiërceerd had. + +--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern. + +Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te +gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer +kunnen schrikken dan nu. + +--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel +slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen +je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd +duizend stukken was gevlogen.... + +De meid liep weg. + + * * * * * + +Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar +zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield. + +Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v. +N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van +tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder +loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en +beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret +stilstaan. + +Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct? + +Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het +minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk +proces, dat in hem plaats had. + +Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd +in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste +krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap +van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v. +N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken. + +--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen +aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord? + +--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de +eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd +voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo +scherp kan oordeelen over den anderen? + +--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is +het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan +zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen +niet in gevaar gebracht? + +De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer, +zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen +draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te +doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen. + +Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas. + +--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen +wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen +daarvan tot zijn verstand doordrong. + +De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog +bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog +te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen. + +--Zóó heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander +passende. + +--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het +is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift.... + +De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met +de innigste teekenen van bewondering. + +--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer +goed te maken,... ik had immers ongelijk. + + * * * * * + +--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen. + + * * * * * + +Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het +_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de +ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak +is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar +behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den +mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die +vatbaarheden te procreëeren, die men verlangt. + +Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het +vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de +onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten +of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet +minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het +onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zóóveel woorden gewisseld +zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de +oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs, +want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met +juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar +kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als +het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste +blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven +onderwerpen. + + * * * * * + +Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit, +aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen, +een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens +zaten daar. + +Als men ze één voor één trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene +metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en +hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en +twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de +afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal +kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat +de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren; +dat er in dezen poëzie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen +diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden +zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien, +doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men +zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en +twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de +krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En +intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan +denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn +katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis, +een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een +gietsel prosodie. + +Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of +vergroeien of in het geheel niet opkomen? + +Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het +opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo +wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het +was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en +zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de +hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in +een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte +is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de +rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn +vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde. + +Ware het dan niet verreweg beter.... + + * * * * * + +Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken +op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich +plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_." + +Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar +geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat +men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden +aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat +men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet +opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt, +nergens de geest en de ziel. + +Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden, +vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de +steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als +risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch +zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of +wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe), +honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van +weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op +de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles +door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en +hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur +den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van +_vergeten_. + + * * * * * + +Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp +en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos. + +Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou +vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen. + +Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou +niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die, +welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn +opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want +zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er +bittere aanmerkingen op zou maken. + +Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte +vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat +ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de +erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en +kattendarmen kunnen veroorzaakt worden. + +Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was +even gevoelig als zijn hart. + +Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon +het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik +het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en +scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach +bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt +om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien +een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op +de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om +eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en +vervoering, zoodra ik muziek hoorde. + +Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen +en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij +onzen tijd met praten. + +Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere +gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en +elkander leeren waardeeren. + +Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van +zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen +voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn +stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een +vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te +loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem +geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke +tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling +uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid +behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het +was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof +die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het +zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan +in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die +zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets +schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede +in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden. +Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad, +en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te +ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet +uitgeroeid. + +--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het +leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet +overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie +naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en +in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en +boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in +plaats van de schaduw? + +--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze +zon achter de wolken is. + +--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd +verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken. + +--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in +zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de +menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is +een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren. + + * * * * * + +Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo +verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden +hebben; maar zóó, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten +in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zóó +verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was, +soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen. +Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond +was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee +van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze +ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon +te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en +alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die +zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_. + +En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun, +oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel +speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de, +ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had, +ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van +mijnheer Tjilp niet bestond. + +--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer +waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die +allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen, +wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische +waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele +zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en +niet als symbool van eene gedachte. + +--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter +Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was +er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend +werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij +al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende +kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog. + + * * * * * + +Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan. + +--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat +bewijst meer voor je hond dan voor je talent. + + * * * * * + +Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het +scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin +de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen +van de poëzie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor +_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht +stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding +spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige +kracht en levenslust geeft. + +In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders +of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van +de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam +gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke +schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche +gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom +opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poëzie +der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet +van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans +een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude +ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al +te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding +innamen en mij als in die tijden terugtooverden. + + 't Weder was soete ende scone, + Die sonne verbaerde an den trone + Joliselike an die morghenstonde, + Menich vogelyn dat begonde + Daer singen met soete gelude; + Bedauwet waren bome ende crude + Tot dien dat die sonne op quam. + ............................. + Entie maget quam an dat foreest + Daer die vogele hadden feest, + Elc sanc na der nature sine, + Daer stonden scone bloemkine + Op dat groene velt ontploken. + Die scone waren ende soete roken. + +Wat eene liefelijke maagd kwam daar! + + Haer voorhooft was wit ende slecht + Haer neuse scone ende recht + Hare winbraauwen bruin ende gebogen, + Lachende waren haer die oogen; + Haer mont was cleene ende niet groot, + Ende hare lippen rosenroot, + Die altoos stonden in die stede + Als om haar lief te cussen mede. + +Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij +opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen +Rogier zien komen. + + Die jonefrouwe hevet hem outfaen, + Sciere is si opgestaen, + Ende quam te Rogiere ter stont, + Ende custene an sinen mont. + .......................... + .......................... + +Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met +kloppend hart. + +Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naïeve poëzie werd geschreven +en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij +behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid +verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en +vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens +en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles +blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk +voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te +verwarmen. O zegepraal der poëzie! + + * * * * * + +Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder +de lieve Galiëne heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht! +daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de +zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra +ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij +uwe Galiëne wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester +intijds wilt brengen! + +Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning +vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede +plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het +over. + +Nu is Galiëne gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt +gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, +moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te +verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en +verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok. + +En dàn kwam de vreeselijke strijd. + +Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem +toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich +te weer. + + Doe decten si sich op die wile: + En vlogen noit twee pile + Daer men mede sciet in bogen, + So sere als si te gader vlogen, + Hen waren noit ridders haer genoot, + Also di twee soo sterc ende groot: + Het scenen beide twee liebaerden, + Ende elc sloech andren metten swaerden + Van haren helmen grote stucken + Dat si op hare artsoenen bucken. + Van haren slagen waren si milde + In stucken liggen hare scilden + ........................... + Rogier was verheuget sere + Ende zeide: vrient, bi onzen Here + Ic wane gi zult nu ontgelden + Als u God niet langer ne spaert. + Rogiere die hevet zijn swaert geheven + Ende hevet den swarten geslegen + Dat hi den helm altemale + Cloofde ende den hoet van stale. + ........................... + Doe ginc Rogier ter selver stede + Daer di Ridder lach gewont + Ends dede hem den helm af en sach + Of hi jegens hem spreken mag. + Hi lach in onmacht van de slagen, + Rogier die peinsde of hi iet sage + Daer hi hem mede conde genesen. + Sijns selven helm nam hi te desen, + Ende liep er mede ter rivieren + Ende haalde water en laefde hem sciere, + Ende looc die wonde tot hi bequam. + +Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te +achten. + +Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met +de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik +hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in +mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten +een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik +toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te +vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe +langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om +Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit +toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den +aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten +een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even +maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij +brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard, +maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens, +waar de breekbaarheid begint, juist dát was zoo uitlokkend,--er is iets +heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het +beproeven van iets, dat gevaar in heeft--zóó--nu nog één.... + + * * * * * + +Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! +de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige +gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm, +sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke +godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen. + +Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden +weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den +muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de +schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met +platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met +angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader +waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen. + +Maar ach! Galiëne en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik +hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een +gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft +vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over +die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had. + +De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige +omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De +waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige +aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe +hard men iets kan slaan, voordat het breekt? + +Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een +vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek. +Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne +gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige +en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik +slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen, +dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging. + +Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van +haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat +ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later +kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook +velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te +brengen. + +Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of +toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast +verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende +omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in +mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat +dit onmogelijk was. + +Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en +de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want +er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat +een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne +nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met +een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen. + +Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd +omgedraaid. Ik bleef staan. + +Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste +geprikkeld werd. + +Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel +was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen +begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in +een spiegel zag. + +Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op +ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat +beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons +dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de +weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik, +ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de +booze, een ernstigen blik werpt. + +Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee +naturen, van eene goede en eene booze. + +Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne +theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te +kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen +heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een +leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieër uitkrijten. Ik +beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder +erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken +heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in +het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is, +iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee +naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid +geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb. + +Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op +het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag, +terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat +andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen.... + +Ik luisterde niet. + + * * * * * + +Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd +vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in. + +Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting. +Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met +het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het +kruis. + +Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop +zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer +kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar +snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet +ook wat voorhebben boven de dieren. + +Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne +door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de +pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het +onze staat. + +Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene +der ruiten mikken, toen ik opeens.... + +Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te +treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van +te maken. + + * * * * * + +Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee +huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was. + +Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en +uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want +er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van +roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide +hadden een soortgelijk stuk grond achter zich. + +Het eenige onderscheid was, dat het éene van de tweelinghuizen teekenen +van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten +en verwaarloosd bleek te zijn. + +Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten +liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne +kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord, +hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er +op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon +schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer +in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop. + +Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van +jaren onbewoond en gesloten. + +Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de +mensch, als eene naïeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner +rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de +vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit +huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten +van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de +dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der +menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk +was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en +zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien +er eindelijk door geknakt wordt. + +De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in +de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den +huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche +geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht +ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een +zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring +door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en +over de geslotene en vervelooze luiken afhangen. + +De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide +voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al +de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken +in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer +deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke +toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk +geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairiën van +Amerika of sommige grammatica's. + +Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote +menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met +honderden bloemen groeiden. + +Zóo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik +daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms +was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die +wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve +buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig, +een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen, +alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de +hielen zat. + +Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen +ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag, +dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen +eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende, +was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers +halverwege in mijn mond deed blijven zitten. + +Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop +afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze +bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de +kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er +mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit +het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd. + +Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige +tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede +had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend +kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als +de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren +oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen +en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht +intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een +liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze +door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in +den luchtstroom, die het kleine meisje omringde. + +En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het +te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken? + +En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar +gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen? + +Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die +wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen +in het leven op te merken? + +Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het +pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen +zouden opspringen? + +Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem +òf door een achteloozen voet vertrapt, òf wel door een droevig toeval +geknakt worden? + +Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan +zal tot werkelijkheid gemaakt worden? + + * * * * * + +Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en +begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek +gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei +toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het +kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar +eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door +mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was, +dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen +mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en +daardoor zich juist verraadde. + +Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader +hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd +het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie +uren van afwezigheid terug te komen. + +Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v. +N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren, +en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen. + +De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet +alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin +had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje +tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over +den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche +geschiedenis. + +De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de +vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd +land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door +eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld +of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom +hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was +komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem +zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen, +totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de +zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben. + +Zóó, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van +alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in +een oogwenk te voorschijn riep. + +Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde +ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene +moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone +kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der +linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en +het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en +vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had. + +Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor +droeven, look het de donkere oogen. + +Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in +den stillen nacht doen hooren, vóórdat al het gebeurde genoegzaam plaats +kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap. + + * * * * * + +Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en +voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar +op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was +weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op +aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij, +een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere +voor het moederhart droevige relieken. + +Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen, +en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als +eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in +hare veel omvattende liefde opnam. + +De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met +menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste +gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid +had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De +schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat +ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en +overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste +vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen +zaten. + +Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar +ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de +verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te +gaan. + +Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in +den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze +schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit +teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd +alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer +Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem +meer op haar gemak was. + +Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen +mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare +bloemen en kwam zachtkens aan. + +Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het +fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden +schijnen. + +--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen +veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella? + +Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij +mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw, +het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van +eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die +heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten +in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen, +want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van +N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van +gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd. + +"Wat is eene moeder? vroeg zij. + +Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit +zijn boek op. + +--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend? + +--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets +twijfelde:--Wat is dan eene moeder? + +Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene +moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat +eene moeder is,--en welk eene moeder was zij! + +--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in +gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen, +eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren, +die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een +mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een +vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is +een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet +van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat +eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene +logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de +wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de +bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit +physiologisch en psychologisch op te lossen.... + +Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene +moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene +eenvoudiger definitie. + +--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de +kinderen innig veel houden. + +--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox +zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit +de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen! + +Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij +er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was +juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde. + +--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene +moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in +den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is +ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is +gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal +zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind. + +Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot, +die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol +en zoo overvloeiend van moederlijke liefde! + +Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten +met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare +zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude +herinnering. + +Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige +oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare +armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij: + +--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats +van wat gij verloren hebt? + +En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo +voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins +bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met +sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te +luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te +verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en +over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de +juiste snaren weet te treffen. + + * * * * * + +De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls +gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele +draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn +vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het +levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het +doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een +gewichtig en merkwaardig voorval. + +Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden +schoongemaakt! Zóó was beslist in eene zitting met gesloten deuren, +welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden. + +Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N. +binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn, +want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke +aangelegenheden werden bepraat en beslist. + +Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat +hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg +gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den +_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk +aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een +krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene +welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan. + +Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek +den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was, +nam de belegering een aanvang. + +Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op. + +--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf! + +--Och! zei bij kregelig. + +--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene +kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der +boeken lag; en het is hoogst noodig.... + +--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen +... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene +beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar +boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon +was afgeschoten. + +Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit. + +Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk +wederlegd worden, wordt men driftig. + +--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v. +N. uit. + +Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij +driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals +over kop alles toe. + +Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben, +van tactiek veranderen. + +--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de +boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat +er vochtvlekken op een band waren. + +--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N. + +Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken. + +Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek +geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet. + +_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje, +dat in zijn geest binnenkroop. + +--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke +vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het +was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd. + +--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn, +als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable +retraite_ verzekeren. + +--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet +wilt, enfin. + +--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je +schoonmaakster maar komen! + +Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne +zwakheid, maar het was te laat. + +Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en +pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna +leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar +mijnheer v. N. radeloos stond te kijken. + +Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het +voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de +gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de +eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_ +en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met +opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle +naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten +boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal +étreint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend, +de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander +geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen +en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd! + +Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes! + + * * * * * + +Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed, +alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne +plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te +zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der +schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp +kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er +afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham +er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door +mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld, +toen de ham op de tafel kwam. + +Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar +niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het +uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden. + +Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn +bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn. + +--Wat is dát! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne +boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan +... waar is het verdere.... + +Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze: +mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude +genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend +omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder. +Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er +allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want +mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen +behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide +gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit +het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van +mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van +de ham. + +De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke +pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen +schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had +gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd. +IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker +lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de +overige werden nog ongeschonden gevonden. + +Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch +toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen +konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters +veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren +gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren +handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde +van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook +zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om +het gebeurde. + +Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer +Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het +nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden +aanteekeningen zou voorlezen. + +Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_ +tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde +houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen. + + * * * * * + +--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel +heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu +deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een +bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten, +zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven, +alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een +zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op +deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen. +Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen, +half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in +onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de +kleinste bijzonderheden juist eender waren. + +Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook +noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat +al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de +broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen +genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun +beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij, +die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te +betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zóó nauw zijn +huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan +die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen +ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide +broeders. + +Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja +zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een +kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt. + +De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij +hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden +toe te spreken: + +--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf, +houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar +zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart: +evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in +karakter en stand gelijk. + +Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze +aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de +zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen? + +Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels, +maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en +onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen. + +De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne +gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid. + +Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open, +gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste +ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard +en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren. + +De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale +gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die +dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens +teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak; +maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of +besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig +uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de +outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral +als een uitstekend reliquiënkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd +had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen, +tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf +weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was, +dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op +wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als +hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders. +Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide +broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen: +Broeder! denk aan de woorden van onzen vader. + +Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde, +die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en +wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen. +Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de +Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van +bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op +voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw +aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo +stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar +leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel +te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor +dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had +kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen +wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts +geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren +van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der +hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met +smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in +plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden, +dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige +snaken uit het St. Lucasgilde. + +Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor +een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de +kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde +werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn +wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust. + +Maar het leed niet lang. + +Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel +te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de +tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst +toornig was over die schending van den wil huns vaders. + +Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend +beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde +kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts +bedrijf, een vergulde beker, weggenomen. + +Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met +zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel +en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan +eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag. + +Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en +mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed +gevloden! + +De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet +terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen +placht te nestelen, was weggebleven. + + * * * * * + +In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en +gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te +hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas +of stormhoed en overstemde hun geschreeuw. + +--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe +werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien! + +Wouter was aan het zingen. + + O nachtegael, clein voghel, + Woudt ghij der mijn bode zijn, + En vliegen tot den ruiter + Den allerliefsten mijn. + +zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke, +tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak, +die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart. + +--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u +de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de +rusting deerlijk gehavend. + +--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere, +en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij +met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden +glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van +zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een +lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter, +die voor de deur ophield om een schalm in zijn maliënkoker of een bult +uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond. + +--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter. + +Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat. + +--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op +des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op +verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen +zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken. +Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op +het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs, +heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde +om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik +geloof, dat hij nu heult met den Booze. + +En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en +bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in +verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien +visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in +een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede +hem! + +Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van +Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al +zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling +joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling +aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het +rampzaligste, wat men denken kon. + +Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door +meester Wouter opgenomen. + +Daar zat dan die man, vóor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen +aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne +vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige +beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest. + +Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door +eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt! + +Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den +nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der +deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af. + +Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen +mantel gewikkeld, binnentrad. + +Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij +schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de +ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed +hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de +tafel. + +Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart +van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der +eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een +schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van +water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige +man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem +terug. + +--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke +onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten +zoeken! + +Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente, +hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand. + +Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen. + +Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was. +Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze +het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand +terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de +nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen +lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk +aan elkander. + +De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn +gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke +verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd +was dat ééne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet +alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot +rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot +overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet +was, en het voorbij te zien, waar het lag. + + * * * * * + +Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters +zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te +luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude. + +Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen +ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag, +wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij +eens in de bibliotheek riep en vroeg: + +--Jongen! wat wilt gij worden? + +Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen +had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte +knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder +onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die +allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en +phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen. + +Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond +plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens +scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de +toovermacht van het schoone zou onderwerpen. + +Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen +zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste +geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden. + +Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke +tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen. + +Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in +mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag +komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner +vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een +bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht, +maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van +menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken. + +Ik aarzelde dus. + +--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een +vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij +worden wilt. + +--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt. + + * * * * * + +Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen +niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne +wijze van leven en werken. + +Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat +mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde, +sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar +wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet +mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den +ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd +zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden +van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs +welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat. + +--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen +gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der +wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de +boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men +ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische +ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en +hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een +licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit +hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen +en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en +Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen, +zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in +tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op +reis, zoowel als thuis, zij.... + +Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand, +die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos: + +--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij +moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de +geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en +gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de +maatschappij zult dienen. + +--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers +ook werken en de maatschappij dienen? + +Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat, +glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het +andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte. + +--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk +eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen +zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat +aantal ongeroepen nog te vermeerderen? + +Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar +als ik geroepen ben? + +Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar +de andere helft zeide: + +--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat +is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of +neiging is? + +--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze. + +--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge +daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel +naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee +moeten elkander altijd trouw vergezellen. + +Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af. + +--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot +zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt, +verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil +worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten +matigen! + + * * * * * + +Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de +classici. + +Ik ben met Homeros bezig. + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid. + +Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was, +en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd +niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon +de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene +andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om +mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan. + +In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele +gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een +tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en +vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan +als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe +behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen. +Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe +van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste +ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in +ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den +kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra +allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om +die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles. +De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst +zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen +troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote +omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa +om zelf te denken en voor zichzelf te handelen. + +Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de +verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek. +Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de +algemeene ontwikkeling plaats heeft. + +En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en +paradoxe stellingen, zeide mijn vader: + +--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den +geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer +opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij +altijd vasthouden + + Heart within and God overhead. + +Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een +kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens +denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van +mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne +nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere +voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder +komt dan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het +leven op de straat trekt meer mijne belangstelling. + +En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die +dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam, +misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies. + +Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het +vooral aardig de physionomieën der verschillende vrouwenvoeten te +bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op +de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen +draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo +ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve +welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat +stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in +de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en +stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn +raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met +de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn +netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga +mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij +er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven. + +Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een +paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het +opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren +gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard +op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er +haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat +wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder +van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen +niet, en ik ben nog altijd aan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt +vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een +dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne +pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te +gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars +over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net +als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat +of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een +vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij +een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest; +maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt +met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt +hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin +hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch +bestaan overdenkt. + +Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de +inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder. + +Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem +als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij +zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij +zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het +papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift één kant +op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een +gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks +op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken? + +Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet +nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven +hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar +verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar. + +Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne +werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is, +zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar +hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg +en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen.... + + * * * * * + +Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke +papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in +gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg, +dien ik zal kiezen. + +In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine +beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen +wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben. + +Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp +met zijne viool daar niet aankwam. + + * * * * * + +De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich +intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan +mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te +omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer +alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele +uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte +van mijn geest. + +De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens +jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de +critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden +of een verstandsmensch? Is de materiëele wereldbeschouwing de ware, of +de spiritueele? De reëele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden +en cijfers, of is er ook geest en poëzie? En stormachtig baant bij +wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de +waarheid? + +Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid, +waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd. +Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en +beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog +opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat +Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb, +begrijp ik niet. + +In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls +deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid +en verstand bewonder en benijd. + +Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een +kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten, +onder drie stokoude eiken, + + ros van het zomerzonneroosten, + +zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts +drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren. + +Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien! + +Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij +onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen. + +Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften +uitsprekende. + +Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten. + +Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken. + +En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde +de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen +waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte +vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten, +die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre +gele bladeren voor de groene. + +--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen +wij ook onze namen er in snijden? + +--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden +met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en +die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de +harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en +die H in het hart van W staan, als voor jaren? + +Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar +zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die +naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou +houden? + +Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog +altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof +tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast, +waarop die twee letters staan? + +--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella. + +--Zoo is de wereld, sprak ik. + +--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden? + +--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en +gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn! + +Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik, +wat wil je? + +--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog. + +--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie +grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen +neerzien. + +--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend +hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever +vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in +alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien? + +Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel, +en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte +bijwoonden. + + * * * * * + +....................................................................... +....................................................................... + +--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan +de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne +dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben +de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen: +_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd, +vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos +met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden +onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die +zóó naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in +putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der +sterren willen lezen. + +--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N., +maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben. + +--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden +uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen +verklaren. + +--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding +omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het +materiëele te blijven. Er is maar ééne school geweest, die op den waren +weg was, de stoïcijnsche. De Stoïci waren geen ijdele maankijkers en +droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en +metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het +positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid +bestaat. + +Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je +Stoïci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de +dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer +hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo +verloochenen zij een.... + +--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer +dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een +dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens +door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het +menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch +bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld +begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen. +Er is een Stoïcus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die +in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam +en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb: + + _Gaudia pelle_, zegt hij, + _Pelle timorem_ + _Spemque fugato_ + _Nec dolor adsit;_ + +dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus +gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen +leed gevoelen. + +--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in +zijn _consolatio philosophiae_. + +--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in +mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius! +_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt +heb? + +--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat +was dat boekje.... + +--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd +pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zóó vereert!!... +dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk +gestolen of liever vernield hadden! + +--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep +mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw. + +Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste +onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het +deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij +zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had, +als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu +eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die +onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat +dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de +vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na +het plechtig opgesnoven te hebben: + +--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de +grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de +akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle +dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel +en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk +moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte +niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik +twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden +van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met +het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo +volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn +leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem +te helpen. + +--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op. + +--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken, +waarmede gij zoo dweept? + +--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels +snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als +had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij +gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle +aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een +hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne +metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne +leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai], +dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het +niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en +op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en +woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde, +toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in +zijne beenen! + + * * * * * + +Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn +gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen, +die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn +snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men +ze aanroerde. + +Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de +onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten. + +Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en +die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te +rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en +waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die +mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en +oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij +meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken. + +Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander +beurtelings toezingen: + + Als de deinende zoo is het leven; + Steeds rusteloos wentelt en stuwt + Nu de vloed dan de ebbe der wereld + Golf op golf als geslacht op geslacht. + + Zoek er niet naar de bronne die waatren + Of de veer, die het alles beweegt; + De verschijnselen, nooit de verklaring, + Zijn den denker ten schamelen oogst + + Hoe die golven den oever bereiken + Waar een andere nutteloos breekt + Hoe die eene zich heft naar de hoogte, + En er praalt in de glanzende zon. + + Waar die andre verzinkt in de diepte-- + Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert: + Een verborgene macht, die ze voortdrijft, + En maar één bestemming haar wet. + + Dus voort met de golven des levens, + Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak; + Aan het lot of gij needrig verdwijnen + Of fonkelen zult in het licht. + + Aan het werk! Wat er schitter of kwijne, + Het is ééne beschikking die heerscht + En ons drijft naar den eeuwigen oever, + Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan? + + * * * * * + +De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het +gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich +plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles +omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich +tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van +overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had +zij reeds die verhevene idealen vervuld. + +O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poëzie?--Ja, +ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen +als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en +zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen +van denken en voelen te belichamen? + +De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het +eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met +eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen. + +Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het +was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan +het u schelen, waarin.... + +Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te +worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot +overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat +alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt. + +Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de +meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer. + +Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die +verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen. + +--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt +Criticaster. + +--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik +niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het +uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn +koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk +aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij +ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn +dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte +weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het +haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer) +is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar. + +En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den +bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros +gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen +eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat. + +Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_ +gelijkenis. + +Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld: +ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het +boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het +laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over +den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander, +ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn +goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd +gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat +zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ééne punt +eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit +kan komen. + +Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen +of breken. + +En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn +hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken. + +Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en +volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te +worden. + +Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde +douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met +mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht. + +Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte +had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was, +geschiedde evenzoo bij mijn examen. + +Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder +een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik +niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene +menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen +kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek. + +Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der +wetenschap toegelaten. + + * * * * * + +De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit +oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de +jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te +eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een +tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender +genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en +liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft +afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ééne +tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens, +als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe +edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval +gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal +maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk +prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om +dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen. + +De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard +voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld +van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed +gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles +klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou +omgaan. + +O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten +wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen. + +Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig, +ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het +afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets +onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien. + +Algemeene stilte. + +--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen. + +--Ja, zei mijne moeder. + +--Ja, zei mijn vader in een anderen toon. + +--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging. + +Lange stilte. + +Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op +mijn werkkamertje gepakt stonden. + +Ik hoorde een voetstap. + +Mijne moeder drukte mij in hare armen. + +--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons.... + +Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe +ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de +toekomst zag en niet liever wenschte te blijven! + +Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger. + +Mijn vader bleef peinzend voor zich staren. + +Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei. + +Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen. + +Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor. + +En ik?... + +Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije +vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld +in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden, +die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des +geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den +geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de +droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder, +dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik +niet verheugd zou zijn? + +O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen +later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door +het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vóór mij +ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige +draad heengeweven. + +Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke +verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe, +iets weemoedigs bevat. + +Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance, +nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altération et +corruption d'une autre_. + +De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen +jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man +worden vóór den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen +is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat +nooit weerom komt. + +Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben, +de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner +ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden, +voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter +zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte. + +En zóó gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later +tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit +weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen. + + * * * * * + +'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen. + +Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het +ook mij beklemd in de keel. + +Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een +aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige +oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en +de gronden, die ik te mijden had. + +Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle +welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan +alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk. + + +Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude +voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen +droogde. + +Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken +weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden. + +Woei zij ze geheel weg? + +--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij +voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel +eene aandoening op, als ik ze herdenk. + + * * * * * + +En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_. + +De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben +omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt, +is of nog te versch of in wording. + +O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk +ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke +omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door +den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het +woelen en zwoegen en strijden van het latere leven. + +Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat +zijn ze levensvol en frisch! + +En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen +heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen, +dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende, +richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de +verklaring van ons geestelijk zijn. + +Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden, +omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons +moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan +eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poëzie, zijne illusiën en +inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon +is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als +de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en dáárin is +het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is. + +Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel +verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk +wezen is dor als het zand. + + +Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren. + + + + * * * * * + + + +Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig, +even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen +om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid +niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of +zij elkander nog krijgen_. + + +Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de +verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien. + +Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei +en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden, +baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet +bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen +stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op +te heffen. + +Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste +gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij +leven in een vrij land. + + * * * * * + +Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die +er bij behooren! + +O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo +dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar +zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht +van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt! + +Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens +_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude +bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien +hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in +angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne +denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en +ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn +beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en +verhalen van vroegere dagen. + +Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep +doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier +werkte? + +........................................................................... +........................................................................... + + +En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op +de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik +ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze +in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar +trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof +het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige +zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche +klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het +schoone? + +Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen +als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan +dingen, die niet meer zijn. + +........................................................................ +........................................................................ + + +Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de +vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb; +de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet +zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard. + +Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te +huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen +binnentrad. + +Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en +verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin +zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een +stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom, +die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in +vijf jaren! + +Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig +als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het +gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als +hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was +altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even +ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een +vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en +mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij +jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam. + +Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame +boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe +vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer. + +En Bella? + +Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens +steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die +vroegere broeder en speelmakker van haar nu is. + +Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind! +Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben +haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van +gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in +helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen +schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht. +Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts +stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene +schepping van zijn penseel te beschouwen. + +Zoo vond ik het te huis. + + * * * * * + +Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was +behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet +gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking +voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der +tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in +meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik +gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van +toestanden aanbood. + +Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van +Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal +geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had +kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet. +Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel +om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken +aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een +klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door +geweest, nu eens in Spanje, later in Indië zijn geluk beproevende, maar +overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks +van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden +naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij +eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons. +Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt +en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats +geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere +wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem +verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen +(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit +aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd +edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware +beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika. + +Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding. +Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich +het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij +het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was +onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de +nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als +eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het +kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond +te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne +vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets. + +Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld +ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn +levensloop nog eens beginnen moet! + +Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en +rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis +en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den +verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst +noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam +eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving +en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en +onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen. + +Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella +vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling +deden. + +Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene +teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en +mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en +voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te +beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners! + +O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het +huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en +zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de +vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer +stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen! + +Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen +ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij +sloeg de hare neder. + +--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je +eens in het gras met die rozen zag zitten spelen? + +Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen. + +--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je +gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer +had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een +ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden +gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds +hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was +het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop +niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van +vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het +gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen +staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het +vanzelf minder plat en prozaïsch! + +Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak. + +--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat. + +--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak +nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het +leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in +uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij +zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme. + +Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij +bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het +was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en +denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam +om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen. + +Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer +jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij +ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven +gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op +allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het +noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en +duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar +boeiend voor mij. + +Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in +Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en +onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in +onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele +vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met +kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt. + +Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid +van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen. + +Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker +door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne +afgetrokkenheid in eene beek te stappen. + +--Waar denk je over? vroeg zij. + +--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is +uitgekomen. + +Zij keek mij vragend en glimlachend aan. + +--En dat is? + +--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden +ontluiken. + +--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte? + + * * * * * + +Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de +brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij +schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de +betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het +moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene +zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de +kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit +zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die +verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke +opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen. + +Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar +richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer +gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar +zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen +voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het +niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar +bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich +haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die +gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden +waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak. + +--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N. + +Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het +boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm +om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer: + +--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan +in zijn oog. + + * * * * * + +Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm, +zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende, +gingen wij te zamen naar het nevenhuis. + +--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden +stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken: +den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder +laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat +anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden +voor de aardigheid, vindt je het goed? + +--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen +wonen? + +--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten +vestigen. + +--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken? + +--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan. + +Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz. +Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant +vertrek. + +--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen +zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een +gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's +zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin +zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat +goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg +hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel. + +--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof +zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel +met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden +schoorsteen willen behouden.... + +--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem +je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden? +Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een +komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde +zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en +krulwerk om lijsten en paneelen. + +--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude +vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij? + +Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het +kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was +er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot +het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze +bladen, als dit de prozaïsche oplossing is. + +Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel +voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een +plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van +Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene +andere gedachte in mijn hoofd.... + +Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had +kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog +onbestemd en nauwelijks leesbaar was? + +Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen, +toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van +verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was, +dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen +werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde, +dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen---- + +--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist +het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die +volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken), +och, zei die persoon, het zal wel weer zóó uitdraaien, dat Bella en +hij.... + +Welnu? + +NOOT: + +[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas à Kempis. + + * * * * * + + +EEN BOUWVISIOEN. + + + Mijn wieg stond tusschen krullen--muren + En sieraan van gebakken deeg. + +Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig +gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond, +ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren +opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden +trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele +plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent +verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele. + +Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend +Bamboots, die dus luidde: + + * * * * * + +"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje, +gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar +streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw +teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn +sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden +uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde +mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds +samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van +paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw +landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik +daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel +zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden +gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven +allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn +verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar +waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen, +andere als ronde tafels op één voet, andere als geboomte met breede +bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder +liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet +zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle +gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest, +de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en +de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt +om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen +schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den +mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting +met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met +mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene +bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_? + +Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch +huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven +over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne +schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan +zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen +trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het +lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en +eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is, +ting--één klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar +klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de +klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout +staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de +vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw, +waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen +zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan, +maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim +glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die +witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard +maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen +maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven, +nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen +is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en +zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen, +maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den +heksenkring loopt. + +Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met +snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als +kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op +elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en +gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te +zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de +symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de +onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen +kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het +radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het +Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleël en +Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts +als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en +zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de +geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste +moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden +staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene +gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot, +waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De +wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen +allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons; +zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of +trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde +weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander. +Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt +dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen. +Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op +boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar. + +Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw +is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de +kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug +toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat. + + * * * * * + +Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij. + +Van mij is de neus! + +Ik verschafte de ooren! + +De glinstrende oogen zijn mijne! + +Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen. + +En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn! + +Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en +wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring +rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts +eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met +paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als +des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra +volwassen. + +Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief: + + _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_. + +De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer: +breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken +kunt. + + _De gezel, die den leerknaap een troffel en een + verfkwast geeft._ + +Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te +overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is +schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten +hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel +vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden +goud, graniet en marmer. + + _De meester teekent den leerknaap met het + duivelsteeken op de linkerheup._ + +Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren. + +De kunst is klein, lang het lustige leven. + +Geen wet of regel gelde u meer. + +Wees vrij! + + * * * * * + +Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe +zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van +stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei +tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij +knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders +bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch, +Gothisch, uit elke streek der wereld. + + * * * * * + +Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het +voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top, +stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende +naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden +werden. + +Het spokende heir was nu buiten alle bedwang. + +Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten +over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan, +en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan +hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder +dreigden te verpletteren. + +Ginds kraait een haan. + +Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt +door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in +spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en +eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht +uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen +leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar +eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van +huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs +wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen. + +Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen +hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht +begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te +ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden +weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan +ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het +verstand rees op. + +En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had +gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de +toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet +minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den +dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad, +waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien, +verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok. + +Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording +en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne +beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen +aan eene nieuwe villa in mijne buurt. + +Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend + + BAMBOOTS." + + + * * * * * + + +WANDELINGEN DOOR DE WERELD. + + +I. + +Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne +berichten toezenden. + +Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat +gij weet, hoe de meesten reizen. + +Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig +als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche +reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te +komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch +links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat +men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te +hebben en te kunnen zeggen: dáár ben ik ook al geweest. In tegenstelling +met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts +zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even +onbewust als eene natuurwet. + +Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn +uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies, +alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij +hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels +te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo +gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij +het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten +ongeoefend. + +Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot. +Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende +linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het +aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde, +en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker +teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en +welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte, +vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een +fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken, +dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden +in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat +zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en +te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden +tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij +zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen. +Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste +indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn. + +Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik +ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene +verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene +stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn +geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hôte; misschien eens +anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige +bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een +Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in +den kerker te Chillon, even hè! zeggen van de Jungfrau, in het +voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal +te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als +de _Stanze_ van Rafaël. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij +den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven +met wat er van den Guide in is blijven hangen. + +Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij +wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een +ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn. + +Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte +ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de +phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten +alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij +hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste +kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn +ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken, +gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats, +en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug +te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol. + + * * * * * + +En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten +van zulk reizen? + +Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met +mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene +stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van +alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u +uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het +honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat +getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de +gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen +hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene +gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door +verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de +gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als +dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde +kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten, +dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers +bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen, +dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders, +Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden +naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu! + +Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde +stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een +klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw, +zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever +werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje +behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht, +met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt, +dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die +wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en +zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal +en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van +beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering +fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft. +Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne +gemaniëreerdheid. + +Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene +afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen +heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is +weer een verdere afstand van de bron, van den stam. + +Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van +natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is! + + * * * * * + +Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken. +Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met +minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de +bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de +zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal +ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de +eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van +_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en +oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen, +gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander +kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de +menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime +kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede, +der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in +denken uit, maar toch altijd één is. + +Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de +_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander +opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag, +en gij moogt boven dit blaadje zetten: + + HERFSTDRADEN. + +Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen +der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door +elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel +gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar +men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan +men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de +wereld des goeden en schoonen. + +Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van +spinnen is. + +Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige, +diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die +langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger +tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare +webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele +stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de +andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die +de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend, +totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste +als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren +en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes, +fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten +jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De +spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met +welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der +arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het +wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en +omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof. + +Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de +arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten +en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en +gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn, +gemoed in beweging brachten. + +Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets +beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige +levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch +werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht +verlossen? + +Één duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin +liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men +weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet +dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in +dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw. +Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven +is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk +te stooten. + +Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens +herstellen, wat ik misdreven had. + +De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed +mij bittere verwijten. + +--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn +levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt! +en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als +eene spin. + +--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had +ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld +zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn? + +--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch +niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en +hijzelf het allermiddelste egoïstische punt, waar alles om draaien +moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander +opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne +beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander +ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is, +sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men +ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en +het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die +elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp +dáár verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die +deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt. + +--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een +afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die +Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst +ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker +een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne +stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten; +gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de +geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht. + +--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij +kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt! + +Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen +de rosse bladeren des wingerds. + +Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar +een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere +vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de +wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al +is het in het schoonste stelsel. + + * * * * * + +Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit. + + * * * * * + +Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den +breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op +reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek, +het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking +der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er +een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener +lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen +der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met +eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen. + +Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en +kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens +bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij +kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze +kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling +geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de +bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn +dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht +tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien +aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan +hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den +grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en +geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en +versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen +glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil +gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben +alleen, vrij, vrij! + + * * * * * + +Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen +gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene +verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in +de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog +eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt, +_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het +boekvertrek, en in deze omgeving..., + + Patulae recubans sub tegmine fagi, + +een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven +altijd frisch en nieuw. + +Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich, +in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon. + +--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen +maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte +bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen +bron, onder des hengstes hoefslag geboren. + +--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst! + +--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts +in vrede waren! + +Wat was de klacht der Muzen? Piërus was een overweldiger, die de Muzen +aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had +willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Italië, bij +voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo +eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels +aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit +een toren en verbrijzelde zijn hoofd. + +Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet, +hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal +verrast. + +Negen Macedonische zusters, Piërus' dochters, hadden zich verstout, de +Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de +Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot +rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting +had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels, +ving eene der Piërieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht +der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden, +rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en +bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar +overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe +anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf +daarvoor in snaterende eksters herschapen. + +Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal +de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiëel +lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een +ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze +uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat +wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden +ontmoeten? + +Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar. + +Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door +ontvlamd. + +Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonië de +trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de +kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van +Piërus. + +Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet +in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet +schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de +schoonste tafereelen. + +Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseïdoon over de +schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros +op den slag van Poseïdoons geweldigen drietand uit den grond +ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de +steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar +daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend +en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving +op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen +aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot +waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen +tegen de goden gestraft werd. + +Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en +traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen, +en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren +geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danaë, Mnemosune, +Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die +voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en +karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant. + +--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze +wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de +zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op +uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het +vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken, +en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar +vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft. + + * * * * * + +--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend, +terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en +de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiëele kunst, en het +was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te +raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar +traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar +Piërus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles +zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip. + +Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden, +de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden +veranderden. De Piërieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop, +maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en +de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras +tibi. + + * * * * * + +Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil +altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet +hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij +in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk +eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik +uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene +heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel +te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web +wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van +mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst! + +Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist +mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van +kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen +toestroomt. + + * * * * * + +Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij +nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te +liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin +zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en +er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik +haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar +schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in +dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid, +dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort, +hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner +stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van +den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun +knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner +vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de +slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend +gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom +van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood +oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen, +als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu +omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind +door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen +eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge +weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend +lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte +rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne +afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors +en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de +lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het +bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens +wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen +gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de +wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der +veerkrachtige erica's. + +Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het +landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te +gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend +in den gezichteinder. + +En vóór mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene +wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen! + +Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over +de heide stralen; dàn vormen zich in het westen dampen en groeien daar +tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar +blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des +winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander +naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de +verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint. + +Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al +zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch +zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de +heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte +zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het +afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot +bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene +harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen +regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de +bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en +spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer +ontbloot. + +Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met +andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of beziën, bestaat +haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeën. Duizenden bij duizenden +in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine +stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig +bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem, +en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts +hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet +overhellen. + +Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit, +eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers, +en geen berg hindert het uitzicht. + +Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der +bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel +of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom +gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij +geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt? +Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zóó ver +in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog +toelaat? + +Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de +krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke +landschap eigen is. + +Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken +door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel +zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt. +Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks +voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en +somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door +een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren +stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor +weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar +nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich +in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt. + +Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in +alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft +hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt +uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen. +Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich +openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene +aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden +kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in +de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn +wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het +schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk. + + * * * * * + +Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron +van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het +zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke +tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene +zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich +over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon +hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de +oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem +verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond +zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep +van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst +fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert +gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle +licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want +hij is vóór de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ééntonig en +zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ééne, door de reflex--lichten van +den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht +komt schemeren. + +De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt +dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek +uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en +boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed +hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene +eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die +soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en +aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een +eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het +gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten +van alle hartstochtelijkheid. + +De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en +bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de +jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen. + +De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht +vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en +meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien +weerkaatst. + +De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in +wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene +beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en +verstandelijke krachten. + +De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht, +een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden; +niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige +lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat +spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het +gevonden geluk, van een verworven levensdoel. + +Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in +de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de +neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de +herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn +overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn +rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog +rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht +gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard +is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der +aarde. + +Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk +begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt +met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle +zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien +eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn; +geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde +liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd +glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil, +die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil +opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN +DEN CHAOS. + +Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen +niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan +vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan +lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog +blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit +den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de +gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde +verbindt. + +Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en +nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage +sport; dán valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of +nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen +klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder +ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven +boven den chaos van stof en vormen. + +Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij +de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de +zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever +dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den +geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met +ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij +zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin +wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al +wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer +ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend. + + +Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en +weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling. + + _Truly yours_ + C. V. + + + * * * * * + + +II. + +Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld +te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets +minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op +een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven +ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals +heentronen. + +Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet +Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina. + +Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet +aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook +spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije +natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult +tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in éénen toestand eene +wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven. + +Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen +nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend +of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven. + +Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u, +het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij +schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist +overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden. + +Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap, +in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij +bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te +ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid +vergoeding te vinden. + +Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige +uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet +genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt, +haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken +willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun +wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar +voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer +wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij +wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid, +conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan +hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan +hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid +vleesch geworden is, de natuur. + +Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het +gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen +beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de +geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van +onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die +melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar +Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen: + + Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen + Der wereld vormen en gebruiken. + + * * * * * + +De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel +op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod +van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel +der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen +slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk +schenden van de wellevenskunst. + +Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene +geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden +heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij +moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of +er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook +onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit, +als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone +woorden schenkt. + +Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze +verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de +hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering, +de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de +beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst +te vinden. + + * * * * * + +In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij +later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk +als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer +wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een +verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was +op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te +rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid +opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in +de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen +troffen. + +Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene +overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit +teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen +gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets +verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille +natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan +niet zeggen, dat zij de stilte braken. + +Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij +hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half +gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen +was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem. +verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige +heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig +beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te +drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden +doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de +armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door +het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als +rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl +de voeten scholen onder de heistammen,--zóó was zij een beeld van +slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind +met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare +vormen. + +Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij +de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten. +Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap +oplevend zelfbewustzijn. + +Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind, +geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als +wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst +heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien +tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van +onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het +is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en +onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel, +waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de +betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan, +_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt, +verduisterd worden. + +Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op +mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling, +en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten +haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs +te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine +wereld van haar binnenste openbarend. + +Ik.--Waar woont gij? + +Het meisje (bedremmeld).--Wat? + +Ik.--Waar uw huis is? + +Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de +verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee +vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met +haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven. + +Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie +zijn daar te huis? + +Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naïeve +handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is +weg,--ik ben nu de oudste. + +Ik.--Hebt gij vader en moeder? + +Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder +werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen +passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op? + +Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze +hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten. + +Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat +ze goed zijn om den bliksem af te weren. + + * * * * * + +Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in +het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller +worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen +vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de +uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch +en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het +kind der natuur te bespieden in haar zieleleven. + +Ik.--Wat doet gij gewoonlijk? + +Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in +huis.... + +Ik.--Hebt gij niet op school geleerd? + +Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet +missen voor de beesten. + +Ik.--En blijft ge hier zóó leven? + +Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch. + +Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan? + +Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken, +en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren +aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den +sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen. + +Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen +wij weldra bij de woning. De lage hut was als één met den grond; het +werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een +voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de +wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het +dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was één +plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan, +die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste +groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen +bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard +genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer. + +De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen +deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met +beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw, +in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in +de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij +het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke. + +De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk, +als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen? + +Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide. + +En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat +ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van +menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid +en van waarheid.... + +De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten +in, zie ik nu. + +Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd.... + +Ik.--En uwe dochter er bij, moeder. + +Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen. + +De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel. + +Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad +ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten. + +De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad? + +Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt, +die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die +wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets +beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand, +geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele +leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts +een zeer gewone letteromzetting van streven. + +Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet +zich terugvinden in de vrije velden en bosschen. + +Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat +ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad! +Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen! + +Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier? + +De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets +te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld +geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien, +waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken +totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij +meer? + +Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet? + +De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en +hebben het noodige. + +Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig. + +Ik.--Verlangt gij dan niets? + +De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in +overvloed in den grond. + +Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast +blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder! + +De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden, +wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de +stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft. + +Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het +leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te +verlaten. + +De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons? + +Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer +gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en +vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar! + + * * * * * + +Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in +opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al +lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge, +moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort +van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is +een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de +dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld, +dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt +gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de +maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die +alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des +levens heenjaagt? + +Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld +verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van +onschuld verlaten,--in dien éénen blos van verrukking, op het hooren van +den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar +in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al +gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te +overschaduwen. Zooals duizenden vóór haar, zooals de menschheid met +haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld +ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde +en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te +struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal +zijn, zich op te richten. + +De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten +knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede? + +Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de +bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft. + +De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij +niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar +beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten +kennen om bevredigd te kunnen zijn. + +De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou +zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze +maar in 't zand. + +Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit +beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw +frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en +leeft samen gelukkig. + + * * * * * + +Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de +oogen houdend, mij staan nastaren. + +Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur +opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels +in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in +een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen. +Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de +verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al +onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die +haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor +eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk +des lichts als in dat des geluids. + +De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer +ver verleden der menschheid. + +Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een +streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren. + +Kon de mensch zoo blijven? + +Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der +menschheid. + +De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, één er mede; +zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo +leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift. + +Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid +van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van +één mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen +moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat +ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander. +Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven +van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en +met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd +tevens. + +Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den +strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de +verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn +instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het +volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar +onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze +verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke +onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger +trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte +kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het +onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn +van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven +naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van +idealen daarin mogelijk. + +Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie +met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan +Voltaire hem schreef:--Après avoir lu vôtre discours, on prend envie de +marcher à quatre pattes. + +Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind. + + * * * * * + +Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het +doffe verleden een latere phase der menschheid. + +Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan +groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te +voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke +vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is +hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere +overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar. +Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den +voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen +toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op +Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij +reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der +_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te +verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor +hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde +terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai +exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten +op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden +terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts +aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken +bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid +een physisch leven teruggekregen. + +De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god +der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van +tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in +den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als +hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen, +die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de +aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der +oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet +langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte +Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen +guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de +waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast +blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf +staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot +besturend, de vader der poëzie en der wijsheid, hij, die één zijner +oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor +de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de +gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond +onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten +bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De +wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende +tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki +gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot, +heeft opgehouden te bestaan. + +Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en +teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in +verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur +terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders +opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe +langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer +in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend. + + * * * * * + +Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en +greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in +regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht, +hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld +staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis; +ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden +trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden +meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf. + +Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik +voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld +met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin +de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en +vaak onverstandig genoeg,--leeft. + + * * * * * + +Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der +kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot +natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen. + +Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft +haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en +ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt, +zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de +werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij +gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat +die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen +verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar +tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij, +waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het +betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in +onszelven te doen? + +De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat +worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij +allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg +om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de +cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit, +maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken +natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij +naïefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige +afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naïef, maar zij kan het +ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten +terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even +valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der +menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de +strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet +enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des +menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen +noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich +in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste +verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in +de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het +verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de +stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de +niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en +de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het +afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige +ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de +landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van +waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen +dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen. + + * * * * * + +Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen +der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht +ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet +zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke, +blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de +lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren +der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op +zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf. +Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes +flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest +phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of +peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is +een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en +zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt +zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet +het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit +symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in +het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is, +naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis +heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der +beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het +leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest +door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap, +kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen +onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk. + +In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en +bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven +slechts de kernen over van het eenig ware. + +Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde +richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om +welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft +er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen +leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich +daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen. +Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen +wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het +ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter +verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de +vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en +natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is +een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en +een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het +instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven +en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat +de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen. + +Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet +tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en +natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in +ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven +heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in +het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere +deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst. + + * * * * * + +In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne +maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne +natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van + + C.V. + + +NOOT: + +[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir. + + + * * * * * + + +VAN TWEE KONINGSKINDEREN. + + +Het was in oude, oude tijden. + +Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen +wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest. +In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in +het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der +Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was +een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot +geslacht was overgeleverd. + +Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het +huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning +waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en +metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden +de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar +niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen +vreugde bood ontspanning, geen poëzie bezielde, geen schoonheid adelde +het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart +toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat +onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat. + +Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar één kind, een +zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands. + +In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen +wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want +niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij +naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in +alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar +nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en +bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van +bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol +weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en +gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen +hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed +der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was +allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige +aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg +hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot. +Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of +van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door +geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone, +dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met +zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen +vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen +overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de +zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom +uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en +welriekende kruiden doorwasemden de lucht. + +Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en +Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van +schoonheid en gevoel. + + * * * * * + +Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van +koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele +overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek +en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos +na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen +neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd +pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de +hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij, +maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de, +vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer, +voort.... + +De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en +de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in +de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos +rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en +frisch ademde bij in den frisschen morgenstond. + +Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem +zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den +ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers, +en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen +met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen +de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van +zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling +hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had! +Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne +veerkracht had verloren? + +Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om +lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen. + +Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en +boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar +klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het +loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met +eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke +jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op +hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden. + +Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond, +voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene +opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek +vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geëmailleerde +rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond +afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar +donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en +weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en +zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd +onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende +sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles. + + * * * * * + +De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten +uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn +binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke +speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende +melodieën. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete +gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht +zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte +voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot +in het bosch. In het midden van het dichte woud--zóó ver was zij nog +nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen +en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht +te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en +koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende +vlerken. + +Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien +schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog +nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet. + +De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1 +veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water, +te midden der heerlijke waterleliën, zag hij de schoonste Alve, die hij +ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende +herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar +zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend +en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze +tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het +werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de +liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde. + +Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone +Alvenmaagd te begroeten. + +--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik +niet ken. + +--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren +naar uw gezang. + +--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als +ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken. + +Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te +zingen: + + Alles teeder in den morgen. + 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend + Koestert zich in 't jonge licht; + D'aarde geurt als waar z' één gaarde, + Zoete lucht suist overal. + + Teerder klinken nog van binnen + Alle stemmen van 't gemoed, + Dat van zacht gevoel doortinteld, + Rozengeurig, rozenkleurig, + Zwelt van geestdrifts zonnegloed. + + Zon van buiten, zon van binnen, + Schoonheid heerscht er overal. + +--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks +voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste +geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare +symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil +wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is +alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist +het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en +trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan +welt bijna op in mijn oog! + +--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij, +gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst? + +--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders; +wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken. + +--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is +dan de kunst niet alleen tot verrukking? + +--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien +in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel +aan mij voordoet. + +Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als +twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos +verzonken. + +--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa. + +--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van +Verstand; en gij? + +--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen +neerslaande,--dan zijn wij vijanden! + +--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u +medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet +weten van waar gij komt.... + +--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood +treuren. + +Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar +boezem zwoegde onder den strijd. + +--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te +verliezen? + +--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik +hier komen, alsof ik ter jacht ging.... + +Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven? + + * * * * * + +Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen +uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen, +aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het +zoete wederzien te kunnen genieten. + +Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is +misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in +hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen; +maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand +en Gevoel! + +Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder +en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa, +spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer +gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij +dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had, +zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met +haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het +was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf +driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het +land van Gevoel. + + * * * * * + +De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei +gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends, +vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak, +bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken. + +Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning +rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne +slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat +voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het +gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk +ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze +meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens +losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij +tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde, +wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en +beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als +het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en +hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat +eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan +in de mythen van het nageslacht. + +De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen +van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle +toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan +vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich +verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst +in zijn kabinet opzoeken. + +--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te +storen.... + +--Wat begeert gij? + +--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog. + +--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw. + +--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos. + +--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde +mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?, + +--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke +nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend +verleidelijke zangen de onzen.... + +--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor +den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend +geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de +tooverzangen niets kunnen hooren. + +--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_.... + +--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot, +dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt! + +--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige +gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan +de uitslag schitterend kan zijn.... + +En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde, +waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij.... + + * * * * * + +Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig! + +De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare +citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer +zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de +boomen, aan de vogels haar harteleed klagend. + +In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer, +alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen +heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te +weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen +werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens +werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te +herstellen. + +De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te +lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren +gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en +fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich +spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen +in smartelijk gepeins verzonken. + +--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons? +Gij moet ons redden. + +--En ik _zal_ u redden. + +Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een +bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's +konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en +hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen +loslaten. + +--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de +onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke +vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan +duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_.... + + * * * * * + +Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het +geheimzinnige beeld. + +Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde +sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend +graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar +nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der +aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp, +op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden. +Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en +gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer +hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene +kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar +nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der +partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want +het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er +waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet +kende. + +Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van +elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren. + + * * * * * + +--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer +gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit +door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld +onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen. +Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te +openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard +worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene +glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die +kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan +zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de +stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar, +die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem.... + +Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste +woorden uitend. + +--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die +gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot! + +--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over. + +--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar +niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar +maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage +des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de +schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft? + +--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig +voor zich. + +--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik +haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te +spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of +welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is +geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en +rust de gelukkige Sensorius en Parel. + +Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan +werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren +samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze +Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos +vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar +zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met +haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen, +en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de +grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou +men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming +van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van +zijne vrijlating. + +Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg. +Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen +plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats +overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk +overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen +brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier +onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen. + +Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven, +was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan, +toen........................................ wat anders kondt gij van +eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling, +aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken +van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal +brak de brug onder hare voeten weg. + +Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen +op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit. + +Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat +zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles +bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde, +waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige +woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker +hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt! + + * * * * * + +Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en +zijn raad werd gebracht. + +Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het +hier, en hoe onbevallig! + +Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste +verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne +weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieën, die,zij van een +paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud +en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten +waren op hun granieten zetels. + +Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds +alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen: +alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen +zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te +zijn. + +--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat, +ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan +daarop volgen dan de dood? + +Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en +ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der +misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te +gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii +dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de +koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan. + +Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een +gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in +tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste. + +--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend +uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te +begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze +Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o +wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij, +dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was +overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u +om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den +vrede laten. + +--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus +stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des +ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig. + +--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze. + +--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen. + +--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning! +door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze +dochter van u zal ondervinden. + +--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het +mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is! + +Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij +werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin. + +De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd; +want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het +gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos, +maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men +wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten +waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de +uitlevering van Logikos te onderhandelen. + +Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze, +waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden. + +Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken. + +--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over +allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten +toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos +schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was +gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij +te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder; +bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik +ben! + +--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen +verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos, +en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf +medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had +hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is +daar, dat hij gevangen werd genomen. + +--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem +verraden.... + +--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en +het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne +gevangenneming, dat zij in zwijm viel. + +--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden +Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer +opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden +hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten +dooden; en wat hebt gij gedaan? + +--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde +wijze schoorvoetend aan. + +--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met +koel zelfbedwang; dáárin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die +liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien +hartstocht in hem laten bestaan? + +--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze. + +--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen. + + * * * * * + +--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze +geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid +vervallen kunnen! + +--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een +raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de +verte te vermoeden. + +--Wel! gij prikkelt mijn weetlust! + +--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of +aandoeningen mij licht zouden bedwelmen.... + +--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd. + +--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van +dit onverstandige dwaze kind. Zóózeer, ik moet het bekennen, dat ik +allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende +mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige +dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe +het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat; +het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele +speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik +gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze +natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die +verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen +ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik +begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op +mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend. + +--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar, +als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de maliën des +verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor +binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd, +al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik. +Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen? + +--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te +wisselen. + +--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen +Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen +haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen. + +--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd +en het verdere eischen. + +--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de +beide gevangene ... en dan weer de oorlog! + +De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning +Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling +werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige +Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling +gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben. + +Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging +geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van +Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega +het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk +overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de +wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht +weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak +verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij +zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben; +en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten, +Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen +konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat +geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo +spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar +ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle +toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel +als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde +plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar +eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe +bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene +zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de +andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer +met takken en bloemen bestrooid werd. + +Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op +het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar +vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke +zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van +bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieën aan ter eere der +wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende +kruiden uit. + +Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht +komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun +Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder +dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde +denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil +tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide +vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te +treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te +zien. + +Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten +stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook +koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden +gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de +machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben +Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen +zij de brug op en in elkanders armen. + +--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde +vastklemmende. + +--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende. + +Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote +ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en +daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld +schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over +de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen +heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om +te ontsnappen! + +Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt. + +Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met +koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover +elkander. + +--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan, +kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en +als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een +stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef +gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn +oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten, +ieder in zijn land. + +Nu treedt Aldebaran naast zijn meester. + +--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is +een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet, +heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die +elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die +vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide +koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt +voorspeld en gewild te zijn. + +--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die +hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals +alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer +verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid, +en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en +hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt, +begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor één oogenblik +en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een +voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid +u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken +dweper. + +--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid +van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij +handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen +hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool +behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare +openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen. + +--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en +het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide +geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene +edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven.... + +--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn +vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder +zijn. + +--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht. + +--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare +liefste stem, daar zijn zij één. + +Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter +verzoening en ter verzekering van hun woord. + + * * * * * + +Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien; +de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de +beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare +vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen +overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van +Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in +dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van +de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en +toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der +twee gelieven te vieren. + +Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop +ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en +met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met +rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige +koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk +van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar: + + Schoon zijn de bloemen, + +zong Aldebaran. + + Wijs zijn de bijen, + +sprak Logarithmus. + + Geurig de nectar, + +zong de eerste weder. + + Honig is nut, + +was het antwoord van den tweede. + + +Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en +voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten +band vereenigen. + +De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de +koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten +aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar, +en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde +luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd +nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig +gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht, +dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat +de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in +betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was +er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de +feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen +ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen +van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen +toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en; +niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook +door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven +zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het +eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk +zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een +voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen +bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk. + +Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide +vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige +koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het +eerst gezien hadden. + +Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide +landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden +onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde. + +Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden +worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en +koningin kinderen verwekten. + +--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden +weg weer op. + +--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw +verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen. + +--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het +eens een zoon èn eene dochter waren? + +Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun +beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat +op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en +Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, één geheel uit +de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest. + +--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze +huwelijk niet behoeven plaats te hebben. + +--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben, +antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld +geweest en te gelijk de vrede. + +En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt. + +Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en +buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en +niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook. + +Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten +wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend +rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard +heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder +de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige +huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder +aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel. + + + * * * * * + + +EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG. + + +Aan haar genieën is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de +eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige +mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen, +gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken. + +Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het +verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het +weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid +betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige, +alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat +al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders +waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding +heeft ontvangen. + +Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan, +wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren +werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der +bewonderende vereering. + +Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste +vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij +mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen. + +Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden +is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het +blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit +slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een +paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links +paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets +verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vóór twee en eene halve +eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die +nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van +Rhijn. + +In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der +grootste steden der geünieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net +is," zegt naïef haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen +zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in +vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is, +tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck +is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en +grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden, +had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de +ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in +1592 was het ravelijn vóór die poort aan de stad getrokken en in een +klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen +van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede +vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links +daarbinnen lag de steeg, die gij kent. + +Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend +burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst +na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en +met kinderen gezegend, dat huis in tweeën verbouwd. In het eene gedeelte +woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen +bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet, +kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat. + +Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk, +staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere +vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin +buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen, +waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf +kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens +spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der +beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal +jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen +in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de +tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't +schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen +morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien +gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom +de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen, +boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het +omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar +steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar +de groene saaien gordijnen. + +Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is +geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders, +ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen +Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het +schutblad des huisbijbels in: + +15 Juli 1606. _Rembrandt_. + +_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien +naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders +zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld +zou de bewustheid hebben van het derven van een genie. + +Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de +hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam +neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid +geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich +den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder, +beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals +weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het +menschelijk leven afspiegelt. + +De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn, +geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het +verledene mede. + +Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind +opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende +jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw. + +Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons +met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een +krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige +worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde +oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat; +de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost +en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting +in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in +reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis +en kunst. + +Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat +sterke licht. + +Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den +aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid +en de kiemen wortelen; aan de ééne zij de Prins, zijne partij, het volk, +de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de +patriciërs, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins +en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en +weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het +bloed van een beroemd schavot. + +Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van +Rembrandt en de eeuw. + +Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat +de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid +te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch, +treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt. + +Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking +had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der +gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance +gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan +wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen +geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder +blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd +soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die +renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij +gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide +de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de +vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der +verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen. + +Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den +schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens + + Streng gelaat + Hem doet ontzachlijk zegepralen, + +gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien +leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van +penneconst. + +De schoonschrijverij was zeer geëerd, en mannen als Gadelle, als Lukas +Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich +mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geëerder nog door +Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_. + +Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin +de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne +theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van +den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische +spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het +groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht +rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek +getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er +in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige +hand zal hebben bot gevierd! + +Dán zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan, +verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en +de proeven van het ontkiemend talent. + +Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder +trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met +de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket +uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol +vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van +het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen +waren uitgestald. + +Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn +der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het +heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om +het spreekwoord + + Hoe schilder + Hoe wilder + +zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien +doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Italië gekeerden Jacob +Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn, +Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan +van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij +opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook +voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij +Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten +naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren +sluier over getogen. + +Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide +meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht, +waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een +bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_. + +Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken +aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen +bliksemstraal hielden, die opeens voor één oogenblik den nacht verbrak, +het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als +de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om +niet weer onder te gaan. + +Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne +lichtende kracht. + +Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken +kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de +natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu, +is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en +vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij +bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige +geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige. + +Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan +graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling, +daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den +teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van +lichtgloed, of samentrekken des lichts op één schitterend punt. + +Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen +meesterschap. + +De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne +verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en +betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren. + +Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den +geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste +gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in +zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den +mensch der poëzij. + +Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van +het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang. + +Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij +de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht +genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen +zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige +leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene +uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken +ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idée, maar als +levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt, +evenals het werkelijke, is dáár om zijns zelfs wille, zonder ander doel +dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid +zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische +volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve +opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben +doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn +eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal +ademt het u te gemoet. + +Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de +zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de +wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die +zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons +toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te +moeten zijn. + +Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door +den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige +levensuiting, zoo rijk van handeling. + +De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld +gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de +middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaëls loges, Michel Angelo's +welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en +dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is +Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het +mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In +overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en +als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in +Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen +als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van +karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het +feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke, +meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige, +treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch +land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er +op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang +vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven, +handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en +opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als +nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander +der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk +toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die +voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is +bij hem niet, hoe Simeon eens vóór achttienhonderd jaren lofzong bij het +kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe +dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet +het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij +Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het +mede. + +Zóó werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het +dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute +scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen +tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat +vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd +weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen +uitwerken. + +Hij heeft nog meer gedaan. + +Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de +innigheid, noch de naïefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke +laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber +tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar, +in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus; +verteederend naïef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van +hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den +volke in de _Ecce Homo_. + + * * * * * + +Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de +geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot +geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen, +en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij +ontstond en zich ontwikkelde. + +Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig. + + + * * * * * + + +MONA. + + +In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een +dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte +uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon. +De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke +kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de +tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte +en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het +huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur, +en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin +stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een +zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte +rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd. + +Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen +acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht +van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en +kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar +dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de +richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen, +die op de knieën vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel +van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen +voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar +onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van +het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed +dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve +vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve +zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden +opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der +wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven, +aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd +oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat +zichzelf ten doel is. + +--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en +zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene +getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw. + +--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar +schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene +beweging van haar arm die liefkoozing afduwde. + +Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den +ezel niet op? + +--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw, +onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer +vermoeienis brengen. + +De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam +den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak +met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje +droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en +beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier +verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en +overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming +de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door +tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter +andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden +zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen +brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf +was de waar, die door de moeder moest verkocht worden. + +Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij +naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren, +hunne modellen te vinden. + +Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die +de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek +aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen +volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij +hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet +veel acht op haar. + +Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets +behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek +van de schouders en opende geheel haar bovenkleed. + +Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden +toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten. + +Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij +daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar +het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste +zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door +schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid. + +--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles +hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable! + +De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en +ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie +op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en +stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid +en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De +schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk +op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos +arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het +schoone gelaat omhelsde. + +Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom +niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer +voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind +de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood +van háar kind. + +--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte. +Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en +zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken! + +Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op +de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het +geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor +eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene +kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's +bidsnoer bevestigde. + +Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was +de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws +vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere +blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een +zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld +overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen één heiligdom was +ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds. + +De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de +Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor +de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En +dan was de dochter nog norsch en stug. + +--Wat prevelt gij toch, moeder? + +Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet +voor haar ondankbaar kind. + +Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor +verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor +Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor +Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_ +heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena +geworden--zonder de boetvaardigheid. + +Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet +zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het +atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met +dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op +zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het +improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij +daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans +rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden +of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde +hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat +scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon! + +In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op +speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene +villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij +kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven +naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met +al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was +de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot +wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het +aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geëerbiedigd, om hare gaven van +zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht. + +Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en +paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was +opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in +den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van +kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der +tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat +er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en +vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij +had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds +vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de +gave der improvisatie. + +Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier, +tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen +het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij +reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene +verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts +keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde +hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon +te stellen. + +Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band, +die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte +zijne schilderijen en studiën ter verzending, en op een najaarsmorgen +stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te +hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome. + +Mona had hem zien vertrekken; vóór het afscheid had zij menige +hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen +droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden +der kale wanden barstte zij nu in tranen los. + +--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik +gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene +vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten! + +Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen +zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare +verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar +leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die +niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de +toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen, +en brak door eene hevige daad het verleden af. + +Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende, +slingerde zij dien door het vertrek. + +--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht, +maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u. + + * * * * * + +Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden +een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn +vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de +voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot +zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van +karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche +toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de +zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om +daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en +rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten +gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van +den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij +een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep +liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid +doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning +van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken +hem nog slechts duister voor den geest stonden. + +Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had +dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen +Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die +beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan. + +Thans bracht de vrijheid ze te zamen. + +De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee +bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij +bij elkander. + +Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held +van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem +meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar +gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een +deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd. + +Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al +de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en +zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet. + +Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studiën had +gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met +Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden +zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone +streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te +genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen +zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar +zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den +laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar +den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon +en het verschiet als wilde doorboren. + +--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten +staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet +er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer +ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!... + +--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden +wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien; +daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land. + +--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die +bergen gaat de zon onder, Antonio! + +--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend +en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde +het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien! + +Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker, +en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los. + +--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij +verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij +allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen +hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en +ik nooit meer iets van u hoore. + +--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij +den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis.... + +--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zóó over +vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen? + +--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb +ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik +verhelderde bij het spreken van die woorden. + +--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij +verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien? + +--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk +leven, die zich sterk doen voelen. + +--Welke? + +--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet +ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft. + + * * * * * + +Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog +eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst +naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die +stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan, +waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds +laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in +dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt +werd, vingen zij den tocht aan. + +Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld. +Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans +lag al wat aan Italië herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer +haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het +hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken. + +Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder +onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe +Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen +door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent +doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze +bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats +hunner bestemming was. + +Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder +hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven +zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het +burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude +Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander +hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb +hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien. + +Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare +verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van +eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat +het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat +zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo +hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van +levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere +persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden +was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar +tegenwoordigen gemoedstoestand. + +In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot +zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in +zachte verteedering versmolten. + +De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of +compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters, +guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn +geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het +bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen- +en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen +van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een +dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen +bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich +uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een +majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het +gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime +vlakte. + +--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat! + +Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het +donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoëzie. + +Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht +en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond +die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet +tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar +plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven, +zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere +aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel, +die opborrelen uit het slijk. + +Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die +teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze +trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet +wegsterven in het eindige! + + * * * * * + +De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en +menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het +hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in +zichzelve verzonken. + +--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome +gegaan? + +--Wij kunstenaars plegen in Italië voedsel voor onzen geest te halen, +onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons +verborgen. + +--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di +Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst +gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder +de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien +uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat +behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord +hebben? + +--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk +uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst +moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden. + +--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan +was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat +reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms +bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel +altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet +anders uitdrukken, liet zij er op volgen. + +--Het is het naïeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de +grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle +kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het +demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst +niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de +ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid. + +--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek +zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees, +dat zij mij niet willen ontvangen. + +Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een +avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde, +bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde +dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het +Kolbs beurt om verbaasd te zijn. + +--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige +reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de +uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen +ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te +keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen, +dat is van mij, Mona, dat is mijn werk! + +Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte +hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte +licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te +zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond +bij zich noodde. + +Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een +paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien +had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee +meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op +elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters +en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene +iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en +gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling +van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden, +toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had +Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd. + +--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo +meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den +schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet +bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen. + +Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen +klapten van vreugde in de handen. + +--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl +wordt een groot virtuoos! + +--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid +verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat +wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons +door zijne werken toch bekend was. + +Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken +componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naïeve +openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige, +want Kolb had hem zijne hulp toegezegd. + +Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen, +stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich +neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde +deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid +overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der +binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt +in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder +gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven. + +De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te +spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving, +dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene +hand gevat. + +Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest +door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden +gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden +vertolkt. + +Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den +grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam +oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op +het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale +schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met +zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te +verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met +vastheid: + +--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons +weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve, +als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als +wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u +in het hart. + +Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht, +en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek. + +Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te +schreien, het gelaat in de kussens verborgen. + + * * * * * + +Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had +nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij +was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren +onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel +Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen +leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt +en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als +Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden: + +--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara +meer schoon vindt. + +En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen +naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig +beeldhouwwerk! + +Carl wilde mede naar Italië. + +--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn +vader,--thans zal ik mijn weg wel maken. + +Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw +beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar +bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en +als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke +Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets +feestelijks en plechtigs behouden. + +Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied +voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de +handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in +feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel +zijner kinderen. + +--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart; +zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken +bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij +behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn. + +Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze +was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te +ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar, +waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het +leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had +berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italië gemaakt +had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn +land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp +verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij +was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar +ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd. + +Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis +in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot +werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen +was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou +wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen +hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar +het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag. + +--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons +verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht, +naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit +weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op +over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij +heengebracht! + +Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de +overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld +over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij +begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar. + +Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen. + +--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was, +eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud +was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige +maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk, +akelig.... + +Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was +ijlende. + + * * * * * + +Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd. + +--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer +opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat +doen zij bij mij, wat willen zij mij doen? + +--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en +Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen +beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar +een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare +hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos +wat rustiger neergelegd. + +De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp, +die alleen liefde schenken kan. + +Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant, +die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit +gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft +het heimwee, en zij _moet_ naar haar land. + +Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona +boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij; +hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met +droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen +boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam +scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen +en begroef het gelaat in beide handen. + +De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van +Kolb tot kapelmeester te Praag. + + * * * * * + +Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd. + +Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij +zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende +denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk +beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke +opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht +toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te +brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land +had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde +niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de +krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij +voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag +tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland +herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo +spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn +geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die +hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker. +Deze evenwel schonk hem de helft terug. + +--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zóó +schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste +kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou. + +Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had +gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien +aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn +met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit +meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij +gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had, +geen ouders als zij, geen huiselijken kring. + +Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de +betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij +vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare +kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in +hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof +tusschen haar en zich. + +Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte +en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen +namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet +gelaat, dat zich begroef aan beider boezem. + +Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog één blik +uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het +oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn +spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de +vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen +schwärmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger +en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een +heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en +distels. + + * * * * * + +Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij +plotseling hare uitwerkselen zien. + +Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken, +die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen +man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig +levensonderhoud verwerft? + +Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van +kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare +gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw +geworden, die gij dien man, vergezellen ziet? + +Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche +schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van +kunst en genie? + +Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een +greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van +de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het +er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor +eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal +opmerkzaam één blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een +balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan +de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige +genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen +baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der +improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige +improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot +wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel. + + * * * * * + +Toch zijn zij meer dan zij waren. + +De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de +naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door +eene ruwe hand wakker geschud. + +Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het +gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die +nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het +lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de +grenzen van Italië. + +--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen, +die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden. + + Passando il male, sperando il bene, + Il tempo passa, la morte vienne, + +sprak zij met een bitteren glimlach. + +--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij +zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben +wij de verdere toppen bereikt; nog één dag en wij dalen in de vlakte en +de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen. + +--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio, +het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding +gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op +vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik +gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar +ik kan niet, ik weet het niet! + +De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid, +stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij +een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het +verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af, +die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij +streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken. +Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de +oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de +grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem +verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is +het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die +levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de +incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van +het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt, +die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere +levensopvatting. + +Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong +het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot +geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer +druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens +was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische +klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven +gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als +laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen +de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd +hart gesust tot een zachten sluimer. + + * * * * * + +De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog +niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken +en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won +nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en +sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms +werd die foltering ondraaglijk. + +Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot, +en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich +bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar +boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van +verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van +kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en +vervallen bogen der ramen. + +--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij +mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het +ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat +ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de +pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom +keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is +verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten +der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn +onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden. + +Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat +het trommelvel barstte. + +Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem. + +--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst. + +Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den +afgrond. + +--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona! + +Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van +droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een +wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren. + +--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare +nesten onder dezen dorpel. + +--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet +zoo voorover. + +--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die +steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af, +zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij +luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag +onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de +kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die +er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid. + +Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het +bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen +een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en +begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op +rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles +gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte, +die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd, +voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon +doen overslaan. + +Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees, +dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood. + +--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond +en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het +draait en golft! + +--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende. + +Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan +zijne voeten, en hij, terwijl zijne kniëen knikten, veegde zich het +angstzweet van het gelaat. + +Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde, +toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar +was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden +begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon +vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest +verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens +stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen, +ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver +en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp. +De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw +met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in +een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp +de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij, +en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die +haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd +niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd +vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te +knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar +zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op. + +De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen +Mona kalmte en herstel te schenken. + +Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider +lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet +handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een +enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder +niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen +man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin +plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij +over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun +gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen +man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit +te storten. + +Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter +des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de +schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich +daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk +huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet +stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich +alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den +priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het +omspitten van den grond. + +Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe. + +--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij. + +--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust, +gij, die zoo heilig zijt. + +--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd +strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen: +maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd. + +--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de kniëen vallende, +als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt. + +--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde +hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten +kan? + +Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg. + +--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd +leggende. + +--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren +bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was, +heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was. +In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van +weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome.... + +--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk, +die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat +gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend. + +Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch +bleek te wachten, tot zij voortging. + +--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik +geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de +Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had +weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik +herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o +vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep +gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der +heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt +er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het +afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden? + +De pater zweeg geruimen tijd. + +--Daar is één middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat +zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in +u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof +heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal +van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat +ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek +onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen +hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het +bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid +kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe +uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen +en een beteren kamp met de wereld te strijden. + + * * * * * + +Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid +tot den verderen tocht. + +--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen? + +Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken! + +--Alleen? + +Zij knikte toestemmend. + +--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen +trek om de lippen. + +--Antonio! maak het mij niet te zwaar! + +Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had +kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken. + +Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio, +werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen, +tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar +voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde: + +--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan +weder. + +Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid +voorgoed. + +Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in +zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij +in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die, +het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund. + + + + +*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + +Updated editions will replace the previous one--the old editions will +be renamed. + +Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright +law means that no one owns a United States copyright in these works, +so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the +United States without permission and without paying copyright +royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part +of this license, apply to copying and distributing Project +Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm +concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, +and may not be used if you charge for an eBook, except by following +the terms of the trademark license, including paying royalties for use +of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for +copies of this eBook, complying with the trademark license is very +easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation +of derivative works, reports, performances and research. Project +Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may +do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected +by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark +license, especially commercial redistribution. + +START: FULL LICENSE + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full +Project Gutenberg-tm License available with this file or online at +www.gutenberg.org/license. + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project +Gutenberg-tm electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or +destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your +possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a +Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound +by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the +person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph +1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this +agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm +electronic works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the +Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection +of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual +works in the collection are in the public domain in the United +States. If an individual work is unprotected by copyright law in the +United States and you are located in the United States, we do not +claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, +displaying or creating derivative works based on the work as long as +all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope +that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting +free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm +works in compliance with the terms of this agreement for keeping the +Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily +comply with the terms of this agreement by keeping this work in the +same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when +you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are +in a constant state of change. If you are outside the United States, +check the laws of your country in addition to the terms of this +agreement before downloading, copying, displaying, performing, +distributing or creating derivative works based on this work or any +other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no +representations concerning the copyright status of any work in any +country other than the United States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other +immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear +prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work +on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the +phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, +performed, viewed, copied or distributed: + + This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and + most other parts of the world at no cost and with almost no + restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it + under the terms of the Project Gutenberg License included with this + eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the + United States, you will have to check the laws of the country where + you are located before using this eBook. + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is +derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not +contain a notice indicating that it is posted with permission of the +copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in +the United States without paying any fees or charges. If you are +redistributing or providing access to a work with the phrase "Project +Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply +either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or +obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm +trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any +additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms +will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works +posted with the permission of the copyright holder found at the +beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including +any word processing or hypertext form. However, if you provide access +to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format +other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official +version posted on the official Project Gutenberg-tm website +(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense +to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means +of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain +Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the +full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works +provided that: + +* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed + to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has + agreed to donate royalties under this paragraph to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid + within 60 days following each date on which you prepare (or are + legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty + payments should be clearly marked as such and sent to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in + Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg + Literary Archive Foundation." + +* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or destroy all + copies of the works possessed in a physical medium and discontinue + all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm + works. + +* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of + any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days of + receipt of the work. + +* You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project +Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than +are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing +from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of +the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set +forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +works not protected by U.S. copyright law in creating the Project +Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm +electronic works, and the medium on which they may be stored, may +contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate +or corrupt data, transcription errors, a copyright or other +intellectual property infringement, a defective or damaged disk or +other medium, a computer virus, or computer codes that damage or +cannot be read by your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium +with your written explanation. The person or entity that provided you +with the defective work may elect to provide a replacement copy in +lieu of a refund. If you received the work electronically, the person +or entity providing it to you may choose to give you a second +opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If +the second copy is also defective, you may demand a refund in writing +without further opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO +OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT +LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of +damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement +violates the law of the state applicable to this agreement, the +agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or +limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or +unenforceability of any provision of this agreement shall not void the +remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in +accordance with this agreement, and any volunteers associated with the +production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm +electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, +including legal fees, that arise directly or indirectly from any of +the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this +or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or +additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any +Defect you cause. + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of +computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It +exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations +from people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future +generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see +Sections 3 and 4 and the Foundation information page at +www.gutenberg.org + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by +U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, +Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up +to date contact information can be found at the Foundation's website +and official page at www.gutenberg.org/contact + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without +widespread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine-readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To SEND +DONATIONS or determine the status of compliance for any particular +state visit www.gutenberg.org/donate + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. To +donate, please visit: www.gutenberg.org/donate + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project +Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be +freely shared with anyone. For forty years, he produced and +distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of +volunteer support. + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in +the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not +necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper +edition. + +Most people start at our website which has the main PG search +facility: www.gutenberg.org + +This website includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + diff --git a/17554-0.zip b/17554-0.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..40f4a01 --- /dev/null +++ b/17554-0.zip diff --git a/17554-h.zip b/17554-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..cf8db0c --- /dev/null +++ b/17554-h.zip diff --git a/17554-h/17554-h.htm b/17554-h/17554-h.htm new file mode 100644 index 0000000..4263cc4 --- /dev/null +++ b/17554-h/17554-h.htm @@ -0,0 +1,10239 @@ +<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0 Strict//EN" +"http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-strict.dtd"> +<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl" lang="nl"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=utf-8" /> +<meta http-equiv="Content-Style-Type" content="text/css" /> +<title>The Project Gutenberg eBook of Vogels Van Diverse Pluimage, by Carl Vosmaer</title> + +<style type="text/css"> + + p { margin-top: .75em; + text-align: justify; + margin-bottom: .75em; + } + h1,h2,h3,h4,h5,h6 { + text-align: center; /* all headings centered */ + clear: both; + } + h1,h2 {color: #800000;} + hr { width: 33%; + margin-top: 2em; + margin-bottom: 2em; + margin-left: auto; + margin-right: auto; + clear: both; + } + + table {margin-left: auto; margin-right: auto;} + + body{margin-left: 10%; + margin-right: 10%; + } + + .pagenum { /* uncomment the next line for invisible page numbers */ + /* visibility: hidden; */ + position: absolute; + left: 92%; + font-size: smaller; + text-align: right; + } /* page numbers */ + + .linenum {position: absolute; top: auto; left: 4%;} /* poetry number */ + .blockquot{margin-left: 5%; margin-right: 10%;} + .sidenote {width: 20%; padding-bottom: .5em; padding-top: .5em; + padding-left: .5em; padding-right: .5em; margin-left: 1em; + float: right; clear: right; margin-top: 1em; + font-size: smaller; color: black; background: #eeeeee; border: dashed 1px;} + + .bb {border-bottom: solid 2px;} + .bl {border-left: solid 2px;} + .bt {border-top: solid 2px;} + .br {border-right: solid 2px;} + .bbox {border: solid 2px;} + + .center {text-align: center;} + .smcap {font-variant: small-caps;} + .u {text-decoration: underline;} + + .caption {font-weight: bold;} + + .figcenter {margin: auto; text-align: center;} + + .figleft {float: left; clear: left; margin-left: 0; margin-bottom: 1em; margin-top: + 1em; margin-right: 1em; padding: 0; text-align: center;} + + .figright {float: right; clear: right; margin-left: 1em; margin-bottom: 1em; + margin-top: 1em; margin-right: 0; padding: 0; text-align: center;} + + .footnotes {border: dashed 1px;} + .footnote {margin-left: 10%; margin-right: 10%; font-size: 0.9em;} + .footnote .label {position: absolute; right: 84%; text-align: right;} + .fnanchor {vertical-align: super; font-size: .8em; text-decoration: none;} + + .poem {margin-left:10%; margin-right:10%; text-align: left;} + .poem br {display: none;} + .poem .stanza {margin: 1em 0em 1em 0em;} + .poem span.i0 {display: block; margin-left: 0em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i2 {display: block; margin-left: 2em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + .poem span.i4 {display: block; margin-left: 4em; padding-left: 3em; text-indent: -3em;} + + </style> + </head> +<body> + +<div style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer</div> +<div style='display:block; margin:1em 0'> +This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and +most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions +whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms +of the Project Gutenberg License included with this eBook or online +at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you +are not located in the United States, you will have to check the laws of the +country where you are located before using this eBook. +</div> +<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: Vogels van diverse pluimage</div> +<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Carel Vosmaer</div> +<div style='display:block; margin:1em 0'>Release Date: January 23, 2006 [eBook #17554]<br /> +[Most recently updated: May 26, 2021]</div> +<div style='display:block; margin:1em 0'>Language: Dutch</div> +<div style='display:block; margin:1em 0'>Character set encoding: UTF-8</div> +<div style='display:block; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Produced by: Marc D'Hooghe</div> +<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***</div> + +<h1>VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE</h1> + +<h3>door</h3> + +<h2>CAREL VOSMAER</h2> + + +<hr style='width: 45%;' /> + +<h5>GEÏLLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS</h5> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<div class="figcenter" style="width: 306px;"> +<img src="images/vos01.jpg" width="306" height="450" alt="Carl Vosmaer" title="Carl Vosmaer" /> +<span class="caption">Carl Vosmaer</span> +</div> + +<hr style="width: 35%;" /> +<h3>INHOUD</h3> +<p class="center"> + +<a href="#een">INLEIDING</a><br /> + +<a href="#twee">TWEE KUNSTENAARS</a><br /> + +<a href="#drie">EEN OUDE STRIJD</a><br /> + +<a href="#vier">EENE PREEK IN 1629</a><br /> + +<a href="#vijf">BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK</a><br /> + +<a href="#zes">EEN BOUWVISIOEN</a><br /> + +<a href="#zeven">WANDELINGEN DOOR DE WERELD</a><br /> + +<a href="#acht">VAN TWEE KONINGSKINDEREN</a><br /> + +<a href="#negen">EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG</a><br /> + +<a href="#tien">MONA</a></p> + +<hr style="width: 35%;" /> + +<div class="figcenter" style="width: 390px;"> +<img src="images/vos02.jpg" width="390" height="600" alt="Frontispiece" title="" /> +</div> + +<h3><a name="een" id="een"></a>INLEIDING.</h3> + + +<p>Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord, +dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo +mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen. +Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden +nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie +beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene.</p> + +<p>Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is +Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hiërogliefen. +Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hiërogliefen +zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen? +Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch +voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een +gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift. +Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van +het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede +dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich +namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde +dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder +seculariseerde en algemeen menschelijk maakte.</p> + +<p>En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei +men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige +verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek +te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen +jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken +om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar +weinige zijn duurzamer.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde +gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken, +waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren +novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al +eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de +illustraties—verluchten, verlichten noemden onze middeleeuwers die +versiering naar het oude illummare, waarvan het nieuwere <i>illustreeren</i> +een aanmatigender vorm is—de illustraties, die deze boeken nog niet +illuster hadden gemaakt, waren even verouderd. Welke onredzame +steenteekeningen, waardig den komischen vloek van Bilderdijk:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Beelde aap of hond in kouden steendruk uit,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit!</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">..........................................................</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien!</span><br /> +</p> + +<p>Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo +elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde +kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan +elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het +bespottelijke van het verouderen verheft.</p> + +<p>En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt +men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis +onvergankelijk is—dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt +of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen +nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven, +ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt +is, omdat wij het niet laten kunnen.</p> + +<p>En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en +gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in +eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieën. Dus een +minder volstrekte maat genomen.</p> + +<p>Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden +gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die +novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen +gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van +een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets +teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der +taal?</p> + +<p>Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen +de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de +<i>Vogels van diverse pluimage</i> binnentrad en, een pakje op mijne tafel +leggende, zeide:</p> + +<p>—Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die +stukken voor een herdruk goed vindt.</p> + +<p>—Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop +doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar....</p> + +<p>Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van +mijzelven.</p> + +<p>Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide:</p> + +<p>—Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen +of je ze nog eens wilt laten drukken.</p> + +<p>Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is.</p> + +<p>Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een +berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij +waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is +ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele +boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde, +namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt +worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een +schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne +geschriften.</p> + +<p>Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en +deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men +er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere +letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en—het +boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet.</p> + +<p>Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen +verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed +opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is +een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte +kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave, +naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk, +gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met +verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer. +Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft +eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen. +Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist +nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese, +eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte +speculatie blijken, die de kosten niet loonde.</p> + +<p>Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven +en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen +verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den +smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig +degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en +het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd +exploiteerde.</p> + +<p>De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij +even goed als nieuw.</p> + +<p>Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en +te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn +voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het +fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van +slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende +worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd +en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is, +heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid +eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en +hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te +pronken en te verleiden.</p> + +<p>Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken. +Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de +puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar +verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede +qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel +en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de +markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige +stemming.</p> + +<p>Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs +zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik +liever geen namen noemen.</p> + +<p>De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de +werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te +onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich +vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede +gepronkt kunnen worden.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij +verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een +gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een +boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem +bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden, +en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje +mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen +beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de +gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het +kindeke Jezus in zijne armen hield.</p> + +<p>Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen +de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste +aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan +de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en +vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en +bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld +door.</p> + +<p>Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu +opeens weer voor mij zag.</p> + +<p>—Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken.</p> + +<p>—Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat +niet ... dat is twijfelachtig,—wij zullen zien.</p> + +<p>—Kan het niet een tweede bundel van je <i>Vogels</i><a name="FNanchor_1_1" id="FNanchor_1_1"></a><a href="#Footnote_1_1" class="fnanchor">[1]</a> worden?</p> + +<p>—Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden—zal ik er nu weer mee +aankomen?</p> + +<p>—De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft +juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen.</p> + +<p>—Daarin heb ie gelijk,—welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere +vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen +kunnen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor +mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak +veel ouder—lang of kort geleden, zooals gij wilt—maar mij ontsloten +zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van +aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor +mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef:</p> + +<p>"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het +was in mijn mond zoet als honig—en als ik het gegeten had, werd mijn +ingewand bitter."</p> + +<p>Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven; +jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de +schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en +de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn +gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan +wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de +droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft +een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden +en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin +wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en +onvoldaanheid.</p> + +<p>Hier is de <i>Oude haard</i><a name="FNanchor_2_2" id="FNanchor_2_2"></a><a href="#Footnote_2_2" class="fnanchor">[2]</a> met alles wat er omheen behoorde. Hij is +begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en +telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort, +verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en +eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude +portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten +komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen +zeggen fluisterend: zijt gij daar terug?</p> + +<p>En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als, +vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te +voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere +gemoeds-orchydaeën, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt +gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen +weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van +vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters +zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke, +onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel +vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij +het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur, +vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel +asch.</p> + +<p>Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de +nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen.</p> + +<p>Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig +leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en +geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met +gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar +daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker, +sterker en bestand tegen weer en wind.</p> + +<p>Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met +de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat +oordeelt het heden over het verledene?</p> + +<p>Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan +het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter +acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest +gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden. +Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde +zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven. +Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden?</p> + +<p>En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook +in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner +phantasie.</p> + +<p>Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor +anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas +ontstonden? Hebben zij althans niet <i>iets</i>, dat duurzamer is? Hier en +daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets +transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts +gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw +de wereld in?</p> + +<p>Of—want straks was ik zoo streng voor anderen—of, is dit de lokstem, +der eigenliefde, en moeten wij vreezen:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;">Nochtans 't geschiet op liste,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Alzoo ik mercken kan,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Daer praet een blau sophiste</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Met den armen lettermann.</span><br /> +</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige +bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier +slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog +goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven; +ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte +hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu, +na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun +gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen +maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te +zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene +kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al +mede als met de menschen—er zitten er vele in kooien, met verlof om in +eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in +de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene +veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder +zijne kooikameraden nog heel wat vertooning.</p> + +<p>Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt +uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen +sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten.</p> + +<p>Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen +vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun +koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw +duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot +en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug.</p> + +<p>De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige +schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en +het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij +het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer.</p> + +<p>Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op,</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht.</span><br /> +</p> + +<p>Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe +men dat volkje moet toespreken:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 4em;">Ehophophophophophophophophophop</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Io io, ito ito ito ito</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Zaadkorrellezende bent,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Die in scharen de voren</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Lieflijk met zoeten zang</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Tio tio tio tio tio tio tio tio</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Wie er van u in de tuinen en klimop</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">twijgen het voedsel u leest,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbeziënpikkers,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Trioto trioto totobrix.</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Die, op de lage moerassen, de bijtende</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Muggen opsnapt, of de waterstreken</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Bewoont en het schoon Marathonische grasland,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Vogel, gij bontgevleugelde,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Hazelhoen, hazelhoen,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Gij ook, die over den golfslag der zeeën</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Saam met de scharen der ijsvogels vliegt.</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid!</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Al de geslachten verzaamlen wij hier nu</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Van 't langhalzig vogelenvolkjen.</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Want, hier komt een wijze grijsaard,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Vol van nieuwheid,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Nieuwe dingen komt hij stichten.</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Komt hier ter vergaadring allen,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Haast u, haast u, haast u, haast u,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Torotorotorotorotorotix</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Kikkabau, kikkabau,</span><br /> +<span style="margin-left: 4em;">Torotorotorotorolililix!</span><br /> +</p> + +<p>Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes, +is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en +gespeeld; het is uit zijne comedie <i>De Vogels</i>.</p> + +<p>Ik mag van deze "lustige, geflügelte buntgefiederte Dichtung," zooals +Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de +domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is +misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflügelte, +buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's +Papagenen—melodieën! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van +schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens—wat een letters +had men vroeger noodig—om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in +zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid +aanschouwt.</p> + +<p>Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a +Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout, +vol dolle idealen en snijdende parodieën, met wat obsceniteiten, +afgewisseld door de zangerigste melodieën—fijne poëzie en +nachtegaalsslag,—en bovendien met eene foliopersiflage van de goden, +eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen, +terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte. +Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne <i>Vogels</i> een paar +exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en +Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen.</p> + +<p>Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te +zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden +niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in +de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem +voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte, +zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar +stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen +de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en +klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de +hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de +vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve +zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich +in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en +heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad +bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot +de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de +heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met +vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt +koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad.</p> + +<p>Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei +verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs +op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de +hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm +verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens +macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer +omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag.</p> + +<p>Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos, +een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen +beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat +voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den +lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is +geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den +heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen.</p> + +<p>Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al +toe.</p> + +<p>Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia—het koningsgezag—tot +vrouw geven.</p> + +<p>Onmogelijk, zegt Poseidoon.</p> + +<p>Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te +halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken.</p> + +<p>Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre +schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij +zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke +geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te +gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen +Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia.</p> + +<p>En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie.</p> + +<p>Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de +gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte?</p> + +<p>Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten, +dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met +een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den +ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft +van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen.</p> + + +<p>NOTEN:</p> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_1_1" id="Footnote_1_1"></a><a href="#FNanchor_1_1"><span class="label">[1]</span></a> Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen +eerst in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht +had gezien.</p></div> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_2_2" id="Footnote_2_2"></a><a href="#FNanchor_2_2"><span class="label">[2]</span></a> Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in +Nederland, 1856</p></div> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="twee" id="twee"></a>TWEE KUNSTENAARS.</h2> + + +<p>Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij +woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den +bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn +denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en +de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij +spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de +heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poëzie der +kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond +door hen de liefelijkste wereld.</p> + +<p>Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is. +Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de +wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te +werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet +denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen.</p> + +<p>En de geesten verdwenen.</p> + +<p>Hoe verdwenen zij?</p> + +<p>Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij +dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon +is weg.—Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger +wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu +beter.</p> + +<p>En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog +twijfelden zeggende:—Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is +alleen schors, spint en hout.</p> + +<p>Anderen namen een schoon beeld.—Als er geest in zit, zeiden zij, dan +moet hij er ook uitkomen,—en zij braken het open. Eerst de beenen, en +toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te +morzel lag, riepen alle omstanders uit:—Zij hebben gelijk, daar is geen +geest in; ook in de kunst is geen geest.</p> + +<p>Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen +bevoelende, uitriepen:—Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men +niet tasten kan, bestaat niet.—En alle menschen vonden het ook zoo.</p> + +<p>In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht +spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn, +die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn.</p> + +<p>—Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,—waarom +komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei +goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten?</p> + +<p>—In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen.</p> + +<p>Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op +aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste +der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer +geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en +zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve +al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden +niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil +en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in +het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de +reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als +geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op +bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame +gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende, +gierende en jankende door de nachtelijke duisternis.</p> + +<p>De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger +wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk +tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de +zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder +de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts +uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen.</p> + +<p>Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de +beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de +geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te +voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de +velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en +dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de +suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen +door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek; +zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn +hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende.</p> + +<p>Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee +van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren.</p> + +<p>—Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn +moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt!</p> + +<p>—Ik heet Lucht, zeide de een.</p> + +<p>—En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst.</p> + +<p>—Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet +anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen +en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een +besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn +hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt +gij nog iets meer dan natuurwetten?</p> + +<p>—Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en +drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de +aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke +dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in +stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de +rust van den winter bereid.</p> + +<p>—Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met +eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige +arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en +algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook +kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat +begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo +neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd +was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op +de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare +kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij +onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een +bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der +boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze +met kunstzin beschouwd?</p> + +<p>—En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en +meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit +scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men +schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben—voor de scheepvaart zoo het +heet—doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst +tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is.</p> + +<p>—Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht. +Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten, +drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer +van ons, omdat òf stoffelijke armoede, òf armoede des geestes hen +onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten.</p> + +<p>—En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet?</p> + +<p>—Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees +voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals +het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille?</p> + +<p>Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af +en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik +ontdekte toen een treffend schouwspel.</p> + +<p>—O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt.</p> + +<p>—Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot, +het is loutere liefde voor het schoone.</p> + +<p>—Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;—zie, des daags +hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk +licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun +kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben, +slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke +kunst!</p> + +<p>Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de +middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de +glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van +hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de +kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en +hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen.</p> + +<p>Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de +straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de +geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen.</p> + +<p>—Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij +neder.—Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar +morgen zult gij onze werken zien.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst +ontdekten, naar de glazen loopende,—wat heerlijke bloemen en beelden!</p> + +<p>Dat hadden 's nachts de geesten gedaan.</p> + +<p>Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten. +Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst +had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van +ideeën hadden, die onuitputtelijk was.</p> + +<p>Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van +breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten.</p> + +<p>Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen +plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten +uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op +het glas.</p> + +<p>Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloë's en cactussen +na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het +morgenland, de wieg des menschdoms.</p> + +<p>Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van +hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de +schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en +werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid +voortgebracht.</p> + +<p>Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor +rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan +zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele +zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar +geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die +met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare +gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons.</p> + +<p>Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was, +doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te +werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren, +cactussen, cederen, palmen, orchydaeën, en wat al meer, vreemder en +zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen; +fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de +geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het +was immers maar kunstwerk!</p> + +<p>Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel +de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij +doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog +treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer +zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging +hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het +minste nut in.</p> + +<p>Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste +versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er +ongevoelig voor.</p> + +<p>Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht +van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en +prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar.</p> + +<p>Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men +ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen.</p> + +<p>Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren +de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo +ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof +tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden +gevat.—Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de +ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg, +zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en +weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin +om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne +bestemming vervullen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen +vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk +zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde +tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de +bloemen en planten nieuwe gloed en verven.</p> + +<p>Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de +gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt +zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn +toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de +aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den +eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die +kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een +liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de +betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen, +edelgesteenten, ijsbergen—weg, weggesmolten, als de idealen der maagd, +als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone +kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens +groot en liefelijk geweest is.</p> + +<p>Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel +is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het +nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet +bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat.</p> + +<p>Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons +te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij +beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig +werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt +zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het +scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken +vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst +verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de +eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het +oor:</p> + +<p>—Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen +weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender, +en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen +die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij: +hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij +zijn eeuwig!</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="drie" id="drie"></a>EEN OUDE STRIJD.</h2> + + +<p>Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische +<i>doodendansen</i> op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel +diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der +handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft +niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen +leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij +elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de +overhand—maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw +leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de +verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den +onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane +ontwikkelt zich een nieuwe groei.</p> + +<p>Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en +elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven +en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de +bijzondere vormen, waarin zij optreedt.</p> + +<p>Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten +doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet. +Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het +leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende, +twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie +huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen +dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen +kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet +begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de +uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken +niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de +haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk +zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om +van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen.</p> + +<p>De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te +berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven, +waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan +weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk +volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne +machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien +greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en +de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der +tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder, +moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen +schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel +schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten +van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan +weer in de gewone plooien.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos03.jpg" width="600" height="391" alt="Deze optocht... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige +gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten, +en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als +iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit.</p> + +<p>Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende +komen wij in een dorp.</p> + +<p>De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten +in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het +open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter +in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw; +worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de +toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene +heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine +broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een +schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in +eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van +de zonderlingste kleuren bestaande—een gruwel voor u, mevrouw, als men +ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes, +eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen +naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar +wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar +drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee +bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van +de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En +waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang +tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen +nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere +oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaïsme +en naïefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en +verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige +onderschriften:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Moeder zeit wel dat is fraai</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daar zit hij in de eetschapraai.</span><br /> +</p> + +<p>Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de +groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die +oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje +zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het +was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed +uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik +dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering +aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een +Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe +namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter +niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer +kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk +figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar +zij ook neerkwamen.</p> + +<p>Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten: +van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine +jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan +begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige +beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat +ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen +van den goeden man.</p> + +<p>Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het +oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote +medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en +staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de +kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen +wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering +hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd; +zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt. +Alles is verzegeld, maar ééne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en +als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even +ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend +of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere +uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge +ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten—maar het zegt +niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van +het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed, +voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep +rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast—en zichtbare +vorm,—het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de +flesch gebroken is.</p> + +<p>Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt; +acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd +wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen; +paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers; +en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en +dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van +hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen +groet.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven +en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den +openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden, +tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje +aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een +doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een +keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen +heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en +alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge +meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij +deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de +overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep +zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden.</p> + +<p>—Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht, +dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde.</p> + +<p>—Dat is hij net, zuchtte eene andere.</p> + +<p>—Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde.</p> + +<p>—Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat +de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw +Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of +eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster +tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze +weg.</p> + +<p>—Wat zeg je, me lieve mensch!</p> + +<p>—Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in +'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te +overdenken.</p> + +<p>—Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar +zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een +mensch zoo met al zijne zonden heengaat,—maar ik wil hem niet +oordeelen, de Heer heeft het oordeel.</p> + +<p>Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene, +kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet.</p> + +<p>Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te +verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd +levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid +of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een +aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had.</p> + +<p>—Heeft hij iets beschreven?</p> + +<p>—Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij +achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken.</p> + +<p>—Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was +altijd wel wat losjes met 't geld.</p> + +<p>—Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed +op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig +toekomt!</p> + +<p>—Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij +had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen, +ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel.</p> + +<p>Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook +reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne +onverstoorbare rust.</p> + +<p>—Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en +afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl +zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden +behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig +was;—och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog, +toen mijn jongen er zoo naar aan toe was.</p> + +<p>Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en +zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat +alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend +is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen.</p> + +<p>Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een +bureau—kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde +oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der +aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot +erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd +gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de +laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van +zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan.</p> + +<p>—Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de +notaris.</p> + +<p>Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was +het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks +hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en +niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman, +misschien met bespotting, zouden verkocht worden.</p> + +<p>Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar +heeft ingegeven!</p> + +<p>Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald, +omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en +stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en +bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts +voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade, +die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de +invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam.</p> + +<p>Nu is het proces—verbaal der ontzegeling gesloten, en de +belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen.</p> + +<p>—Kunt gij schrijven? vraagt de griffier.</p> + +<p>—Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,—maar ik moet +eerst de fok opzetten.</p> + +<p>Die <i>fok</i> bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden +randen, die als een weer—of sterrenkundig werktuig uit eene breede +chagrijnen doos wordt gehaald.</p> + +<p>De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde +volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig +begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de +linker—in de breede harde vingers der rechterhand.—Waar? vraagt hij +over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam +moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af—er is geen +inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt, +buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander +afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog +eens ingedoopt—de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en +weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,—eindelijk geeft zij af, maar bij +den ophaal der <i>K</i> met eene ontzettende ontploffing een twintigtal +zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook +voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene <i>o</i>, die +er als een ei uitrolt; eene beverige <i>r</i> volgt, maar wil met het ei +niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een +hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten +de <i>S</i>, zonder reden eene kapitale, en de <i>t</i> haar links liggen. Nu +volgen poot aan poot de letters <i>iaan</i>, getand als zagen, gekorven en +afgeknabbeld als oude munten.</p> + +<p>De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den +linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer +gaat, begint hij opnieuw eene <i>K</i>, en zijn naam <i>Krul</i> komt er uit en op +het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen +te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken.</p> + +<p>Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen +met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier +houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den +schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne <i>fok</i> afzet, afveegt en bergt +in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Korstiaan Krul</i>.</span><br /> +</p> + +<p>—Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de +notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het +gegraveerd ware.</p> + +<p>Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder +de overige belanghebbenden.</p> + +<p>Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te +merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de +stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het +leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid, +binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel +en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat +buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het +geopende venster te schrijven, en de verkoop begint.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos04.jpg" width="600" height="391" alt="Nu werden de aanstalten... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>De notarisklerk:—Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar +eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de +voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de +hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas +weggevlogen,—komaan, van een gulden af, éen gulden, om achttien +stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om +twaalf,—(langzamer) om elf, om tien....</p> + +<p>—Mijn! wordt er gegild.</p> + +<p>—Voor Teunis Plat,—je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn.</p> + +<p>Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen +achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze +aardigheid volgde.</p> + +<p>Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene +onnavolgbare radheid van tong:—komaan mannen komaan, biedt maar eens, +wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee +gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper, +acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz.</p> + +<p>Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht.</p> + +<p>—Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, éen gulden +voor van Dorsen, hè? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de +eerste, voor de tweede, niemand niet? voor—de—derde—maal, voor van +Leeuwen.</p> + +<p>En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de +andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden.</p> + +<p>Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de +omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen, +en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van +een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der +erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en +baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden, +zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de +voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl +daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der +menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu +eens zijn het de kaarsen, die de klerk—afslager als "het nieuwe licht" +aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte +vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,—twee;" +of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn +antwoord: "neen—zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan +naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de +groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de +kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is +weder afgeweven.</p> + +<p>In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had +met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en +verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw. +Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de +bloemen, en het onkruid van den ander.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land, +dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd +met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen +wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde +zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom, +stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend. +Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud +Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard, +en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd +werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte +Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het +was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen, +die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en +grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende +hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid, +die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of +ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand +overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten +de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen, +gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude +stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde.</p> + +<p>Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden +weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch +gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar +niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de +hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de +eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en +hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een +hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl +haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak +duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke +beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen.</p> + +<p>De wandelaar ging naar haar toe.</p> + +<p>—Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij +droevig.</p> + +<p>—Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar.</p> + +<p>—God geef van ja,—maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk, +werk te vinden.</p> + +<p>—Gaf hij u werk?</p> + +<p>—Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd +bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan....</p> + +<p>—Waar vandaan?</p> + +<p>—Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de +verte uitstrekkende;—ik had nog nooit op het veld behoeven te werken, +zóó ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier +kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij +zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met +gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij +jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en +strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!) +... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik +had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het +onderscheid niet tusschen dat en het gras—het is bijna eender, +mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in +plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij +liepen,—maar de baas zag dit niet.</p> + +<p>Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik, +toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik +haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik +weg;—dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst +had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en +redde ons toch weer....</p> + +<p>Er waren eenige oogenblikken van stilte.</p> + +<p>—Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten +worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het +graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde +ging zij vertrekken.</p> + +<p>O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al +gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt—maar als tot de +eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche +dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet +verwerpelijk exemplaar gevonden.</p> + +<p>—Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de +vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,—wilt gij iets van +mij aannemen, en mijner gedenken?</p> + +<p>Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad +voort, den langen weg op, die voor hem lag.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="vier" id="vier"></a>EENE PREEK IN 1629.</h2> + +<h4>DE PREEK.</h4> + +<p> +<span style="margin-left: 1.5em;"><i>Hebt God lief met geheel uwe ziel.</i></span><br /> +<span style="margin-left: 2em;"><i>Hebt uwen medemensch lief als u zelven.</i></span><br /> +<span style="margin-left: 2em;"><i>Daar is geen grooter gebod dan deze twee</i>.</span><br /> +</p> + +<p>Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17<i>e</i> eeuw in de +huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den +bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien, +waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk +onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die +schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit +al deze boeken had weggescheurd.</p> + +<p>Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der +verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag +aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de +"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort +geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden +zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont +der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis +van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden, +al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de +sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,—en toch, treurig +gezicht! de voor zichzelf geëischte en nauwelijks verkregene, met de +uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor +enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen +aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan +zijn broeder—mensch, aan zijn broeder—christen, aan zijn broeder in +lijden, streven en overwinnen, op te leggen.</p> + +<p>Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den +boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er +is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat +men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met +opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met +wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men +nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet.</p> + +<p>Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal +woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de +eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen +voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile +schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het +groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de +kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden +der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de +bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden +geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden +gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast, +verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te +worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de +vunzige lucht en verstikte onder het onkruid.</p> + +<p>Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout +vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden +het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok, +wraak en vijandschap vervulde.</p> + +<p>Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig: +dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot +de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide +Onkruid—beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het +voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en +stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden <i>Arminiaansche +duivels, Belialskinderen, godloochenaars</i> scheldt, hen met steenen en +slijk werpt, hun leven bedreigt—dan ziet gij de vruchten van het +onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch +gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en +jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij +ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan +kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op.</p> + +<p>Maar ook—waar gij dit het minst moest gezocht hebben—ook in de kerk is +het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt, +den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op +de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de +getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht +uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op +gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de +vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij +hunne mede-christenen als "<i>pesten, duivels, mammelukken</i>" afschilderen, +en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet +door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten +opgenomen en schieten daar welig op.</p> + +<p>Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar +lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een +liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de +mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat +wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627 +reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te +vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen +waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins, +hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als +gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en +gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de +verdrukten gehandhaafd.</p> + +<p>Des te feller werden door deze "<i>tollerantie en moderatie</i>" de "<i>harde +gereformeerden</i>" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer +laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam +gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den +preekstoel: "<i>dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat +men het Trojaansche paard had binnengehaald!</i>"</p> + +<p>In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten +den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin +hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke +aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging +ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet +heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des +stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide +altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit +zuivere Oranjeliefde en <i>ad majorem Dei gloriam</i> zou men denken, zoo +niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;">Malle Jantje</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Kerkgezantje,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Ik u vraag:</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Waarom huilt gij?</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Waarom pruilt gij</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">In den Haag?</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Is 't uit ijver?</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Krijt vrij stijver.</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Maar ik meen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Dat het kussen</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">U zou sussen</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Wel in vreên.</span><br /> +</p> + +<p>Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd +bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf +Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg +af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf +bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de +vijand iets tegen de Veluwe—met Amsterdam in het verschiet—in den zin +had.</p> + +<p>Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle +zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar +eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den +Oud—Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras +bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van +dracht had veroorzaakt, en dat de meesten <i>opsen Brabans of opsen Frans</i> +een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene +ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw +nemen—de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige +voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch +samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij +niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef, +aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van +zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de +Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds +machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene +zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens +gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik +in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint +voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden.</p> + +<p>Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een +fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet +minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze +modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft.</p> + +<p>Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die <i>ouwe wets</i> +zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje +gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor +krullende lokken, "<i>eigen goed of aangekochte waar</i>", plaats gemaakt. +Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen +wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven—een stukje in den +fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een over-laden oor met oude-moeders beenen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een open memmenhol, trots wind en winters wonden;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat.</span><br /> +</p> + +<p>Hij vergeet ook niet</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">..................... 't pinceel dat geven zal,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Dat de natuur vergat .........................</span><br /> +</p> + +<p>Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege +opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den +rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en +paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met +juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm +hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen.</p> + +<p>Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met +den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van +meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de +fijnheid der stoffen, in het <i>point d'Espagne</i>, dat hals en polsen +sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede +rozetten, "<i>als doffers ruijge pooten</i>", die den steil en rood gehakten +schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van +verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere +<i>Monseurtjens</i>, tot een zwieriger opschik begon te lokken.</p> + +<p>Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de +aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde +luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte, +tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers, +die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de +hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg.</p> + +<p>—Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te +leunen, aan zijn buurman.</p> + +<p>—Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als +gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder +opwekkenden aard.</p> + +<p>—De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede +spreker,—want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol +ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat....</p> + +<p>De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht +deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden, +want men moest voorzichtig zijn in die dagen.</p> + +<p>—Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging +de andere weder voort,—maar dat is er een, die zich den mond niet zal +laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren +burgemeesters!</p> + +<p>Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had +aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de +ware kerk dienen moest.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos05.jpg" width="600" height="391" alt="Hij durft den heeren... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>—Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker, +op een toon, die lof noch blaam, aanduidde.</p> + +<p>—Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken +zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen +voor burgemeesters ontboden.</p> + +<p>—Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had +uitgevaren....</p> + +<p>—Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind +zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen.</p> + +<p>—Is dat burgemeester Geelvink?</p> + +<p>—En Andries Bicker,—nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en +wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al +met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank.</p> + +<p>—'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den +wettigen magistraat.</p> + +<p>—Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en +zijn buurman met wantrouwen aanziende.</p> + +<p>—Dat is waar—maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze.</p> + +<p>—Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had +zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten.</p> + +<p>De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op +de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats +genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een +vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat +laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat, +met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende +wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met +sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men, +wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller +oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone +en edele geopend is.</p> + +<p>Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens +psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken.</p> + +<p>Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw +lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding +der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij +rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van +anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en +geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren +wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te +beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking +tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen?</p> + +<p>Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook +boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult +overtreffen?</p> + +<p>Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het <i>onze</i> schuld, +zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die +metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen +sloten aan. Is het <i>onze</i> schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten, +dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood +gekleurd. Is het weder <i>onze</i> boosheid, die daarbij denkt aan de +bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is +het onze schuld en <i>onze</i> boosheid alleen, die aldus doet vragen en +twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het +aangezicht werpt.</p> + +<p>Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die +vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit, +dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen +in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe +geestelijke heerschzucht naar een hiërachischen invloed haakt zooals gij +dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze +koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat +gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve +van uwe zaak.</p> + +<p>De prediker heeft den tekst gelezen:</p> + +<p>1 Kon. XII: 8: <i>Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden +hadden</i>.</p> + +<p>Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje +zeep een groote zeepsop kloppende—want de deugdelijkheid van een tekst +is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter +zijn ze—dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den +dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten? +Zeker, de remonstrantsche en contra—remonstrantsche beroeringen waren +nog steeds de <i>question brûlante</i>, de grootste bewegende kracht dier +dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond.</p> + +<p>Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot +kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd +voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor +burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een +Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen +paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de +vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk, +gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd +stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim +ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen—opruiende +schotschriften onder de gemeente verspreid—petitiën—en de gemoederen +waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel +beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van +eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van +regeering doelde. De roervinken—en daarbij de twee predikanten Beijerus +en Kloppenburg voorop—moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de +synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste +adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen +en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die +religie was.</p> + +<p>Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en +ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich +weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel +vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en +invloeden gestookt werd.</p> + +<p>Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen +tijd, onder den titel van <i>Boeren Cathechismus</i>, in de boekwinkels ten +toon had zien hangen:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;"><i>Boer</i>. Zijn dan dees ezels zonder reden?</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;"><i>Student</i>. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Gezworen aen haer overheden.</span><br /> +<span style="margin-left: 5em;">B. Dat dient als onkruid uitgewied,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Ons Zalichmaeker leert dit niet,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Die 't volk gehoorzaemheit gebiet.</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Wie port haar aen tot zulke ranken?</span><br /> +<span style="margin-left: 5em;">S. De boden van Synodes banken.</span><br /> +</p> + +<p>Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw, toen men de roede +niet met bloemen omwond, was het slot:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Stadsbeedlaar die nu opgewassen</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Zijn voesterheeren wil verbassen.</span><br /> +<span style="margin-left: 5em;">B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">Gebraden en met Smout gedroopt,</span><br /> +<span style="margin-left: 7em;">'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt.</span><br /> +</p> + +<p>En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn +medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat +wij ook de onze zullen besluiten.</p> + +<p>De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een +einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen +garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden +vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten +veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te +vragen—alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd +en gecanoniseerd.</p> + +<p>De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder +kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe +aanraking zou ze weder openrijten.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van +dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt: +hij had de geschiedenissen van Israël verhaald, hoe Rehabeam koning +geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de +ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe +hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te +onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de +predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren +ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was +dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?)</p> + +<p>Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israël de +ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en +hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd +rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij +hij zich naar burgemeesters bank wendde:</p> + +<p>—Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen, +sprak hij:—Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie +verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons +met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer +hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze +bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem +zeide: zijt gij de beroerder Israëls?</p> + +<p>Toen zeide Elia: lk heb Israël niet beroerd, maar gij en uws vaders +huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baälim navolgt.</p> + +<p>Wie zijn de beroerders in Israël? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand +tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den +raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht! +Gij luistert naar een hoop poëten en orateurs en juristen, die hunne +dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: <i>de +Heere zegt</i>! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad +en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen +herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij +raadslagen!</p> + +<p>Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt +die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want +de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug +van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze +geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!—</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven +gedurende de preek?</p> + +<p>Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat, +een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had +gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet +had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie +het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten +verspreiden,—zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig +rijpen en vrucht dragen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<h4>DE MAGISTRAAT.</h4> + +<p>Het nieuwe stadhuis, <i>des werelds achtste wonder</i>, was nog niet eens als +kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de +klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een +nieuw te stichten, deed men het nog maar met het</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Aeloud Stadhuis, verminkt Stéhuis,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Gewoon van ouderdom te bukken.</span><br /> +</p> + +<p>Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond, +was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel, +beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links +de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der éene zich +boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische +klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee +de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde +toren. Het geheel, meest uit de 15<sup>e</sup> eeuw herkomstig, was zeker zeer +nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds +meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde +roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse +trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het +was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden, +binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters +reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en +boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt. De +voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed +binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende, +bleef staan.</p> + +<p>—Is de weleerwaarde heer Smoutius present?</p> + +<p>—Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer +wachtende; zal hij—</p> + +<p>—Geleid hem bij burgemeesteren.</p> + +<p>Zwijgend en strak—als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel +van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen, +die, karakteristiek en echt nationaal kunst—genre, hun vermaarde +regenten vereeuwigd hebben—zwijgend en strak zaten zij, toen de +prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad. +Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts +schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen +gezakt zijn—bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en +pijnlijke stilzwijgen hem raakte.</p> + +<p>Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo +hij aan de orthodox—kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag +toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar +den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie +nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony +Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit +patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van +het gezag ook den wil om het uit te oefenen geërfd hadden; allen reeds +dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden. +Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader, +reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden +doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap +uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem +II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en +gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en +tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom +verspreid schotschrift waarschuwde:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Dit zijn de Quanten</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz.</span><br /> +</p> + +<p>allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van +God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der +medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang +der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de +volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig +jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste, +bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en +spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der +Helst hem schilderen zal.</p> + +<p>—Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden.</p> + +<p>—Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver +in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs +een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand +houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts +vormelijke beleefdheid in lag.</p> + +<p>—Zooveel dat in uw vermogen is—gij kondt daarmede eene achterdeur +openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen +opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste +biddagpreek.</p> + +<p>—Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch +is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij +daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst, +het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet +niet met woorden iets misdreven te hebben,—sprak hij met den grootsten +eenvoud.</p> + +<p>Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons +gezegd had.</p> + +<p>Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de +ingehouden drift.</p> + +<p>—Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken, en +wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen +brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in +oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden, en +zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou.</p> + +<p>—De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die +waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords, dit +der gemeente onder 't oog te brengen.</p> + +<p>—Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo +zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatiën te onderhouden, +tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer +daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over +uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken—maar over uwe +politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat.</p> + +<p>—Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met +potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende—zal ik de +geïncrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen.</p> + +<p>De voorzitter knikte toestemmend.—Heer Adrianus Smoutius, vervolgde +Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te +zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken.</p> + +<p>—Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van +verontschuldiging,—dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft +daartoe geen verlof gegeven.</p> + +<p>—Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te +beoordeelen.</p> + +<p>—Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de +preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde +eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe +opgeëischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israël den +magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten +bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israël +genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in +burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan +strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan +niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te +kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot +opstand predikte.</p> + +<p>—De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden, +zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed, +over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds +wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te +beslissen en over predikanten te oordeelen,—sinds wanneer zou een +predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare +afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan; +meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht +geschied—en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam +niet alles kan of durft.</p> + +<p>Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering—de kern dier +autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het +toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker +thans geheel was als een schaap onder de wolven—al konden de herders +het naderhand wreken—, aan die regeering in het aangezicht te durven +zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in +uw eigen oog voorbij!</p> + +<p>Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de +hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien +geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd."</p> + +<p>Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te +passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom +zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat +gelaat loog niet—het was rood, de grijze oogen schitterden onder de +gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de +saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam:</p> + +<p>—De heer Smout vergete zich niet—en bedenke, dat hij voor +burgemeesteren van Amsterdam staat.</p> + +<p>Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in +deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd +hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam—die heeren en +meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de +stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven +zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo +dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men +moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden, +mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen +vindt, maar gewoon waren zelve, nú te velde, dán op de vloot, dán als +gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen, +van het woord en van het zwaard.</p> + +<p>Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten +toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar +ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet +gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want +achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het +volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met +blinde kracht voortholt.</p> + +<p>Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de +wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie +heerschen zou.</p> + +<p>Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan; +de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om +burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en +hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze +geheel kerkelijke zaak te oordeelen.</p> + +<p>Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak +te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te +kennen.</p> + +<p>—Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,—noch de +strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociëteit, noch het recht +der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie, +maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den +preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat +de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze <i>politiek</i> behandelen en +zonder vorm van proces alle seditieuze predikatiën weren.</p> + +<p>Daar dit zooveel gezegd was als:—wanneer wij het morgen goed vinden, +zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg<a name="FNanchor_3_3" id="FNanchor_3_3"></a><a href="#Footnote_3_3" class="fnanchor">[3]</a> +hem voor den geest kwam, meende Smout nog ééne poging te moeten wagen op +hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden.</p> + +<p>—Ach, mijne heeren! zeide hij—komt nog tot bekeering, werpt u voor des +Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israël, gij zult het +moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,—doch de +hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede +zaak meende, sleepten hem weder mede:—Gij zult de verdrukking der kerk +moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als +hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand: +—wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat +elders te moeten zoeken.</p> + +<p>—Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij +hebben te verantwoorden—de rust van stad en gemeente. Elders recht +zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den +kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat +hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie +tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor +niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste +komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen +zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden.</p> + +<p>—Uwe zaak zal in advies gehouden worden.</p> + +<p>Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en +terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden, +werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en +dunner.</p> + +<p>NOOT:</p> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_3_3" id="Footnote_3_3"></a><a href="#FNanchor_3_3"><span class="label">[3]</span></a> Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet.</p></div> +<hr style='width: 45%;' /> + +<h4>DE VRUCHT DER PREDIKING.</h4> + +<p> +<span style="margin-left: 14.5em;">En geen Monarch zoo gau</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau</span><br /> +<span style="margin-left: 7.5em;">Kalchas in Vondels <i>Palamedes</i>.</span><br /> +</p> + +<p>Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende +woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten +tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was +geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich +over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was +allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het +volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste +driften.</p> + +<p>Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische +bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het +volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de +meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren, +de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht. +Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en +staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum +mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht, +wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het +nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden +werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde.</p> + +<p>In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der +Prinsegracht, was eene herberg, <i>het Moriaentje</i> genaamd naar een +beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de +traditioneel—nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen +en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de +verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze +personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er +thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het +beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch +woord is dat <i>schenken</i>!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in +Amsterdam te vinden was.</p> + +<p>Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu +gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders +en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de +kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets +beloofden.</p> + +<p>Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen +eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter +gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien +waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen +zijn.</p> + +<p>De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede +groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of +het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open +veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte, +vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen +behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij +zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij +dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de +een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de +dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij +opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich, +daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man +ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en +doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes.</p> + +<p>Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook +afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische +geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen, +die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel, +dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne +aderen zat en door het vel doorscheen.</p> + +<p>Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op +het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht, +had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden +gestrooid—vonken in het buskruid.</p> + +<p>—Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die +wij meer bijzonder beschouwden.</p> + +<p>—Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang +zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst +van avond.</p> + +<p>—Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.</p> + +<p>—Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij +komen van avond weer bijeen.</p> + +<p>—Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.</p> + +<p>—Waar—waar komen ze van avond?</p> + +<p>—Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!</p> + +<p>Dat kruiste elkander uit dertig monden.</p> + +<p>—Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze +gewezen soldaat.</p> + +<p>—Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de +haneveer, opstaande en zijn kroes zwaaiende,—dan moeten wij er tusschen +komen, als de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het +paapsche koventikel uiteen!</p> + +<p>—Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,—de +magistraat is zelf Arminiaansch.</p> + +<p>—Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!</p> + +<p>De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te +zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.</p> + +<p>—Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de +goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers—of anders hem +zelf wegjagen....</p> + +<p>—Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er +tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"</p> + +<p>—Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij +heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom +willen zij den prins ook weghebben....</p> + +<p>—Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de +opgewonden kroeskop.</p> + +<p>De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het +publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.</p> + +<p>—Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen +zijn al te democratischen makker;—leve de oude tijd,</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Toen mijnheer de Prins</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Gommers zijd' die boven hing</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Troostte met zijn stalen kling.</span><br /> +</p> + +<p>—Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te +vegen!</p> + +<p>—Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware +geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de +Baälim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden +van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.</p> + +<p>—Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop +tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te +vervelen,—houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder +ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei, +licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem—kling +meen ik,—hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar +in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen +en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen—zooals jij!</p> + +<p>De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der +aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den +breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon +schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en +stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit één +stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den +andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in +de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.</p> + +<p>Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met +het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de +woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.</p> + +<p>Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook +gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.</p> + +<p>De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de +woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke +geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.</p> + +<p>De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of +verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar +buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes +bepraatten, welke de laatste <i>loopmaren</i> of <i>courante novellen</i> hadden +medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar +helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen +vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en +rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken. +Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been +raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan +ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde +tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij +doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde +zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en +opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele +beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar +lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield +daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar +Joris Klaasz., de verdachte, woonde.</p> + +<p>—Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter +preek!</p> + +<p>—Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken +open!</p> + +<p>Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men +schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der +bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot +stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog.</p> + +<p>—Hier ben ik mannen—wat wilt gij van mij?—wat heb ik ulieden misdaan?</p> + +<p>—Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.—Neen, +klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen—er +wordt hier gepreekt—wij moeten ook wat van de mis hebben!—de deur open +of je huid is er mee gemoeid!</p> + +<p>—Gij bedriegt u, goede vrienden—men bedriegt u;—er wordt hier niet +gepreekt—er is hier geen Arminiaansche vergadering.</p> + +<p>—Dat lieg je—de deur open—of het gaat in brand!</p> + +<p>—Welaan, dat twee of drie van u hier komen—die kunnen zien....</p> + +<p>Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters +doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik, +twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar +de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij +zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer +afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de +deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden +tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen. +Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de +schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de +schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te +schieten,—zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een +bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde; +met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de +deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende +paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die +hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want +hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en +kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te +redden—dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en +werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur +den binnendringenden aanbood.</p> + +<p>Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant, +geen kettersche vergadering,—niets dan een verlaten huis. Het was nog +bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te +rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te +slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al +eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder +vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een +korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht +te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in +elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de +grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde.</p> + +<p>Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden +wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen +opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de +beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou +er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge +soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol +hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen +hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne +studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een +wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte, +gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De +krijschende stem van een woest wijf had geroepen:—ik ken hem, hij is +ook al van 't hondje gebeten! En—een kettersch predikant, dat liep als +een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man +hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde.</p> + +<p>—Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout—of als jij en ik, +liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn +mond bedekte,—op zij!</p> + +<div class="figcenter" style="width: 394px;"> +<img src="images/vos06.jpg" width="394" height="600" alt="De krijschende stem... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste +oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat +men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende +huis word afgetrokken, toen—hij zich met den linkerarm ruim baan maakte +en met den rechter—den andere medevoerde, zeker was er niemand, die +zich daartegen kantte.</p> + +<p>—Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het +voortgaan, kent ge mij?</p> + +<p>—Neen, was het antwoord.</p> + +<p>—Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even +van het hoofd.</p> + +<p>—Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk.</p> + +<p>—Woont gij hier? Wie zijt gij?</p> + +<p>—Ik woon niet hier—doch hoop dit met het volgende jaar te doen. +Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden.</p> + +<p>—Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam.</p> + +<p>—Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende +en den hoed afnemende.</p> + +<p>Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de +schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of +hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind +van Sylvius' vrouw.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt +te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen.</p> + +<p>Wij moeten den 8<sup>sten</sup> Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar +dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht, +maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan, +die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze +gedacht en gemompeld over het gebeurde.</p> + +<p>Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering +geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens +bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te +toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu +bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had +gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij, +die de religie onderdrukt;—het was, dat burgemeesteren weer vergeefs +wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat +burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste +politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de +woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en +in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten.</p> + +<p>Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad, +waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een +papier in den zak draagt van dezen inhoud:</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen +Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt +en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op +pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den +Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January +1630. +1630.<br /> +<span style="margin-left: 23.5em;">Ter ord. van haer E.E.</span><br /> +<span style="margin-left: 26em;">D. MOSTART.</span><br /> +<br /> +</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="vijf" id="vijf"></a>BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK.</h2> + + +<p>Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij +verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren.</p> + +<p>Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste +menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het +lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen +noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste +leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene +pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de +bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief; +het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van +anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij +doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens +aan anderen kijken.</p> + +<p>Zoo gaat het ook nu.</p> + +<p>Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin. +Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters +gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige +vellen wit blijven?—Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne +geschiedenis ten einde te zien brengen?</p> + +<p>—Weet ik het? zegt een lezer, <i>passons outre</i>.</p> + +<p>Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans +dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de +vervlogene jaren.</p> + +<p>Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de +geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard +is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in +verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe +verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en +gemoedsontwikkelingen, het <i>wezen</i> daarvan voor vele duizenden hetzelfde +blijft, en vele duizenden in het leven van éénen trekken uit hun eigen +leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen, +indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga +bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als +in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een +spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en +beschaafden gehouden wordt.</p> + +<p>Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet +verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij, +een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons +voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste +bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar +de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn +er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen, +als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in +overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in +de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het +is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks +leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of +in het geheel niet geschreven werden.</p> + +<p>Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen +voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk +omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is +waar, gij krijgt op die wijze niet <i>alles</i> te weten, maar....</p> + +<p>Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel +geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt.</p> + +<p>En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht +genomen:</p> + +<p><i>Le secret d'être ennuyeux c'est de tout dire.</i></p> + +<p>Ik heb vóór mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding +gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo +gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op +was. Op die wijze en met de jaren <i>sempre crescendo</i> voortgaande, had ik +op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon, +Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten +teweegbrengen.</p> + +<p>Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van +verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging +gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen.</p> + +<p>Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht; +tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de +moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde +der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en +meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar +zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik +aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder +elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn +dan wel een jongen, en dergelijke.</p> + +<p>Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die +hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst +heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken, +gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht, +ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israëlietisch, +Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch, +middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste +te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis +gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van +den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware—er was +geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog +ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen +en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was +opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk +recht en usantiën in acht te nemen en letterkunde voor de advertentiën +en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der +<i>ars medica</i> te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de +odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te +behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en +astronomische quaestiën, en daarbij de systema's van Julius Caesar en +Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden, +doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29<sup>sten</sup> +Februari.</p> + +<p>Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is +Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke +wijsheid omvatte!</p> + +<p>Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene +lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den +burgerlijken stand aan te geven.</p> + +<p>—Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner +snuifdoos met kracht toeslaande,—door welke daad hij aan zijne redenen +klem placht bij te zetten,—het verwondert mij niet, dat het kind +niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang +zooveel opschudding gemaakt te hebben!</p> + +<p>—Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is +allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit +ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen +geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een +onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien +de wereld op hen maakt!</p> + +<p>Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei +andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet +is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling.</p> + +<p>De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen +zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen +bekendgemaakt.</p> + +<p>Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste +kreet was: <i>à boire, à boire, à boire!</i></p> + +<p>Zoroaster barstte terstond in lachen uit.</p> + +<p>Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te....</p> + +<p>Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk <i>μη, μη, +μη</i>, riepen, dat is: neen, neen, neen!</p> + +<p>Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik +mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide.</p> + +<p>Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed +als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als +iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het +al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den +menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze, +den mond te stoppen.</p> + +<p>Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne +negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat +zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne +ontboezeming lag....</p> + +<p>Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de +wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen?</p> + +<p>Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt +hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer +streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben, +en ik maak hieruit op—er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen +gemaakt—dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand +zijn, die mij dit zou willen tegenspreken—welnu dan betuig ik, dat ik +van plan ben, het zeer spoedig te worden.</p> + +<p>Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd +ben—enkele oude kniesooren zouden zeggen <i>besmet</i>—met die +prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de +menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en +uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,—omdat niemand anders dit +doet, zeggen weer de oude kniesooren—niet nalaten zich openlijk aan te +prijzen,—als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken.</p> + +<p>En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk +gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand, +van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is?</p> + +<p>Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in +mij zat.</p> + +<p>Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet +eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer +Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste +goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was—want +dokter Vijzel zat vol grillige ideeën. Maar ik geef u de verzekering, +dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken.</p> + +<p>—Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp....</p> + +<p>Mijnheer Tjilp—een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u +voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor +den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is +mijn nederige onderwijzer op de viool,—en, en ... hij ziet er soms maar +heel raar en kaal in de kleeren uit.</p> + +<p>—Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende.</p> + +<p>—Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees +nederig....</p> + +<p>—Mijnheer Tjilp....</p> + +<p>—Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te +prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een +gek, zeg ik....</p> + +<p>—Mijnheer Tjilp....</p> + +<p>—Is een, gek, zeg ik, men moet....</p> + +<p>Maar terwijl ik het uitschater om het zotte <i>quiproquo</i>, waarbij +mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp +voet bij stuk.</p> + +<p>—Men moet....</p> + +<p>—Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met +een knipoog wenkende:—gij weet immers, dat men de waar koopt naar het +uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar +niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met +prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik +ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend +geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!—Het is waar, gij kunt dat +ook laten, maar zonder dat <i>trumpetting oneself</i>, is er ook geen +sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een +hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij?</p> + +<p>Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Maar om tot mijn begin terug te komen,—ik ben dan eens geboren en eens +klein geweest.</p> + +<p>Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik +niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te +deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven +voorvallen.</p> + +<p>Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende +fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen.</p> + +<p>Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader +met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een +kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij +streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind.</p> + +<p>—Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over +de haren van het kind.</p> + +<p>—Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang—met +afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,—het is verwonderlijk, +als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan! +Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en +bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen +in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der +hersenen?</p> + +<p>—Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal +de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.——</p> + +<p>Krak zei de pijp van mijnheer Van N.—— toen door het plotseling +afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der +hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den +schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de +vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke +werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het +stoffelijke.</p> + +<p>—Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.—— eene nieuwe pijp genomen en +den afgebroken draad weder opgevat hebbende,—wat al gedachten dringen +zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene +ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden, +waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind, +verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden?</p> + +<p>—Ingeënt zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeënt worden.</p> + +<p>Op dit oogenblik—de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig—schoof +ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen +arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der +gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die +mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele +schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden +heel—lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld +te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende.</p> + +<p>Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "<i>Ik wil dat boek +hebben</i>", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige +twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en +dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader, +voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek +toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets +prikkelde in zijn oog, mij kuste.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor +boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat +eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn +vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was.</p> + +<p>De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis. +Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke +hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te +willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.—— uitmaakte. Er +is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe +dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare +menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer +bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een +halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het +scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn.</p> + +<p>De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een +zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig +van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die +enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg +hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer +bemoeilijkt in het binnentreden.</p> + +<p>Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te +kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere +geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den +zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van +beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele +portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de +andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die +schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben, +als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de +wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met +eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen +behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk +waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en +oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten +pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met +groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken +overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken.</p> + +<p>Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en +onderzoek, wien <i>omne quod ad humanitatem pertinet</i> belang inboezemde. +Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de +heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier, +maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude +meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was +geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche +leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden, +of tot wat mevrouw Van Nijwoude "<i>oude prullen en lorren</i>" geliefde te +noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en +dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden +gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch +verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer +practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en +het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poëzie van het +verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan +voor het schemerachtige verleden?</p> + +<p>Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had, +deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt +Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems +en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen +tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen—als de +bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het +<i>spinnekoppennest</i>, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het +jaar met eene bende schoonmaaksters het <i>spinnekoppennest</i> +gewapenderhand binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger +periodiek gelukte, maar nadat een heerlijke <i>Boetius de Consolatione +philosophiae, a<sup>0</sup>. 1490 Daventriae per Jacobum de Breda</i>, +verleden jaar was weggeraakt, werden de schoomnaaksters geweerd, want +mijnheer Van N.—— beweerde steeds, dat deze zijn <i>Boetius</i> hadden +gestolen.</p> + +<p>—Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten; +wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje +misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige +waarde.</p> + +<p>—Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of +bedroefd.—Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn—En +geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare +incunabel, die honderden guldens waard is!</p> + +<p>—Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.</p> + +<p>—Phoe! zei mijnheer Van N.——, met een geluid, dat zoowel een +familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette +zijn hoed op en stapte de deur uit.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos07.jpg" width="600" height="386" +alt="Voor mij was het spinnekoppennest... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was +een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en +vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber, +maar voor een ingewijde—en uit instinct was ik eenigszins een +ingewijde—wat eene geheimzinnigheid en poëzie in die vergadering, +samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied +van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving +dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke +aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die +duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was, +hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in +perkamenten of lederen banden.</p> + +<p>Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene +woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen +zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen +dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiëele werkelijkheid in +dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik +aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu +eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen +en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en +derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.</p> + +<p>Die onverzadelijke dorst naar <i>weten</i>, die den mensch bezielt! Als kind +breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld. +Als knaap vragen wij aan alles, <i>hoe</i>? en <i>waarom</i>? En het geheele leven +door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.</p> + +<p>Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte +verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of +las,—maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij! +en al had ik nog niet gelezen het <i>nitimur in vetitum semper, cupimisque +negata</i>, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar +andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?—Is het niet +een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een +instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.</p> + +<p>Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor +hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van +werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne +behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem +zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?</p> + +<p>Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een +werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij +hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men +hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd +begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de <i>lieve jeugd</i> +schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat, +als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een +weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan +noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver +daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn +stijl zoo doodeenvoudig en naïef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en +zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "<i>voor de +lieve jeugd</i>,"—dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor +hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en +uren lang zoet mee zijn.</p> + +<p>Maar vóór alles, praat een jongen nooit van de <i>lieve jeugd</i>. Een jongen +<i>wil</i> niet <i>lief</i> zijn, <i>wil</i> niet <i>lief</i> gevonden worden, en gij kunt +hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan +door hem die als <i>zoo lief</i> voor te stellen. Hij wil ook niet als kind +beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn +geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger, +wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet +telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij +werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het +voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal; +vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel +boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet +begrepen worden. En toch blijft hij knaap.</p> + +<p>Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de +anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op +zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar +eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.</p> + +<p>Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te +begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo +geheel ongeëvenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.</p> + +<p>Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd? +Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls +treffend, maar in mijne jeugd!</p> + +<p>Er was geen schooljongen, die niet walgde van <i>eerst ter belooning een +kusje of twee</i>; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: <i>deez perzik +gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer</i>; of die niet volkomen partij +trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen +pimpelneus uitschold voor een <i>laffen jongen zonder moed</i>, terwijl het +in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene +eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "<i>die een krijgsman +was</i>" tusschenbeide kwam.</p> + +<p>Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke +jongenswereld.</p> + +<p>Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige +Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd +had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met +classieken nectar, benevens eenig modern toeëten.</p> + +<p>Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij, +gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met +verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij +vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en +Grieksch te kennen.</p> + +<p>—De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste! +Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare +meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen, +vergeleken bij Homeros alléén? Waar was de echte poëzie, de echte +welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici! +Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude +classici!</p> + +<p>Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:—wat is het onderscheid +tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat +wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.</p> + +<p>O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook +warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!</p> + +<p>Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer—maar ook zooveel koeler +en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel +bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer +wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het +leven, wanneer wij <i>hierin</i> jong zijn gebleven, dat er voor ons nog +toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is +het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.</p> + +<p>Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een +levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude, +vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift <i>Palladis +Sedes</i> prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang +gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de +een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust +in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op +school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang +en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de +zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een +mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.</p> + +<p>Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet +vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan +gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en +banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan +denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen +regel uitrafelende.</p> + +<p>—Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.</p> + +<p>—Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.</p> + +<p>Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:—Als ik +de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte +spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik +bedrogen heeft op dat punt.</p> + +<p>—Stom? Pedante vent! zei Piet.</p> + +<p>—Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum +asclepiadeum is?</p> + +<p>Gelach en toestemming.</p> + +<p>—Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald +had in de eigenschappen van het choriambicum,—die heeft geklikt, dat ik +in mijn boek keek.</p> + +<p>—Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees, +en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de +volksgerechtigheid is snel.</p> + +<p>—Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige +ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.</p> + +<p>—Kees, is het waar?</p> + +<p>—Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek, +en hij doet altijd valsch—en dan heeft hij den naam van zoo knap, +vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen +zeggen, daar ik het van zie!</p> + +<p>Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte +gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle +zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een +emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er, +die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte +verklikker naar huis.</p> + +<p>Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want +de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der +klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons +dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende +eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door +de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en +nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets +dan <i>eau de Javelle</i>, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken +dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme +vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde +van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk +nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was, +dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd +was gesprongen, redde hem.</p> + +<p>—Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden, +je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik +je voor zal laten en voor zal laten blijven.</p> + +<p>Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn +kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte +bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden, +dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van +den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon +heen.</p> + +<p>—Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht +heb.</p> + +<p>—Laat zien, laat zien!</p> + +<p>—Waar heb je dien vandaan?</p> + +<p>Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van +classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over +goede en slechte edities, over <i>Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in +usum Delphini</i>, van goede en slechte noten, van <i>pontes asinorum</i>, etc.</p> + +<p>—Van het stalletje van Levi gekocht—voor een spotprijs.</p> + +<p>—Het is een Elzevier.</p> + +<p>—Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.</p> + +<p>—Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat +mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de +Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene +bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te +kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.</p> + +<p>Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en +leende dien aan een der jongens.</p> + +<p>Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was +weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd +werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het +spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.</p> + +<p>Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende +draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het +schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis, +die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo +teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer +Van N.—— zoo uit zijn humeur bracht.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op +het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne +kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.</p> + +<p>Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige +heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; +dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien +van het <i>onbeschaemde moij</i>, waarover Huygens de dames van zijn tijd +berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met +fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat +blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd +hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, +misschien bloemen hadden doen opgroeien.</p> + +<p>Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw +dragen—want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke +eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,—al die portretten +vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de +nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de +personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat +altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat <i>ééne</i> +portret.</p> + +<p>Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken +krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren +achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd +afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene +muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap, +gevoerd met oranjezijde.</p> + +<p>Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van +genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken—die altijd enigszins +gemaskerd zijn—van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was +alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het +oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar +hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste +trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun +overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen +nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar +karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd, +de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret +zou voltooien.</p> + +<p>Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds +bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid +voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de +gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide: +ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat +zeide....</p> + +<p>—Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak, +zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten +waren daarmede vervuld.</p> + +<p>—Neen, zei mijnheer Van N.——, bedenkelijk het hoofd schuddende,—de +kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een +christenmensch, en wel van een dominee.</p> + +<p>Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoë, en ik met +hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het +misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.</p> + +<p>—Neen, zei mijnheer Van N.—— weer bedenkelijk knikkende, de persoon, +die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene +vrouw—het was—tante. En hij wees naar het bewuste portret.</p> + +<p>—O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke +en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is! +Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?</p> + +<p>—Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.—— mijne +woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks +in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing +beschouwde.—Zonderlinge jongen;—heeft de schilder die woorden gekend? +Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de +gedachte gekomen.</p> + +<p>—Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze +gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne +trekken hebben willen uitdrukken.</p> + +<p>—Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.</p> + +<p>—Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.—— mij weder met +verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:—Wel, +het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de +schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!</p> + +<p>—Wel, wel! zeide mevrouw Van N.—— lachende, het is immers niet waar, +wat gij daar van tante vertelt?</p> + +<p>—Zóó waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken +duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.—Zij +was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden +onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden +haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde +vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met +hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was +toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel +zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard +veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.</p> + +<p>En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn +vader:—Of de schilder die woorden gekend zou hebben?</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen onze +plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde +mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette, +werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar.</p> + +<p>—Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo +het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen, +zou ik zeggen, dat zij bloosde.</p> + +<p>—Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende +wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe +harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen +gewreven.</p> + +<p>—Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg +mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?—of +heeft Jasper je verlaten?—of—of—en mijne moeder keek ernstiger, je +hebt immers niets kwaads gedaan?</p> + +<p>—Het is—kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik +geloof—dat de—e kat....</p> + +<p>—Wat! zei mijnheer v. N.—— plotseling opziende van zijn boek, wat +heeft de kat weer gebroken?</p> + +<p>Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen +inboedel getiërceerd had.</p> + +<p>—Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.</p> + +<p>Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te +gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.—— niet meer +kunnen schrikken dan nu.</p> + +<p>—Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel +slaande, terwijl mevrouw v. N.——naar de wankelende lamp greep; kunnen +je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd +duizend stukken was gevlogen....</p> + +<p>De meid liep weg.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar +zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.</p> + +<p>Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v. +N.—— stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van +tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder +loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en +beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret +stilstaan.</p> + +<p>Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?</p> + +<p>Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het +minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk +proces, dat in hem plaats had.</p> + +<p>Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd +in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste +krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap +van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v. +N.—— ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.</p> + +<p>—Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen +aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?</p> + +<p>—Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de +eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd +voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo +scherp kan oordeelen over den anderen?</p> + +<p>—Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is +het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan +zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen +niet in gevaar gebracht?</p> + +<p>De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer, +zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen +draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te +doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen.</p> + +<p>Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas.</p> + +<p>—Mijnheer Van N.—— keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen +wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen +daarvan tot zijn verstand doordrong.</p> + +<p>De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog +bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog +te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen.</p> + +<p>—Zóó heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander +passende.</p> + +<p>—Kom meid! zei mijnheer Van N.——, houd maar op met wrijven—het +is—niets—maar vergeef gij mij mijn drift....</p> + +<p>De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met +de innigste teekenen van bewondering.</p> + +<p>—Och! fluisterde hij even,—wij moeten niet nalaten, iets slechts weer +goed te maken,... ik had immers ongelijk.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Jean Huarte, beroemd medicus in de 16<sup>de</sup> eeuw en schrijver van +het <i>Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest</i>, heeft +de ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de +oorzaak is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere +niet. Maar behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan +op den mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met +die vatbaarheden te procreëeren, die men verlangt.</p> + +<p>Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het +vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de +onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten +of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet +minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het +onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zóóveel woorden gewisseld +zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de +oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs, +want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met +juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar +kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als +het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste +blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven +onderwerpen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit, +aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen, +een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens +zaten daar.</p> + +<p>Als men ze één voor één trepaneerde—geen nood, dit is slechts eene +metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent—en +hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en +twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de +afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal +kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat +de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren; +dat er in dezen poëzie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen +diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige +omstandigheden zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen +opgroeien, doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen +leveren. Men zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig +jongens twee en twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de +eigenschappen, de krachten, de behoeften der hersenen bij ieder +verschillend zijn. En intusschen worden al die verschillende planten in +dezelfde trekkas, aan denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze +tuinman in zijn katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een +gietsel geschiedenis, een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een +gietsel logica of een gietsel prosodie.</p> + +<p>Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of +vergroeien of in het geheel niet opkomen?</p> + +<p>Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het +opzetten van een apothekers—of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo +wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het +was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en +zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de +hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in +een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte +is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de +rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn +vader: "<i>de elasticiteit der hersenen</i>" noemde.</p> + +<p>Ware het dan niet verreweg beter....</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken +op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich +plooien om te zeggen: "<i>de beste stuurlui staan aan wal</i>."</p> + +<p>Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar +geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat +men te veel vult en te weinig <i>zelf-denken</i> leert, te veel waarheden +aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat +men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet +opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt, +nergens de geest en de ziel.</p> + +<p>Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden, +vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de +steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als +risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch +zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of +wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe), +honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten—van +weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op +de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles +door en achter elkaar—en ik weet niet, wat er van al de hoofden en +hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur +den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van +<i>vergeten</i>.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<div class="figcenter" style="width: 398px;"> +<img src="images/vos08.jpg" width="398" height="600" +alt="... maar niet mijnheer Tsjilp... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,—maar niet mijnheer Tjilp +en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos.</p> + +<p>Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou +vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen.</p> + +<p>Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou +niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die, +welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn +opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want +zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er +bittere aanmerkingen op zou maken.</p> + +<p>Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte +vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat +ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de +erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en +kattendarmen kunnen veroorzaakt worden.</p> + +<p>Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was +even gevoelig als zijn hart.</p> + +<p>Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon +het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik +het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en +scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach +bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt +om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien +een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op +de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om +eenig instrument te bespelen, en toch—kwam ik in eene verheffing en +vervoering, zoodra ik muziek hoorde.</p> + +<p>Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen +en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij +onzen tijd met praten.</p> + +<p>Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere +gelegenheid hadden mijnheer Van N.—en hij in elkanders hart gekeken en +elkander leeren waardeeren.</p> + +<p>Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van +zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen +voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn +stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een +vijand van het <i>trumpetting oneself</i>, en met zijne kennis te koop te +loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem +geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke +tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling +uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid +behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het +was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof +die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het +zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan +in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die +zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets +schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede +in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden. +Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad, +en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te +ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet +uitgeroeid.</p> + +<p>—Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het +leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet +overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie +naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en +in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en +boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in +plaats van de schaduw?</p> + +<p>—Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze +zon achter de wolken is.</p> + +<p>—Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd +verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken.</p> + +<p>—Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in +zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de +menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is +een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo +verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden +hebben; maar zóó, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten +in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zóó +verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was, +soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen. +Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond +was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee +van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze +ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon +te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en +alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die +zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,—een <i>groot man</i>.</p> + +<p>En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun, +oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel +speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de, +ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had, +ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van +mijnheer Tjilp niet bestond.</p> + +<p>—Ik geloof, zei mijnheer Van N.—— nadenkend, ik geloof, dat er meer +waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die +allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen, +wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische +waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele +zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en +niet als symbool van eene gedachte.</p> + +<p>—Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter +Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was +er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend +werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij +al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende +kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan.</p> + +<p>—Dokter, zei mijnheer Van N.—— neem mij niet kwalijk, maar dat +bewijst meer voor je hond dan voor je talent.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het +scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin +de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen +van de poëzie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor +<i>there's music in all things</i>, waarin de wolken gedaanten, de lucht +stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding +spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige +kracht en levenslust geeft.</p> + +<p>In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders +of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van +de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam +gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke +schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche +gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom +opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poëzie +der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet +van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans +een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude +ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al +te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding +innamen en mij als in die tijden terugtooverden.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 3.5em;">'t Weder was soete ende scone,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Die sonne verbaerde an den trone</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Joliselike an die morghenstonde,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Menich vogelyn dat begonde</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer singen met soete gelude;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Bedauwet waren bome ende crude</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Tot dien dat die sonne op quam.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">.............................</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Entie maget quam an dat foreest</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer die vogele hadden feest,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Elc sanc na der nature sine,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer stonden scone bloemkine</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Op dat groene velt ontploken.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Die scone waren ende soete roken.</span><br /> +</p> + +<p>Wat eene liefelijke maagd kwam daar!</p> + +<p> +<span style="margin-left: 3.5em;">Haer voorhooft was wit ende slecht</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Haer neuse scone ende recht</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Hare winbraauwen bruin ende gebogen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Lachende waren haer die oogen;</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Haer mont was cleene ende niet groot,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende hare lippen rosenroot,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Die altoos stonden in die stede</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Als om haar lief te cussen mede.</span><br /> +</p> + +<p>Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij +opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen +Rogier zien komen.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Die jonefrouwe hevet hem outfaen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Sciere is si opgestaen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende quam te Rogiere ter stont,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende custene an sinen mont.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">..........................</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">..........................</span><br /> +</p> + +<p>Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met +kloppend hart.</p> + +<p>Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naïeve poëzie werd geschreven +en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij +behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid +verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en +vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens +en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles +blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk +voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te +verwarmen. O zegepraal der poëzie!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder +de lieve Galiëne heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht! +daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de +zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra +ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij +uwe Galiëne wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester +intijds wilt brengen!</p> + +<p>Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning +vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede +plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het +over.</p> + +<p>Nu is Galiëne gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt +gij nog dralen—voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, +moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te +verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en +verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok.</p> + +<p>En dàn kwam de vreeselijke strijd.</p> + +<p>Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem +toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich +te weer.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Doe decten si sich op die wile:</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">En vlogen noit twee pile</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer men mede sciet in bogen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">So sere als si te gader vlogen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Hen waren noit ridders haer genoot,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Also di twee soo sterc ende groot:</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Het scenen beide twee liebaerden,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende elc sloech andren metten swaerden</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Van haren helmen grote stucken</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Dat si op hare artsoenen bucken.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Van haren slagen waren si milde</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">In stucken liggen hare scilden</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">...........................</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Rogier was verheuget sere</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende zeide: vrient, bi onzen Here</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ic wane gi zult nu ontgelden</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Als u God niet langer ne spaert.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Rogiere die hevet zijn swaert geheven</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende hevet den swarten geslegen</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Dat hi den helm altemale</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Cloofde ende den hoet van stale.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">...........................</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Doe ginc Rogier ter selver stede</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer di Ridder lach gewont</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ends dede hem den helm af en sach</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Of hi jegens hem spreken mag.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Hi lach in onmacht van de slagen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Rogier die peinsde of hi iet sage</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Daer hi hem mede conde genesen.</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Sijns selven helm nam hi te desen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende liep er mede ter rivieren</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende haalde water en laefde hem sciere,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Ende looc die wonde tot hi bequam.</span><br /> +</p> + +<p>Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te +achten.</p> + +<p>Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met +de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik +hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in +mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten +een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik +toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te +vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe +langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om +Walewein en Percheval, om Rogier—niet om Don Quijot, want ik vond dit +toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den +aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten +een grooten <i>gladiator</i> van pleister een klap op zijn arm te geven, even +maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij +brak—maar als ik hem eens brak?—even maar, niet hard, niet te hard, +maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens, +waar de breekbaarheid begint, juist dát was zoo uitlokkend,—er is iets +heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het +beproeven van iets, dat gevaar in heeft—zóó—nu nog één....</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! de +arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige +gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm, +sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke +godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen.</p> + +<p>Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden +weer recht te zetten, den <i>gladiator</i> met zijn gebroken arm tegen den +muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de +schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met +platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met +angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader +waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen.</p> + +<p>Maar ach! Galiëne en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik +hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een +gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft +vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over +die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had.</p> + +<p>De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige +omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De +waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige +aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe +hard men iets kan slaan, voordat het breekt?</p> + +<p>Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een +vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek. +Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne +gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige +en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik +slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen, +dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.</p> + +<p>Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van +haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat +ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later +kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook +velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te +brengen.</p> + +<p>Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of +toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast +verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende +omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in +mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat +dit onmogelijk was.</p> + +<p>Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en +de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want +er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat +een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne +nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met +een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.</p> + +<p>Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd +omgedraaid. Ik bleef staan.</p> + +<p>Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste +geprikkeld werd.</p> + +<p>Luisteren—ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel +was zoo hevig—en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen +begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in +een spiegel zag.</p> + +<p>Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op +ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat +beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons +dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de +weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik, +ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de +booze, een ernstigen blik werpt.</p> + +<p>Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee +naturen, van eene goede en eene booze.</p> + +<p>Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne +theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te +kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen +heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een +leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieër uitkrijten. Ik +beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder +erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken +heb—ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in +het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is, +iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee +naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid +geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb.</p> + +<p>Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op +het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag, +terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat +andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen....</p> + +<p>Ik luisterde niet.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd +vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in.</p> + +<p>Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting. +Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met +het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het +kruis.</p> + +<p>Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop +zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer +kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar +snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet +ook wat voorhebben boven de dieren.</p> + +<p>Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne +door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de +pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het +onze staat.</p> + +<p>Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene +der ruiten mikken, toen ik opeens....</p> + +<p>Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te +treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van +te maken.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee +huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was.</p> + +<p>Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en +uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want +er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van +roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide +hadden een soortgelijk stuk grond achter zich.</p> + +<p>Het eenige onderscheid was, dat het éene van de tweelinghuizen teekenen +van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten +en verwaarloosd bleek te zijn.</p> + +<p>Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten +liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne +kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord, +hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er +op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon +schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer +in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop.</p> + +<p>Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van +jaren onbewoond en gesloten.</p> + +<p>Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de +mensch, als eene naïeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner +rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de +vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit +huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten +van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de +dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der +menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk +was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en +zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien +er eindelijk door geknakt wordt.</p> + +<p>De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in +de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den +huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche +geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht +ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een +zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring +door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en +over de geslotene en vervelooze luiken afhangen.</p> + +<p>De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide +voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al +de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken +in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer +deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke +toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk +geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairiën van +Amerika of sommige grammatica's.</p> + +<p>Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote +menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met +honderden bloemen groeiden.</p> + +<p>Zóo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik +daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms +was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die +wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve +buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig, +een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen, +alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de +hielen zat.</p> + +<p>Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen +ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag, +dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen +eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende, +was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers +halverwege in mijn mond deed blijven zitten.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 391px;"> +<img src="images/vos09.jpg" width="391" height="600" +alt="Midden in het hooge gras... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> +<p>Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop +afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze +bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de +kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er +mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit +het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd.</p> + +<p>Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige +tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede +had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend +kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als +de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren +oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen +en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht +intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een +liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze +door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in +den luchtstroom, die het kleine meisje omringde.</p> + +<p>En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het +te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken?</p> + +<p>En die sympathie—bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar +gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen?</p> + +<p>Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die +wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen +in het leven op te merken?</p> + +<p>Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het +pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen +zouden opspringen?</p> + +<p>Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem +òf door een achteloozen voet vertrapt, òf wel door een droevig toeval +geknakt worden?</p> + +<p>Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan +zal tot werkelijkheid gemaakt worden?</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en +begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek +gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei +toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het +kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar +eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door +mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was, +dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen +mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en +daardoor zich juist verraadde.</p> + +<p>Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader +hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd +het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie +uren van afwezigheid terug te komen.</p> + +<p>Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v. +N.—— buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren, +en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen.</p> + +<p>De deur ging open—het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet +alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin +had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje +tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over +den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche +geschiedenis.</p> + +<p>De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de +vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd +land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door +eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld +of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom +hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was +komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem +zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen, +totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de +zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben.</p> + +<p>Zóó, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van +alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in +een oogwenk te voorschijn riep.</p> + +<p>Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde +ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene +moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone +kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der +linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en +het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en +vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had.</p> + +<p>Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor +droeven, look het de donkere oogen.</p> + +<p>Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in +den stillen nacht doen hooren, vóórdat al het gebeurde genoegzaam plaats +kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en +voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar +op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was +weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op +aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij, +een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere +voor het moederhart droevige relieken.</p> + +<p>Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen, +en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als +eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in +hare veel omvattende liefde opnam.</p> + +<p>De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met +menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste +gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid +had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De +schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat +ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en +overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste +vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen +zaten.</p> + +<p>Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar +ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de +verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te +gaan.</p> + +<p>Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in +den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze +schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit +teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd +alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer +Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem +meer op haar gemak was.</p> + +<p>Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen +mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare +bloemen en kwam zachtkens aan.</p> + +<p>Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het +fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden +schijnen.</p> + +<p>—Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen +veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella?</p> + +<p>Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij +mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw, +het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van +eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die +heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten +in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen, +want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van +N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van +gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd.</p> + +<p>"Wat is eene moeder? vroeg zij.</p> + +<p>Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit +zijn boek op.</p> + +<p>—Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend?</p> + +<p>—<i>Mijne</i> moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets +twijfelde:—Wat is dan eene moeder?</p> + +<p>Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene +moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat +eene moeder is,—en welk eene moeder was zij!</p> + +<p>—Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in +gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen, +eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren, +die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een +mandje met sleutels heeft—of, eene moeder is de vrouw van een +vader—maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is +een vader?—waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet +van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen <i>voelen</i>, te verklaren wat +eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene +logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de +wording der kiem van het kind—en dan staan wij al dadelijk stil bij de +bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel—hoe dit +physiologisch en psychologisch op te lossen....</p> + +<p>Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene +moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene +eenvoudiger definitie.</p> + +<p>—Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de +kinderen innig veel houden.</p> + +<p>—Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox +zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit +de bloemen ben voortgekomen—en ik houd zooveel van bloemen!</p> + +<p>Mijnheer v. N. lachte.—Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij +er in met uwe definitie; de <i>ergo</i>, de gevolgtrekking van Bella was +juist, maar het is duidelijk, dat uw <i>major</i> niet deugde.</p> + +<p>—Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene +moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn—uwe moeder is in +den hemel, en eens, Bella! had ik—een meisje, net als gij—en dat—is +ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is +gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal +zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind.</p> + +<p>Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot, +die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol +en zoo overvloeiend van moederlijke liefde!</p> + +<p>Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten +met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare +zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude +herinnering.</p> + +<p>Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige +oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare +armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij:</p> + +<p>—Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats +van wat gij verloren hebt?</p> + +<p>En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo +voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins +bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met +sleutels heeft,—en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te +luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te +verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en +over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de +juiste snaren weet te treffen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls +gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele +draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn +vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het +levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het +doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een +gewichtig en merkwaardig voorval.</p> + +<p>Wat in geen jaren gebeurd was—het <i>spinnekoppennest</i> zou worden +schoongemaakt! Zóó was beslist in eene zitting met gesloten deuren, +welke mevrouw v. N.—met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden.</p> + +<p>Op een ochtend—ik zat in oude prenten te snuffelen—kwam mevrouw v. N. +binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn, +want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke +aangelegenheden werden bepraat en beslist.</p> + +<p>Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat +hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg +gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den +<i>Boetius</i> had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk +aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een +krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene +welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.</p> + +<p>Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek +den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was, +nam de belegering een aanvang.</p> + +<p>Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.</p> + +<p>—Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!</p> + +<p>—Och! zei bij kregelig.</p> + +<p>—De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene +kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der +boeken lag; en het is hoogst noodig....</p> + +<p>—Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen +... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene +beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar +boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon +was afgeschoten.</p> + +<p>Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.</p> + +<p>Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk +wederlegd worden, wordt men driftig.</p> + +<p>—Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v. +N. uit.</p> + +<p>Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij +driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals +over kop alles toe.</p> + +<p>Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben, +van tactiek veranderen.</p> + +<p>—Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de +boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat +er vochtvlekken op een band waren.</p> + +<p>—Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.</p> + +<p>Ja;—dat weet ik niet meer,—waarlijk het is slecht voor de boeken.</p> + +<p>Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek +geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.</p> + +<p><i>Zou het slecht zijn voor de boeken</i>? was een klein twijfelduiveltje, +dat in zijn geest binnenkroop.</p> + +<p>—Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke +vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het +was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.</p> + +<p>—Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de <i>boeken</i> zijn, +als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van <i>honorable +retraite</i> verzekeren.</p> + +<p>—<i>Dat zeker</i>! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet +wilt, enfin.</p> + +<p>—Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je +schoonmaakster maar komen!</p> + +<p>Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne +zwakheid, maar het was te laat.</p> + +<p>Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en +pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna +leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar +mijnheer v. N. radeloos stond te kijken.</p> + +<p>Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het +voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de +gang gezet om te luchten! <i>Apollo</i> en <i>Diana</i> afgeschuierd wordende, de +eerwaardige rug van <i>Ignatius</i> geboend met zeemen lappen, <i>Bijnkershoek</i> +en <i>Flavius Josephus</i>, <i>Herodotus</i> en <i>Guicchardini</i>, door armen met +opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle +naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten +boeken uit eene onhandige omarming—qui trop embrasse, mal +étreint—uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend, +de <i>kerkvader Eusebius</i> en <i>Buma's boerenbruiloft</i>, tegen elkander +geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen +en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd!</p> + +<p>Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed, +alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne +plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te +zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der +schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp +kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er +afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham +er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door +mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld, +toen de ham op de tafel kwam.</p> + +<p>Maar toen het gerecht afgeloopen was——o! waarom hadden zij de ham maar +niet spoedig weggenomen—daar valt mijnheer v. N.'s blik op het +uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden.</p> + +<p>Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn +bril opzetten en—het scheen een ongeluksdag te zijn.</p> + +<p>—Wat is dát! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne +boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan +... waar is het verdere....</p> + +<p>Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze: +mijnheer v. N. had—het was misschien al drie jaar geleden—uit oude +genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend +omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder. +Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er +allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want +mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen +behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide +gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit +het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van +mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van +de ham.</p> + +<p>De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke +pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen +schrifts van de schoonmaaksters—al weder die schoonmaaksters!—had +gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd. +IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker +lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de +overige werden nog ongeschonden gevonden.</p> + +<p>Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch +toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen +konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters +veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren +gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren +handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde +van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook +zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om +het gebeurde.</p> + +<p>Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer +Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het +nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden +aanteekeningen zou voorlezen.</p> + +<p>Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat <i>haar</i> +tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde +houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel +heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu +deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een +bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten, +zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven, +alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een +zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op +deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen. +Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen, +half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in +onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de +kleinste bijzonderheden juist eender waren.</p> + +<p>Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook +noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat +al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de +broeders waren geen tweelingen—maar de huizen waren het en dit scheen +genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun +beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij, +die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te +betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zóó nauw zijn +huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan +die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen +ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide +broeders.</p> + +<p>Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja +zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een +kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.</p> + +<p>De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij +hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden +toe te spreken:</p> + +<p>—Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf, +houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar +zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart: +evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in +karakter en stand gelijk.</p> + +<p>Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze +aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de +zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?</p> + +<p>Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels, +maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en +onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.</p> + +<p>De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne +gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.</p> + +<p>Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open, +gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste +ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard +en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.</p> + +<p>De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale +gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die +dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens +teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak; +maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of +besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig +uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de +outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral +als een uitstekend reliquiënkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd +had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen, +tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf +weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was, +dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op +wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was—want als +hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders. +Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide +broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen: +Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.</p> + +<p>Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde, +die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en +wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen. +Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de +Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van +bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op +voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw +aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo +stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar +leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel +te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor +dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had +kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen +wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts +geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren +van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der +hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met +smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in +plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden, +dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige +snaken uit het St. Lucasgilde.</p> + +<p>Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor +een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de +kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde +werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn +wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust.</p> + +<p>Maar het leed niet lang.</p> + +<p>Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel +te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de +tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst +toornig was over die schending van den wil huns vaders.</p> + +<p>Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend +beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde +kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts +bedrijf, een vergulde beker, weggenomen.</p> + +<p>Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met +zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel +en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan +eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag.</p> + +<p>Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en +mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed +gevloden!</p> + +<p>De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet +terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen +placht te nestelen, was weggebleven.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en +gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te +hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas +of stormhoed en overstemde hun geschreeuw.</p> + +<p>—Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe +werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien!</p> + +<p>Wouter was aan het zingen.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 3em;">O nachtegael, clein voghel,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Woudt ghij der mijn bode zijn,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">En vliegen tot den ruiter</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Den allerliefsten mijn.</span><br /> +</p> + +<p>zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke, +tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak, +die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart.</p> + +<p>—Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u +de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben—al hebben zij de +rusting deerlijk gehavend.</p> + +<p>—De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere, +en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij +met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden +glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van +zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een +lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter, +die voor de deur ophield om een schalm in zijn maliënkoker of een bult +uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond.</p> + +<p>—Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter.</p> + +<p>Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat.</p> + +<p>—Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op +des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op +verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen +zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken. +Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op +het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs, +heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde +om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik +geloof, dat hij nu heult met den Booze.</p> + +<p>En fluisterend ging hij voort:—Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en +bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in +verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien +visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in +een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede +hem!</p> + +<p>Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van +Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al +zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling +joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling +aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het +rampzaligste, wat men denken kon.</p> + +<p>Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door +meester Wouter opgenomen.</p> + +<p>Daar zat dan die man, vóor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen +aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne +vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige +beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest.</p> + +<p>Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door +eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt!</p> + +<p>Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den +nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der +deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af.</p> + +<p>Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen +mantel gewikkeld, binnentrad.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 390px;"> +<img src="images/vos10.jpg" width="390" height="600" +alt="Op dit oogenblik,... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij +schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de +ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed +hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de +tafel.</p> + +<p>Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart +van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der +eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een +schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van +water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige +man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem +terug.</p> + +<p>—Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke +onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten +zoeken!</p> + +<p>Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente, +hij greep het—maar het verkruimelde tot stof in zijne hand.</p> + +<p>Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen.</p> + +<p>Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was. +Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze +het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand +terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de +nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen +lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk +aan elkander.</p> + +<p>De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn +gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke +verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd +was dat ééne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet +alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot +rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot +overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet +was, en het voorbij te zien, waar het lag.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels—winters +zijn weggesmolten met ijs en sneeuw—sinds wij in den tuin zaten te +luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude.</p> + +<p>Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen +ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag, +wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij +eens in de bibliotheek riep en vroeg:</p> + +<p>—Jongen! wat wilt gij worden?</p> + +<p>Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen +had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte +knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder +onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die +allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en +phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen.</p> + +<p>Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond +plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens +scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de +toovermacht van het schoone zou onderwerpen.</p> + +<p>Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen +zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste +geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden.</p> + +<p>Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke +tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen.</p> + +<p>Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in +mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag +komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner +vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een +bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht, +maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van +menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken.</p> + +<p>Ik aarzelde dus.</p> + +<p>—Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een +vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij +worden wilt.</p> + +<p>—Vader! ik zou wel willen worden—wat gij zijt.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen +niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne +wijze van leven en werken.</p> + +<p>Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat +mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde, +sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar +wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet +mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den +ruimsten omvang—<i>omne quod ad humanitatem pertinet</i>—dat was altijd +zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden +van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs +welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat.</p> + +<p>—Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen +gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der +wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de +boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men +ons <i>geestelijk zijn</i> kunnen bestudeeren, als men niet de historische +ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en +hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een +licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit +hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen +en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en +Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen, +zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in +tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op +reis, zoowel als thuis, zij....</p> + +<p>Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand, +die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos:</p> + +<p>—Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij +moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de +geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en +gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de +maatschappij zult dienen.</p> + +<p>—Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven—zoo kan ik immers +ook werken en de maatschappij dienen?</p> + +<p>Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat, +glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het +andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte.</p> + +<p>—Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,—kijk +eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen +zijn er al geschreven—en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat +aantal ongeroepen nog te vermeerderen?</p> + +<p>Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:—Maar +als ik geroepen ben?</p> + +<p>Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar +de andere helft zeide:</p> + +<p>—Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat +is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of +neiging is?</p> + +<p>—Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze.</p> + +<p>—Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge +daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel +naar de inspraak van je verstand—en je hart, je hart ook, want die twee +moeten elkander altijd trouw vergezellen.</p> + +<p>Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af.</p> + +<p>—Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot +zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt, +verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil +worden—en dat <i>ik</i> daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten +matigen!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de +classici.</p> + +<p>Ik ben met Homeros bezig.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br /> +</p> + +<p>Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid.</p> + +<p>Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was, +en hoe gelukkig ik mij gevoelde <i>in angello cum libello</i>, thans werd +niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon +de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene +andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om +mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan.</p> + +<p>In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele +gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een +tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en +vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan +als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe +behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen. +Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe +van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste +ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in +ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den +kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra +allerlei <i>tours de force</i>, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om +die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles. +De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst +zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen +troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote +omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa +om zelf te denken en voor zichzelf te handelen.</p> + +<p>Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de +verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek. +Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de +algemeene ontwikkeling plaats heeft.</p> + +<p>En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en +paradoxe stellingen, zeide mijn vader:</p> + +<p>—De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den +geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer +opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij +altijd vasthouden</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Heart within and God overhead.</span><br /> +</p> + +<p>Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een +kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens +denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van +mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne +nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere +voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder +komt dan</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br /> +</p> + +<p>—Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het +leven op de straat trekt meer mijne belangstelling.</p> + +<p>En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die +dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam, +misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies.</p> + +<p>Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het +vooral aardig de physionomieën der verschillende vrouwenvoeten te +bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op +de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen +draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo +ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve +welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat +stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in +de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en +stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn +raam is, zal zij wel eens opkijken—maar neen, zij heeft het te druk met +de plasjes te mijden—zij geeft er meer om, hare laarsjes—zij zijn +netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij—bah! ik ga +mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij +er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven.</p> + +<p>Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een +paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het +opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren +gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard +op straat heeft achtergelaten;—dan kijk ik naar de musschen, die er +haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat +wil grijpen—totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder +van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben—ik alleen +niet, en ik ben nog altijd aan</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Πολυφλοισβοιον θα</span><br /> +</p> + +<p>Ik voeg er nu λα bij, maar het is of de duivel er mee speelt vandaag. +Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een dergelijk +ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne pen +wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te gaan, +en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars over +verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net als +mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat of +wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een +vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij +een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest; +maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt +met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt +hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte α, waarin +hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch +bestaan overdenkt.</p> + +<p>Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de +inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder.</p> + +<p>Nu is hij op het witte papier—eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem +als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij +zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij +zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het +papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift één kant +op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een +gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks +op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken?</p> + +<p>Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet +nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven +hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar +verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar.</p> + +<p>Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne +werking op de aarde—zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is, +zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar +hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg +en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen....</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke +papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in +gedachten nu her—en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg, +dien ik zal kiezen.</p> + +<p>In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine +beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen +wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben.</p> + +<p>Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp +met zijne viool daar niet aankwam.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich +intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan +mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te +omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer +alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele +uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte +van mijn geest.</p> + +<p>De wildste droomen—en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens +jeugdige onbezonnenheid en overmoed—dan de voorloopers reeds van de +critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden +of een verstandsmensch? Is de materiëele wereldbeschouwing de ware, of +de spiritueele? De reëele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden +en cijfers, of is er ook geest en poëzie? En stormachtig baant bij +wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de +waarheid?</p> + +<p>Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid, +waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd. +Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en +beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog +opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat +Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb, +begrijp ik niet.</p> + +<p>In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls +deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid +en verstand bewonder en benijd.</p> + +<p>Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een +kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten, +onder drie stokoude eiken,</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">ros van het zomerzonneroosten,</span><br /> +</p> + +<p>zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts +drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren.</p> + +<p>Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien!</p> + +<p>Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij +onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen.</p> + +<p>Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften +uitsprekende.</p> + +<p>Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten.</p> + +<p>Wijsgeeren, die den roem versmaadden—om zich een naam te maken.</p> + +<p>En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde +de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen +waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte +vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten, +die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre +gele bladeren voor de groene.</p> + +<p>—En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen +wij ook onze namen er in snijden?</p> + +<p>—Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden +met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en +die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de +harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en +die H in het hart van W staan, als voor jaren?</p> + +<p>Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar +zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die +naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou +houden?</p> + +<p>Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog +altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof +tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast, +waarop die twee letters staan?</p> + +<p>—Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella.</p> + +<p>—Zoo is de wereld, sprak ik.</p> + +<p>—Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden?</p> + +<p>—Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en +gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn!</p> + +<p>Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.—Ai! riep ik, +wat wil je?</p> + +<p>—Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog.</p> + +<p>—Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,—kijk! die oude boomen zijn drie +grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen +neerzien.</p> + +<p>—En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend +hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever +vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in +alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien?</p> + +<p>Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel, +en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte +bijwoonden.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>.............................................................................................................................................................................................. +............................................................................................................................................................................................</p> + +<p>—Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan +de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne +dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben +de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen: +<i>barbam et pallium video, philosophum nondum video</i>! Het is nog altijd, +vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos +met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden +onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die +zóó naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in +putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der +sterren willen lezen.</p> + +<p>—Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N., +maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben.</p> + +<p>—Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden +uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen +verklaren.</p> + +<p>—Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding +omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het +materiëele te blijven. Er is maar ééne school geweest, die op den waren +weg was, de stoïcijnsche. De Stoïci waren geen ijdele maankijkers en +droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en +metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het +positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid +bestaat.</p> + +<p>Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.—met warmte; de drommel hale je +Stoïci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de +dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer +hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo +verloochenen zij een....</p> + +<p>—Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer +dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een +dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens +door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het +menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch +bewaren met het opschrift: <i>Hier ligt de dwaasheid der wereld +begraven</i>,—kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen. +Er is een Stoïcus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die +in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam +en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Gaudia pelle</i>, zegt hij,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Pelle timorem</i></span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Spemque fugato</i></span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>Nec dolor adsit;</i></span><br /> +</p> + +<p>dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus +gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen +leed gevoelen.</p> + +<p>—Dat recept is van <i>Boetius</i>, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in +zijn <i>consolatio philosophiae</i>.</p> + +<p>—Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in +mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,—Boetius! +<i>Boetius</i>? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt +heb?</p> + +<p>—Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat +was dat boekje....</p> + +<p>—Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd +pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zóó vereert!!... +dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk +gestolen of liever vernield hadden!</p> + +<p>—Een <i>incunabel</i>, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep +mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw.</p> + +<p>Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste +onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het +deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij +zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had, +als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu +eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die +onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat +dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de +vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na +het plechtig opgesnoven te hebben:</p> + +<p>—Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de +grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de +akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle +dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel +en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk +moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte +niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik +twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden +van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met +het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo +volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn +leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem +te helpen.</p> + +<p>—Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op.</p> + +<p>—Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken, +waarmede gij zoo dweept?</p> + +<p>—Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels +snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als +had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij +gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle +aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een +hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne +metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne +leer vonden, zeide hij:—χαλεπον εστι τον ανθρωπον εκδυναι, dat is: <i>het +is moeilijk den mensch uit te trekken</i>.——Ik weet het niet, maar zou er +wel ooit scherper satire op het besproken systeem en op Pyrrho's leer +gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en woord maakte, toen +hij benauwd <i>pro tibiis suis</i>, onwillekeurig toonde, toch ook +aandoeningen en gevoel te hebben——al was het dan maar in zijne beenen!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn +gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen, +die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn +snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men +ze aanroerde.</p> + +<p>Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de +onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten.</p> + +<p>Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en +die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te +rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen—wie weet van waar en +waarheen?—, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die +mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en +oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij +meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken.</p> + +<p>Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander +beurtelings toezingen:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;">Als de deinende zoo is het leven;</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Steeds rusteloos wentelt en stuwt</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Nu de vloed dan de ebbe der wereld</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Golf op golf als geslacht op geslacht.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Zoek er niet naar de bronne die waatren</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Of de veer, die het alles beweegt;</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">De verschijnselen, nooit de verklaring,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Zijn den denker ten schamelen oogst</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Hoe die golven den oever bereiken</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Waar een andere nutteloos breekt</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Hoe die eene zich heft naar de hoogte,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">En er praalt in de glanzende zon.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Waar die andre verzinkt in de diepte—</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Ik vraag het vergeefs;—maar het fluistert:</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Een verborgene macht, die ze voortdrijft,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">En maar één bestemming haar wet.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Dus voort met de golven des levens,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Niet <i>vragen</i>, maar <i>doen</i> is uw taak;</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Aan het lot of gij needrig verdwijnen</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Of fonkelen zult in het licht.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Aan het werk! Wat er schitter of kwijne,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Het is ééne beschikking die heerscht</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">En ons drijft naar den eeuwigen oever,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan?</span><br /> +</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het +gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich +plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles +omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich +tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van +overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had +zij reeds die verhevene idealen vervuld.</p> + +<p>O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poëzie?—Ja, +ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen +als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en +zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen +van denken en voelen te belichamen?</p> + +<p>De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het +eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met +eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen.</p> + +<p>Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het +was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ——— maar wat kan +het u schelen, waarin....</p> + +<p>Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te +worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot +overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat +alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt.</p> + +<p>Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de +meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer.</p> + +<p>Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die +verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen.</p> + +<p>—Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt +Criticaster.</p> + +<p>—Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u—en ten tweede spreek ik +niet van <i>uitwendige</i> gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het +uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn +koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk +aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij +ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn +dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte +weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het +haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer) +is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar.</p> + +<p>En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den +bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen—hebt gij Homeros +gelezen?—welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen +eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat.</p> + +<p>Maar nog eens, ik sprak niet van <i>uitwendige</i>, maar van <i>inwendige</i> +gelijkenis.</p> + +<p>Van mijne jeugd af werd mijn koffer—ik meen mijn hoofd—steeds gevuld: +ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het +boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het +laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over +den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander, +ieder wilde de beste plaats voor <i>zijne</i> goederen, en ieder wilde zijn +goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd +gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de <i>koffer-logica</i>, dat +zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ééne punt +eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit +kan komen.</p> + +<p>Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen +of breken.</p> + +<p>En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn +hoofd—ik meen in mijn koffer te pakken.</p> + +<p>Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en +volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te +worden.</p> + +<p>Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde +douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met +mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht.</p> + +<p>Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte +had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was, +geschiedde evenzoo bij mijn examen.</p> + +<p>Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder +een hoop mathesis lag—of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik +niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene +menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen +kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek.</p> + +<p>Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der +wetenschap toegelaten.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit +oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de +jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te +eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een +tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender +genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en +liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft +afgemaald—een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ééne +tooverwoord <i>vrijheid</i>! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens, +als hij die wereld in zal treden!—Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe +edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval +gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal +maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk +prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om +dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen.</p> + +<p>De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard +voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld +van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed +gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles +klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou +omgaan.</p> + +<p>O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten +wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen.</p> + +<p>Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig, +ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het +afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest—men wilde over iets +onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien.</p> + +<p>Algemeene stilte.</p> + +<p>—Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen.</p> + +<p>—Ja, zei mijne moeder.</p> + +<p>—Ja, zei mijn vader in een anderen toon.</p> + +<p>—Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging.</p> + +<p>Lange stilte.</p> + +<p>Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op +mijn werkkamertje gepakt stonden.</p> + +<p>Ik hoorde een voetstap.</p> + +<p>Mijne moeder drukte mij in hare armen.</p> + +<p>—Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons....</p> + +<p>Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe +ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de +toekomst zag en niet liever wenschte te blijven!</p> + +<p>Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger.</p> + +<p>Mijn vader bleef peinzend voor zich staren.</p> + +<p>Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei.</p> + +<p>Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen.</p> + +<p>Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor.</p> + +<p>En ik?...</p> + +<p>Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije +vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld +in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden, +die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des +geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den +geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de +droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder, +dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik +niet verheugd zou zijn?</p> + +<p>O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen +later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door +het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vóór mij +ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige +draad heengeweven.</p> + +<p>Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke +verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe, +iets weemoedigs bevat.</p> + +<p>Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: <i>La naissance, +nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altération et +corruption d'une autre</i>.</p> + +<p>De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen +jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man +worden vóór den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen +is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat +nooit weerom komt.</p> + +<p>Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk—de jongeling verlangd moge hebben, +de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig <i>kind zijner +ouders</i>, burger wordt in de maatschappij om te trachten <i>man</i> te worden, +voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter +zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte.</p> + +<p>En zóó gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later +tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit +weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen.</p> + +<p>Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het +ook mij beklemd in de keel.</p> + +<p>Mijn vader—gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een +aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige +oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en +de gronden, die ik te mijden had.</p> + +<p>Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde—treffender dan alle +welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan +alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude +voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen +droogde.</p> + +<p>Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken +weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden.</p> + +<p>Woei zij ze geheel weg?</p> + +<p>—Neen—zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij +voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel +eene aandoening op, als ik ze herdenk.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>En hiermede sluit het eerste deel van mijn <i>Levensboek</i>.</p> + +<p>De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben +omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt, +is of nog te versch of in wording.</p> + +<p>O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk +ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke +omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door +den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het +woelen en zwoegen en strijden van het latere leven.</p> + +<p>Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat +zijn ze levensvol en frisch!</p> + +<p>En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen +heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen, +dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende, +richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de +verklaring van ons geestelijk zijn.</p> + +<p>Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden, +omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons +moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan +eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poëzie, zijne illusiën en +inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon +is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als +de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en dáárin is +het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is.</p> + +<p>Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel +verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk +wezen is dor als het zand.</p> + + +<p>Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren.</p> + + + +<hr style='width: 65%;' /> + + + +<p>Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig, +even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen +om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid +niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, <i>en of +zij elkander nog krijgen</i>.</p> + + +<p>Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de +verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien.</p> + +<p>Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei +en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden, +baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet +bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen +stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op +te heffen.</p> + +<p>Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste +gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij +leven in een vrij land.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die +er bij behooren!</p> + +<p>O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo +dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar +zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht +van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt!</p> + +<p>Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens +<i>tegenwoordig</i> was, <i>verleden</i> geworden———, hier is de oude +bibliotheek—nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien +hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, <i>in +angello cum libello</i><a name="FNanchor_4_4" id="FNanchor_4_4"></a><a href="#Footnote_4_4" class="fnanchor">[4]</a>; die bibliotheek, waar zoovele van mijne +denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en +ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn +beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en +verhalen van vroegere dagen.</p> + +<p>Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep +doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier +werkte?</p> + +<p>........................................................................... +...........................................................................</p> + + +<p>En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op +de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik +ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze +in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar +trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof +het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige +zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche +klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het +schoone?</p> + +<p>Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen +als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan +dingen, die niet meer zijn.</p> + +<p>........................................................................... +...........................................................................</p> + + +<p>Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de +vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb; +de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet +zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard.</p> + +<p>Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te +huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen +binnentrad.</p> + +<p>Voor mij—wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en +verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin +zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een +stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom, +die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in +vijf jaren!</p> + +<p>Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig +als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het +gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als +hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was +altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even +ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een +vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en +mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij +jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam.</p> + +<p>Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame +boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe +vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer.</p> + +<p>En Bella?</p> + +<p>Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens +steelsgewijze naar mij—ja, ik bemerk het wel—om te zien, hoe die +vroegere broeder en speelmakker van haar nu is.</p> + +<p>Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind! +Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben +haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van +gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in +helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen +schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht. +Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts +stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene +schepping van zijn penseel te beschouwen.</p> + +<p>Zoo vond ik het te huis.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was +behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet +gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking +voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der +tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in +meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik +gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van +toestanden aanbood.</p> + +<p>Evenals meester Egbert was deze man—hij heette de heer Van +Randenrode—de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal +geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had +kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet. +Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel +om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken +aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een +klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door +geweest, nu eens in Spanje, later in Indië zijn geluk beproevende, maar +overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks +van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden +naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij +eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons. +Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt +en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats +geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere +wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem +verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen +(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit +aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd +edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware +beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika.</p> + +<p>Maar nu moest bij Bella achterlaten—het was een uitdrukkelijk beding. +Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich +het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij +het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was +onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de +nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als +eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het +kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond +te ondergaan—dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne +vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets.</p> + +<p>Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld +ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn +levensloop nog eens beginnen moet!</p> + +<p>Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en +rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis +en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den +verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst +noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam +eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving +en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en +onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen.</p> + +<p>Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella +vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling +deden.</p> + +<p>Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene +teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en +mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en +voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te +beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners!</p> + +<p>O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het +huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en +zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de +vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer +stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen!</p> + +<p>Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen +ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij +sloeg de hare neder.</p> + +<p>—Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je +eens in het gras met die rozen zag zitten spelen?</p> + +<p>Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen.</p> + +<p>—Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je +gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer +had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een +ander kind gelukkig mee zou geweest zijn—het is waar, ik heb het zelden +gehad——maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds +hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was +het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop +niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van +vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het +gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen +staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het +vanzelf minder plat en prozaïsch!</p> + +<p>Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak.</p> + +<p>—Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat.</p> + +<p>—Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je—ik maak +nooit complimenten—dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het +leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in +uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij +zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme.</p> + +<p>Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij +bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het +was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en +denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam +om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen.</p> + +<p>Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer +jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij +ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven +gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op +allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het +noodig was, de <i>preciosa</i> daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en +duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar +boeiend voor mij.</p> + +<p>Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in +Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en +onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in +onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele +vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met +kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt.</p> + +<p>Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid +van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen.</p> + +<p>Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker +door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne +afgetrokkenheid in eene beek te stappen.</p> + +<p>—Waar denk je over? vroeg zij.</p> + +<p>—Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is +uitgekomen.</p> + +<p>Zij keek mij vragend en glimlachend aan.</p> + +<p>—En dat is?</p> + +<p>—Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden +ontluiken.</p> + +<p>—O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte?</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de +brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij +schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de +betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het +moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene +zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de +kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit +zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die +verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke +opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen.</p> + +<p>Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar +richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer +gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar +zonneschijn—invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen +voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het +niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar +bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich +haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die +gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden +waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak.</p> + +<p>—Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N.</p> + +<p>Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het +boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm +om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer:</p> + +<p>—Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan +in zijn oog.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm, +zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende, +gingen wij te zamen naar het nevenhuis.</p> + +<p>—Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden +stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken: +den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder +laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat +anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden +voor de aardigheid, vindt je het goed?</p> + +<p>—Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen +wonen?</p> + +<p>—Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten +vestigen.</p> + +<p>—Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken?</p> + +<p>—Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan.</p> + +<p>Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz. +Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant +vertrek.</p> + +<p>—Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen +zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een +gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's +zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin +zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat +goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg +hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel.</p> + +<p>—Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof +zelfs, dat dit behangsel <i>behoort</i> behouden te worden, omdat het geheel +met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden +schoorsteen willen behouden....</p> + +<p>—Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem +je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden? +Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een +komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde +zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof—en +krulwerk om lijsten en paneelen.</p> + +<p>—Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude +vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij?</p> + +<p>Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het +kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was +er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot +het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze +bladen, als dit de prozaïsche oplossing is.</p> + +<p>Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel +voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een +plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van +Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene +andere gedachte in mijn hoofd....</p> + +<p>Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had +kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog +onbestemd en nauwelijks leesbaar was?</p> + +<p>Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen, +toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van +verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was, +dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen +werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde, +dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen——</p> + +<p>—Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist +het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die +volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken), +och, zei die persoon, het zal wel weer zóó uitdraaien, dat Bella en +hij....</p> + +<p>Welnu?</p> + +<p>NOOT:</p> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_4_4" id="Footnote_4_4"></a><a href="#FNanchor_4_4"><span class="label">[4]</span></a> in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas à Kempis.</p></div> + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="zes" id="zes"></a>EEN BOUWVISIOEN.</h2> + + +<p> +<span style="margin-left: 16.5em;">Mijn wieg stond tusschen krullen—muren</span><br /> +<span style="margin-left: 22em;">En sieraan van gebakken deeg.</span><br /> +</p> + +<p>Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig +gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond, +ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren +opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden +trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele +plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent +verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele.</p> + +<p>Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend +Bamboots, die dus luidde:</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje, +gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar +streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw +teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn +sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden +uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde +mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds +samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van +paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw +landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik +daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel +zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden +gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven +allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn +verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar +waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen, +andere als ronde tafels op één voet, andere als geboomte met breede +bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder +liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet +zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle +gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest, +de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en +de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt +om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen +schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den +mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting +met de historie. Ik begon te zien,—ik weet nog niet wat; ik trok met +mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene +bezweringsformule;—ik zag—maar waarom <i>ik</i>?</p> + +<p>Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch +huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven +over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne +schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan +zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen +trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het +lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en +eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is, +ting—één klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar +klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de +klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout +staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de +vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw, +waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen +zijn; doodstil,—woew, woew!—in de verte slaat een werfhond even aan, +maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim +glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die +witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard +maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen +maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven, +nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen +is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en +zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen, +maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den +heksenkring loopt.</p> + +<p>Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met +snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als +kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op +elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en +gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te +zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de +symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de +onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen +kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het +radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het +Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleël en +Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts +als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en +zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de +geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste +moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden +staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene +gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot, +waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De +wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen +allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons; +zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of +trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde +weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander. +Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt +dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen. +Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op +boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar.</p> + +<p>Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw +is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de +kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug +toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij.</p> + +<p>Van mij is de neus!</p> + +<p>Ik verschafte de ooren!</p> + +<p>De glinstrende oogen zijn mijne!</p> + +<p>Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen.</p> + +<p>En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn!</p> + +<p>Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en +wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring +rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts +eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met +paddestoelen—brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als +des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra +volwassen.</p> + +<p>Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;"><i>De leerling, die den knaap een breekijzer geeft</i>.</span><br /> +</p> + +<p>De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer: +breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken +kunt.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;"><i>De gezel, die den leerknaap een troffel en een</i></span><br /> +<span style="margin-left: 9em;"><i>verfkwast geeft.</i></span><br /> +</p> + +<p>Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te +overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is +schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten +hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel +vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden +goud, graniet en marmer.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;"><i>De meester teekent den leerknaap met het</i></span><br /> +<span style="margin-left: 4em;"><i>duivelsteeken op de linkerheup.</i></span><br /> +</p> + +<p>Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren.</p> + +<p>De kunst is klein, lang het lustige leven.</p> + +<p>Geen wet of regel gelde u meer.</p> + +<p>Wees vrij!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe +zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van +stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei +tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij +knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders +bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch, +Gothisch, uit elke streek der wereld.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het +voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top, +stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende +naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden +werden.</p> + +<p>Het spokende heir was nu buiten alle bedwang.</p> + +<p>Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten +over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan, +en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan +hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder +dreigden te verpletteren.</p> + +<p>Ginds kraait een haan.</p> + +<p>Woew!—op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt +door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in +spiraal—kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en +eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht +uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen +leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar +eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van +huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs +wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen.</p> + +<p>Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen +hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht +begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te +ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden +weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan +ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het +verstand rees op.</p> + +<p>En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had +gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de +toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet +minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den +dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad, +waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien, +verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok.</p> + +<p>Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording +en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne +beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen +aan eene nieuwe villa in mijne buurt.</p> + +<p>Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend</p> + +<p> +<span style="margin-left: 21.5em;">BAMBOOTS."</span><br /> +</p> + + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="zeven" id="zeven"></a>WANDELINGEN DOOR DE WERELD.</h2> + + +<h3>I.</h3> + + +<p>Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne +berichten toezenden.</p> + +<p>Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat +gij weet, hoe de meesten reizen.</p> + +<p>Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig +als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche +reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te +komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch +links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat +men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te +hebben en te kunnen zeggen: dáár ben ik ook al geweest. In tegenstelling +met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts +zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even +onbewust als eene natuurwet.</p> + +<p>Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn +uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies, +alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij +hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels +te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo +gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij +het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten +ongeoefend.</p> + +<p>Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot. +Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende +linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het +aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde, +en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker +teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en +welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte, +vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een +fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken, +dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden +in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat +zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en +te handelen!—Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden +tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij +zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen. +Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste +indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn.</p> + +<p>Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik +ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene +verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene +stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont—Blanc, een dozijn +geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hôte; misschien eens +anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige +bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een +Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in +den kerker te Chillon, even hè! zeggen van de Jungfrau, in het +voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal +te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als +de <i>Stanze</i> van Rafaël. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij +den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven +met wat er van den Guide in is blijven hangen.</p> + +<p>Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij +wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een +ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn.</p> + +<p>Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte +ijdelheid. <i>Buikreizigers</i> moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de +phrenologische localisatie gelooft, <i>achterhoofdsreizigers</i>. Zij weten +alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij +hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste +kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn +ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken, +gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats, +en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug +te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar—hol.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten +van zulk reizen?</p> + +<p>Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met +mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene +stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van +alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u +uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het +honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat +getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de +gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen +hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene +gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door +verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de +gelijkmakende werking der beschaving voort,—een nivelleeringswerk als +dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;—overal dezelfde +kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten, +dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers +bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen, +dat zij even goed—Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders, +Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden +naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu!</p> + +<p>Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde +stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een +klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,—schoone vrouw, +zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever +werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje +behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht, +met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt, +dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die +wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en +zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal +en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van +beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering +fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft. +Fatsoenlijkheid,—het woord toont in zijn vorm reeds zijne +gemaniëreerdheid.</p> + +<p>Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene +afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen +heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog—<i>heid</i>—dat is +weer een verdere afstand van de bron, van den stam.</p> + +<p>Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van +natuurlijkheid. Durf eens <i>waar</i> zijn, als hij er bij is!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken. +Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met +minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de +bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de +zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal +ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de +eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van +<i>wat zou de wereld daarvan zeggen</i>? maatstaf is van handelen en +oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen, +gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander +kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de +menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime +kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede, +der kunst omvatten, het ware <i>leven</i>, dat zich in gevoel, in daad en in +denken uit, maar toch altijd één is.</p> + +<p>Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de +<i>Waag</i> gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander +opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag, +en gij moogt boven dit blaadje zetten:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">HERFSTDRADEN.</span><br /> +</p> + +<p>Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen +der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door +elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel +gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar +men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis—maar snaren kan +men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de +wereld des goeden en schoonen.</p> + +<p>Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van +spinnen is.</p> + +<p>Daar zat er eene—eene spin meen ik eene groote, achtbeenige, +diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die +langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger +tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare +webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele +stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de +andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die +de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend, +totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste +als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren +en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes, +fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten +jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De +spin—koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met +welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der +arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het +wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en +omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof.</p> + +<p>Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de +arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten +en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en +gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn, +gemoed in beweging brachten.</p> + +<p>Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets +beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige +levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch +werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht +verlossen?</p> + +<p>Één duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin +liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men +weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet +dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in +dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw. +Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven +is,—en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk +te stooten.</p> + +<p>Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel—ik kon niet eens +herstellen, wat ik misdreven had.</p> + +<p>De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed +mij bittere verwijten.</p> + +<p>—Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn +levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt! +en gij waant u wijs!—zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als +eene spin.</p> + +<p>—Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had +ongelijk;—verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld +zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn?</p> + +<p>—Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch +niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en +hijzelf het allermiddelste egoïstische punt, waar alles om draaien +moet?—De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander +opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne +beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander +ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is, +sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men +ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en +het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die +elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp +dáár verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die +deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt.</p> + +<p>—Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een +afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die +Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst +ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker +een dogmaticus,—Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne +stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten; +gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de +geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht.</p> + +<p>—Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,—gij +kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt!</p> + +<p>Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen +de rosse bladeren des wingerds.</p> + +<p>Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar +een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere +vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de +wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten—al +is het in het schoonste stelsel.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den +breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op +reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek, +het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking +der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er +een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener +lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen +der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met +eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen.</p> + +<p>Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en +kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens +bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij +kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze +kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling +geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de +bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!—mijn +dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht +tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien +aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan +hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den +grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en +geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en +versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen +glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:—nu stil +gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien—ik ben +alleen, vrij, vrij!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen +gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene +verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in +de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog +eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt, +<i>lentus in umbra</i>? Misschien, dat wij er, buiten de school of het +boekvertrek, en in deze omgeving...,</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Patulae recubans sub tegmine fagi,</span><br /> +</p> + +<p>een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven +altijd frisch en nieuw.</p> + +<p>Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich, +in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon.</p> + +<p>—Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen +maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte +bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen +bron, onder des hengstes hoefslag geboren.</p> + +<p>—Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst!</p> + +<p>—Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts +in vrede waren!</p> + +<p>Wat was de klacht der Muzen? Piërus was een overweldiger, die de Muzen +aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had +willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,—nu, later, in Italië, bij +voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo +eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels +aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit +een toren en verbrijzelde zijn hoofd.</p> + +<p>Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet, +hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal +verrast.</p> + +<p>Negen Macedonische zusters, Piërus' dochters, hadden zich verstout, de +Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de +Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot +rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting +had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels, +ving eene der Piërieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht +der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden, +rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en +bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar +overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe +anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf +daarvoor in snaterende eksters herschapen.</p> + +<p>Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal +de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiëel +lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een +ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze +uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat +wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden +ontmoeten?</p> + +<p>Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar.</p> + +<p>Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door +ontvlamd.</p> + +<p>Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonië de +trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de +kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van +Piërus.</p> + +<p>Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet +in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet +schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de +schoonste tafereelen.</p> + +<p>Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseïdoon over de +schutsheerschappij van Attica—zij schildert de rechtende goden, het ros +op den slag van Poseïdoons geweldigen drietand uit den grond +ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de +steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar +daarvoor toegekend;—mythe van een beschaafd volk, het land veroverend +en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving +op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen +aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot +waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen +tegen de goden gestraft werd.</p> + +<p>Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en +traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen, +en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren +geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danaë, Mnemosune, +Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die +voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en +karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant.</p> + +<p>—Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze +wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de +zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op +uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het +vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken, +en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar +vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—<i>Daar</i> hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend, +terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en +de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiëele kunst, en het +was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te +raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar +traditioneelen stijl en hare conventioneel—ideale voorstelling. Maar +Piërus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles +zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip.</p> + +<p>Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden, +de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden +veranderden. De Piërieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop, +maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en +de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras +tibi.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil +altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet +hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij +in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk +eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik +uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene +heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel +te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web +wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van +mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst!</p> + +<p>Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist +mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van +kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen +toestroomt.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij +nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te +liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin +zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en +er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik +haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar +schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in +dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid, +dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort, +hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner +stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van +den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun +knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner +vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de +slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend +gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom +van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood +oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen, +als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu +omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind +door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen +eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik—voor, ge +weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend +lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte +rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne +afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors +en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de +lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het +bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens +wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen +gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de +wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der +veerkrachtige erica's.</p> + +<p>Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het +landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te +gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend +in den gezichteinder.</p> + +<p>En vóór mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene +wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen!</p> + +<p>Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over +de heide stralen; dàn vormen zich in het westen dampen en groeien daar +tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar +blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des +winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander +naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de +verrassendste licht—en schaduwpartijen door wint.</p> + +<p>Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al +zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch +zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de +heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte +zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het +afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot +bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene +harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen +regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de +bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en +spleten omgewoeld, en zijn de geel—of roodachtige banken zand—oer +ontbloot.</p> + +<p>Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met +andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of beziën, bestaat +haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeën. Duizenden bij duizenden +in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine +stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig +bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem, +en, geven daaraan die paars—bruine kleur, die naar de mate des lichts +hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet +overhellen.</p> + +<p>Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit, +eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers, +en geen berg hindert het uitzicht.</p> + +<p>Geen berg, die <i>hindert</i>?—Ja:—al ontken ik het grootsche schoon der +bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel +of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom +gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij +geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt? +Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zóó ver +in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog +toelaat?</p> + +<p>Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de +krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke +landschap eigen is.</p> + +<p>Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken +door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel +zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt. +Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks +voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en +somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door +een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren +stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor +weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar +nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich +in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt.</p> + +<p>Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in +alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft +hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt +uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen. +Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich +openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene +aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden +kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in +de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn +wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het +schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron +van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het +zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke +tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene +zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich +over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon +hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de +oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem +verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond +zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep +van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst +fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert +gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle +licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want +hij is vóór de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ééntonig en +zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ééne, door de reflex—lichten van +den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht +komt schemeren.</p> + +<p>De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt +dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek +uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en +boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed +hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene +eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die +soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en +aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een +eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het +gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten +van alle hartstochtelijkheid.</p> + +<p>De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en +bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de +jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen.</p> + +<p>De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht +vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en +meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien +weerkaatst.</p> + +<p>De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in +wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene +beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en +verstandelijke krachten.</p> + +<p>De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht, +een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden; +niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige +lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat +spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het +gevonden geluk, van een verworven levensdoel.</p> + +<p>Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in +de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de +neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de +herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn +overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn +rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog +rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht +gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard +is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der +aarde.</p> + +<p>Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk +begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt +met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle +zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien +eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn; +geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde +liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd +glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil, +die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil +opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN +DEN CHAOS.</p> + +<p>Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen +niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan +vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan +lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog +blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit +den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de +gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde +verbindt.</p> + +<p>Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en +nedertocht,—en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage +sport; dán valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of +nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen +klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder +ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven +boven den chaos van stof en vormen.</p> + +<p>Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij +de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de +zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever +dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den +geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met +ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij +zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin +wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al +wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer +ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend.</p> + + +<p>Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en +weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 23.5em;"><i>Truly yours</i></span><br /> +<span style="margin-left: 26.5em;">C. V.</span><br /> +</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h3>II.</h3> + + +<p>Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld +te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets +minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op +een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven +ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals +heentronen.</p> + +<p>Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet +Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina.</p> + +<p>Stil!—de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet +aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook +spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije +natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult +tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in éénen toestand eene +wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven.</p> + +<p>Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen +nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend +of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven.</p> + +<p>Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u, +het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij +schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist +overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden.</p> + +<p>Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap, +in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij +bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te +ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid +vergoeding te vinden.</p> + +<p>Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige +uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,—en, zij willen niet +genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt, +haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken +willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun +wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar +voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer +wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij +wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid, +conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan +hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan +hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid +vleesch geworden is, de natuur.</p> + +<p>Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het +gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen +beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de +geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van +onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die +melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,—wilt gij haar +Hamlet of Shakespeare noemen,—met de bittere woorden op de lippen:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Der wereld vormen en gebruiken.</span><br /> +</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel +op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod +van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel +der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen +slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk +schenden van de wellevenskunst.</p> + +<p>Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene +geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden +heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij +moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of +er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook +onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit, +als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone +woorden schenkt.</p> + +<p>Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze +verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de +hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering, +de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de +beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst +te vinden.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij +later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk +als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer +wij—gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een +verrekijker gehouden, over den schouder,—gingen herboriseeren. Ik was +op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te +rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid +opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in +de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen +troffen.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos11.jpg" width="600" height="386" +alt="... twee geiten... mijne oogen troffen... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene +overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit +teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen +gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets +verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille +natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan +niet zeggen, dat zij de stilte braken.</p> + +<p>Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij +hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half +gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen +was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem +verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige +heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig +beeldje—het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te +drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden +doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de +armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door +het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als +rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl +de voeten scholen onder de heistammen,—zóó was zij een beeld van +slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind +met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare +vormen.</p> + +<p>Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij +de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten. +Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap +oplevend zelfbewustzijn.</p> + +<p>Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind, +geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als +wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst +heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien +tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van +onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het +is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en +onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel, +waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de +betoovering verbroken, van nu af <i>moeten</i> er wolken overheen gaan, +<i>moet</i> die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt, +verduisterd worden.</p> + +<p>Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op +mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling, +en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten +haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs +te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine +wereld van haar binnenste openbarend.</p> + +<p>Ik.—Waar woont gij?</p> + +<p>Het meisje (bedremmeld).—Wat?</p> + +<p>Ik.—Waar uw huis is?</p> + +<p>Ginds—wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de +verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee +vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met +haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven.</p> + +<p>Ik.—Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie +zijn daar te huis?</p> + +<p>Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naïeve +handeling gezien had).—Thuis zijn wij met ons vijven,—de oudste is +weg,—ik ben nu de oudste.</p> + +<p>Ik.—Hebt gij vader en moeder?</p> + +<p>Zij.—Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder +werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,—nu moet ze op den jongen +passen,—en ze werkt in huis en op ons veld.—Raapt gij dat op?</p> + +<p>Ik.—Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen—wig, zooals ze +hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten.</p> + +<p>Zij.—Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat +ze goed zijn om den bliksem af te weren.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in +het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller +worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen +vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de +uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch +en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:—ik had lust, het +kind der natuur te bespieden in haar zieleleven.</p> + +<p>Ik.—Wat doet gij gewoonlijk?</p> + +<p>Zij (met een blos).—De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in +huis....</p> + +<p>Ik.—Hebt gij niet op school geleerd?</p> + +<p>Zij.—Een korten tijd;—wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet +missen voor de beesten.</p> + +<p>Ik.—En blijft ge hier zóó leven?</p> + +<p>Zij.—Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch.</p> + +<p>Ik.—Kunt gij dan niet hier vandaan?</p> + +<p>Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken, +en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren +aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den +sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen.</p> + +<p>Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen +wij weldra bij de woning. De lage hut was als één met den grond; het +werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een +voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de +wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het +dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was één +plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan, +die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste +groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen +bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard +genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer.</p> + +<p>De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen +deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met +beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw, +in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in +de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij +het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke.</p> + +<p>De vrouw.—Laat mijnheer gaan zitten,—hier is eene bank, en wat melk, +als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen?</p> + +<p>Ik.—Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide.</p> + +<p>En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat +ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?—Ja, juist op de jacht,—van +menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid +en van waarheid....</p> + +<p>De vrouw.—Ik dacht het om die tasch—maar daar zijn kruiden en planten +in, zie ik nu.</p> + +<p>Het meisje (blozend).—Hij heeft de geiten uitgeschilderd....</p> + +<p>Ik.—En uwe dochter er bij, moeder.</p> + +<p>Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen.</p> + +<p>De vrouw.—Dus is mijnheer een schilder:—schilders komen hier veel.</p> + +<p>Ik.—Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad +ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten.</p> + +<p>De vrouw.—Zijt ge dan niet tevreden in de stad?</p> + +<p>Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt, +die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die +wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets +beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand, +geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele +leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts +een zeer gewone letteromzetting van streven.</p> + +<p>Ik.—Tevreden? Ja—maar in de stad verliest men zichzelven, men moet +zich terugvinden in de vrije velden en bosschen.</p> + +<p>Het meisje (blozend).—De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat +ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad! +Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen!</p> + +<p>Ik (tot de vrouw).—Zijt gij tevreden met uw leven hier?</p> + +<p>De vrouw (verwonderd).—Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets +te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld +geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien, +waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken +totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij +meer?</p> + +<p>Ik.—En hindert u de eenzaamheid niet?</p> + +<p>De vrouw.—De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en +hebben het noodige.</p> + +<p>Het meisje.—Niet altijd,... of het noodige is heel weinig.</p> + +<p>Ik.—Verlangt gij dan niets?</p> + +<p>De vrouw.—Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in +overvloed in den grond.</p> + +<p>Ik.—Gelukkige eenvoud.—En zal die jongen, die uw kleed maar vast +blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder!</p> + +<p>De vrouw.—Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden, +wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de +stad, hij werkt daar,—maar voor ons is het alsof hij niet leeft.</p> + +<p>Ik.—Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het +leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te +verlaten.</p> + +<p>De vrouw.—Had hij niet hier kunnen werken met ons?</p> + +<p>Het meisje.—Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer +gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en +vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in +opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al +lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge, +moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort +van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is +een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de +dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld, +dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt +gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de +maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die +alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des +levens heenjaagt?</p> + +<p>Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld +verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van +onschuld verlaten,—in dien éénen blos van verrukking, op het hooren van +den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar +in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al +gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te +overschaduwen. Zooals duizenden vóór haar, zooals de menschheid met +haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld +ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde +en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te +struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal +zijn, zich op te richten.</p> + +<p>De vrouw.—Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten +knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede?</p> + +<p>Ik.—Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de +bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft.</p> + +<p>De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij +niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar +beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten +kennen om bevredigd te kunnen zijn.</p> + +<p>De vrouw.—Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou +zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze +maar in 't zand.</p> + +<p>Ik.—Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;—en gij moogt dit +beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw +frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en +leeft samen gelukkig.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de +oogen houdend, mij staan nastaren.</p> + +<p>Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur +opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels +in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in +een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen. +Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de +verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al +onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die +haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor +eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk +des lichts als in dat des geluids.</p> + +<p>De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer +ver verleden der menschheid.</p> + +<p>Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een +streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren.</p> + +<p>Kon de mensch zoo blijven?</p> + +<p>Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der +menschheid.</p> + +<p>De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, één er mede; +zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo +leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift.</p> + +<p>Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid +van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van +één mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen +moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat +ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander. +Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven +van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en +met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd +tevens.</p> + +<p>Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den +strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de +verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn +instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het +volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar +onjuist is de voorstelling, dat hij toen <i>viel</i>. Integendeel, deze +verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke +onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger +trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte +kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het +onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn +van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven +naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van +idealen daarin mogelijk.</p> + +<p>Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie +met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan +Voltaire hem schreef:—Après avoir lu vôtre discours, on prend envie de +marcher à quatre pattes.</p> + +<p>Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het +doffe verleden een latere phase der menschheid.</p> + +<p>Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan +groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te +voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke +vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is +hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere +overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar. +Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den +voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen +toekent,—de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op +Wodans breede schouders,—en in die apotheose van het verstand ziet gij +reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der +<i>kennis</i>. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te +verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor +hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde +terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai +exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten +op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden +terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts +aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken +bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid +een physisch leven teruggekregen.</p> + +<p>De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god +der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van +tandenknarsende bokken<a name="FNanchor_5_5" id="FNanchor_5_5"></a><a href="#Footnote_5_5" class="fnanchor">[5]</a>, raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in +den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als +hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen, +die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de +aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der +oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet +langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte +Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen +guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de +waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast +blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf +staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot +besturend, de vader der poëzie en der wijsheid, hij, die één zijner +oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor +de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de +gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond +onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten +bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De +wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende +tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki +gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot, +heeft opgehouden te bestaan.</p> + +<p>Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en +teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in +verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur +terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders +opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe +langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer +in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en +greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in +regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht, +hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld +staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis; +ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden +trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden +meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf.</p> + +<p>Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik +voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld +met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin +de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,—en +vaak onverstandig genoeg,—leeft.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der +kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot +natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen.</p> + +<p>Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft +haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en +ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt, +zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de +werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij +gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat +die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen +verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar +tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij, +waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het +betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in +onszelven te doen?</p> + +<p>De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat +worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij +allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg +om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de +cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit, +maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken +natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij +naïefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige +afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naïef, maar zij kan het +ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten +terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even +valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der +menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de +strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet +enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des +menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen +noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich +in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste +verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in +de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het +verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de +stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de +niet—stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en +de beschaving in <i>Einklang</i> te brengen, is dus te zoeken in het +afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige +ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de +landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van +waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen +dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen +der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht +ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet +zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke, +blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de +lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren +der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op +zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf. +Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes +flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest +phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of +peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is +een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en +zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt +zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet +het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit +symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in +het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is, +naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis +heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der +beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het +leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest +door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap, +kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen +onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk.</p> + +<p>In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en +bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven +slechts de kernen over van het eenig ware.</p> + +<p>Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde +richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om +welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft +er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen +leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich +daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen. +Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen +wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het +ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter +verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de +vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en +natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is +een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en +een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het +instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven +en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat +de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen.</p> + +<p>Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet +tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en +natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in +ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven +heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in +het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere +deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne +maatschappij en hare beschaving,—maar ik behoud ook mijne +natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van</p> + +<p> +<span style="margin-left: 23em;">C.V.</span><br /> +<br /> +</p> + +<p>NOOT:</p> + +<div class="footnote"><p><a name="Footnote_5_5" id="Footnote_5_5"></a><a href="#FNanchor_5_5"><span class="label">[5]</span></a> Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir.</p></div> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="acht" id="acht"></a>VAN TWEE KONINGSKINDEREN.</h2> + + +<p>Het was in oude, oude tijden.</p> + +<p>Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen +wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest. +In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in +het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der +Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was +een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot +geslacht was overgeleverd.</p> + +<p>Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het +huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning +waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en +metaalbewerking;—zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden +de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar +niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen +vreugde bood ontspanning, geen poëzie bezielde, geen schoonheid adelde +het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart +toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat +onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat.</p> + +<p>Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar één kind, een +zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands.</p> + +<p>In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen +wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want +niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij +naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in +alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar +nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en +bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van +bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol +weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en +gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen +hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed +der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was +allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige +aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg +hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot. +Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of +van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door +geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone, +dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met +zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen +vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen +overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de +zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom +uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en +welriekende kruiden doorwasemden de lucht.</p> + +<p>Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en +Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van +schoonheid en gevoel.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van +koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele +overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek +en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos +na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen +neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd +pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de +hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij, +maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de, +vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer, +voort....</p> + +<p>De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en +de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in +de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos +rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en +frisch ademde bij in den frisschen morgenstond.</p> + +<p>Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem +zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den +ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers, +en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen +met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen +de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van +zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling +hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had! +Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne +veerkracht had verloren?</p> + +<p>Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om +lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen.</p> + +<p>Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en +boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar +klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het +loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met +eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke +jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op +hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden.</p> + +<p>Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond, +voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene +opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek +vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geëmailleerde +rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond +afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar +donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en +weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en +zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd +onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende +sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten +uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn +binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke +speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende +melodieën. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete +gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht +zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte +voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot +in het bosch. In het midden van het dichte woud—zóó ver was zij nog +nooit geweest—was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen +en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht +te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en +koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende +vlerken.</p> + +<p>Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien +schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog +nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos12.jpg" width="600" height="399" +alt="Toen Logikos zich ontwond... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1 +veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water, +te midden der heerlijke waterleliën, zag hij de schoonste Alve, die hij +ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende +herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar +zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend +en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze +tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het +werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de +liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde.</p> + +<p>Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone +Alvenmaagd te begroeten.</p> + +<p>—Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik +niet ken.</p> + +<p>—Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren +naar uw gezang.</p> + +<p>—O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als +ik;—zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken.</p> + +<p>Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te +zingen:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2em;">Alles teeder in den morgen.</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">'t Vooglenkoor de schauw ontvluchtend</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Koestert zich in 't jonge licht;</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">D'aarde geurt als waar z' één gaarde,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Zoete lucht suist overal.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Teerder klinken nog van binnen</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Alle stemmen van 't gemoed,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Dat van zacht gevoel doortinteld,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Rozengeurig, rozenkleurig,</span><br /> +<span style="margin-left: 3em;">Zwelt van geestdrifts zonnegloed.</span><br /> +<br /> +<span style="margin-left: 2em;">Zon van buiten, zon van binnen,</span><br /> +<span style="margin-left: 2em;">Schoonheid heerscht er overal.</span><br /> +</p> + +<p>—Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks +voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste +geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare +symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil +wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is +alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist +het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en +trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde—en een traan +welt bijna op in mijn oog!</p> + +<p>—Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij, +gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst?</p> + +<p>—Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders; +wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken.</p> + +<p>—O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is +dan de kunst niet alleen tot verrukking?</p> + +<p>—Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien +in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel +aan mij voordoet.</p> + +<p>Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als +twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos +verzonken.</p> + +<p>—Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa.</p> + +<p>—Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van +Verstand; en gij?</p> + +<p>—Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen +neerslaande,—dan zijn wij vijanden!</p> + +<p>—Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u +medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet +weten van waar gij komt....</p> + +<p>—Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood +treuren.</p> + +<p>Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar +boezem zwoegde onder den strijd.</p> + +<p>—Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te +verliezen?</p> + +<p>—Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik +hier komen, alsof ik ter jacht ging....</p> + +<p>Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven?</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen +uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen, +aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het +zoete wederzien te kunnen genieten.</p> + +<p>Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,—het is +misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in +hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen; +maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand +en Gevoel!</p> + +<p>Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder +en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa, +spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer +gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij +dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had, +zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met +haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het +was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf +driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het +land van Gevoel.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos13.jpg" width="600" height="393" +alt="Logikos greep naar zijn boog... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei +gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends, +vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak, +bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken.</p> + +<p>Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning +rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne +slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat +voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het +gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk +ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze +meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens +losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij +tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde, +wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en +beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als +het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en +hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat +eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan +in de mythen van het nageslacht.</p> + +<p>De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen +van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle +toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan +vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich +verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst +in zijn kabinet opzoeken.</p> + +<p>—Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te +storen....</p> + +<p>—Wat begeert gij?</p> + +<p>—U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog.</p> + +<p>—Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw.</p> + +<p>—De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos.</p> + +<p>—Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde +mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?,</p> + +<p>—Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke +nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend +verleidelijke zangen de onzen....</p> + +<p>—Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor +den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend +geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de +tooverzangen niets kunnen hooren.</p> + +<p>—Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het <i>Beeld</i>....</p> + +<p>—Het <i>Beeld</i>, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot, +dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt!</p> + +<p>—Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige +gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan +de uitslag schitterend kan zijn....</p> + +<p>En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde, +waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij....</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig!</p> + +<p>De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare +citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer +zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de +boomen, aan de vogels haar harteleed klagend.</p> + +<p>In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer, +alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen +heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te +weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen +werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens +werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te +herstellen.</p> + +<p>De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te +lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren +gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en +fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich +spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen +in smartelijk gepeins verzonken.</p> + +<p>—Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons? +Gij moet ons redden.</p> + +<p>—En ik <i>zal</i> u redden.</p> + +<p>Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een +bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's +konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en +hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen +loslaten.</p> + +<p>—Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de +onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke +vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan +duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het <i>Beeld</i>....</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het +geheimzinnige beeld.</p> + +<p>Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde +sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend +graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar +nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der +aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp, +op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden. +Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en +gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer +hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene +kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar +nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der +partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want +het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er +waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet +kende.</p> + +<p>Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van +elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer +gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die—ik weet dit +door de diepste geheimenissen mijner kunst—de verovering van het Beeld +onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen. +Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te +openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard +worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene +glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die +kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan +zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de +stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en—daartoe aangewezen haar, +die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem....</p> + +<p>Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste +woorden uitend.</p> + +<p>—Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die +gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot!</p> + +<p>—Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over.</p> + +<p>—Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar +niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar +maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage +des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de +schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft?</p> + +<p>—Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig +voor zich.</p> + +<p>—Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik +haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te +spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of +welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is +geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en +rust de gelukkige Sensorius en Parel.</p> + +<p>Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan +werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren +samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze +Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos +vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar +zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met +haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen, +en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de +grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou +men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming +van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van +zijne vrijlating.</p> + +<p>Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg. +Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen +plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats +overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk +overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen +brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier +onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen.</p> + +<p>Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven, +was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan, +toen........................................ wat anders kondt gij van +eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling, +aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,—maar de tooverspreuken +van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal +brak de brug onder hare voeten weg.</p> + +<p>Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen +op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit.</p> + +<p>Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat +zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles +bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde, +waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige +woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker +hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en +zijn raad werd gebracht.</p> + +<p>Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het +hier, en hoe onbevallig!</p> + +<p>Nergens schoonheid: was <i>dit</i> een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste +verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne +weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieën, die,zij van een +paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud +en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten +waren op hun granieten zetels.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos14.jpg" width="600" height="380" +alt="Koud en hard schenen haar de koning... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds +alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen: +alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen +zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te +zijn.</p> + +<p>—De dochter van onzen aartsvijand,—die ons in ons land, onzen schat, +ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan +daarop volgen dan de dood?</p> + +<p>Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en +ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der +misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te +gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii +dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven—want de koning en de +koningin waren al zeer oud—en alzoo geheel te gronde zou gaan.</p> + +<p>Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een +gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in +tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste.</p> + +<p>—Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend +uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te +begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze +Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.—Toen, o +wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij, +dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was +overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u +om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den +vrede laten.</p> + +<p>—Den vrede zullen wij <i>nemen</i>, als wij dien willen, zeide Intellectus +stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des +ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig.</p> + +<p>—Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze.</p> + +<p>—Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen.</p> + +<p>—Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning! +door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze +dochter van u zal ondervinden.</p> + +<p>—Hoe! riep de koning—en allen ontstelden ten hevigste—hoe is het +mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is!</p> + +<p>Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij +werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin.</p> + +<p>De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd; +want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het +gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos, +maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men +wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten +waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de +uitlevering van Logikos te onderhandelen.</p> + +<p>Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze, +waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden.</p> + +<p>Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken.</p> + +<p>—Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over +allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,—want wij moeten +toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos +schepsel ze ook zij—bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was +gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij +te weenen en viel mij om den hals:—Ach! zei ze, gij zijt ook moeder; +bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik +ben!</p> + +<p>—Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen +verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos, +en—vertoorn u niet, wijze koning—hij op haar.—Door, het jachtbedrijf +medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had +hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is +daar, dat hij gevangen werd genomen.</p> + +<p>—Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem +verraden....</p> + +<p>—Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en +het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne +gevangenneming, dat zij in zwijm viel.</p> + +<p>—Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden +Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer +opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden +hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten +dooden; en wat hebt gij gedaan?</p> + +<p>—De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde +wijze schoorvoetend aan.</p> + +<p>—Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met +koel zelfbedwang; dáárin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die +liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien +hartstocht in hem laten bestaan?</p> + +<p>—Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze.</p> + +<p>—Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>—Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze +geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid +vervallen kunnen!</p> + +<p>—Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een +raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de +verte te vermoeden.</p> + +<p>—Wel! gij prikkelt mijn weetlust!</p> + +<p>—Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of +aandoeningen mij licht zouden bedwelmen....</p> + +<p>—De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd.</p> + +<p>—Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van +dit onverstandige dwaze kind. Zóózeer, ik moet het bekennen, dat ik +allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte—zij opende +mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige +dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe +het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat; +het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele +speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik +gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze +natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die +verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen +ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik +begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op +mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend.</p> + +<p>—Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar, +als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de maliën des +verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor +binnensluipen.—Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd, +al die inspanning mij tegenstaan,—het zal vermoeienis wezen, denk ik. +Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen?</p> + +<p>—Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te +wisselen.</p> + +<p>—Ik zou dit wel willen,—maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen +Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen +haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen.</p> + +<p>—Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd +en het verdere eischen.</p> + +<p>—Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de +beide gevangene ... en dan weer de oorlog!</p> + +<p>De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning +Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling +werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige +Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling +gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben.</p> + +<p>Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging +geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van +Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega +het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk +overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de +wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht +weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak +verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij +zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben; +en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten, +Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen +konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat +geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo +spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar +ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle +toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel +als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde +plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar +eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe +bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene +zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de +andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer +met takken en bloemen bestrooid werd.</p> + +<p>Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op +het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar +vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke +zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van +bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieën aan ter eere der +wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende +kruiden uit.</p> + +<p>Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht +komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun +Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder +dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde +denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil +tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide +vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te +treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te +zien.</p> + +<p>Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten +stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook +koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden +gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de +machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben +Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen +zij de brug op en in elkanders armen.</p> + +<p>—Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde +vastklemmende.</p> + +<p>—Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende.</p> + +<p>Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote +ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en +daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld +schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over +de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen +heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om +te ontsnappen!</p> + +<p>Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt.</p> + +<p>Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met +koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover +elkander.</p> + +<p>—Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan, +kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en +als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een +stap doen tot oplossing der verwikkeling,—ik geef mijne dochter, geef +gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn +oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten, +ieder in zijn land.</p> + +<p>Nu treedt Aldebaran naast zijn meester.</p> + +<p>—Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is +een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet, +heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die +elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die +vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide +koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt +voorspeld en gewild te zijn.</p> + +<p>—Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die +hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals +alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer +verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid, +en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en +hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt, +begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor één oogenblik +en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een +voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid +u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken +dweper.</p> + +<p>—Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid +van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij +handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen +hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool +behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare +openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen.</p> + +<p>—Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en +het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide +geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene +edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven....</p> + +<p>—Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn +vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder +zijn.</p> + +<p>—En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht.</p> + +<p>—Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare +liefste stem, daar zijn zij één.</p> + +<p>Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter +verzoening en ter verzekering van hun woord.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien; +de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de +beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare +vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen +overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van +Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in +dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van +de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en +toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der +twee gelieven te vieren.</p> + +<p>Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop +ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en +met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met +rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige +koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk +van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar:</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">Schoon zijn de bloemen,</span><br /> +</p> + +<p>zong Aldebaran.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">Wijs zijn de bijen,</span><br /> +</p> + +<p>sprak Logarithmus.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">Geurig de nectar,</span><br /> +</p> + +<p>zong de eerste weder.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">Honig is nut,</span><br /> +</p> + +<p>was het antwoord van den tweede.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en +voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten +band vereenigen.</p> + +<p>De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de +koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten +aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar, +en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde +luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd +nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig +gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht, +dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat +de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in +betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was +er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de +feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen +ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen +van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen +toonden—zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en; +niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook +door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven +zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het +eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk +zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een +voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen +bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk.</p> + +<p>Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide +vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige +koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het +eerst gezien hadden.</p> + +<p>Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide +landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden +onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde.</p> + +<p>Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden +worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en +koningin kinderen verwekten.</p> + +<p>—Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden +weg weer op.</p> + +<p>—En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw +verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen.</p> + +<p>—En als het eens, zei Aldebaran,—als derde vooronderstelling, als het +eens een zoon èn eene dochter waren?</p> + +<p>Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun +beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat +op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en +Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, één geheel uit +de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 387px;"> +<img src="images/vos15.jpg" width="387" height="600" +alt="... een wonderschoon beeld verrezen was... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>—Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze +huwelijk niet behoeven plaats te hebben.</p> + +<p>—Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben, +antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld +geweest en te gelijk de vrede.</p> + +<p>En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt.</p> + +<p>Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en +buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en +niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook.</p> + +<p>Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten +wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend +rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard +heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder +de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige +huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder +aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="negen" id="negen"></a>EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG.</h2> + + +<p>Aan haar genieën is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de +eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige +mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen, +gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken.</p> + +<p>Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het +verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het +weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid +betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige, +alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat +al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders +waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding +heeft ontvangen.</p> + +<p>Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan, +wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren +werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der +bewonderende vereering.</p> + +<p>Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste +vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij +mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen.</p> + +<p>Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden +is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het +blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit +slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een +paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links +paalt die steeg, de <i>Weddesteeg</i>, aan de vesten der stad. Niets +verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vóór twee en eene halve +eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die +nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van +Rhijn.</p> + +<p>In den aanvang der 17<sup>de</sup> eeuw is Leiden eene rijke, en +machtige, eene der grootste steden der geünieerde landen. "Dat deselvige +schoon ende net is," zegt naïef haar oud—Burgemeester Jan Jansz. +Orlers, "bewijsen zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende +reyn zijn, als in vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick +ende playsant is, tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; +datse waterijck is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der +wateren en grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van +Oud—Leiden, had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en +westzijde, en de ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was +vol gebouwd. Al in 1592 was het ravelijn vóór die poort aan de stad +getrokken en in een klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, +die door de duinen van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men +over de breede vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de +tegenwoordige; links daarbinnen lag de steeg, die gij kent.</p> + +<p>Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend +burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst +na 1600 den naam <i>Van Rhijn</i> voert), broeder en zuster, beide gehuwd en +met kinderen gezegend, dat huis in tweeën verbouwd. In het eene gedeelte +woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen +bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet, +kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.</p> + +<p>Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk, +staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere +vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin +buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle +burgergezinnen, waaruit Hollands grootheid der 17<sup>de</sup> eeuw hare +kern erlangde. Vijf kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen +moeder Neeltgens spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge +zestien, het oudste der beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het +is een drie- of vijftal jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, +en dat Harmen en Neeltgen in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds +op zolder zetten. Maar de tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op +<i>Maaiken in 't schapraiken</i>, of op <i>Hanske in de kelder</i> drinken. Op een +schoonen morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de +groene saaien gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de +buurtschap rondom de Noordeindsbrug, die de <i>Paplepel</i> heet; ik zie haar +de vrouw halen, boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, +met het omschrift: <i>God is mijn hulp</i>; ik zie die vrouw de kleine meid, +die haar steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de +Weddesteeg en naar de groene saaien gordijnen.</p> + +<p>Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is +geboren!—En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders, +ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen +Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het +schutblad des huisbijbels in:</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos16.jpg" width="600" height="391" +alt="En Harmen schrijft... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>15 Juli 1606. <i>Rembrandt</i>.</p> + +<p><i>Rembrandt</i>! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien +naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders +zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld +zou de bewustheid hebben van het derven van een genie.</p> + +<p>Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de +hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam +neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid +geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich +den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder, +beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals +weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het +menschelijk leven afspiegelt.</p> + +<p>De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn, +geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het +verledene mede.</p> + +<p>Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind +opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende +jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw.</p> + +<p>Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons +met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een +krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige +worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde +oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat; +de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost +en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting +in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in +reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis +en kunst.</p> + +<p>Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat +sterke licht.</p> + +<p>Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den +aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid +en de kiemen wortelen; aan de ééne zij de Prins, zijne partij, het volk, +de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de +patriciërs, het vrije onderzoek; <i>de stalen kling van Mijnheer den Prins +en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld</i> en +weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het +bloed van een beroemd schavot.</p> + +<p>Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van +Rembrandt en de eeuw.</p> + +<p>Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat +de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid +te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch, +treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt.</p> + +<p>Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking +had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der +gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance +gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan +wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen +geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder +blijft geheel en al vrij van de pseudo—klassieke vormen, waar zijn tijd +soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die +renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij +gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide +de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de +vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der +verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen.</p> + +<p>Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den +schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens</p> + +<p> +<span style="margin-left: 6.5em;">Streng gelaat</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Hem doet ontzachlijk zegepralen,</span><br /> +</p> + +<p>gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien +leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van +penneconst.</p> + +<p>De schoonschrijverij was zeer geëerd, en mannen als Gadelle, als Lukas +Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich +mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geëerder nog door +Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van <i>Fenix aller pennen</i>.</p> + +<p>Zeker was te Leiden de <i>Spieghel der Schrijfkonste</i> in gebruik, waarin +de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne +theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van +den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische +spelingen, bij den <i>man</i>, en het <i>borstbeeld</i>, en de <i>zwaan</i>, en <i>het +groote schip met volle zeilen en wimpels</i>, door de rappe ganzeschacht +rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek +getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er +in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige +hand zal hebben bot gevierd!</p> + +<p>Dán zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan, +verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en +de proeven van het ontkiemend talent.</p> + +<p>Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder +trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met +de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket +uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol +vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van +het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen +waren uitgestald.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos17.jpg" width="600" height="389" +alt="... in het voorportaal van het Stadhuis... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn +der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het +heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om +het spreekwoord</p> + +<p> +<span style="margin-left: 5em;">Hoe schilder</span><br /> +<span style="margin-left: 5em;">Hoe wilder</span><br /> +</p> + +<p>zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien +doen in de kunst—werkplaats van den pas uit Italië gekeerden Jacob +Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn, +Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan +van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij +opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook +voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,—bij +Lastman—bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten +naar Amsterdam,—de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren +sluier over getogen.</p> + +<p>Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide +meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht, +waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een +bliksemstraal zien voortschieten, de <i>Simeon in den tempel</i>.</p> + +<p>Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken +aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen +bliksemstraal hielden, die opeens voor één oogenblik den nacht verbrak, +het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als +de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om +niet weer onder te gaan.</p> + +<p>Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne +lichtende kracht.</p> + +<p>Met een ongelooflijk scherpen blik,—gij behoeft er de saamgetrokken +kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien—op de +natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu, +is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en +vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij +bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige +geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige.</p> + +<p>Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan +graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling, +daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den +teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van +lichtgloed, of samentrekken des lichts op één schitterend punt.</p> + +<p>Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen +meesterschap.</p> + +<p>De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne +verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en +betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren.</p> + +<p>Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den +geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste +gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in +zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den +mensch der poëzij.</p> + +<p>Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van +het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang.</p> + +<p>Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij +de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht +genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen +zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige +leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene +uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken +ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idée, maar als +levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt, +evenals het werkelijke, is dáár om zijns zelfs wille, zonder ander doel +dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid +zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische +volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve +opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben +doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn +eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal +ademt het u te gemoet.</p> + +<p>Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de +zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de +wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die +zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons +toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te +moeten zijn.</p> + +<p>Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door +den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige +levensuiting, zoo rijk van handeling.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos18.jpg" width="600" height="391" +alt="...moest wel aangetrokken worden door den bijbel... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld +gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de +middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaëls loges, Michel Angelo's +welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en +dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is +Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het +mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In +overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en +als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in +Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen +als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van +karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het +feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke, +meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige, +treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch +land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er +op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang +vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven, +handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en +opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als +nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander +der 17<sup>de</sup> eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en +zijn volk toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche +paraphraseerde, die voorvallen op en in het tegenwoordige leven +terug—en overbrengt. Het is bij hem niet, hoe Simeon eens vóór +achttienhonderd jaren lofzong bij het kind, dat hij knielend in zijne +armen hield, maar wij zien eene nieuwe dergelijke gebeurtenis, als +geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet het <i>Ecco Homo</i>, dat, voor +achttien eeuwen aanschouwd werd, bij Rembrandt is het feit opnieuw tot +leven geworden en wij beleven het mede.</p> + +<p>Zóó werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het +dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute +scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen +tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat +vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd +weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen +uitwerken.</p> + +<p>Hij heeft nog meer gedaan.</p> + +<p>Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de +innigheid, noch de naïefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke +laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber +tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar, +in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus; +verteederend naïef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van +hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den +volke in de <i>Ecce Homo</i>.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de +geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot +geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen, +en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij +ontstond en zich ontwikkelde.</p> + +<p>Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.</p> + + +<hr style='width: 45%;' /> + + +<h2><a name="tien" id="tien"></a>MONA.</h2> + + +<p>In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een +dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte +uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon. +De dik gesmeerde kalklaag, wit—geel en rossig, was met hare sterke +kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de +tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte +en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het +huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur, +en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin +stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een +zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte +rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.</p> + +<p>Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen +acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht +van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en +kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar +dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de +richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen, +die op de knieën vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel +van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen +voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar +onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van +het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed +dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,—en ze had het kwalijk zelve +vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve +zelfbewuste leven,—wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden +opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der +wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven, +aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd +oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat +zichzelf ten doel is.</p> + +<p>—Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en +zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene +getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.</p> + +<p>—Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar +schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene +beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.</p> + +<p>Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den +ezel niet op?</p> + +<p>—Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw, +onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer +vermoeienis brengen.</p> + +<p>De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam +den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak +met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje +droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en +beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier +verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en +overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming +de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door +tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter +andere zijde, totdat zij kwamen aan de <i>Porta del popolo</i>. Daar vonden +zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen +brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf +was de waar, die door de moeder moest verkocht worden.</p> + +<p>Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij +naar de trap der <i>Piazza di Spagna</i>, waar de kunstenaars gewoon waren, +hunne modellen te vinden.</p> + +<p>Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die +de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek +aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen +volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij +hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet +veel acht op haar.</p> + +<p>Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets +behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek +van de schouders en opende geheel haar bovenkleed.</p> + +<p>Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden +toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 392px;"> +<img src="images/vos19.jpg" width="392" height="600" +alt="Moreau zag op... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij +daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar +het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste +zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door +schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid.</p> + +<p>—De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles +hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable!</p> + +<p>De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en +ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie +op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en +stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid +en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De +schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk +op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos +arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het +schoone gelaat omhelsde.</p> + +<p>Mona's moeder sluimerde rustig voort:—sluimer voort, moeder, en droom +niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer +voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind +de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood +van háar kind.</p> + +<p>—Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte. +Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en +zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!</p> + +<p>Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op +de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het +geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor +eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene +kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's +bidsnoer bevestigde.</p> + +<p>Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was +de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws +vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere +blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een +zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld +overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen één heiligdom was +ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.</p> + +<p>De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de +Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor +de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En +dan was de dochter nog norsch en stug.</p> + +<p>—Wat prevelt gij toch, moeder?</p> + +<p>Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet +voor haar ondankbaar kind.</p> + +<p>Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor +verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor +Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor +Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der <i>heilige kunst</i> +heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena +geworden—zonder de boetvaardigheid.</p> + +<p>Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet +zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het +atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met +dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op +zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het +improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij +daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans +rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden +of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde +hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat +scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon!</p> + +<p>In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op +speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene +villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij +kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven +naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met +al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was +de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot +wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het +aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geëerbiedigd, om hare gaven van +zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht.</p> + +<p>Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en +paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was +opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in +den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van +kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der +tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat +er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en +vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij +had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds +vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de +gave der improvisatie.</p> + +<p>Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier, +tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen +het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij +reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene +verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts +keeren. Zijne <i>mater dolorosa</i> was voltooid en met dit groote werk wilde +hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon +te stellen.</p> + +<p>Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band, +die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte +zijne schilderijen en studiën ter verzending, en op een najaarsmorgen +stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te +hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome.</p> + +<p>Mona had hem zien vertrekken; vóór het afscheid had zij menige +hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen +droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden +der kale wanden barstte zij nu in tranen los.</p> + +<p>—Verlaten! riep zij, de trouwelooze!—Hier ben ik verkocht, hier ben ik +gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!—Welk lot heeft eene +vrouw! de man verlaat, zij <i>wordt</i> verlaten!</p> + +<p>Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen +zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare +verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar +leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die +niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de +toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen, +en brak door eene hevige daad het verleden af.</p> + +<p>Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende, +slingerde zij dien door het vertrek.</p> + +<p>—Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht, +maar geen geld.—En nu Antonio, ben ik aan u.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden +een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn +vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de +voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot +zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van +karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche +toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de +zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om +daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en +rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten +gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van +den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij +een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep +liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid +doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning +van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken +hem nog slechts duister voor den geest stonden.</p> + +<p>Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had +dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen +Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die +beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan.</p> + +<p>Thans bracht de vrijheid ze te zamen.</p> + +<p>De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee +bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij +bij elkander.</p> + +<p>Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held +van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem +meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar +gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een +deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd.</p> + +<p>Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al +de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en +zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet.</p> + +<p>Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studiën had +gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met +Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden +zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone +streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te +genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen +zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar +zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den +laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar +den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon +en het verschiet als wilde doorboren.</p> + +<p>—Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten +staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet +er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer +ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!...</p> + +<p>—Zie dat gebergte daar ginds, Mona—als wij nog hooger klommen, zouden +wij nog verder kunnen zien—ik wilde daar overheen kunnen zien; +daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land.</p> + +<p>—Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die +bergen gaat de zon onder, Antonio!</p> + +<p>—Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend +en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde +het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien!</p> + +<p>Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker, +en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los.</p> + +<p>—Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij +verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij +allen—welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen +hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en +ik nooit meer iets van u hoore.</p> + +<p>—Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij +den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis....</p> + +<p>—Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zóó over +vrouwen leeren spreken! <i>Wilt</i> gij mij meenemen?</p> + +<p>—Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb +ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik +verhelderde bij het spreken van die woorden.</p> + +<p>—En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij +verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien?</p> + +<p>—Roem verzadigt spoedig,—, er zijn andere behoeften in het menschelijk +leven, die zich sterk doen voelen.</p> + +<p>—Welke?</p> + +<p>—Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet +ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog +eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst +naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die +stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan, +waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds +laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in +dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt +werd, vingen zij den tocht aan.</p> + +<p>Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld. +Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans +lag al wat aan Italië herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer +haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het +hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken.</p> + +<p>Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder +onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe +Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen +door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent +doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze +bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats +hunner bestemming was.</p> + +<p>Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder +hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven +zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het +burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude +Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander +hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb +hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien.</p> + +<p>Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare +verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van +eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat +het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat +zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo +hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van +levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere +persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden +was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar +tegenwoordigen gemoedstoestand.</p> + +<p>In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot +zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in +zachte verteedering versmolten.</p> + +<p>De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of +compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters, +guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn +geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het +bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen- +en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen +van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een +dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen +bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich +uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een +majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het +gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime +vlakte.</p> + +<p>—Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat!</p> + +<p>Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het +donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoëzie.</p> + +<p>Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht +en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond +die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet +tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar +plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven, +zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere +aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel, +die opborrelen uit het slijk.</p> + +<p>Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,—speel nu voort op die +teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze +trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet +wegsterven in het eindige!</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en +menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het +hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in +zichzelve verzonken.</p> + +<p>—Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome +gegaan?</p> + +<p>—Wij kunstenaars plegen in Italië voedsel voor onzen geest te halen, +onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons +verborgen.</p> + +<p>—Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der <i>Piazza di +Spagna</i>; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst +gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder +de kunstenaars doorgebracht,—Antonio, ik heb nooit een indruk zien +uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat +behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat <i>wij</i> nooit gehoord +hebben?</p> + +<p>—Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk +uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst +moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden.</p> + +<p>—Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan +was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat +reine en stillende;—er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms +bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel +altijd aan wit en zwart;—<i>hier</i> was het alles wit;—ik kan het niet +anders uitdrukken, liet zij er op volgen.</p> + +<p>—Het is het naïeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de +grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle +kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het +demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst +niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de +ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid.</p> + +<p>—Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek +zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees, +dat zij mij niet willen ontvangen.</p> + +<p>Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een +avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde, +bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde +dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het +Kolbs beurt om verbaasd te zijn.</p> + +<p>—Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige +reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de +uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen +ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te +keeren,—bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen, +dat is van mij, Mona, dat is mijn werk!</p> + +<p>Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte +hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte +licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te +zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond +bij zich noodde.</p> + +<p>Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een +paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien +had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee +meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op +elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters +en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene +iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en +gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling +van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden, +toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had +Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd.</p> + +<p>—Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo +meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester—zeide hij tot den +schoenmaker—dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet +bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen.</p> + +<p>Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen +klapten van vreugde in de handen.</p> + +<p>—Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,—de groote Musiker Carl; Carl +wordt een groot virtuoos!</p> + +<p>—Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid +verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat +wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons +door zijne werken toch bekend was.</p> + +<p>Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken +componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naïeve +openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige, +want Kolb had hem zijne hulp toegezegd.</p> + +<p>Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen, +stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich +neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde +deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid +overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der +binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt +in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder +gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven.</p> + +<p>De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te +spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving, +dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene +hand gevat.</p> + +<p>Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest +door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden +gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden +vertolkt.</p> + +<p>Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den +grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam +oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op +het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale +schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,—hij was met +zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te +verliezen,—nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met +vastheid:</p> + +<p>—God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons +weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve, +als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als +wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u +in het hart.</p> + +<p>Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht, +en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek.</p> + +<p>Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te +schreien, het gelaat in de kussens verborgen.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had +nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij +was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren +onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel +Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen +leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt +en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als +Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden:</p> + +<p>—Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara +meer schoon vindt.</p> + +<p>En hij antwoordde:—Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen +naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig +beeldhouwwerk!</p> + +<p>Carl wilde mede naar Italië.</p> + +<p>—Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn +vader,—thans zal ik mijn weg wel maken.</p> + +<p>Maar de schoenmaker schudde het hoofd:—Maak geene kunst tot uw +beroep,—gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar +bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en +als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke +Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets +feestelijks en plechtigs behouden.</p> + +<p>Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied +voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de +handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in +feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel +zijner kinderen.</p> + +<p>—Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart; +zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken +bij ons,——ik zal hem niet lastig vallen—maar ik vrees, dat hij +behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn.</p> + +<p>Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze +was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te +ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar, +waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het +leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had +berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italië gemaakt +had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn +land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp +verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij +was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar +ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd.</p> + +<p>Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis +in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot +werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen +was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou +wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen +hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar +het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag.</p> + +<p>—Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons +verdwenen, zeide zij,—de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht, +naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,—zal zij ooit +weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op +over een schoon land, mijn land,—Antonio, Antonio, waar hebt gij mij +heengebracht!</p> + +<p>Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de +overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld +over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij +begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar.</p> + +<p>Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen.</p> + +<p>—Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was, +eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud +was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige +maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk, +akelig....</p> + +<p>Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was +ijlende.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd.</p> + +<p>—Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer +opende,—zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat +doen zij bij mij, wat willen zij mij doen?</p> + +<p>—Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en +Lise,—maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen +beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar +een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare +hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos +wat rustiger neergelegd.</p> + +<p>De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp, +die alleen liefde schenken kan.</p> + +<p>Thans wist Kolb wat haar deerde:—De grond deugt niet voor de, plant, +die gij er op—hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,—dat zal nooit +gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft +het heimwee, en zij <i>moet</i> naar haar land.</p> + +<p>Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona +boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij; +hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met +droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen +boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam +scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen +en begroef het gelaat in beide handen.</p> + +<p>De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van +Kolb tot kapelmeester te Praag.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd.</p> + +<p>Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij +zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende +denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk +beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke +opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht +toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te +brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land +had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde +niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de +krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij +voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag +tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland +herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo +spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn +geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die +hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker. +Deze evenwel schonk hem de helft terug.</p> + +<p>—Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zóó +schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste +kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou.</p> + +<p>Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had +gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien +aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn +met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit +meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij +gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had, +geen ouders als zij, geen huiselijken kring.</p> + +<p>Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de +betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij +vermoedde, dat zij <i>wel</i> wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare +kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in +hare armen te drukken, —maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof +tusschen haar en zich.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 600px;"> +<img src="images/vos20.jpg" width="600" height="392" +alt="Het was pijnlijk te zien... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> + +<p>Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte +en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen +namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet +gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.</p> + +<p>Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog één blik +uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het +oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn +spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de +vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen +schwärmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger +en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een +heiligenaureool. Ver van daar liep <i>haar</i> weg, over rotspunten en +distels.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij +plotseling hare uitwerkselen zien.</p> + +<p>Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken, +die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen +man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig +levensonderhoud verwerft?</p> + +<p>Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van +kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare +gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw +geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?</p> + +<p>Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche +schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van +kunst en genie?</p> + +<p>Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een +greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van +de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het +er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor +eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal +opmerkzaam één blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een +balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan +de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige +genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen +baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der +improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige +improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot +wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Toch zijn zij meer dan zij waren.</p> + +<p>De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de +naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door +eene ruwe hand wakker geschud.</p> + +<p>Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het +gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die +nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het +lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de +grenzen van Italië.</p> + +<p>—Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,—wij zijn nu te midden der bergen, +die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.</p> + +<p> +<span style="margin-left: 2.5em;">Passando il male, sperando il bene,</span><br /> +<span style="margin-left: 2.5em;">Il tempo passa, la morte vienne,</span><br /> +</p> + +<p>sprak zij met een bitteren glimlach.</p> + +<p>—Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij +zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben +wij de verdere toppen bereikt; nog één dag en wij dalen in de vlakte en +de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.</p> + +<p>—Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio, +het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding +gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op +vreeselijke wijze—als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik +gedrongen word te doen, wat ik denken moet—o Madonna, ik wil wel, maar +ik kan niet, ik weet het niet!</p> + +<p>De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid, +stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij +een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het +verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af, +die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij +streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken. +Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de +oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de +grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem +verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is +het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die +levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de +incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van +het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt, +die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere +levensopvatting.</p> + +<p>Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong +het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot +geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer +druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens +was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische +klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven +gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als +laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen +de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd +hart gesust tot een zachten sluimer.</p> + +<div class="figcenter" style="width: 395px;"> +<img src="images/vos21.jpg" width="395" height="600" +alt="Nedergevlijd tegen hem aan,... Tekening van Ch. Rochussen uit: Carel Vosmaer, Vogels van diverse Pluimage" title="" /> +</div> +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog +niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken +en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won +nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en +sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms +werd die foltering ondraaglijk.</p> + +<p>Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot, +en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich +bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar +boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van +verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van +kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en +vervallen bogen der ramen.</p> + +<p>—Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,—vervloekt zij +mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het +ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat +ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de +pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu—waarom +keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is +verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten +der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn +onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden.</p> + +<p>Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat +het trommelvel barstte.</p> + +<p>Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem.</p> + +<p>—Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst.</p> + +<p>Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den +afgrond.</p> + +<p>—Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona!</p> + +<p>Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van +droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een +wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren.</p> + +<p>—Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,—de zwaluwen hebben hare +nesten onder dezen dorpel.</p> + +<p>—Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet +zoo voorover.</p> + +<p>—Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,—zie, hier tegen die +steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af, +zij klimmen altijd hooger,—wij gaan lager,—lager. Kijk, riep zij +luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag +onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de +kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die +er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid.</p> + +<p>Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het +bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen +een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en +begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op +rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles +gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte, +die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd, +voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon +doen overslaan.</p> + +<p>Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees, +dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood.</p> + +<p>—Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond +en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,—het +draait en golft!</p> + +<p>—Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende.</p> + +<p>Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan +zijne voeten, en hij, terwijl zijne kniëen knikten, veegde zich het +angstzweet van het gelaat.</p> + +<p>Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde, +toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar +was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden +begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon +vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest +verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens +stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen, +ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver +en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp. +De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw +met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in +een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp +de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij, +en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die +haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd +niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd +vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te +knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar +zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op.</p> + +<p>De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen +Mona kalmte en herstel te schenken.</p> + +<p>Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider +lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet +handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een +enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder +niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen +man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin +plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij +over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun +gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen +man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit +te storten.</p> + +<p>Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter +des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de +schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich +daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk +huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet +stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich +alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den +priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het +omspitten van den grond.</p> + +<p>Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe.</p> + +<p>—Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij.</p> + +<p>—Rust—juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust, +gij, die zoo heilig zijt.</p> + +<p>—Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd +strijkende en met de andere leunend op de spade,—wij zoeken ze allen: +maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd.</p> + +<p>—Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de kniëen vallende, +als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt.</p> + +<p>—Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde +hij.—Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten +kan?</p> + +<p>Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg.</p> + +<p>—Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd +leggende.</p> + +<p>—Vader, ik heb uw raad gevolgd,—ik heb den dienst van gisteren +bijgewoond.—Toen hij was verricht, en er niemand—meer in de kerk was, +heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was. +In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van +weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome....</p> + +<p>—Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk, +die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat +gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend.</p> + +<p>Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch +bleek te wachten, tot zij voortging.</p> + +<p>—Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik +geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de +Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had +weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik +herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o +vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep +gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der +heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt +er, tusschen wat hier vereenigd is!—Padre, is er geen middel om het +afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden?</p> + +<p>De pater zweeg geruimen tijd.</p> + +<p>—Daar is één middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat +zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in +u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof +heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal +van het rein vrouwelijke!—De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat +ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,—breek +onherroepelijk met uw verleden,—antwoord mij niet, zeide hij snel, toen +hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het +bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid +kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe +uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen +en een beteren kamp met de wereld te strijden.</p> + +<hr style='width: 45%;' /> + +<p>Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid +tot den verderen tocht.</p> + +<p>—Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen?</p> + +<p>Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken!</p> + +<p>—Alleen?</p> + +<p>Zij knikte toestemmend.</p> + +<p>—Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen +trek om de lippen.</p> + +<p>—Antonio! maak het mij niet te zwaar!</p> + +<p>Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,—wat hij toch niet had +kunnen volvoeren,—zonder afscheid te vertrekken.</p> + +<p>Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:—Ga, Antonio, +werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen, +tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.—En nauw hoorbaar +voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde:</p> + +<p>—En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,—kom dan +weder.</p> + +<p>Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid +voorgoed.</p> + +<p>Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in +zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij +in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die, +het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund.</p> + +<hr style="width: 95%;" /> + +<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE ***</div> +<div style='text-align:left'> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Updated editions will replace the previous one—the old editions will +be renamed. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright +law means that no one owns a United States copyright in these works, +so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United +States without permission and without paying copyright +royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part +of this license, apply to copying and distributing Project +Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ +concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, +and may not be used if you charge for an eBook, except by following +the terms of the trademark license, including paying royalties for use +of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for +copies of this eBook, complying with the trademark license is very +easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation +of derivative works, reports, performances and research. Project +Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may +do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected +by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark +license, especially commercial redistribution. +</div> + +<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br /> +<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br /> +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span> +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase “Project +Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full +Project Gutenberg™ License available with this file or online at +www.gutenberg.org/license. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or +destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your +possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a +Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound +by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person +or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this +agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ +electronic works. See paragraph 1.E below. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the +Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection +of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual +works in the collection are in the public domain in the United +States. If an individual work is unprotected by copyright law in the +United States and you are located in the United States, we do not +claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, +displaying or creating derivative works based on the work as long as +all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope +that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting +free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ +works in compliance with the terms of this agreement for keeping the +Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily +comply with the terms of this agreement by keeping this work in the +same format with its attached full Project Gutenberg™ License when +you share it without charge with others. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are +in a constant state of change. If you are outside the United States, +check the laws of your country in addition to the terms of this +agreement before downloading, copying, displaying, performing, +distributing or creating derivative works based on this work or any +other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no +representations concerning the copyright status of any work in any +country other than the United States. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other +immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear +prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work +on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the +phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, +performed, viewed, copied or distributed: +</div> + +<blockquote> + <div style='display:block; margin:1em 0'> + This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most + other parts of the world at no cost and with almost no restrictions + whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms + of the Project Gutenberg License included with this eBook or online + at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you + are not located in the United States, you will have to check the laws + of the country where you are located before using this eBook. + </div> +</blockquote> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is +derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not +contain a notice indicating that it is posted with permission of the +copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in +the United States without paying any fees or charges. If you are +redistributing or providing access to a work with the phrase “Project +Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply +either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or +obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ +trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any +additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms +will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works +posted with the permission of the copyright holder found at the +beginning of this work. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg™. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg™ License. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including +any word processing or hypertext form. However, if you provide access +to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format +other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official +version posted on the official Project Gutenberg™ website +(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense +to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means +of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain +Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the +full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works +provided that: +</div> + +<div style='margin-left:0.7em;'> + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed + to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has + agreed to donate royalties under this paragraph to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid + within 60 days following each date on which you prepare (or are + legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty + payments should be clearly marked as such and sent to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in + Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg + Literary Archive Foundation.” + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ + License. You must require such a user to return or destroy all + copies of the works possessed in a physical medium and discontinue + all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ + works. + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of + any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days of + receipt of the work. + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg™ works. + </div> +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project +Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than +are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing +from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of +the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set +forth in Section 3 below. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +works not protected by U.S. copyright law in creating the Project +Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ +electronic works, and the medium on which they may be stored, may +contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate +or corrupt data, transcription errors, a copyright or other +intellectual property infringement, a defective or damaged disk or +other medium, a computer virus, or computer codes that damage or +cannot be read by your equipment. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right +of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium +with your written explanation. The person or entity that provided you +with the defective work may elect to provide a replacement copy in +lieu of a refund. If you received the work electronically, the person +or entity providing it to you may choose to give you a second +opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If +the second copy is also defective, you may demand a refund in writing +without further opportunities to fix the problem. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO +OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT +LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of +damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement +violates the law of the state applicable to this agreement, the +agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or +limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or +unenforceability of any provision of this agreement shall not void the +remaining provisions. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in +accordance with this agreement, and any volunteers associated with the +production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ +electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, +including legal fees, that arise directly or indirectly from any of +the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this +or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or +additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any +Defect you cause. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of +computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It +exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations +from people in all walks of life. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s +goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg™ and future +generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see +Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by +U.S. federal laws and your state’s laws. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, +Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up +to date contact information can be found at the Foundation’s website +and official page at www.gutenberg.org/contact +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread +public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine-readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To SEND +DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state +visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Please check the Project Gutenberg web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. To +donate, please visit: www.gutenberg.org/donate +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project +Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be +freely shared with anyone. For forty years, he produced and +distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of +volunteer support. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in +the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not +necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper +edition. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Most people start at our website which has the main PG search +facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +This website includes information about Project Gutenberg™, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. +</div> + +</div> + +</body> +</html> + diff --git a/17554-h/images/vos01.jpg b/17554-h/images/vos01.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..520e60d --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos01.jpg diff --git a/17554-h/images/vos02.jpg b/17554-h/images/vos02.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..23eefc7 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos02.jpg diff --git a/17554-h/images/vos03.jpg b/17554-h/images/vos03.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..54aa4ef --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos03.jpg diff --git a/17554-h/images/vos04.jpg b/17554-h/images/vos04.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..3838256 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos04.jpg diff --git a/17554-h/images/vos05.jpg b/17554-h/images/vos05.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..2607b27 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos05.jpg diff --git a/17554-h/images/vos06.jpg b/17554-h/images/vos06.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..6c3aaad --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos06.jpg diff --git a/17554-h/images/vos07.jpg b/17554-h/images/vos07.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..5bea072 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos07.jpg diff --git a/17554-h/images/vos08.jpg b/17554-h/images/vos08.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..59a27e2 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos08.jpg diff --git a/17554-h/images/vos09.jpg b/17554-h/images/vos09.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..01de839 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos09.jpg diff --git a/17554-h/images/vos10.jpg b/17554-h/images/vos10.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..7874c8e --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos10.jpg diff --git a/17554-h/images/vos11.jpg b/17554-h/images/vos11.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..ffbeb16 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos11.jpg diff --git a/17554-h/images/vos12.jpg b/17554-h/images/vos12.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..5654032 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos12.jpg diff --git a/17554-h/images/vos13.jpg b/17554-h/images/vos13.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..7c14de4 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos13.jpg diff --git a/17554-h/images/vos14.jpg b/17554-h/images/vos14.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..711dbcb --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos14.jpg diff --git a/17554-h/images/vos15.jpg b/17554-h/images/vos15.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..90168a0 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos15.jpg diff --git a/17554-h/images/vos16.jpg b/17554-h/images/vos16.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..083c8dc --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos16.jpg diff --git a/17554-h/images/vos17.jpg b/17554-h/images/vos17.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..37216ed --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos17.jpg diff --git a/17554-h/images/vos18.jpg b/17554-h/images/vos18.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..b1444ed --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos18.jpg diff --git a/17554-h/images/vos19.jpg b/17554-h/images/vos19.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..35e31de --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos19.jpg diff --git a/17554-h/images/vos20.jpg b/17554-h/images/vos20.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..d52b8f2 --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos20.jpg diff --git a/17554-h/images/vos21.jpg b/17554-h/images/vos21.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..1a1a6fd --- /dev/null +++ b/17554-h/images/vos21.jpg diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..8ac73e5 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #17554 (https://www.gutenberg.org/ebooks/17554) diff --git a/old/17554-8.txt b/old/17554-8.txt new file mode 100644 index 0000000..2d46ce8 --- /dev/null +++ b/old/17554-8.txt @@ -0,0 +1,9862 @@ +The Project Gutenberg EBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Vogels van diverse pluimage + +Author: Carel Vosmaer + +Release Date: January 23, 2006 [EBook #17554] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + + + + +Produced by Marc D'Hooghe. + + + + +VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE + +door + +CAREL VOSMAER + + + * * * * * + +GELLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS + + * * * * * + +INLEIDING. + + +Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord, +dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo +mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen. +Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden +nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie +beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene. + +Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is +Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hirogliefen. +Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hirogliefen +zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen? +Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch +voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een +gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift. +Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van +het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede +dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich +namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde +dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder +seculariseerde en algemeen menschelijk maakte. + +En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei +men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige +verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek +te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen +jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken +om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar +weinige zijn duurzamer. + + * * * * * + +Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde +gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken, +waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren +novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al +eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten, +verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude +illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm +is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt, +waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den +komischen vloek van Bilderdijk: + + Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien, + Beelde aap of hond in kouden steendruk uit, + Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien + En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit! + ................................................. + Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien! + +Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo +elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde +kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan +elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het +bespottelijke van het verouderen verheft. + +En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt +men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis +onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt +of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen +nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven, +ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt +is, omdat wij het niet laten kunnen. + +En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en +gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in +eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographien. Dus een +minder volstrekte maat genomen. + +Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden +gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die +novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen +gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van +een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets +teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der +taal? + +Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen +de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de +_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel +leggende, zeide: + +--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die +stukken voor een herdruk goed vindt. + +--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop +doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar.... + +Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van +mijzelven. + +Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide: + +--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen +of je ze nog eens wilt laten drukken. + +Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is. + +Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een +berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij +waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is +ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele +boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde, +namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt +worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een +schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne +geschriften. + +Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en +deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men +er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere +letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het +boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet. + +Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen +verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed +opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is +een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte +kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave, +naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk, +gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met +verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer. +Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft +eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen. +Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist +nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese, +eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte +speculatie blijken, die de kosten niet loonde. + +Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven +en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen +verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den +smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig +degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en +het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd +exploiteerde. + +De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij +even goed als nieuw. + +Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en +te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn +voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het +fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van +slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende +worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd +en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is, +heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid +eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en +hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te +pronken en te verleiden. + +Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken. +Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de +puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar +verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede +qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel +en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de +markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige +stemming. + +Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs +zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik +liever geen namen noemen. + +De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de +werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te +onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich +vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede +gepronkt kunnen worden. + + * * * * * + +Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij +verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een +gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een +boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem +bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden, +en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje +mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen +beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de +gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het +kindeke Jezus in zijne armen hield. + +Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen +de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste +aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan +de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en +vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en +bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld +door. + +Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu +opeens weer voor mij zag. + +--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken. + +--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat +niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien. + +--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden? + +--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee +aankomen? + +--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft +juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen. + +--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere +vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen +kunnen. + + * * * * * + +En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor +mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak +veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten +zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van +aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor +mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef: + +"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het +was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn +ingewand bitter." + +Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven; +jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de +schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en +de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn +gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan +wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de +droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft +een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden +en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin +wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en +onvoldaanheid. + +Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is +begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en +telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort, +verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en +eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude +portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten +komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen +zeggen fluisterend: zijt gij daar terug? + +En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als, +vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te +voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere +gemoeds-orchydaen, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt +gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen +weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van +vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters +zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke, +onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel +vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij +het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur, +vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel +asch. + +Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de +nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen. + +Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig +leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en +geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met +gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar +daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker, +sterker en bestand tegen weer en wind. + +Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met +de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat +oordeelt het heden over het verledene? + +Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan +het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter +acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest +gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden. +Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde +zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven. +Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden? + +En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook +in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner +phantasie. + +Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor +anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas +ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en +daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets +transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts +gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw +de wereld in? + +Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem, +der eigenliefde, en moeten wij vreezen: + + Nochtans 't geschiet op liste, + Alzoo ik mercken kan, + Daer praet een blau sophiste + Met den armen lettermann. + + * * * * * + +Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige +bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier +slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog +goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven; +ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte +hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu, +na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun +gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen +maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te +zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene +kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al +mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in +eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in +de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene +veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder +zijne kooikameraden nog heel wat vertooning. + +Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt +uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen +sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten. + +Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen +vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun +koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw +duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot +en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug. + +De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige +schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en +het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij +het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer. + +Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op, + + Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht. + +Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe +men dat volkje moet toespreken: + + Ehophophophophophophophophophop + Io io, ito ito ito ito + Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht, + Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk + Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust, + Zaadkorrellezende bent, + Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen, + Die in scharen de voren + Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt + Lieflijk met zoeten zang + Tio tio tio tio tio tio tio tio + Wie er van u in de tuinen en klimop + twijgen het voedsel u leest, + Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbezinpikkers, + Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem, + Trioto trioto totobrix. + Die, op de lage moerassen, de bijtende + Muggen opsnapt, of de waterstreken + Bewoont en het schoon Marathonische grasland, + Vogel, gij bontgevleugelde, + Hazelhoen, hazelhoen, + Gij ook, die over den golfslag der zeen + Saam met de scharen der ijsvogels vliegt. + Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid! + Al de geslachten verzaamlen wij hier nu + Van 't langhalzig vogelenvolkjen. + Want, hier komt een wijze grijsaard, + Vol van nieuwheid, + Nieuwe dingen komt hij stichten. + Komt hier ter vergaadring allen, + Haast u, haast u, haast u, haast u, + Torotorotorotorotorotix + Kikkabau, kikkabau, + Torotorotorotorolililix! + +Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes, +is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en +gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_. + +Ik mag van deze "lustige, geflgelte buntgefiederte Dichtung," zooals +Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de +domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is +misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, geflgelte, +buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's +Papagenen--melodien! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van +schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters +had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in +zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid +aanschouwt. + +Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a +Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout, +vol dolle idealen en snijdende parodien, met wat obsceniteiten, +afgewisseld door de zangerigste melodien--fijne pozie en +nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden, +eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen, +terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte. +Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar +exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en +Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen. + +Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te +zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden +niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in +de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem +voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte, +zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar +stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen +de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en +klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de +hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de +vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve +zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich +in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en +heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad +bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot +de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de +heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met +vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt +koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad. + +Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei +verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs +op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de +hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm +verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens +macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer +omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag. + +Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos, +een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen +beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat +voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den +lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is +geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den +heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al +toe. + +Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot +vrouw geven. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon. + +Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te +halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken. + +Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre +schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij +zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke +geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te +gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen +Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia. + +En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie. + +Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de +gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte? + +Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten, +dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met +een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den +ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft +van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen. + + +NOTEN: + +[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst +in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had +gezien. + +[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland, +1856 + + * * * * * + + +TWEE KUNSTENAARS. + + +Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij +woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den +bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn +denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en +de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij +spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de +heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de pozie der +kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond +door hen de liefelijkste wereld. + +Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is. +Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de +wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te +werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet +denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen. + +En de geesten verdwenen. + +Hoe verdwenen zij? + +Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij +dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon +is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger +wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu +beter. + +En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog +twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is +alleen schors, spint en hout. + +Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan +moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en +toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te +morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen +geest in; ook in de kunst is geen geest. + +Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen +bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men +niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo. + +In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht +spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn, +die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn. + +--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom +komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei +goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten? + +--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen. + +Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op +aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste +der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer +geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en +zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve +al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden +niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil +en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in +het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de +reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als +geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op +bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame +gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende, +gierende en jankende door de nachtelijke duisternis. + +De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger +wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk +tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de +zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder +de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts +uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen. + +Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de +beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de +geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te +voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de +velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en +dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de +suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen +door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek; +zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn +hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende. + +Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest. + + * * * * * + +Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee +van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren. + +--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn +moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt! + +--Ik heet Lucht, zeide de een. + +--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst. + +--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet +anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen +en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een +besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn +hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt +gij nog iets meer dan natuurwetten? + +--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en +drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de +aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke +dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in +stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de +rust van den winter bereid. + +--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met +eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige +arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en +algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook +kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat +begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo +neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd +was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op +de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare +kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij +onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een +bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der +boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze +met kunstzin beschouwd? + +--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en +meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit +scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men +schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het +heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst +tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is. + +--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht. +Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten, +drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer +van ons, omdat f stoffelijke armoede, f armoede des geestes hen +onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten. + +--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet? + +--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees +voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals +het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille? + +Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af +en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik +ontdekte toen een treffend schouwspel. + +--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt. + +--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot, +het is loutere liefde voor het schoone. + +--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags +hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk +licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun +kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben, +slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke +kunst! + +Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de +middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de +glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van +hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de +kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en +hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen. + +Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de +straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de +geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen. + +--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij +neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar +morgen zult gij onze werken zien. + + * * * * * + +--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst +ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden! + +Dat hadden 's nachts de geesten gedaan. + +Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten. +Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst +had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van +ideen hadden, die onuitputtelijk was. + +Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van +breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten. + +Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen +plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten +uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op +het glas. + +Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, alo's en cactussen +na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het +morgenland, de wieg des menschdoms. + +Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van +hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de +schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en +werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid +voortgebracht. + +Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor +rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan +zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele +zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar +geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die +met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare +gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons. + +Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was, +doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te +werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren, +cactussen, cederen, palmen, orchydaen, en wat al meer, vreemder en +zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen; +fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de +geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het +was immers maar kunstwerk! + +Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel +de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij +doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog +treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer +zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging +hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het +minste nut in. + +Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste +versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er +ongevoelig voor. + +Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht +van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en +prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar. + +Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men +ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen. + +Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren +de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo +ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof +tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden +gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de +ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg, +zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en +weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin +om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne +bestemming vervullen. + + * * * * * + +Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen +vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk +zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde +tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de +bloemen en planten nieuwe gloed en verven. + +Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de +gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt +zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn +toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de +aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den +eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die +kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een +liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de +betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen, +edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd, +als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone +kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens +groot en liefelijk geweest is. + +Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel +is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het +nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet +bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat. + +Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons +te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij +beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig +werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt +zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het +scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken +vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst +verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de +eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het +oor: + +--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen +weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender, +en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen +die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij: +hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij +zijn eeuwig! + + + * * * * * + + +EEN OUDE STRIJD. + + +Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische +_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel +diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der +handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft +niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen +leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij +elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de +overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw +leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de +verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den +onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane +ontwikkelt zich een nieuwe groei. + +Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en +elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven +en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de +bijzondere vormen, waarin zij optreedt. + +Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten +doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet. +Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het +leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende, +twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie +huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen +dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen +kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet +begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de +uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken +niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de +haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk +zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om +van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen. + +De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te +berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven, +waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan +weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk +volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne +machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien +greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en +de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der +tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder, +moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen +schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel +schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten +van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan +weer in de gewone plooien. + +Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige +gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten, +en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als +iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit. + +Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende +komen wij in een dorp. + +De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten +in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het +open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter +in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw; +worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de +toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene +heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine +broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een +schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in +eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van +de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men +ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes, +eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen +naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar +wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar +drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee +bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van +de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En +waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang +tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen +nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere +oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archasme +en naefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en +verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige +onderschriften: + + Moeder zeit wel dat is fraai + Daar zit hij in de eetschapraai. + +Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de +groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die +oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje +zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het +was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed +uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik +dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering +aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een +Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe +namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter +niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer +kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk +figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar +zij ook neerkwamen. + +Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten: +van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine +jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan +begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige +beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat +ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen +van den goeden man. + +Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het +oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote +medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en +staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de +kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen +wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering +hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd; +zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt. +Alles is verzegeld, maar ne kast met hardgeel geverfde deuren niet, en +als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even +ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend +of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere +uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge +ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt +niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van +het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed, +voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep +rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare +vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de +flesch gebroken is. + +Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt; +acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd +wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen; +paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers; +en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en +dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van +hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen +groet. + + * * * * * + +Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven +en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den +openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden, +tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje +aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een +doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een +keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen +heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en +alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge +meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij +deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de +overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep +zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden. + +--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht, +dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde. + +--Dat is hij net, zuchtte eene andere. + +--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde. + +--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat +de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw +Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of +eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster +tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze +weg. + +--Wat zeg je, me lieve mensch! + +--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in +'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te +overdenken. + +--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar +zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een +mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet +oordeelen, de Heer heeft het oordeel. + +Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene, +kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet. + +Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te +verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd +levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid +of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een +aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had. + +--Heeft hij iets beschreven? + +--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij +achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken. + +--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was +altijd wel wat losjes met 't geld. + +--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed +op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig +toekomt! + +--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij +had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen, +ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel. + +Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook +reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne +onverstoorbare rust. + +--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en +afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl +zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden +behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig +was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog, +toen mijn jongen er zoo naar aan toe was. + +Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en +zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat +alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend +is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen. + +Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een +bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde +oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der +aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot +erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd +gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de +laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van +zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan. + +--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de +notaris. + +Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was +het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks +hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en +niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman, +misschien met bespotting, zouden verkocht worden. + +Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar +heeft ingegeven! + +Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald, +omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en +stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en +bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts +voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade, +die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de +invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam. + +Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de +belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen. + +--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier. + +--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet +eerst de fok opzetten. + +Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden +randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede +chagrijnen doos wordt gehaald. + +De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde +volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig +begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de +linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij +over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam +moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen +inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt, +buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander +afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog +eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en +weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij +den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal +zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook +voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die +er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei +niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een +hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten +de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu +volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en +afgeknabbeld als oude munten. + +De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den +linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer +gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op +het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen +te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken. + +Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen +met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier +houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den +schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt +in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat: + + _Korstiaan Krul_. + +--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de +notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het +gegraveerd ware. + +Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder +de overige belanghebbenden. + +Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te +merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de +stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het +leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid, +binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel +en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat +buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het +geopende venster te schrijven, en de verkoop begint. + +De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar +eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de +voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de +hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas +weggevlogen,--komaan, van een gulden af, en gulden, om achttien +stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om +twaalf,--(langzamer) om elf, om tien.... + +--Mijn! wordt er gegild. + +--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn. + +Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen +achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze +aardigheid volgde. + +Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene +onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens, +wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee +gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper, +acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz. + +Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht. + +--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, en gulden +voor van Dorsen, h? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de +eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van +Leeuwen. + +En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de +andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden. + +Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de +omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen, +en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van +een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der +erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en +baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden, +zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de +voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl +daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der +menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu +eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht" +aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte +vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;" +of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn +antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan +naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de +groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de +kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is +weder afgeweven. + +In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had +met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en +verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw. +Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de +bloemen, en het onkruid van den ander. + + * * * * * + +De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land, +dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd +met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen +wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde +zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom, +stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend. +Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud +Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard, +en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd +werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte +Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het +was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen, +die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en +grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende +hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid, +die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of +ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand +overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten +de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen, +gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude +stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde. + +Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden +weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch +gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar +niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de +hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de +eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en +hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een +hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl +haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak +duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke +beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen. + +De wandelaar ging naar haar toe. + +--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij +droevig. + +--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar. + +--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk, +werk te vinden. + +--Gaf hij u werk? + +--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd +bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan.... + +--Waar vandaan? + +--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de +verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken, +z ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier +kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij +zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met +gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij +jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en +strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!) +... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik +had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het +onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender, +mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in +plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij +liepen,--maar de baas zag dit niet. + +Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik, +toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik +haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik +weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst +had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en +redde ons toch weer.... + +Er waren eenige oogenblikken van stilte. + +--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten +worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het +graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde +ging zij vertrekken. + +O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al +gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de +eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche +dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet +verwerpelijk exemplaar gevonden. + +--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de +vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van +mij aannemen, en mijner gedenken? + +Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad +voort, den langen weg op, die voor hem lag. + + + * * * * * + + +EENE PREEK IN 1629. + + + DE PREEK. + + _Hebt God lief met geheel uwe ziel. + Hebt uwen medemensch lief als u zelven. + Daar is geen grooter gebod dan deze twee_. + +Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de +huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den +bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien, +waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk +onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die +schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit +al deze boeken had weggescheurd. + +Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der +verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag +aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de +"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort +geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden +zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont +der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis +van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden, +al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de +sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig +gezicht! de voor zichzelf geischte en nauwelijks verkregene, met de +uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor +enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen +aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan +zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in +lijden, streven en overwinnen, op te leggen. + +Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den +boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er +is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat +men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met +opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met +wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men +nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet. + +Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal +woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de +eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen +voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile +schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het +groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de +kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden +der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de +bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden +geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden +gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast, +verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te +worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de +vunzige lucht en verstikte onder het onkruid. + +Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout +vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden +het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok, +wraak en vijandschap vervulde. + +Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig: +dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot +de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide +Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het +voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en +stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche +duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en +slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het +onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch +gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en +jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij +ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan +kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op. + +Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is +het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt, +den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op +de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de +getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht +uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op +gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de +vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij +hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen, +en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet +door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten +opgenomen en schieten daar welig op. + +Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar +lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een +liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de +mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat +wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627 +reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te +vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen +waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins, +hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als +gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en +gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de +verdrukten gehandhaafd. + +Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde +gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer +laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam +gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den +preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat +men het Trojaansche paard had binnengehaald!_" + +In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten +den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin +hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke +aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging +ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet +heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des +stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide +altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit +zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo +niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef: + + Malle Jantje + Kerkgezantje, + Ik u vraag: + Waarom huilt gij? + Waarom pruilt gij + In den Haag? + Is 't uit ijver? + Krijt vrij stijver. + Maar ik meen, + Dat het kussen + U zou sussen + Wel in vren. + +Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd +bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf +Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg +af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf +bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de +vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin +had. + +Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle +zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar +eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den +Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras +bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van +dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_ +een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene +ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw +nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige +voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch +samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij +niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef, +aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van +zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de +Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds +machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene +zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens +gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik +in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint +voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden. + +Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een +fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet +minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze +modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft. + +Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_ +zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje +gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor +krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt. +Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen +wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den +fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris: + + Een over-laden oor met oude-moeders beenen, + Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen; + Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan; + Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan; + Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden; + Een open memmenhol, trots wind en winters wonden; + Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren; + Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren; + Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat. + +Hij vergeet ook niet + + ..................... 't pinceel dat geven zal, + Dat de natuur vergat ......................... + +Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege +opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den +rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en +paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met +juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm +hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen. + +Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met +den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van +meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de +fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen +sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede +rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten +schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van +verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere +_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken. + +Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de +aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde +luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte, +tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers, +die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de +hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg. + +--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te +leunen, aan zijn buurman. + +--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als +gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder +opwekkenden aard. + +--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede +spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol +ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat.... + +De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht +deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden, +want men moest voorzichtig zijn in die dagen. + +--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging +de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal +laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren +burgemeesters! + +Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had +aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de +ware kerk dienen moest. + +--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker, +op een toon, die lof noch blaam, aanduidde. + +--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken +zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen +voor burgemeesters ontboden. + +--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had +uitgevaren.... + +--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind +zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen. + +--Is dat burgemeester Geelvink? + +--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en +wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al +met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank. + +--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den +wettigen magistraat. + +--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en +zijn buurman met wantrouwen aanziende. + +--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze. + +--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had +zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten. + +De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op +de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats +genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een +vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat +laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat, +met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende +wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met +sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men, +wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller +oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone +en edele geopend is. + +Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens +psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken. + +Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw +lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding +der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij +rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van +anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en +geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren +wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te +beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking +tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen? + +Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook +boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult +overtreffen? + +Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld, +zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die +metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen +sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten, +dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood +gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de +bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is +het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en +twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het +aangezicht werpt. + +Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die +vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit, +dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen +in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe +geestelijke heerschzucht naar een hirachischen invloed haakt zooals gij +dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze +koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat +gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve +van uwe zaak. + +De prediker heeft den tekst gelezen: + +1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden +hadden_. + +Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje +zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst +is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter +zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den +dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten? +Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren +nog steeds de _question brlante_, de grootste bewegende kracht dier +dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond. + +Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot +kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd +voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor +burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een +Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen +paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de +vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk, +gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd +stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim +ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende +schotschriften onder de gemeente verspreid--petitin--en de gemoederen +waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel +beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van +eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van +regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus +en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de +synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste +adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen +en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die +religie was. + +Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en +ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich +weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel +vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en +invloeden gestookt werd. + +Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen +tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten +toon had zien hangen: + + _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden? + _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden, + Gezworen aen haer overheden. + B. Dat dient als onkruid uitgewied, + Ons Zalichmaeker leert dit niet, + Die 't volk gehoorzaemheit gebiet. + Wie port haar aen tot zulke ranken? + S. De boden van Synodes banken. + +Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw, +toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot: + + S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen, + Stadsbeedlaar die nu opgewassen + Zijn voesterheeren wil verbassen. + B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt, + Gebraden en met Smout gedroopt, + 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt. + +En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn +medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat +wij ook de onze zullen besluiten. + +De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een +einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen +garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden +vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten +veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te +vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd +en gecanoniseerd. + +De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder +kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe +aanraking zou ze weder openrijten. + + * * * * * + +Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van +dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt: +hij had de geschiedenissen van Isral verhaald, hoe Rehabeam koning +geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de +ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe +hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te +onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de +predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren +ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was +dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?) + +Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Isral de +ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en +hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd +rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij +hij zich naar burgemeesters bank wendde: + +--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen, +sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie +verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons +met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer +hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze +bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem +zeide: zijt gij de beroerder Israls? + +Toen zeide Elia: lk heb Isral niet beroerd, maar gij en uws vaders +huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Balim navolgt. + +Wie zijn de beroerders in Isral? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand +tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den +raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht! +Gij luistert naar een hoop poten en orateurs en juristen, die hunne +dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de +Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad +en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen +herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij +raadslagen! + +Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt +die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want +de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug +van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze +geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!-- + + * * * * * + +Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven +gedurende de preek? + +Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat, +een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had +gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet +had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie +het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten +verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig +rijpen en vrucht dragen. + + * * * * * + +DE MAGISTRAAT. + +Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als +kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de +klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een +nieuw te stichten, deed men het nog maar met het + + Aeloud Stadhuis, verminkt Sthuis, + Gewoon van ouderdom te bukken. + +Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond, +was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel, +beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links +de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der ene zich +boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische +klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee +de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde +toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer +nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds +meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde +roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse +trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het +was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden, +binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters +reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en +boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt. +De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed +binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende, +bleef staan. + +--Is de weleerwaarde heer Smoutius present? + +--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer +wachtende; zal hij-- + +--Geleid hem bij burgemeesteren. + +Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel +van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen, +die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde +regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de +prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad. +Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts +schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen +gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en +pijnlijke stilzwijgen hem raakte. + +Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo +hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag +toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar +den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie +nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony +Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit +patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van +het gezag ook den wil om het uit te oefenen gerfd hadden; allen reeds +dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden. +Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader, +reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden +doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap +uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem +II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en +gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en +tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom +verspreid schotschrift waarschuwde: + + Dit zijn de Quanten + Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz. + +allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van +God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der +medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang +der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de +volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig +jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste, +bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en +spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der +Helst hem schilderen zal. + +--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden. + +--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver +in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs +een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand +houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts +vormelijke beleefdheid in lag. + +--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur +openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen +opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste +biddagpreek. + +--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch +is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij +daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst, +het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet +niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten +eenvoud. + +Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons +gezegd had. + +Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de +ingehouden drift. + +--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken, +en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen +brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in +oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden, +en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou. + +--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die +waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords, +dit der gemeente onder 't oog te brengen. + +--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo +zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatin te onderhouden, +tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer +daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over +uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe +politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat. + +--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met +potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de +gencrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen. + +De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde +Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te +zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken. + +--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van +verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft +daartoe geen verlof gegeven. + +--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te +beoordeelen. + +--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de +preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde +eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe +opgeischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Isral den +magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten +bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Isral +genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in +burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan +strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan +niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te +kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot +opstand predikte. + +--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden, +zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed, +over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds +wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te +beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een +predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare +afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan; +meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht +geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam +niet alles kan of durft. + +Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier +autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het +toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker +thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders +het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven +zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in +uw eigen oog voorbij! + +Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de +hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien +geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd." + +Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te +passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom +zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat +gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de +gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de +saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam: + +--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor +burgemeesteren van Amsterdam staat. + +Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in +deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd +hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en +meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de +stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven +zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo +dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men +moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden, +mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen +vindt, maar gewoon waren zelve, n te velde, dn op de vloot, dn als +gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen, +van het woord en van het zwaard. + +Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten +toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar +ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet +gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want +achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het +volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met +blinde kracht voortholt. + +Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de +wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie +heerschen zou. + +Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan; +de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om +burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en +hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze +geheel kerkelijke zaak te oordeelen. + +Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak +te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te +kennen. + +--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de +strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche sociteit, noch het recht +der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie, +maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den +preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat +de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en +zonder vorm van proces alle seditieuze predikatin weren. + +Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden, +zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3] +hem voor den geest kwam, meende Smout nog ne poging te moeten wagen op +hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden. + +--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des +Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Isral, gij zult het +moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de +hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede +zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk +moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als +hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand: +--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat +elders te moeten zoeken. + +--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij +hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht +zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den +kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat +hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie +tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor +niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste +komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen +zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden. + +--Uwe zaak zal in advies gehouden worden. + +Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en +terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden, +werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en +dunner. + +NOOT: + +[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet. + + * * * * * + +DE VRUCHT DER PREDIKING. + + + En geen Monarch zoo gau + Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau + Kalchas in Vondels _Palamedes_. + +Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende +woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten +tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was +geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich +over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was +allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het +volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste +driften. + +Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische +bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het +volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de +meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren, +de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht. +Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en +staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum +mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht, +wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het +nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden +werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde. + +In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der +Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een +beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de +traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen +en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de +verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze +personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er +thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het +beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch +woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in +Amsterdam te vinden was. + +Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu +gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders +en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de +kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets +beloofden. + +Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen +eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter +gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien +waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen +zijn. + +De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede +groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of +het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open +veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte, +vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen +behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij +zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij +dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de +een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de +dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij +opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich, +daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man +ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en +doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes. + +Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook +afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische +geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen, +die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel, +dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne +aderen zat en door het vel doorscheen. + +Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op +het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht, +had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden +gestrooid--vonken in het buskruid. + +--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die +wij meer bijzonder beschouwden. + +--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang +zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst +van avond. + +--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte. + +--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij +komen van avond weer bijeen. + +--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien. + +--Waar--waar komen ze van avond? + +--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen! + +Dat kruiste elkander uit dertig monden. + +--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze +gewezen soldaat. + +--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer, +opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als +de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel +uiteen! + +--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de +magistraat is zelf Arminiaansch. + +--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen! + +De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te +zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden. + +--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de +goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem +zelf wegjagen.... + +--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er +tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!" + +--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij +heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom +willen zij den prins ook weghebben.... + +--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de +opgewonden kroeskop. + +De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het +publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken. + +--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen +zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd, + + Toen mijnheer de Prins + Gommers zijd' die boven hing + Troostte met zijn stalen kling. + +--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te +vegen! + +--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware +geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de +Balim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden +van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren. + +--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop +tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te +vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder +ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei, +licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling +meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar +in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen +en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij! + +De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der +aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den +breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon +schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en +stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit n +stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den +andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in +de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde. + +Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met +het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de +woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen. + +Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook +gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan. + +De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de +woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke +geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters. + +De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of +verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar +buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes +bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden +medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar +helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen +vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en +rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken. +Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been +raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan +ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde +tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij +doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde +zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en +opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele +beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar +lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield +daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar +Joris Klaasz., de verdachte, woonde. + +--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter +preek! + +--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken +open! + +Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men +schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der +bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot +stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog. + +--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan? + +--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen, +klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er +wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open +of je huid is er mee gemoeid! + +--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet +gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering. + +--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand! + +--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien.... + +Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters +doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik, +twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar +de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij +zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer +afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de +deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden +tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen. +Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de +schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de +schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te +schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een +bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde; +met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de +deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende +paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die +hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want +hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en +kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te +redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en +werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur +den binnendringenden aanbood. + +Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant, +geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog +bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te +rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te +slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al +eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder +vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een +korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht +te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in +elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de +grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde. + +Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden +wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen +opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de +beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou +er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge +soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol +hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen +hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne +studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een +wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte, +gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De +krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is +ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als +een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man +hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde. + +--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik, +liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn +mond bedekte,--op zij! + +Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste +oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat +men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende +huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte +en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die +zich daartegen kantte. + +--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het +voortgaan, kent ge mij? + +--Neen, was het antwoord. + +--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even +van het hoofd. + +--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk. + +--Woont gij hier? Wie zijt gij? + +--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen. +Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden. + +--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam. + +--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende +en den hoed afnemende. + +Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de +schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of +hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind +van Sylvius' vrouw. + + * * * * * + +Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt +te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen. + +Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar +dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht, +maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan, +die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze +gedacht en gemompeld over het gebeurde. + +Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering +geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens +bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te +toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu +bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had +gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij, +die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs +wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat +burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste +politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen. + + * * * * * + +Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de +woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en +in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten. + +Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad, +waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een +papier in den zak draagt van dezen inhoud: + + * * * * * + +Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen +Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt +en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op +pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den +Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630. + + Ter ord. van haer E.E. + D. MOSTART. + + + * * * * * + + +BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK. + + +Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij +verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren. + +Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste +menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het +lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen +noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste +leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene +pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de +bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief; +het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van +anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij +doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens +aan anderen kijken. + +Zoo gaat het ook nu. + +Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin. +Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters +gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige +vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne +geschiedenis ten einde te zien brengen? + +--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_. + +Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans +dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de +vervlogene jaren. + +Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de +geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard +is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in +verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe +verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en +gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde +blijft, en vele duizenden in het leven van nen trekken uit hun eigen +leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen, +indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga +bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als +in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een +spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en +beschaafden gehouden wordt. + +Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet +verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij, +een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons +voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste +bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar +de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn +er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen, +als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in +overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in +de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het +is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks +leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of +in het geheel niet geschreven werden. + +Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen +voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk +omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is +waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar.... + +Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel +geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt. + +En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht. +genomen: + +_Le secret d'tre ennuyeux c'est de tout dire._ + +Ik heb vr mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding +gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo +gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op +was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik +op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon, +Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten +teweegbrengen. + +Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van +verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging +gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen. + +Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht; +tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de +moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde +der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en +meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar +zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik +aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder +elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn +dan wel een jongen, en dergelijke. + +Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die +hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst +heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken, +gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht, +ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Isralietisch, +Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch, +middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste +te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis +gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van +den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was +geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog +ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen +en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was +opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk +recht en usantin in acht te nemen en letterkunde voor de advertentin +en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der +_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de +odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te +behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en +astronomische quaestin, en daarbij de systema's van Julius Caesar en +Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden, +doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten +Februari. + +Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is +Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke +wijsheid omvatte! + +Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene +lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den +burgerlijken stand aan te geven. + +--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner +snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen +klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind +niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang +zooveel opschudding gemaakt te hebben! + +--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is +allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit +ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen +geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een +onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien +de wereld op hen maakt! + +Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei +andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet +is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling. + +De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen +zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen +bekendgemaakt. + +Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste +kreet was: _ boire, boire, boire!_ + +Zoroaster barstte terstond in lachen uit. + +Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te.... + +Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk +[Grieks:_m, m, m_], riepen, dat is: neen, neen, neen! + +Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik +mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide. + +Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed +als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als +iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het +al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den +menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze, +den mond te stoppen. + +Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne +negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat +zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne +ontboezeming lag.... + +Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de +wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen? + +Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt +hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer +streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben, +en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen +gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand +zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik +van plan ben, het zeer spoedig te worden. + +Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd +ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die +prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de +menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en +uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit +doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te +prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken. + +En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk +gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand, +van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is? + +Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in +mij zat. + +Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet +eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer +Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste +goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want +dokter Vijzel zat vol grillige ideen. Maar ik geef u de verzekering, +dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken. + +--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp.... + +Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u +voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor +den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is +mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar +heel raar en kaal in de kleeren uit. + +--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende. + +--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees +nederig.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te +prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een +gek, zeg ik.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Is een, gek, zeg ik, men moet.... + +Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij +mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp +voet bij stuk. + +--Men moet.... + +--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met +een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het +uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar +niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met +prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik +ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend +geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat +ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen +sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een +hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij? + +Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd. + + * * * * * + +Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens +klein geweest. + +Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik +niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te +deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven +voorvallen. + +Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende +fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen. + +Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader +met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een +kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij +streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind. + +--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over +de haren van het kind. + +--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met +afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk, +als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan! +Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en +bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen +in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der +hersenen? + +--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal +de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.---- + +Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling +afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der +hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den +schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de +vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke +werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het +stoffelijke. + +--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en +den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen +zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene +ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden, +waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind, +verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden? + +--Ingent zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingent worden. + +Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof +ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen +arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der +gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die +mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele +schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden +heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld +te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende. + +Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek +hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige +twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en +dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader, +voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek +toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets +prikkelde in zijn oog, mij kuste. + + * * * * * + +Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor +boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat +eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn +vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was. + +De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis. +Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke +hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te +willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er +is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe +dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare +menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer +bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een +halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het +scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn. + +De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een +zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig +van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die +enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg +hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer +bemoeilijkt in het binnentreden. + +Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te +kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere +geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den +zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van +beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele +portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de +andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die +schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben, +als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de +wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met +eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen +behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk +waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en +oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten +pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met +groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken +overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken. + +Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en +onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde. +Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de +heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier, +maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude +meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was +geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche +leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden, +of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te +noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en +dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden +gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch +verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer +practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en +het tegenwoordige sterker op haar werken dan de pozie van het +verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan +voor het schemerachtige verleden? + +Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had, +deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt +Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems +en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen +tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de +bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het +_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het +jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand +binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte, +maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0. +1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt, +werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde +steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen. + +--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten; +wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje +misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige +waarde. + +--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of +bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En +geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare +incunabel, die honderden guldens waard is! + +--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N. + +--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een +familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette +zijn hoed op en stapte de deur uit. + +Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was +een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en +vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber, +maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een +ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en pozie in die vergadering, +samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied +van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving +dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke +aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die +duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was, +hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in +perkamenten of lederen banden. + +Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene +woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen +zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen +dansen, waar de voorbijgangers den neus der materiele werkelijkheid in +dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik +aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu +eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen +en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en +derwaarts, van het eene boek op het andere vallende. + +Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind +breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld. +Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven +door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken. + +Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte +verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of +las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij! +en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque +negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk. + + * * * * * + +Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar +andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet +een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een +instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen. + +Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor +hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van +werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne +behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem +zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat? + +Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een +werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij +hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men +hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd +begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_ +schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat, +als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een +weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan +noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver +daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn +stijl zoo doodeenvoudig en naef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en +zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de +lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor +hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en +uren lang zoet mee zijn. + +Maar vr alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen +_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt +hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan +door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind +beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn +geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger, +wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet +telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij +werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het +voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal; +vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel +boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet +begrepen worden. En toch blijft hij knaap. + +Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de +anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op +zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar +eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden. + +Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te +begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo +geheel ongevenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht. + +Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd? +Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls +treffend, maar in mijne jeugd! + +Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een +kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik +gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij +trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen +pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het +in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene +eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman +was_" tusschenbeide kwam. + +Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke +jongenswereld. + +Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige +Calenders, van Sindbad en den vogel Roc? + + * * * * * + +In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd +had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met +classieken nectar, benevens eenig modern toeten. + +Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij, +gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met +verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij +vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en +Grieksch te kennen. + +--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste! +Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare +meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen, +vergeleken bij Homeros alln? Waar was de echte pozie, de echte +welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici! +Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude +classici! + +Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid +tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat +wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben. + +O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook +warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen! + +Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler +en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel +bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer +wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het +leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog +toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is +het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan. + +Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een +levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude, +vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis +Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang +gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de +een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust +in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op +school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang +en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de +zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een +mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander. + +Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet +vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan +gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en +banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan +denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen +regel uitrafelende. + +--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet. + +--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan. + +Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik +de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte +spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik +bedrogen heeft op dat punt. + +--Stom? Pedante vent! zei Piet. + +--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum +asclepiadeum is? + +Gelach en toestemming. + +--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald +had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik +in mijn boek keek. + +--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees, +en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de +volksgerechtigheid is snel. + +--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige +ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen. + +--Kees, is het waar? + +--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek, +en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap, +vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen +zeggen, daar ik het van zie! + +Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte +gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle +zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een +emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er, +die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte +verklikker naar huis. + +Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want +de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der +klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons +dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende +eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door +de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en +nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets +dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken +dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme +vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde +van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk +nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was, +dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd +was gesprongen, redde hem. + +--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden, +je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik +je voor zal laten en voor zal laten blijven. + +Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn +kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte +bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden, +dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen. + + * * * * * + +Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van +den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon +heen. + +--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht +heb. + +--Laat zien, laat zien! + +--Waar heb je dien vandaan? + +Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van +classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over +goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in +usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc. + +--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs. + +--Het is een Elzevier. + +--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij. + +--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat +mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de +Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene +bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te +kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen. + +Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en +leende dien aan een der jongens. + +Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was +weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd +werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het +spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt. + +Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende +draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het +schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis, +die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo +teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer +Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht. + + * * * * * + +--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op +het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne +kinderlijke verbeelding had meester gemaakt. + +Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige +heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; +dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien +van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd +berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met +fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat +blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd +hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, +misschien bloemen hadden doen opgroeien. + +Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw +dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke +eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten +vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de +nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de +personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat +altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _ne_ +portret. + +Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken +krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren +achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd +afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene +muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap, +gevoerd met oranjezijde. + +Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van +genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins +gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was +alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het +oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar +hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste +trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun +overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen +nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar +karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd, +de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret +zou voltooien. + +Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds +bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid +voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de +gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen. + + * * * * * + +--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide: +ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat +zeide.... + +--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak, +zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten +waren daarmede vervuld. + +--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de +kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een +christenmensch, en wel van een dominee. + +Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Cruso, en ik met +hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het +misschien een van die heeren was, die dit gezegd had. + +--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon, +die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene +vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret. + +--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke +en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is! +Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend? + +--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne +woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks +in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing +beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend? +Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de +gedachte gekomen. + +--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze +gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne +trekken hebben willen uitdrukken. + +--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik. + +--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met +verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel, +het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de +schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen! + +--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar, +wat gij daar van tante vertelt? + +--Z waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken +duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij +was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden +onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden +haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde +vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met +hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was +toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel +zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard +veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen. + +En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn +vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben? + + * * * * * + +Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze +plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde +mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette, +werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar. + +--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo +het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen, +zou ik zeggen, dat zij bloosde. + +--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende +wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe +harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen +gewreven. + +--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg +mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of +heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je +hebt immers niets kwaads gedaan? + +--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik +geloof--dat de--e kat.... + +--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat +heeft de kat weer gebroken? + +Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen +inboedel getirceerd had. + +--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern. + +Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te +gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer +kunnen schrikken dan nu. + +--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel +slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen +je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd +duizend stukken was gevlogen.... + +De meid liep weg. + + * * * * * + +Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar +zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield. + +Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v. +N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van +tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder +loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en +beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret +stilstaan. + +Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct? + +Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het +minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk +proces, dat in hem plaats had. + +Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd +in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste +krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap +van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v. +N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken. + +--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen +aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord? + +--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de +eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd +voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo +scherp kan oordeelen over den anderen? + +--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is +het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan +zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen +niet in gevaar gebracht? + +De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer, +zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen +draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te +doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen. + +Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas. + +--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen +wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen +daarvan tot zijn verstand doordrong. + +De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog +bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog +te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen. + +--Z heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander +passende. + +--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het +is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift.... + +De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met +de innigste teekenen van bewondering. + +--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer +goed te maken,... ik had immers ongelijk. + + * * * * * + +--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen. + + * * * * * + +Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het +_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de +ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak +is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar +behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den +mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die +vatbaarheden te procreeren, die men verlangt. + +Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het +vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de +onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten +of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet +minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het +onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zveel woorden gewisseld +zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de +oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs, +want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met +juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar +kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als +het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste +blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven +onderwerpen. + + * * * * * + +Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit, +aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen, +een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens +zaten daar. + +Als men ze n voor n trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene +metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en +hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en +twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de +afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal +kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat +de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren; +dat er in dezen pozie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen +diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden +zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien, +doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men +zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en +twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de +krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En +intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan +denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn +katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis, +een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een +gietsel prosodie. + +Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of +vergroeien of in het geheel niet opkomen? + +Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het +opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo +wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het +was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en +zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de +hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in +een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte +is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de +rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn +vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde. + +Ware het dan niet verreweg beter.... + + * * * * * + +Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken +op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich +plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_." + +Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar +geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat +men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden +aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat +men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet +opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt, +nergens de geest en de ziel. + +Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden, +vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de +steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als +risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch +zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of +wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe), +honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van +weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op +de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles +door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en +hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur +den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van +_vergeten_. + + * * * * * + +Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp +en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos. + +Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou +vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen. + +Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou +niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die, +welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn +opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want +zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er +bittere aanmerkingen op zou maken. + +Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte +vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat +ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de +erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en +kattendarmen kunnen veroorzaakt worden. + +Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was +even gevoelig als zijn hart. + +Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon +het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik +het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en +scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach +bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt +om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien +een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op +de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om +eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en +vervoering, zoodra ik muziek hoorde. + +Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen +en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij +onzen tijd met praten. + +Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere +gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en +elkander leeren waardeeren. + +Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van +zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen +voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn +stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een +vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te +loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem +geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke +tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling +uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid +behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het +was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof +die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het +zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan +in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die +zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets +schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede +in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden. +Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad, +en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te +ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet +uitgeroeid. + +--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het +leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet +overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie +naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en +in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en +boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in +plaats van de schaduw? + +--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze +zon achter de wolken is. + +--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd +verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken. + +--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in +zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de +menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is +een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren. + + * * * * * + +Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo +verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden +hebben; maar z, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten +in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Z +verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was, +soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen. +Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond +was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee +van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze +ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon +te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en +alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die +zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_. + +En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun, +oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel +speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de, +ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had, +ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van +mijnheer Tjilp niet bestond. + +--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer +waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die +allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen, +wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische +waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele +zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en +niet als symbool van eene gedachte. + +--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter +Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was +er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend +werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij +al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende +kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog. + + * * * * * + +Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan. + +--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat +bewijst meer voor je hond dan voor je talent. + + * * * * * + +Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het +scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin +de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen +van de pozie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor +_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht +stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding +spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige +kracht en levenslust geeft. + +In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders +of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van +de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam +gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke +schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche +gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom +opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische pozie +der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet +van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans +een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude +ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al +te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding +innamen en mij als in die tijden terugtooverden. + + 't Weder was soete ende scone, + Die sonne verbaerde an den trone + Joliselike an die morghenstonde, + Menich vogelyn dat begonde + Daer singen met soete gelude; + Bedauwet waren bome ende crude + Tot dien dat die sonne op quam. + ............................. + Entie maget quam an dat foreest + Daer die vogele hadden feest, + Elc sanc na der nature sine, + Daer stonden scone bloemkine + Op dat groene velt ontploken. + Die scone waren ende soete roken. + +Wat eene liefelijke maagd kwam daar! + + Haer voorhooft was wit ende slecht + Haer neuse scone ende recht + Hare winbraauwen bruin ende gebogen, + Lachende waren haer die oogen; + Haer mont was cleene ende niet groot, + Ende hare lippen rosenroot, + Die altoos stonden in die stede + Als om haar lief te cussen mede. + +Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij +opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen +Rogier zien komen. + + Die jonefrouwe hevet hem outfaen, + Sciere is si opgestaen, + Ende quam te Rogiere ter stont, + Ende custene an sinen mont. + .......................... + .......................... + +Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met +kloppend hart. + +Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naeve pozie werd geschreven +en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij +behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid +verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en +vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens +en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles +blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk +voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te +verwarmen. O zegepraal der pozie! + + * * * * * + +Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder +de lieve Galine heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht! +daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de +zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra +ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij +uwe Galine wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester +intijds wilt brengen! + +Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning +vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede +plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het +over. + +Nu is Galine gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt +gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, +moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te +verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en +verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok. + +En dn kwam de vreeselijke strijd. + +Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem +toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich +te weer. + + Doe decten si sich op die wile: + En vlogen noit twee pile + Daer men mede sciet in bogen, + So sere als si te gader vlogen, + Hen waren noit ridders haer genoot, + Also di twee soo sterc ende groot: + Het scenen beide twee liebaerden, + Ende elc sloech andren metten swaerden + Van haren helmen grote stucken + Dat si op hare artsoenen bucken. + Van haren slagen waren si milde + In stucken liggen hare scilden + ........................... + Rogier was verheuget sere + Ende zeide: vrient, bi onzen Here + Ic wane gi zult nu ontgelden + Als u God niet langer ne spaert. + Rogiere die hevet zijn swaert geheven + Ende hevet den swarten geslegen + Dat hi den helm altemale + Cloofde ende den hoet van stale. + ........................... + Doe ginc Rogier ter selver stede + Daer di Ridder lach gewont + Ends dede hem den helm af en sach + Of hi jegens hem spreken mag. + Hi lach in onmacht van de slagen, + Rogier die peinsde of hi iet sage + Daer hi hem mede conde genesen. + Sijns selven helm nam hi te desen, + Ende liep er mede ter rivieren + Ende haalde water en laefde hem sciere, + Ende looc die wonde tot hi bequam. + +Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te +achten. + +Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met +de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik +hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in +mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten +een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik +toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te +vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe +langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om +Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit +toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den +aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten +een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even +maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij +brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard, +maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens, +waar de breekbaarheid begint, juist dt was zoo uitlokkend,--er is iets +heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het +beproeven van iets, dat gevaar in heeft--z--nu nog n.... + + * * * * * + +Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! +de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige +gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm, +sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke +godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen. + +Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden +weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den +muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de +schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met +platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met +angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader +waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen. + +Maar ach! Galine en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik +hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een +gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft +vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over +die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had. + +De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige +omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De +waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige +aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe +hard men iets kan slaan, voordat het breekt? + +Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een +vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek. +Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne +gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige +en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik +slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen, +dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging. + +Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van +haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat +ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later +kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook +velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te +brengen. + +Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of +toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast +verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende +omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in +mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat +dit onmogelijk was. + +Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en +de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want +er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat +een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne +nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met +een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen. + +Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd +omgedraaid. Ik bleef staan. + +Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste +geprikkeld werd. + +Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel +was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen +begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in +een spiegel zag. + +Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op +ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat +beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons +dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de +weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik, +ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de +booze, een ernstigen blik werpt. + +Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee +naturen, van eene goede en eene booze. + +Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne +theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te +kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen +heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een +leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichier uitkrijten. Ik +beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder +erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken +heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in +het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is, +iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee +naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid +geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb. + +Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op +het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag, +terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat +andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen.... + +Ik luisterde niet. + + * * * * * + +Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd +vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in. + +Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting. +Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met +het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het +kruis. + +Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop +zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer +kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar +snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet +ook wat voorhebben boven de dieren. + +Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne +door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de +pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het +onze staat. + +Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene +der ruiten mikken, toen ik opeens.... + +Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te +treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van +te maken. + + * * * * * + +Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee +huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was. + +Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en +uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want +er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van +roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide +hadden een soortgelijk stuk grond achter zich. + +Het eenige onderscheid was, dat het ene van de tweelinghuizen teekenen +van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten +en verwaarloosd bleek te zijn. + +Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten +liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne +kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord, +hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er +op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon +schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer +in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop. + +Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van +jaren onbewoond en gesloten. + +Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de +mensch, als eene naeve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner +rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de +vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit +huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten +van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de +dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der +menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk +was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en +zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien +er eindelijk door geknakt wordt. + +De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in +de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den +huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche +geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht +ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een +zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring +door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en +over de geslotene en vervelooze luiken afhangen. + +De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide +voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al +de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken +in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer +deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke +toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk +geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairin van +Amerika of sommige grammatica's. + +Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote +menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met +honderden bloemen groeiden. + +Zo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik +daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms +was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die +wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve +buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig, +een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen, +alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de +hielen zat. + +Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen +ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag, +dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen +eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende, +was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers +halverwege in mijn mond deed blijven zitten. + +Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop +afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze +bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de +kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er +mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit +het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd. + +Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige +tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede +had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend +kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als +de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren +oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen +en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht +intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een +liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze +door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in +den luchtstroom, die het kleine meisje omringde. + +En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het +te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken? + +En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar +gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen? + +Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die +wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen +in het leven op te merken? + +Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het +pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen +zouden opspringen? + +Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem +f door een achteloozen voet vertrapt, f wel door een droevig toeval +geknakt worden? + +Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan +zal tot werkelijkheid gemaakt worden? + + * * * * * + +Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en +begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek +gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei +toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het +kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar +eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door +mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was, +dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen +mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en +daardoor zich juist verraadde. + +Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader +hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd +het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie +uren van afwezigheid terug te komen. + +Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v. +N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren, +en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen. + +De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet +alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin +had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje +tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over +den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche +geschiedenis. + +De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de +vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd +land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door +eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld +of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom +hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was +komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem +zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen, +totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de +zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben. + +Z, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van +alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in +een oogwenk te voorschijn riep. + +Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde +ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene +moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone +kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der +linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en +het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en +vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had. + +Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor +droeven, look het de donkere oogen. + +Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in +den stillen nacht doen hooren, vrdat al het gebeurde genoegzaam plaats +kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap. + + * * * * * + +Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en +voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar +op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was +weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op +aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij, +een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere +voor het moederhart droevige relieken. + +Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen, +en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als +eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in +hare veel omvattende liefde opnam. + +De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met +menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste +gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid +had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De +schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat +ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en +overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste +vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen +zaten. + +Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar +ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de +verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te +gaan. + +Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in +den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze +schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit +teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd +alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer +Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem +meer op haar gemak was. + +Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen +mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare +bloemen en kwam zachtkens aan. + +Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het +fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden +schijnen. + +--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen +veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella? + +Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij +mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw, +het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van +eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die +heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten +in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen, +want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van +N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van +gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd. + +"Wat is eene moeder? vroeg zij. + +Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit +zijn boek op. + +--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend? + +--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets +twijfelde:--Wat is dan eene moeder? + +Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene +moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat +eene moeder is,--en welk eene moeder was zij! + +--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in +gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen, +eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren, +die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een +mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een +vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is +een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet +van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat +eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene +logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de +wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de +bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit +physiologisch en psychologisch op te lossen.... + +Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene +moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene +eenvoudiger definitie. + +--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de +kinderen innig veel houden. + +--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox +zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit +de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen! + +Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij +er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was +juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde. + +--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene +moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in +den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is +ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is +gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal +zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind. + +Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot, +die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol +en zoo overvloeiend van moederlijke liefde! + +Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten +met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare +zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude +herinnering. + +Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige +oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare +armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij: + +--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats +van wat gij verloren hebt? + +En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo +voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins +bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met +sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te +luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te +verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en +over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de +juiste snaren weet te treffen. + + * * * * * + +De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls +gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele +draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn +vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het +levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het +doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een +gewichtig en merkwaardig voorval. + +Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden +schoongemaakt! Z was beslist in eene zitting met gesloten deuren, +welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden. + +Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N. +binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn, +want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke +aangelegenheden werden bepraat en beslist. + +Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat +hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg +gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den +_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk +aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een +krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene +welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan. + +Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek +den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was, +nam de belegering een aanvang. + +Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op. + +--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf! + +--Och! zei bij kregelig. + +--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene +kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der +boeken lag; en het is hoogst noodig.... + +--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen +... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene +beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar +boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon +was afgeschoten. + +Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit. + +Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk +wederlegd worden, wordt men driftig. + +--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v. +N. uit. + +Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij +driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals +over kop alles toe. + +Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben, +van tactiek veranderen. + +--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de +boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat +er vochtvlekken op een band waren. + +--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N. + +Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken. + +Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek +geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet. + +_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje, +dat in zijn geest binnenkroop. + +--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke +vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het +was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd. + +--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn, +als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable +retraite_ verzekeren. + +--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet +wilt, enfin. + +--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je +schoonmaakster maar komen! + +Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne +zwakheid, maar het was te laat. + +Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en +pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna +leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar +mijnheer v. N. radeloos stond te kijken. + +Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het +voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de +gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de +eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_ +en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met +opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle +naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten +boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal +treint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend, +de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander +geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen +en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd! + +Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes! + + * * * * * + +Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed, +alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne +plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te +zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der +schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp +kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er +afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham +er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door +mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld, +toen de ham op de tafel kwam. + +Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar +niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het +uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden. + +Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn +bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn. + +--Wat is dt! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne +boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan +... waar is het verdere.... + +Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze: +mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude +genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend +omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder. +Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er +allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want +mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen +behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide +gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit +het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van +mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van +de ham. + +De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke +pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen +schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had +gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd. +IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker +lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de +overige werden nog ongeschonden gevonden. + +Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch +toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen +konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters +veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren +gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren +handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde +van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook +zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om +het gebeurde. + +Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer +Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het +nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden +aanteekeningen zou voorlezen. + +Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_ +tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde +houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen. + + * * * * * + +--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel +heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu +deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een +bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten, +zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven, +alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een +zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op +deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen. +Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen, +half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in +onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de +kleinste bijzonderheden juist eender waren. + +Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook +noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat +al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de +broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen +genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun +beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij, +die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te +betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Z nauw zijn +huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan +die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen +ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide +broeders. + +Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja +zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een +kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt. + +De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij +hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden +toe te spreken: + +--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf, +houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar +zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart: +evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in +karakter en stand gelijk. + +Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze +aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de +zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen? + +Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels, +maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en +onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen. + +De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne +gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid. + +Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open, +gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste +ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard +en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren. + +De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale +gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die +dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens +teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak; +maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of +besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig +uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de +outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral +als een uitstekend reliquinkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd +had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen, +tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf +weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was, +dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op +wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als +hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders. +Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide +broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen: +Broeder! denk aan de woorden van onzen vader. + +Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde, +die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en +wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen. +Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de +Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van +bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op +voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw +aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo +stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar +leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel +te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor +dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had +kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen +wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts +geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren +van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der +hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met +smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in +plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden, +dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige +snaken uit het St. Lucasgilde. + +Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor +een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de +kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde +werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn +wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust. + +Maar het leed niet lang. + +Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel +te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de +tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst +toornig was over die schending van den wil huns vaders. + +Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend +beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde +kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts +bedrijf, een vergulde beker, weggenomen. + +Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met +zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel +en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan +eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag. + +Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en +mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed +gevloden! + +De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet +terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen +placht te nestelen, was weggebleven. + + * * * * * + +In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en +gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te +hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas +of stormhoed en overstemde hun geschreeuw. + +--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe +werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien! + +Wouter was aan het zingen. + + O nachtegael, clein voghel, + Woudt ghij der mijn bode zijn, + En vliegen tot den ruiter + Den allerliefsten mijn. + +zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke, +tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak, +die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart. + +--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u +de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de +rusting deerlijk gehavend. + +--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere, +en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij +met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden +glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van +zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een +lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter, +die voor de deur ophield om een schalm in zijn malinkoker of een bult +uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond. + +--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter. + +Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat. + +--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op +des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op +verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen +zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken. +Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op +het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs, +heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde +om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik +geloof, dat hij nu heult met den Booze. + +En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en +bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in +verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien +visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in +een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede +hem! + +Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van +Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al +zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling +joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling +aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het +rampzaligste, wat men denken kon. + +Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door +meester Wouter opgenomen. + +Daar zat dan die man, vor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen +aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne +vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige +beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest. + +Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door +eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt! + +Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den +nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der +deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af. + +Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen +mantel gewikkeld, binnentrad. + +Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij +schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de +ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed +hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de +tafel. + +Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart +van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der +eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een +schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van +water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige +man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem +terug. + +--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke +onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten +zoeken! + +Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente, +hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand. + +Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen. + +Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was. +Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze +het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand +terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de +nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen +lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk +aan elkander. + +De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn +gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke +verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd +was dat ne huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet +alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot +rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot +overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet +was, en het voorbij te zien, waar het lag. + + * * * * * + +Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters +zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te +luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude. + +Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen +ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag, +wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij +eens in de bibliotheek riep en vroeg: + +--Jongen! wat wilt gij worden? + +Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen +had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte +knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder +onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die +allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en +phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen. + +Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond +plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens +scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de +toovermacht van het schoone zou onderwerpen. + +Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen +zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste +geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden. + +Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke +tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen. + +Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in +mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag +komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner +vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een +bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht, +maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van +menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken. + +Ik aarzelde dus. + +--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een +vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij +worden wilt. + +--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt. + + * * * * * + +Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen +niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne +wijze van leven en werken. + +Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat +mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde, +sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar +wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet +mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den +ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd +zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden +van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs +welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat. + +--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen +gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der +wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de +boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men +ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische +ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en +hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een +licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit +hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen +en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en +Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen, +zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in +tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op +reis, zoowel als thuis, zij.... + +Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand, +die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos: + +--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij +moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de +geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en +gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de +maatschappij zult dienen. + +--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers +ook werken en de maatschappij dienen? + +Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat, +glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het +andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte. + +--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk +eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen +zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat +aantal ongeroepen nog te vermeerderen? + +Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar +als ik geroepen ben? + +Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar +de andere helft zeide: + +--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat +is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of +neiging is? + +--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze. + +--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge +daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel +naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee +moeten elkander altijd trouw vergezellen. + +Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af. + +--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot +zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt, +verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil +worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten +matigen! + + * * * * * + +Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de +classici. + +Ik ben met Homeros bezig. + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid. + +Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was, +en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd +niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon +de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene +andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om +mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan. + +In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele +gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een +tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en +vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan +als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe +behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen. +Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe +van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste +ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in +ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den +kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra +allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om +die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles. +De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst +zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen +troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote +omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa +om zelf te denken en voor zichzelf te handelen. + +Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de +verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek. +Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de +algemeene ontwikkeling plaats heeft. + +En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en +paradoxe stellingen, zeide mijn vader: + +--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den +geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer +opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij +altijd vasthouden + + Heart within and God overhead. + +Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een +kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens +denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van +mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne +nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere +voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder +komt dan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het +leven op de straat trekt meer mijne belangstelling. + +En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die +dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam, +misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies. + +Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het +vooral aardig de physionomien der verschillende vrouwenvoeten te +bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op +de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen +draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo +ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve +welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat +stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in +de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en +stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn +raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met +de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn +netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga +mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij +er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven. + +Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een +paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het +opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren +gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard +op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er +haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat +wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder +van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen +niet, en ik ben nog altijd aan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt +vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een +dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne +pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te +gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars +over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net +als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat +of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een +vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij +een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest; +maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt +met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt +hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin +hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch +bestaan overdenkt. + +Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de +inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder. + +Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem +als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij +zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij +zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het +papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift n kant +op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een +gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks +op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken? + +Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet +nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven +hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar +verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar. + +Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne +werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is, +zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar +hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg +en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen.... + + * * * * * + +Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke +papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in +gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg, +dien ik zal kiezen. + +In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine +beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen +wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben. + +Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp +met zijne viool daar niet aankwam. + + * * * * * + +De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich +intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan +mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te +omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer +alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele +uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte +van mijn geest. + +De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens +jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de +critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden +of een verstandsmensch? Is de materiele wereldbeschouwing de ware, of +de spiritueele? De reele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden +en cijfers, of is er ook geest en pozie? En stormachtig baant bij +wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de +waarheid? + +Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid, +waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd. +Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en +beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog +opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat +Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb, +begrijp ik niet. + +In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls +deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid +en verstand bewonder en benijd. + +Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een +kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten, +onder drie stokoude eiken, + + ros van het zomerzonneroosten, + +zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts +drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren. + +Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien! + +Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij +onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen. + +Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften +uitsprekende. + +Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten. + +Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken. + +En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde +de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen +waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte +vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten, +die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre +gele bladeren voor de groene. + +--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen +wij ook onze namen er in snijden? + +--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden +met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en +die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de +harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en +die H in het hart van W staan, als voor jaren? + +Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar +zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die +naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou +houden? + +Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog +altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof +tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast, +waarop die twee letters staan? + +--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella. + +--Zoo is de wereld, sprak ik. + +--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden? + +--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en +gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn! + +Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik, +wat wil je? + +--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog. + +--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie +grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen +neerzien. + +--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend +hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever +vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in +alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien? + +Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel, +en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte +bijwoonden. + + * * * * * + +....................................................................... +....................................................................... + +--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan +de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne +dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben +de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen: +_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd, +vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos +met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden +onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die +z naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in +putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der +sterren willen lezen. + +--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N., +maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben. + +--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden +uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen +verklaren. + +--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding +omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het +materiele te blijven. Er is maar ne school geweest, die op den waren +weg was, de stocijnsche. De Stoci waren geen ijdele maankijkers en +droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en +metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het +positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid +bestaat. + +Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je +Stoci, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de +dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer +hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo +verloochenen zij een.... + +--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer +dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een +dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens +door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het +menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch +bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld +begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen. +Er is een Stocus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die +in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam +en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb: + + _Gaudia pelle_, zegt hij, + _Pelle timorem_ + _Spemque fugato_ + _Nec dolor adsit;_ + +dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus +gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen +leed gevoelen. + +--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in +zijn _consolatio philosophiae_. + +--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in +mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius! +_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt +heb? + +--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat +was dat boekje.... + +--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd +pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek z vereert!!... +dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk +gestolen of liever vernield hadden! + +--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep +mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw. + +Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste +onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het +deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij +zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had, +als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu +eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die +onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat +dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de +vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na +het plechtig opgesnoven te hebben: + +--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de +grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de +akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle +dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel +en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk +moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte +niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik +twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden +van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met +het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo +volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn +leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem +te helpen. + +--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op. + +--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken, +waarmede gij zoo dweept? + +--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels +snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als +had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij +gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle +aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een +hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne +metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne +leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai], +dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het +niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en +op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en +woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde, +toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in +zijne beenen! + + * * * * * + +Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn +gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen, +die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn +snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men +ze aanroerde. + +Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de +onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten. + +Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en +die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te +rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en +waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die +mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en +oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij +meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken. + +Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander +beurtelings toezingen: + + Als de deinende zoo is het leven; + Steeds rusteloos wentelt en stuwt + Nu de vloed dan de ebbe der wereld + Golf op golf als geslacht op geslacht. + + Zoek er niet naar de bronne die waatren + Of de veer, die het alles beweegt; + De verschijnselen, nooit de verklaring, + Zijn den denker ten schamelen oogst + + Hoe die golven den oever bereiken + Waar een andere nutteloos breekt + Hoe die eene zich heft naar de hoogte, + En er praalt in de glanzende zon. + + Waar die andre verzinkt in de diepte-- + Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert: + Een verborgene macht, die ze voortdrijft, + En maar n bestemming haar wet. + + Dus voort met de golven des levens, + Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak; + Aan het lot of gij needrig verdwijnen + Of fonkelen zult in het licht. + + Aan het werk! Wat er schitter of kwijne, + Het is ne beschikking die heerscht + En ons drijft naar den eeuwigen oever, + Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan? + + * * * * * + +De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het +gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich +plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles +omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich +tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van +overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had +zij reeds die verhevene idealen vervuld. + +O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan pozie?--Ja, +ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen +als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en +zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen +van denken en voelen te belichamen? + +De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het +eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met +eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen. + +Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het +was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan +het u schelen, waarin.... + +Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te +worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot +overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat +alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt. + +Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de +meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer. + +Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die +verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen. + +--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt +Criticaster. + +--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik +niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het +uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn +koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk +aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij +ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn +dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte +weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het +haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer) +is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar. + +En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den +bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros +gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen +eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat. + +Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_ +gelijkenis. + +Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld: +ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het +boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het +laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over +den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander, +ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn +goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd +gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat +zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit ne punt +eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit +kan komen. + +Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen +of breken. + +En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn +hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken. + +Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en +volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te +worden. + +Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde +douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met +mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht. + +Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte +had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was, +geschiedde evenzoo bij mijn examen. + +Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder +een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik +niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene +menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen +kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek. + +Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der +wetenschap toegelaten. + + * * * * * + +De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit +oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de +jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te +eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een +tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender +genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en +liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft +afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat ne +tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens, +als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe +edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval +gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal +maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk +prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om +dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen. + +De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard +voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld +van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed +gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles +klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou +omgaan. + +O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten +wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen. + +Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig, +ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het +afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets +onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien. + +Algemeene stilte. + +--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen. + +--Ja, zei mijne moeder. + +--Ja, zei mijn vader in een anderen toon. + +--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging. + +Lange stilte. + +Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op +mijn werkkamertje gepakt stonden. + +Ik hoorde een voetstap. + +Mijne moeder drukte mij in hare armen. + +--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons.... + +Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe +ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de +toekomst zag en niet liever wenschte te blijven! + +Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger. + +Mijn vader bleef peinzend voor zich staren. + +Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei. + +Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen. + +Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor. + +En ik?... + +Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije +vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld +in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden, +die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des +geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den +geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de +droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder, +dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik +niet verheugd zou zijn? + +O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen +later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door +het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer vr mij +ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige +draad heengeweven. + +Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke +verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe, +iets weemoedigs bevat. + +Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance, +nourissement et augmentation de chasque chose, est l'altration et +corruption d'une autre_. + +De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen +jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man +worden vr den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen +is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat +nooit weerom komt. + +Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben, +de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner +ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden, +voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter +zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte. + +En z gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later +tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit +weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen. + + * * * * * + +'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen. + +Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het +ook mij beklemd in de keel. + +Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een +aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige +oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en +de gronden, die ik te mijden had. + +Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle +welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan +alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk. + + +Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude +voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen +droogde. + +Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken +weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden. + +Woei zij ze geheel weg? + +--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij +voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel +eene aandoening op, als ik ze herdenk. + + * * * * * + +En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_. + +De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben +omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt, +is of nog te versch of in wording. + +O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk +ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke +omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door +den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het +woelen en zwoegen en strijden van het latere leven. + +Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat +zijn ze levensvol en frisch! + +En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen +heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen, +dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende, +richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de +verklaring van ons geestelijk zijn. + +Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden, +omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons +moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan +eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne pozie, zijne illusin en +inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon +is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als +de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en drin is +het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is. + +Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel +verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk +wezen is dor als het zand. + + +Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren. + + + + * * * * * + + + +Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig, +even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen +om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid +niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of +zij elkander nog krijgen_. + + +Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de +verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien. + +Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei +en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden, +baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet +bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen +stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op +te heffen. + +Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste +gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij +leven in een vrij land. + + * * * * * + +Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die +er bij behooren! + +O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo +dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar +zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht +van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt! + +Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens +_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude +bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien +hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in +angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne +denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en +ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn +beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en +verhalen van vroegere dagen. + +Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep +doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier +werkte? + +........................................................................... +........................................................................... + + +En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op +de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik +ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze +in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar +trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof +het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige +zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche +klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het +schoone? + +Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen +als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan +dingen, die niet meer zijn. + +........................................................................ +........................................................................ + + +Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de +vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb; +de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet +zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard. + +Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te +huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen +binnentrad. + +Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en +verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin +zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een +stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom, +die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in +vijf jaren! + +Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig +als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het +gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als +hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was +altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even +ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een +vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en +mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij +jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam. + +Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame +boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe +vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer. + +En Bella? + +Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens +steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die +vroegere broeder en speelmakker van haar nu is. + +Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind! +Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben +haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van +gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in +helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen +schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht. +Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts +stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene +schepping van zijn penseel te beschouwen. + +Zoo vond ik het te huis. + + * * * * * + +Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was +behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet +gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking +voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der +tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in +meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik +gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van +toestanden aanbood. + +Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van +Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal +geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had +kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet. +Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel +om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken +aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een +klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door +geweest, nu eens in Spanje, later in Indi zijn geluk beproevende, maar +overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks +van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden +naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij +eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons. +Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt +en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats +geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere +wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem +verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen +(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit +aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd +edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware +beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika. + +Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding. +Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich +het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij +het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was +onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de +nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als +eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het +kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond +te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne +vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets. + +Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld +ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn +levensloop nog eens beginnen moet! + +Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en +rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis +en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den +verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst +noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam +eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving +en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en +onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen. + +Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella +vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling +deden. + +Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene +teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en +mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en +voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te +beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners! + +O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het +huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en +zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de +vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer +stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen! + +Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen +ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij +sloeg de hare neder. + +--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je +eens in het gras met die rozen zag zitten spelen? + +Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen. + +--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je +gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer +had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een +ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden +gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds +hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was +het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop +niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van +vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het +gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen +staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het +vanzelf minder plat en prozasch! + +Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak. + +--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat. + +--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak +nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het +leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in +uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij +zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme. + +Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij +bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het +was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en +denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam +om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen. + +Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer +jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij +ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven +gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op +allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het +noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en +duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar +boeiend voor mij. + +Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in +Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en +onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in +onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele +vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met +kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt. + +Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid +van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen. + +Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker +door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne +afgetrokkenheid in eene beek te stappen. + +--Waar denk je over? vroeg zij. + +--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is +uitgekomen. + +Zij keek mij vragend en glimlachend aan. + +--En dat is? + +--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden +ontluiken. + +--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte? + + * * * * * + +Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de +brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij +schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de +betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het +moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene +zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de +kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit +zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die +verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke +opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen. + +Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar +richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer +gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar +zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen +voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het +niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar +bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich +haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die +gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden +waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak. + +--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N. + +Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het +boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm +om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer: + +--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan +in zijn oog. + + * * * * * + +Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm, +zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende, +gingen wij te zamen naar het nevenhuis. + +--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden +stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken: +den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder +laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat +anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden +voor de aardigheid, vindt je het goed? + +--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen +wonen? + +--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten +vestigen. + +--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken? + +--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan. + +Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz. +Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant +vertrek. + +--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen +zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een +gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's +zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin +zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat +goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg +hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel. + +--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof +zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel +met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden +schoorsteen willen behouden.... + +--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem +je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden? +Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een +komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde +zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en +krulwerk om lijsten en paneelen. + +--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude +vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij? + +Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het +kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was +er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot +het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze +bladen, als dit de prozasche oplossing is. + +Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel +voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een +plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van +Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene +andere gedachte in mijn hoofd.... + +Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had +kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog +onbestemd en nauwelijks leesbaar was? + +Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen, +toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van +verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was, +dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen +werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde, +dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen---- + +--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist +het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die +volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken), +och, zei die persoon, het zal wel weer z uitdraaien, dat Bella en +hij.... + +Welnu? + +NOOT: + +[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas Kempis. + + * * * * * + + +EEN BOUWVISIOEN. + + + Mijn wieg stond tusschen krullen--muren + En sieraan van gebakken deeg. + +Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig +gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond, +ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren +opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden +trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele +plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent +verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele. + +Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend +Bamboots, die dus luidde: + + * * * * * + +"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje, +gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar +streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw +teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn +sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden +uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde +mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds +samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van +paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw +landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik +daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel +zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden +gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven +allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn +verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar +waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen, +andere als ronde tafels op n voet, andere als geboomte met breede +bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder +liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet +zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle +gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest, +de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en +de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt +om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen +schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den +mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting +met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met +mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene +bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_? + +Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch +huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven +over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne +schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan +zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen +trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het +lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en +eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is, +ting--n klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar +klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de +klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout +staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de +vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw, +waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen +zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan, +maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim +glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die +witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard +maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen +maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven, +nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen +is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en +zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen, +maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den +heksenkring loopt. + +Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met +snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als +kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op +elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en +gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te +zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de +symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de +onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen +kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het +radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het +Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezalel en +Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts +als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en +zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de +geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste +moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden +staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene +gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot, +waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De +wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen +allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons; +zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of +trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde +weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander. +Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt +dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen. +Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op +boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar. + +Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw +is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de +kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug +toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat. + + * * * * * + +Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij. + +Van mij is de neus! + +Ik verschafte de ooren! + +De glinstrende oogen zijn mijne! + +Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen. + +En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn! + +Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en +wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring +rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts +eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met +paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als +des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra +volwassen. + +Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief: + + _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_. + +De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer: +breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken +kunt. + + _De gezel, die den leerknaap een troffel en een + verfkwast geeft._ + +Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te +overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is +schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten +hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel +vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden +goud, graniet en marmer. + + _De meester teekent den leerknaap met het + duivelsteeken op de linkerheup._ + +Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren. + +De kunst is klein, lang het lustige leven. + +Geen wet of regel gelde u meer. + +Wees vrij! + + * * * * * + +Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe +zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van +stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei +tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij +knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders +bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch, +Gothisch, uit elke streek der wereld. + + * * * * * + +Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het +voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top, +stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende +naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden +werden. + +Het spokende heir was nu buiten alle bedwang. + +Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten +over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan, +en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan +hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder +dreigden te verpletteren. + +Ginds kraait een haan. + +Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt +door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in +spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en +eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht +uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen +leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar +eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van +huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs +wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen. + +Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen +hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht +begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te +ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden +weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan +ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het +verstand rees op. + +En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had +gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de +toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet +minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den +dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad, +waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien, +verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok. + +Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording +en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne +beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen +aan eene nieuwe villa in mijne buurt. + +Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend + + BAMBOOTS." + + + * * * * * + + +WANDELINGEN DOOR DE WERELD. + + +I. + +Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne +berichten toezenden. + +Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat +gij weet, hoe de meesten reizen. + +Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig +als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche +reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te +komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch +links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat +men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te +hebben en te kunnen zeggen: dr ben ik ook al geweest. In tegenstelling +met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts +zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even +onbewust als eene natuurwet. + +Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn +uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies, +alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij +hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels +te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo +gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij +het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten +ongeoefend. + +Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot. +Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende +linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het +aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde, +en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker +teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en +welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte, +vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een +fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken, +dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden +in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat +zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en +te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden +tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij +zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen. +Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste +indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn. + +Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik +ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene +verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene +stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn +geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hte; misschien eens +anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige +bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een +Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in +den kerker te Chillon, even h! zeggen van de Jungfrau, in het +voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal +te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als +de _Stanze_ van Rafal. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij +den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven +met wat er van den Guide in is blijven hangen. + +Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij +wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een +ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn. + +Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte +ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de +phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten +alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij +hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste +kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn +ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken, +gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats, +en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug +te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol. + + * * * * * + +En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten +van zulk reizen? + +Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met +mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene +stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van +alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u +uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het +honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat +getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de +gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen +hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene +gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door +verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de +gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als +dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde +kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten, +dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers +bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen, +dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders, +Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden +naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu! + +Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde +stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een +klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw, +zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever +werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje +behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht, +met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt, +dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die +wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en +zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal +en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van +beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering +fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft. +Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne +gemanireerdheid. + +Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene +afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen +heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is +weer een verdere afstand van de bron, van den stam. + +Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van +natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is! + + * * * * * + +Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken. +Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met +minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de +bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de +zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal +ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de +eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van +_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en +oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen, +gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander +kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de +menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime +kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede, +der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in +denken uit, maar toch altijd n is. + +Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de +_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander +opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag, +en gij moogt boven dit blaadje zetten: + + HERFSTDRADEN. + +Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen +der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door +elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel +gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar +men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan +men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de +wereld des goeden en schoonen. + +Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van +spinnen is. + +Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige, +diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die +langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger +tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare +webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele +stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de +andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die +de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend, +totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste +als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren +en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes, +fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten +jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De +spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met +welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der +arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het +wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en +omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof. + +Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de +arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten +en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en +gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn, +gemoed in beweging brachten. + +Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets +beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige +levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch +werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht +verlossen? + +n duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin +liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men +weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet +dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in +dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw. +Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven +is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk +te stooten. + +Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens +herstellen, wat ik misdreven had. + +De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed +mij bittere verwijten. + +--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn +levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt! +en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als +eene spin. + +--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had +ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld +zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn? + +--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch +niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en +hijzelf het allermiddelste egostische punt, waar alles om draaien +moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander +opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne +beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander +ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is, +sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men +ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en +het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die +elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp +dr verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die +deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt. + +--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een +afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die +Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst +ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker +een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne +stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten; +gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de +geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht. + +--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij +kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt! + +Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen +de rosse bladeren des wingerds. + +Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar +een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere +vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de +wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al +is het in het schoonste stelsel. + + * * * * * + +Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit. + + * * * * * + +Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den +breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op +reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek, +het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking +der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er +een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener +lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen +der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met +eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen. + +Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en +kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens +bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij +kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze +kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling +geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de +bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn +dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht +tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien +aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan +hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den +grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en +geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en +versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen +glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil +gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben +alleen, vrij, vrij! + + * * * * * + +Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen +gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene +verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in +de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog +eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt, +_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het +boekvertrek, en in deze omgeving..., + + Patulae recubans sub tegmine fagi, + +een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven +altijd frisch en nieuw. + +Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich, +in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon. + +--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen +maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte +bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen +bron, onder des hengstes hoefslag geboren. + +--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst! + +--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts +in vrede waren! + +Wat was de klacht der Muzen? Pirus was een overweldiger, die de Muzen +aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had +willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Itali, bij +voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo +eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels +aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit +een toren en verbrijzelde zijn hoofd. + +Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet, +hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal +verrast. + +Negen Macedonische zusters, Pirus' dochters, hadden zich verstout, de +Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de +Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot +rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting +had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels, +ving eene der Pirieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht +der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden, +rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en +bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar +overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe +anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf +daarvoor in snaterende eksters herschapen. + +Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal +de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officiel +lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een +ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze +uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat +wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden +ontmoeten? + +Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar. + +Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door +ontvlamd. + +Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedoni de +trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de +kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van +Pirus. + +Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet +in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet +schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de +schoonste tafereelen. + +Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Posedoon over de +schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros +op den slag van Posedoons geweldigen drietand uit den grond +ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de +steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar +daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend +en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving +op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen +aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot +waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen +tegen de goden gestraft werd. + +Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en +traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen, +en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren +geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Dana, Mnemosune, +Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die +voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en +karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant. + +--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze +wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de +zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op +uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het +vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken, +en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar +vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft. + + * * * * * + +--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend, +terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en +de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officiele kunst, en het +was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te +raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar +traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar +Pirus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles +zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip. + +Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden, +de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden +veranderden. De Pirieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop, +maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en +de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras +tibi. + + * * * * * + +Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil +altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet +hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij +in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk +eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik +uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene +heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel +te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web +wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van +mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst! + +Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist +mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van +kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen +toestroomt. + + * * * * * + +Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij +nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te +liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin +zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en +er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik +haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar +schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in +dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid, +dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort, +hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner +stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van +den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun +knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner +vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de +slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend +gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom +van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood +oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen, +als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu +omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind +door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen +eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge +weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend +lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte +rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne +afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors +en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de +lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het +bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens +wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen +gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de +wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der +veerkrachtige erica's. + +Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het +landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te +gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend +in den gezichteinder. + +En vr mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene +wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen! + +Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over +de heide stralen; dn vormen zich in het westen dampen en groeien daar +tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar +blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des +winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander +naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de +verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint. + +Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al +zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch +zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de +heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte +zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het +afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot +bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene +harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen +regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de +bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en +spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer +ontbloot. + +Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met +andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of bezin, bestaat +haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceen. Duizenden bij duizenden +in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine +stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig +bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem, +en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts +hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet +overhellen. + +Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit, +eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers, +en geen berg hindert het uitzicht. + +Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der +bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel +of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom +gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij +geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt? +Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik z ver +in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog +toelaat? + +Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de +krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke +landschap eigen is. + +Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken +door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel +zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt. +Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks +voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en +somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door +een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren +stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor +weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar +nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich +in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt. + +Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in +alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft +hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt +uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen. +Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich +openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene +aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden +kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in +de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn +wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het +schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk. + + * * * * * + +Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron +van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het +zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke +tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene +zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich +over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon +hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de +oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem +verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond +zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep +van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst +fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert +gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle +licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want +hij is vr de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna ntonig en +zonder diepsels en hoogsels, vormt hij ne, door de reflex--lichten van +den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht +komt schemeren. + +De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt +dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek +uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en +boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed +hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene +eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die +soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en +aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een +eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het +gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten +van alle hartstochtelijkheid. + +De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en +bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de +jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen. + +De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht +vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en +meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien +weerkaatst. + +De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in +wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene +beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en +verstandelijke krachten. + +De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht, +een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden; +niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige +lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat +spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het +gevonden geluk, van een verworven levensdoel. + +Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in +de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de +neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de +herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn +overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn +rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog +rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht +gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard +is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der +aarde. + +Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk +begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt +met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle +zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien +eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn; +geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde +liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd +glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil, +die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil +opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN +DEN CHAOS. + +Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen +niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan +vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan +lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog +blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit +den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de +gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde +verbindt. + +Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en +nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage +sport; dn valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of +nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen +klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder +ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven +boven den chaos van stof en vormen. + +Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij +de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de +zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever +dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den +geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met +ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij +zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin +wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al +wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer +ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend. + + +Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en +weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling. + + _Truly yours_ + C. V. + + + * * * * * + + +II. + +Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld +te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets +minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op +een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven +ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals +heentronen. + +Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet +Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina. + +Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet +aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook +spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije +natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult +tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in nen toestand eene +wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven. + +Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen +nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend +of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven. + +Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u, +het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij +schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist +overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden. + +Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap, +in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij +bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te +ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid +vergoeding te vinden. + +Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige +uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet +genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt, +haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken +willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun +wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar +voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer +wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij +wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid, +conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan +hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan +hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid +vleesch geworden is, de natuur. + +Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het +gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen +beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de +geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van +onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die +melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar +Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen: + + Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen + Der wereld vormen en gebruiken. + + * * * * * + +De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel +op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod +van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel +der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen +slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk +schenden van de wellevenskunst. + +Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene +geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden +heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij +moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of +er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook +onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit, +als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone +woorden schenkt. + +Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze +verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de +hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering, +de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de +beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst +te vinden. + + * * * * * + +In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij +later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk +als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer +wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een +verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was +op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te +rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid +opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in +de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen +troffen. + +Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene +overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit +teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen +gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets +verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille +natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan +niet zeggen, dat zij de stilte braken. + +Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij +hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half +gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen +was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem. +verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige +heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig +beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te +drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden +doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de +armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door +het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als +rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl +de voeten scholen onder de heistammen,--z was zij een beeld van +slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind +met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare +vormen. + +Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij +de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten. +Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap +oplevend zelfbewustzijn. + +Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind, +geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als +wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst +heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien +tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van +onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het +is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en +onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel, +waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de +betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan, +_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt, +verduisterd worden. + +Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op +mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling, +en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten +haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs +te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine +wereld van haar binnenste openbarend. + +Ik.--Waar woont gij? + +Het meisje (bedremmeld).--Wat? + +Ik.--Waar uw huis is? + +Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de +verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee +vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met +haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven. + +Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie +zijn daar te huis? + +Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naeve +handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is +weg,--ik ben nu de oudste. + +Ik.--Hebt gij vader en moeder? + +Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder +werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen +passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op? + +Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze +hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten. + +Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat +ze goed zijn om den bliksem af te weren. + + * * * * * + +Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in +het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller +worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen +vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de +uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch +en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het +kind der natuur te bespieden in haar zieleleven. + +Ik.--Wat doet gij gewoonlijk? + +Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in +huis.... + +Ik.--Hebt gij niet op school geleerd? + +Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet +missen voor de beesten. + +Ik.--En blijft ge hier z leven? + +Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch. + +Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan? + +Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken, +en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren +aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den +sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen. + +Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen +wij weldra bij de woning. De lage hut was als n met den grond; het +werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een +voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de +wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het +dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was n +plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan, +die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste +groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen +bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard +genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer. + +De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen +deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met +beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw, +in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in +de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij +het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke. + +De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk, +als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen? + +Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide. + +En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat +ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van +menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid +en van waarheid.... + +De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten +in, zie ik nu. + +Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd.... + +Ik.--En uwe dochter er bij, moeder. + +Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen. + +De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel. + +Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad +ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten. + +De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad? + +Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt, +die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die +wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets +beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand, +geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele +leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts +een zeer gewone letteromzetting van streven. + +Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet +zich terugvinden in de vrije velden en bosschen. + +Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat +ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad! +Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen! + +Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier? + +De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets +te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld +geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien, +waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken +totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij +meer? + +Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet? + +De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en +hebben het noodige. + +Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig. + +Ik.--Verlangt gij dan niets? + +De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in +overvloed in den grond. + +Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast +blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder! + +De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden, +wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de +stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft. + +Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het +leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te +verlaten. + +De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons? + +Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer +gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en +vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar! + + * * * * * + +Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in +opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al +lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge, +moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort +van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is +een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de +dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld, +dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt +gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de +maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die +alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des +levens heenjaagt? + +Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld +verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van +onschuld verlaten,--in dien nen blos van verrukking, op het hooren van +den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar +in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al +gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te +overschaduwen. Zooals duizenden vr haar, zooals de menschheid met +haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld +ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde +en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te +struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal +zijn, zich op te richten. + +De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten +knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede? + +Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de +bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft. + +De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij +niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar +beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten +kennen om bevredigd te kunnen zijn. + +De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou +zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze +maar in 't zand. + +Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit +beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw +frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en +leeft samen gelukkig. + + * * * * * + +Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de +oogen houdend, mij staan nastaren. + +Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur +opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels +in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in +een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen. +Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de +verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al +onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die +haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor +eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk +des lichts als in dat des geluids. + +De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer +ver verleden der menschheid. + +Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een +streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren. + +Kon de mensch zoo blijven? + +Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der +menschheid. + +De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, n er mede; +zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo +leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift. + +Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid +van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van +n mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen +moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat +ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander. +Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven +van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en +met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd +tevens. + +Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den +strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de +verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn +instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het +volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar +onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze +verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke +onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger +trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte +kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het +onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn +van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven +naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van +idealen daarin mogelijk. + +Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie +met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan +Voltaire hem schreef:--Aprs avoir lu vtre discours, on prend envie de +marcher quatre pattes. + +Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind. + + * * * * * + +Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het +doffe verleden een latere phase der menschheid. + +Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan +groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te +voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke +vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is +hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere +overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar. +Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den +voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen +toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op +Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij +reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der +_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te +verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor +hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde +terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai +exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten +op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden +terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts +aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken +bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid +een physisch leven teruggekregen. + +De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god +der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van +tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in +den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als +hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen, +die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de +aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der +oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet +langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte +Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen +guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de +waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast +blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf +staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot +besturend, de vader der pozie en der wijsheid, hij, die n zijner +oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor +de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de +gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond +onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten +bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De +wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende +tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki +gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot, +heeft opgehouden te bestaan. + +Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en +teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in +verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur +terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders +opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe +langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer +in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend. + + * * * * * + +Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en +greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in +regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht, +hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld +staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis; +ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden +trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden +meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf. + +Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik +voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld +met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin +de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en +vaak onverstandig genoeg,--leeft. + + * * * * * + +Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der +kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot +natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen. + +Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft +haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en +ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt, +zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de +werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij +gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat +die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen +verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar +tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij, +waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het +betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in +onszelven te doen? + +De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat +worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij +allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg +om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de +cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit, +maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken +natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij +naefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige +afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naef, maar zij kan het +ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten +terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even +valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der +menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de +strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet +enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des +menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen +noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich +in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste +verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in +de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het +verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de +stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de +niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en +de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het +afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige +ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de +landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van +waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen +dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen. + + * * * * * + +Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen +der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht +ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet +zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke, +blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de +lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren +der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op +zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf. +Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes +flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest +phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of +peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is +een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en +zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt +zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet +het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit +symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in +het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is, +naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis +heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der +beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het +leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest +door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap, +kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen +onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk. + +In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en +bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven +slechts de kernen over van het eenig ware. + +Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde +richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om +welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft +er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen +leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich +daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen. +Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen +wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het +ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter +verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de +vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en +natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is +een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en +een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het +instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven +en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat +de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen. + +Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet +tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en +natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in +ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven +heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in +het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere +deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst. + + * * * * * + +In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne +maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne +natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van + + C.V. + + +NOOT: + +[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir. + + + * * * * * + + +VAN TWEE KONINGSKINDEREN. + + +Het was in oude, oude tijden. + +Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen +wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest. +In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in +het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der +Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was +een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot +geslacht was overgeleverd. + +Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het +huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning +waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en +metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden +de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar +niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen +vreugde bood ontspanning, geen pozie bezielde, geen schoonheid adelde +het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart +toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat +onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat. + +Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar n kind, een +zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands. + +In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen +wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want +niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij +naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in +alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar +nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en +bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van +bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol +weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en +gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen +hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed +der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was +allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige +aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg +hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot. +Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of +van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door +geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone, +dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met +zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen +vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen +overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de +zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom +uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en +welriekende kruiden doorwasemden de lucht. + +Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en +Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van +schoonheid en gevoel. + + * * * * * + +Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van +koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele +overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek +en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos +na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen +neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd +pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de +hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij, +maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de, +vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer, +voort.... + +De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en +de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in +de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos +rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en +frisch ademde bij in den frisschen morgenstond. + +Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem +zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den +ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers, +en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen +met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen +de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van +zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling +hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had! +Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne +veerkracht had verloren? + +Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om +lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen. + +Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en +boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar +klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het +loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met +eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke +jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op +hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden. + +Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond, +voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene +opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek +vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als gemailleerde +rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond +afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar +donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en +weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en +zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd +onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende +sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles. + + * * * * * + +De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten +uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn +binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke +speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende +melodien. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete +gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht +zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte +voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot +in het bosch. In het midden van het dichte woud--z ver was zij nog +nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen +en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht +te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en +koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende +vlerken. + +Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien +schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog +nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet. + +De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1 +veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water, +te midden der heerlijke waterlelin, zag hij de schoonste Alve, die hij +ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende +herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar +zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend +en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze +tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het +werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de +liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde. + +Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone +Alvenmaagd te begroeten. + +--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik +niet ken. + +--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren +naar uw gezang. + +--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als +ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken. + +Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te +zingen: + + Alles teeder in den morgen. + 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend + Koestert zich in 't jonge licht; + D'aarde geurt als waar z' n gaarde, + Zoete lucht suist overal. + + Teerder klinken nog van binnen + Alle stemmen van 't gemoed, + Dat van zacht gevoel doortinteld, + Rozengeurig, rozenkleurig, + Zwelt van geestdrifts zonnegloed. + + Zon van buiten, zon van binnen, + Schoonheid heerscht er overal. + +--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks +voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste +geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare +symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil +wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is +alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist +het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en +trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan +welt bijna op in mijn oog! + +--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij, +gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst? + +--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders; +wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken. + +--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is +dan de kunst niet alleen tot verrukking? + +--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien +in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel +aan mij voordoet. + +Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als +twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos +verzonken. + +--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa. + +--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van +Verstand; en gij? + +--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen +neerslaande,--dan zijn wij vijanden! + +--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u +medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet +weten van waar gij komt.... + +--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood +treuren. + +Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar +boezem zwoegde onder den strijd. + +--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te +verliezen? + +--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik +hier komen, alsof ik ter jacht ging.... + +Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven? + + * * * * * + +Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen +uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen, +aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het +zoete wederzien te kunnen genieten. + +Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is +misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in +hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen; +maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand +en Gevoel! + +Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder +en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa, +spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer +gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij +dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had, +zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met +haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het +was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf +driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het +land van Gevoel. + + * * * * * + +De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei +gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends, +vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak, +bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken. + +Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning +rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne +slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat +voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het +gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk +ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze +meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens +losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij +tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde, +wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en +beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als +het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en +hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat +eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan +in de mythen van het nageslacht. + +De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen +van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle +toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan +vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich +verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst +in zijn kabinet opzoeken. + +--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te +storen.... + +--Wat begeert gij? + +--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog. + +--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw. + +--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos. + +--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde +mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?, + +--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke +nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend +verleidelijke zangen de onzen.... + +--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor +den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend +geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de +tooverzangen niets kunnen hooren. + +--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_.... + +--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot, +dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt! + +--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige +gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan +de uitslag schitterend kan zijn.... + +En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde, +waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij.... + + * * * * * + +Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig! + +De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare +citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer +zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de +boomen, aan de vogels haar harteleed klagend. + +In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer, +alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen +heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te +weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen +werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens +werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te +herstellen. + +De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te +lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren +gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en +fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich +spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen +in smartelijk gepeins verzonken. + +--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons? +Gij moet ons redden. + +--En ik _zal_ u redden. + +Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een +bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's +konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en +hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen +loslaten. + +--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de +onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke +vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan +duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_.... + + * * * * * + +Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het +geheimzinnige beeld. + +Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde +sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend +graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar +nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der +aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp, +op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden. +Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en +gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer +hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene +kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar +nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der +partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want +het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er +waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet +kende. + +Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van +elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren. + + * * * * * + +--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer +gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit +door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld +onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen. +Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te +openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard +worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene +glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die +kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan +zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de +stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar, +die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem.... + +Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste +woorden uitend. + +--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die +gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot! + +--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over. + +--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar +niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar +maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage +des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de +schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft? + +--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig +voor zich. + +--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik +haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te +spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of +welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is +geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en +rust de gelukkige Sensorius en Parel. + +Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan +werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren +samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze +Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos +vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar +zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met +haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen, +en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de +grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou +men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming +van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van +zijne vrijlating. + +Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg. +Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen +plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats +overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk +overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen +brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier +onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen. + +Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven, +was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan, +toen........................................ wat anders kondt gij van +eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling, +aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken +van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal +brak de brug onder hare voeten weg. + +Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen +op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit. + +Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat +zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles +bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde, +waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige +woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker +hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt! + + * * * * * + +Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en +zijn raad werd gebracht. + +Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het +hier, en hoe onbevallig! + +Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste +verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne +weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodien, die,zij van een +paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud +en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten +waren op hun granieten zetels. + +Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds +alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen: +alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen +zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te +zijn. + +--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat, +ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan +daarop volgen dan de dood? + +Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en +ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der +misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te +gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii +dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de +koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan. + +Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een +gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in +tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste. + +--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend +uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te +begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze +Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o +wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij, +dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was +overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u +om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den +vrede laten. + +--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus +stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des +ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig. + +--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze. + +--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen. + +--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning! +door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze +dochter van u zal ondervinden. + +--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het +mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is! + +Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij +werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin. + +De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd; +want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het +gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos, +maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men +wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten +waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de +uitlevering van Logikos te onderhandelen. + +Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze, +waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden. + +Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken. + +--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over +allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten +toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos +schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was +gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij +te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder; +bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik +ben! + +--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen +verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos, +en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf +medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had +hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is +daar, dat hij gevangen werd genomen. + +--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem +verraden.... + +--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en +het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne +gevangenneming, dat zij in zwijm viel. + +--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden +Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer +opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden +hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten +dooden; en wat hebt gij gedaan? + +--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde +wijze schoorvoetend aan. + +--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met +koel zelfbedwang; drin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die +liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien +hartstocht in hem laten bestaan? + +--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze. + +--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen. + + * * * * * + +--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze +geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid +vervallen kunnen! + +--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een +raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de +verte te vermoeden. + +--Wel! gij prikkelt mijn weetlust! + +--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of +aandoeningen mij licht zouden bedwelmen.... + +--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd. + +--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van +dit onverstandige dwaze kind. Zzeer, ik moet het bekennen, dat ik +allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende +mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige +dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe +het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat; +het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele +speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik +gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze +natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die +verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen +ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik +begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op +mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend. + +--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar, +als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de malin des +verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor +binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd, +al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik. +Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen? + +--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te +wisselen. + +--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen +Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen +haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen. + +--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd +en het verdere eischen. + +--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de +beide gevangene ... en dan weer de oorlog! + +De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning +Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling +werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige +Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling +gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben. + +Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging +geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van +Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega +het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk +overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de +wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht +weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak +verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij +zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben; +en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten, +Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen +konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat +geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo +spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar +ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle +toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel +als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde +plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar +eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe +bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene +zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de +andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer +met takken en bloemen bestrooid werd. + +Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op +het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar +vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke +zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van +bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodien aan ter eere der +wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende +kruiden uit. + +Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht +komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun +Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder +dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde +denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil +tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide +vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te +treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te +zien. + +Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten +stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook +koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden +gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de +machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben +Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen +zij de brug op en in elkanders armen. + +--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde +vastklemmende. + +--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende. + +Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote +ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en +daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld +schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over +de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen +heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om +te ontsnappen! + +Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt. + +Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met +koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover +elkander. + +--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan, +kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en +als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een +stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef +gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn +oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten, +ieder in zijn land. + +Nu treedt Aldebaran naast zijn meester. + +--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is +een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet, +heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die +elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die +vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide +koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt +voorspeld en gewild te zijn. + +--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die +hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals +alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer +verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid, +en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en +hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt, +begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor n oogenblik +en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een +voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid +u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken +dweper. + +--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid +van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij +handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen +hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool +behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare +openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen. + +--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en +het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide +geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene +edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven.... + +--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn +vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder +zijn. + +--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht. + +--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare +liefste stem, daar zijn zij n. + +Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter +verzoening en ter verzekering van hun woord. + + * * * * * + +Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien; +de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de +beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare +vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen +overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van +Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in +dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van +de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en +toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der +twee gelieven te vieren. + +Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop +ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en +met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met +rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige +koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk +van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar: + + Schoon zijn de bloemen, + +zong Aldebaran. + + Wijs zijn de bijen, + +sprak Logarithmus. + + Geurig de nectar, + +zong de eerste weder. + + Honig is nut, + +was het antwoord van den tweede. + + +Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en +voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten +band vereenigen. + +De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de +koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten +aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar, +en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde +luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd +nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig +gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht, +dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat +de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in +betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was +er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de +feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen +ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen +van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen +toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en; +niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook +door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven +zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het +eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk +zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een +voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen +bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk. + +Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide +vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige +koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het +eerst gezien hadden. + +Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide +landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden +onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde. + +Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden +worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en +koningin kinderen verwekten. + +--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden +weg weer op. + +--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw +verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen. + +--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het +eens een zoon n eene dochter waren? + +Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun +beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat +op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en +Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, n geheel uit +de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest. + +--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze +huwelijk niet behoeven plaats te hebben. + +--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben, +antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld +geweest en te gelijk de vrede. + +En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt. + +Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en +buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en +niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook. + +Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten +wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend +rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard +heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder +de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige +huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder +aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel. + + + * * * * * + + +EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG. + + +Aan haar genien is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de +eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige +mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen, +gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken. + +Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het +verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het +weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid +betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige, +alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat +al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders +waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding +heeft ontvangen. + +Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan, +wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren +werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der +bewonderende vereering. + +Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste +vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij +mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen. + +Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden +is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het +blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit +slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een +paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links +paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets +verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen vr twee en eene halve +eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die +nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van +Rhijn. + +In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der +grootste steden der genieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net +is," zegt naef haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen +zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in +vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is, +tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck +is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en +grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden, +had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de +ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in +1592 was het ravelijn vr die poort aan de stad getrokken en in een +klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen +van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede +vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links +daarbinnen lag de steeg, die gij kent. + +Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend +burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst +na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en +met kinderen gezegend, dat huis in tween verbouwd. In het eene gedeelte +woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen +bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet, +kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat. + +Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk, +staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere +vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin +buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen, +waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf +kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens +spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der +beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal +jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen +in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de +tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't +schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen +morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien +gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom +de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen, +boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het +omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar +steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar +de groene saaien gordijnen. + +Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is +geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders, +ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen +Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het +schutblad des huisbijbels in: + +15 Juli 1606. _Rembrandt_. + +_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien +naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders +zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld +zou de bewustheid hebben van het derven van een genie. + +Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de +hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam +neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid +geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich +den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder, +beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals +weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het +menschelijk leven afspiegelt. + +De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn, +geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het +verledene mede. + +Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind +opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende +jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw. + +Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons +met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een +krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige +worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde +oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat; +de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost +en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting +in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in +reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis +en kunst. + +Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat +sterke licht. + +Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den +aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid +en de kiemen wortelen; aan de ne zij de Prins, zijne partij, het volk, +de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de +patricirs, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins +en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en +weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het +bloed van een beroemd schavot. + +Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van +Rembrandt en de eeuw. + +Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat +de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid +te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch, +treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt. + +Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking +had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der +gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance +gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan +wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen +geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder +blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd +soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die +renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij +gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide +de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de +vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der +verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen. + +Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den +schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens + + Streng gelaat + Hem doet ontzachlijk zegepralen, + +gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien +leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van +penneconst. + +De schoonschrijverij was zeer geerd, en mannen als Gadelle, als Lukas +Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich +mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geerder nog door +Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_. + +Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin +de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne +theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van +den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische +spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het +groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht +rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek +getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er +in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige +hand zal hebben bot gevierd! + +Dn zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan, +verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en +de proeven van het ontkiemend talent. + +Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder +trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met +de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket +uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol +vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van +het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen +waren uitgestald. + +Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn +der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het +heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om +het spreekwoord + + Hoe schilder + Hoe wilder + +zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien +doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Itali gekeerden Jacob +Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn, +Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan +van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij +opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook +voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij +Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten +naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren +sluier over getogen. + +Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide +meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht, +waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een +bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_. + +Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken +aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen +bliksemstraal hielden, die opeens voor n oogenblik den nacht verbrak, +het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als +de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om +niet weer onder te gaan. + +Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne +lichtende kracht. + +Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken +kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de +natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu, +is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en +vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij +bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige +geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige. + +Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan +graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling, +daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den +teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van +lichtgloed, of samentrekken des lichts op n schitterend punt. + +Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen +meesterschap. + +De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne +verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en +betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren. + +Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den +geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste +gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in +zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den +mensch der pozij. + +Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van +het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang. + +Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij +de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht +genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen +zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige +leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene +uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken +ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde ide, maar als +levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt, +evenals het werkelijke, is dr om zijns zelfs wille, zonder ander doel +dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid +zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische +volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve +opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben +doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn +eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal +ademt het u te gemoet. + +Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de +zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de +wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die +zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons +toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te +moeten zijn. + +Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door +den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige +levensuiting, zoo rijk van handeling. + +De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld +gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de +middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafals loges, Michel Angelo's +welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en +dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is +Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het +mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In +overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en +als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in +Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen +als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van +karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het +feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke, +meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige, +treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch +land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er +op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang +vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven, +handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en +opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als +nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander +der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk +toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die +voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is +bij hem niet, hoe Simeon eens vr achttienhonderd jaren lofzong bij het +kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe +dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet +het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij +Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het +mede. + +Z werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het +dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute +scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen +tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat +vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd +weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen +uitwerken. + +Hij heeft nog meer gedaan. + +Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de +innigheid, noch de naefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke +laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber +tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar, +in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus; +verteederend naef de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van +hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den +volke in de _Ecce Homo_. + + * * * * * + +Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de +geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot +geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen, +en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij +ontstond en zich ontwikkelde. + +Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig. + + + * * * * * + + +MONA. + + +In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een +dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte +uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon. +De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke +kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de +tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte +en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het +huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur, +en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin +stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een +zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte +rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd. + +Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen +acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht +van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en +kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar +dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de +richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen, +die op de knien vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel +van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen +voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar +onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van +het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed +dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve +vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve +zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden +opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der +wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven, +aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd +oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat +zichzelf ten doel is. + +--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en +zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene +getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw. + +--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar +schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene +beweging van haar arm die liefkoozing afduwde. + +Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den +ezel niet op? + +--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw, +onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer +vermoeienis brengen. + +De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam +den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak +met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje +droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en +beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier +verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en +overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming +de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door +tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter +andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden +zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen +brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf +was de waar, die door de moeder moest verkocht worden. + +Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij +naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren, +hunne modellen te vinden. + +Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die +de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek +aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen +volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij +hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet +veel acht op haar. + +Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets +behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek +van de schouders en opende geheel haar bovenkleed. + +Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden +toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten. + +Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij +daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar +het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste +zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door +schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid. + +--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles +hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable! + +De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en +ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie +op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en +stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid +en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De +schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk +op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos +arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het +schoone gelaat omhelsde. + +Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom +niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer +voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind +de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood +van har kind. + +--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte. +Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en +zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken! + +Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op +de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het +geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor +eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene +kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's +bidsnoer bevestigde. + +Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was +de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws +vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere +blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een +zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld +overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen n heiligdom was +ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds. + +De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de +Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor +de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En +dan was de dochter nog norsch en stug. + +--Wat prevelt gij toch, moeder? + +Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet +voor haar ondankbaar kind. + +Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor +verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor +Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor +Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_ +heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena +geworden--zonder de boetvaardigheid. + +Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet +zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het +atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met +dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op +zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het +improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij +daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans +rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden +of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde +hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat +scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon! + +In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op +speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene +villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij +kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven +naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met +al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was +de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot +wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het +aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geerbiedigd, om hare gaven van +zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht. + +Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en +paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was +opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in +den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van +kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der +tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat +er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en +vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij +had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds +vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de +gave der improvisatie. + +Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier, +tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen +het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij +reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene +verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts +keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde +hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon +te stellen. + +Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band, +die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte +zijne schilderijen en studin ter verzending, en op een najaarsmorgen +stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te +hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome. + +Mona had hem zien vertrekken; vr het afscheid had zij menige +hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen +droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden +der kale wanden barstte zij nu in tranen los. + +--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik +gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene +vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten! + +Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen +zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare +verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar +leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die +niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de +toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen, +en brak door eene hevige daad het verleden af. + +Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende, +slingerde zij dien door het vertrek. + +--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht, +maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u. + + * * * * * + +Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden +een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn +vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de +voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot +zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van +karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche +toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de +zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om +daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en +rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten +gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van +den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij +een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep +liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid +doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning +van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken +hem nog slechts duister voor den geest stonden. + +Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had +dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen +Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die +beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan. + +Thans bracht de vrijheid ze te zamen. + +De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee +bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij +bij elkander. + +Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held +van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem +meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar +gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een +deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd. + +Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al +de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en +zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet. + +Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studin had +gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met +Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden +zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone +streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te +genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen +zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar +zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den +laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar +den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon +en het verschiet als wilde doorboren. + +--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten +staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet +er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer +ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!... + +--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden +wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien; +daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land. + +--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die +bergen gaat de zon onder, Antonio! + +--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend +en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde +het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien! + +Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker, +en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los. + +--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij +verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij +allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen +hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en +ik nooit meer iets van u hoore. + +--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij +den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis.... + +--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land z over +vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen? + +--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb +ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik +verhelderde bij het spreken van die woorden. + +--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij +verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien? + +--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk +leven, die zich sterk doen voelen. + +--Welke? + +--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet +ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft. + + * * * * * + +Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog +eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst +naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die +stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan, +waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds +laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in +dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt +werd, vingen zij den tocht aan. + +Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld. +Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans +lag al wat aan Itali herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer +haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het +hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken. + +Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder +onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe +Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen +door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent +doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze +bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats +hunner bestemming was. + +Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder +hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven +zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het +burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude +Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander +hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb +hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien. + +Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare +verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van +eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat +het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat +zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo +hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van +levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere +persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden +was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar +tegenwoordigen gemoedstoestand. + +In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot +zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in +zachte verteedering versmolten. + +De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of +compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters, +guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn +geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het +bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen- +en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen +van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een +dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen +bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich +uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een +majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het +gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime +vlakte. + +--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat! + +Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het +donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpozie. + +Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht +en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond +die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet +tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar +plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven, +zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere +aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel, +die opborrelen uit het slijk. + +Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die +teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze +trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet +wegsterven in het eindige! + + * * * * * + +De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en +menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het +hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in +zichzelve verzonken. + +--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome +gegaan? + +--Wij kunstenaars plegen in Itali voedsel voor onzen geest te halen, +onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons +verborgen. + +--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di +Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst +gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder +de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien +uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat +behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord +hebben? + +--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk +uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst +moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden. + +--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan +was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat +reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms +bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel +altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet +anders uitdrukken, liet zij er op volgen. + +--Het is het naeve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de +grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle +kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het +demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst +niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de +ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid. + +--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek +zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees, +dat zij mij niet willen ontvangen. + +Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een +avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde, +bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde +dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het +Kolbs beurt om verbaasd te zijn. + +--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige +reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de +uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen +ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te +keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen, +dat is van mij, Mona, dat is mijn werk! + +Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte +hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte +licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te +zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond +bij zich noodde. + +Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een +paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien +had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee +meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op +elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters +en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene +iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en +gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling +van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden, +toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had +Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd. + +--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo +meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den +schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet +bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen. + +Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen +klapten van vreugde in de handen. + +--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl +wordt een groot virtuoos! + +--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid +verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat +wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons +door zijne werken toch bekend was. + +Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken +componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naeve +openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige, +want Kolb had hem zijne hulp toegezegd. + +Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen, +stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich +neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde +deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid +overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der +binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt +in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder +gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven. + +De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te +spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving, +dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene +hand gevat. + +Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest +door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden +gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden +vertolkt. + +Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den +grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam +oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op +het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale +schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met +zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te +verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met +vastheid: + +--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons +weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve, +als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als +wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u +in het hart. + +Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht, +en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek. + +Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te +schreien, het gelaat in de kussens verborgen. + + * * * * * + +Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had +nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij +was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren +onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel +Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen +leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt +en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als +Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden: + +--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara +meer schoon vindt. + +En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen +naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig +beeldhouwwerk! + +Carl wilde mede naar Itali. + +--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn +vader,--thans zal ik mijn weg wel maken. + +Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw +beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar +bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en +als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke +Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets +feestelijks en plechtigs behouden. + +Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied +voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de +handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in +feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel +zijner kinderen. + +--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart; +zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken +bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij +behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn. + +Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze +was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te +ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar, +waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het +leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had +berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Itali gemaakt +had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn +land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp +verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij +was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar +ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd. + +Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis +in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot +werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen +was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou +wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen +hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar +het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag. + +--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons +verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht, +naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit +weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op +over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij +heengebracht! + +Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de +overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld +over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij +begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar. + +Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen. + +--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was, +eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud +was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige +maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk, +akelig.... + +Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was +ijlende. + + * * * * * + +Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd. + +--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer +opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat +doen zij bij mij, wat willen zij mij doen? + +--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en +Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen +beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar +een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare +hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos +wat rustiger neergelegd. + +De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp, +die alleen liefde schenken kan. + +Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant, +die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit +gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft +het heimwee, en zij _moet_ naar haar land. + +Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona +boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij; +hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met +droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen +boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam +scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen +en begroef het gelaat in beide handen. + +De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van +Kolb tot kapelmeester te Praag. + + * * * * * + +Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd. + +Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij +zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende +denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk +beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke +opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht +toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te +brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land +had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde +niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de +krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij +voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag +tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland +herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo +spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn +geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die +hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker. +Deze evenwel schonk hem de helft terug. + +--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit z +schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste +kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou. + +Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had +gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien +aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn +met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit +meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij +gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had, +geen ouders als zij, geen huiselijken kring. + +Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de +betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij +vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare +kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in +hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof +tusschen haar en zich. + +Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte +en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen +namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet +gelaat, dat zich begroef aan beider boezem. + +Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog n blik +uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het +oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn +spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de +vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen +schwrmerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger +en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een +heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en +distels. + + * * * * * + +Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij +plotseling hare uitwerkselen zien. + +Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken, +die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen +man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig +levensonderhoud verwerft? + +Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van +kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare +gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw +geworden, die gij dien man, vergezellen ziet? + +Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche +schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van +kunst en genie? + +Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een +greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van +de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het +er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor +eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal +opmerkzaam n blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een +balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan +de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige +genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen +baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der +improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige +improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot +wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel. + + * * * * * + +Toch zijn zij meer dan zij waren. + +De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de +naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door +eene ruwe hand wakker geschud. + +Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het +gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die +nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het +lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de +grenzen van Itali. + +--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen, +die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden. + + Passando il male, sperando il bene, + Il tempo passa, la morte vienne, + +sprak zij met een bitteren glimlach. + +--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij +zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben +wij de verdere toppen bereikt; nog n dag en wij dalen in de vlakte en +de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen. + +--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio, +het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding +gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op +vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik +gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar +ik kan niet, ik weet het niet! + +De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid, +stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij +een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het +verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af, +die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij +streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken. +Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de +oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de +grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem +verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is +het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die +levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de +incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van +het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt, +die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere +levensopvatting. + +Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong +het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot +geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer +druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens +was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische +klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven +gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als +laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen +de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd +hart gesust tot een zachten sluimer. + + * * * * * + +De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog +niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken +en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won +nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en +sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms +werd die foltering ondraaglijk. + +Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot, +en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich +bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar +boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van +verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van +kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en +vervallen bogen der ramen. + +--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij +mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het +ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat +ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de +pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom +keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is +verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten +der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn +onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden. + +Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat +het trommelvel barstte. + +Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem. + +--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst. + +Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den +afgrond. + +--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona! + +Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van +droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een +wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren. + +--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare +nesten onder dezen dorpel. + +--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet +zoo voorover. + +--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die +steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af, +zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij +luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag +onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de +kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die +er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid. + +Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het +bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen +een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en +begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op +rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles +gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte, +die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd, +voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon +doen overslaan. + +Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees, +dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood. + +--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond +en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het +draait en golft! + +--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende. + +Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan +zijne voeten, en hij, terwijl zijne knien knikten, veegde zich het +angstzweet van het gelaat. + +Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde, +toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar +was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden +begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon +vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest +verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens +stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen, +ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver +en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp. +De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw +met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in +een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp +de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij, +en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die +haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd +niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd +vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te +knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar +zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op. + +De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen +Mona kalmte en herstel te schenken. + +Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider +lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet +handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een +enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder +niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen +man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin +plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij +over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun +gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen +man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit +te storten. + +Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter +des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de +schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich +daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk +huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet +stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich +alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den +priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het +omspitten van den grond. + +Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe. + +--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij. + +--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust, +gij, die zoo heilig zijt. + +--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd +strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen: +maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd. + +--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de knien vallende, +als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt. + +--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde +hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten +kan? + +Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg. + +--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd +leggende. + +--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren +bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was, +heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was. +In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van +weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome.... + +--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk, +die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat +gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend. + +Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch +bleek te wachten, tot zij voortging. + +--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik +geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de +Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had +weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik +herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o +vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep +gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der +heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt +er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het +afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden? + +De pater zweeg geruimen tijd. + +--Daar is n middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat +zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in +u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof +heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal +van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat +ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek +onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen +hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het +bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid +kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe +uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen +en een beteren kamp met de wereld te strijden. + + * * * * * + +Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid +tot den verderen tocht. + +--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen? + +Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken! + +--Alleen? + +Zij knikte toestemmend. + +--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen +trek om de lippen. + +--Antonio! maak het mij niet te zwaar! + +Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had +kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken. + +Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio, +werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen, +tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar +voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde: + +--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan +weder. + +Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid +voorgoed. + +Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in +zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij +in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die, +het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund. + + + + + + +End of Project Gutenberg's Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + +***** This file should be named 17554-8.txt or 17554-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/7/5/5/17554/ + +Produced by Marc D'Hooghe, marcdh@pandora.be. + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/17554-8.zip b/old/17554-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..cda153b --- /dev/null +++ b/old/17554-8.zip diff --git a/old/17554.txt b/old/17554.txt new file mode 100644 index 0000000..0910151 --- /dev/null +++ b/old/17554.txt @@ -0,0 +1,9862 @@ +The Project Gutenberg EBook of Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Vogels van diverse pluimage + +Author: Carel Vosmaer + +Release Date: January 23, 2006 [EBook #17554] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ASCII + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + + + + +Produced by Marc D'Hooghe. + + + + +VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE + +door + +CAREL VOSMAER + + + * * * * * + +GEILLUSTREERD NAAR TEEKENINGEN VAN Ch. ROCHUS + + * * * * * + +INLEIDING. + + +Hij liegt alsof het gedrukt was, zeide men vroeger met een spreekwoord, +dat uit den grooten eerbied voor boeken geboren werd. Hij liegt zoo +mooi, zoo glad, zoo juist, dat het uit een boek schijnt genomen. +Oudtijds heette het: "daar staat geschreven," maar de spreekwoorden +nemen de zeden der tijden aan en na de uitvinding van de typographie +beteekende het gedrukte hetzelfde gezag als vroeger het geschrevene. + +Zoo zeide men ook eens, om iets onbegrijpelijks uit te drukken, dat is +Grieksch en Latijn voor mij, of als het erg liep, dat zijn hierogliefen. +Maar het Grieksch en Latijn is niet meer voor enkelen en de hierogliefen +zijn ontcijferd. Welke taal zullen wij nu voor de vergelijking kiezen? +Men kan zelfs niet meer met voeg zeggen, dat is Sanskriet of Chineesch +voor mij, want ook die talen zijn niet onbereikbaar. Hoogstens mag een +gewoon mensch beweren, dat iets er voor hem uitziet als spijkerschrift. +Ja, de spreekwoorden verouderen en veranderen. Een uitgezocht deel van +het vleesch, dat in de oudheid een godenstuk heette, werd in de goede +dagen, toen de geestelijken de praerogatieven der godheid voor zich +namen, een paterstuk. De Hervorming, die zoo veel veranderde, verbeterde +dit in een domineestuk, totdat eindelijk het ongeloof ook dit weder +seculariseerde en algemeen menschelijk maakte. + +En zoo is het ook met de boeken gegaan. Dat spreekt als een boek, zei +men, en daarmee was het uit. Maar de boeken hebben hun prestige +verloren. Iedereen maakt boeken en snel ook. Negen jaren over een boek +te broeden, zooals Horatius aanraadde, wie zou er aan denken! In negen +jaren is een boek al weer verouderd. Zij zijn ephemeriden, zij strekken +om de gedachten en beelden van het oogenblik uit te drukken, en maar +weinige zijn duurzamer. + + * * * * * + +Op een morgen had ik eindelijk een niet zeer vermakelijk werk ten einde +gebracht. Ik had het laatste blad gelezen van een grooten hoop boeken, +waarover mij gevraagd was of zij eene heruitgaaf verdienen. Het waren +novellen, gedichten, tooneelstukken. Titels, papier, letter, toonden al +eene herkomst van voor ruim twintig jaren. En de illustraties--verluchten, +verlichten noemden onze middeleeuwers die versiering naar het oude +illummare, waarvan het nieuwere _illustreeren_ een aanmatigender vorm +is--de illustraties, die deze boeken nog niet illuster hadden gemaakt, +waren even verouderd. Welke onredzame steenteekeningen, waardig den +komischen vloek van Bilderdijk: + + Een steenen hart, een hoofd gevoed met keien, + Beelde aap of hond in kouden steendruk uit, + Waar gloed noch smaak hun warmen glans in spreien + En 't zielsgevoel de teedre borst voor sluit! + ................................................. + Maar weg dat tuig, dat kunstverwoestend knoeien! + +Welke wonderlijk uitgedoste poppen, die heeren en dames, eens zich zoo +elegant en nieuwmodisch wanende, nu zoo dwaas in hun verouderde +kleederen, weergegeven zonder dien tact, waardoor een kunstenaar aan +elke snede der mode iets kan verleenen, dat de dragers boven het +bespottelijke van het verouderen verheft. + +En wat zou ik zeggen over den inhoud? Het was een moeielijk geval. Denkt +men aan den rijken schat van werken, wier schoonheid of beteekenis +onvergankelijk is--dan vraagt men, waartoe zooveel middelmatigs gedrukt +of althans herdrukt, en moedeloosheid dreigt onszelven de pen te doen +nederleggen. Toch blijft de aandrift onverwinlijk en ook wij schrijven, +ieder zoo goed en kwaad als wij kunnen, ieder zooals zijne pen gebekt +is, omdat wij het niet laten kunnen. + +En wij hebben toch gelijk, want ook onze tijd, onze denkbeelden en +gevoelens hebben recht zich af te beelden; en kan het niet geschieden in +eeuwenverdurend marmer, dan in vergankelijke photographieen. Dus een +minder volstrekte maat genomen. + +Zijn dan deze stukken goed, naar onzen tijd, naar onze omstandigheden +gerekend? Zit er kracht, oorspronkelijkheid, durven in? Zijn die +novellen en tooneelstukken de, afbeelding van wat de veelbewogen +gemoederen in het moderne leven vervult? Draagt de vorm den stempel van +een karakter? Geven deze gedichten iets kernigs voor den geest, iets +teeders voor het hart, eenige winst voor den versbouw en de muziek der +taal? + +Zoo ver was ik gekomen, en bij elk gewicht in de schaal geworpen rezen +de stukken, en rezen, zij werden zoo licht ... toen de uitgever van de +_Vogels van diverse pluimage_ binnentrad en, een pakje op mijne tafel +leggende, zeide: + +--Doe mij 't plezier, dat eens door te kijken en te zeggen of je die +stukken voor een herdruk goed vindt. + +--Alweer! zei ik, jij ook al; ik heb pas dien heelen hoop +doorgeworsteld,... niet goed, niet slecht, maar.... + +Ik had dit pakje intusschen geopend en zag wat oude werken van +mijzelven. + +Mijn waarde uitgever keek mij met een fijnen glimlach aan en zeide: + +--Dat heb ik op de laatste fondsveiling gekocht, en nu kom ik je vragen +of je ze nog eens wilt laten drukken. + +Maar, menige argelooze lezer weet niet wat eene fondsveiling is. + +Een uitgever, die eenige jaren lang heeft uitgegeven, krijgt allengs een +berg kopij. Kopij, argelooze lezer, beteekent niet, zooals gij +waarschijnlijk denkt, een nabeeldsel, eene navolging; en de benaming is +ook geene satire op de twijfelachtige oorspronkelijkheid van zoo vele +boeken. Neen, in de boekenwereld beteekent kopij juist het omgekeerde, +namelijk het oorspronkelijke handschrift, waarnaar de boeken gedrukt +worden. Verder beteekent kopij in het algemeen het werk van een +schrijver, en vertegenwoordigt ook het recht tot uitgaaf van zijne +geschriften. + +Nu heeft dan een uitgever een hoop kopij van verschillende schrijvers en +deze vormt zijn fonds. Als de eerste uitgaaf heeft uitgewerkt, kan men +er later op eene of andere wijze altijd weer wat van maken. Andere +letter, vernieuwing, opfrissching, verguldsel en een bandje, en--het +boek gaat zijne tweede incarnatie te gemoet. + +Deze is een voorrecht der boeken boven de menschen. Wij menschen +verschijnen maar eens, en als onze eerste en eenige uitgaaf niet goed +opgaat of verkeerd uitvalt, is onze menschelijke kopij verloren, het is +een mislukt leven. Maar zoowel deze vergeten, miskende of mislukte +kopij, als de beste on schitterendste tekst, gaat eindelijk ten grave, +naar den papiermolen, om nieuwe grondstof te worden. Doch van herdruk, +gezuiverd van errata en taalfouten, verbeterd en vermeerderd, met +verguld en een bandje, is hierbeneden voor den mensch geene spraak meer. +Men heeft de bezwaren hiervan gevoeld en de onsterfelijkheidsleer heeft +eene poging gedaan om een metaphysischen herdruk van ons te bezorgen. +Maar van deze bovenaardsche herdrukken is zelfs den fijnsten bouquinist +nog geen exemplaar onder de oogen gekomen; het blijft eene hypothese, +eene speculatie; misschien ook zou zulk eene tweede uitgaaf eene slechte +speculatie blijken, die de kosten niet loonde. + +Maar voor een boek is eene tweede of zelfs derde incarnatie een herleven +en dikwijls pas een eigenlijk leven. Het is bij lange na niet de eigen +verdienste, die de fata libelli bepaalt. Daar hangt zeer veel van den +smaak, van den ijver, van de betrekkingen der uitgevers af, en menig +degelijk voortbrengsel gaat, verloren, omdat het verscholen bleef, en +het bleef verscholen, omdat de uitgever het slecht uitgaf en verkeerd +exploiteerde. + +De oude kopij is dus niet alleen bruikbaar en wat waard, soms is zij +even goed als nieuw. + +Maar het kan gebeuren dat een uitgever er het zijne van gehad heeft en +te veel kopij bezit. Daarom brengt hij een deel van zijn fonds, van zijn +voorraad kopij aan de markt. Dan worden er veilingen gehouden van het +fonds van een of meer uitgevers. Zulke fondsveilingen hebben veel van +slavenmarkten. Zelfs doode auteurs worden daar verkocht. Maar de levende +worden er evenals in het Oosten uitgestald, bekeken, betast, becijferd +en geveild. Voor gebreken wordt niet ingestaan, en wie er bekocht is, +heeft het zijn eigen oogen te wijten. Men moet weten voor welken arbeid +eene kopij nog dienen kan; of zij huiswerk kan doen, of zij gezond is en +hard kan werken, dan wel of zij jong, of zij schoon is en geschikt om te +pronken en te verleiden. + +Op die markt kunt gij ook eene prijscourant der letterkunde opmaken. +Luimig goed blijft genoteerd: zeer willig en veel navraag. Gedichten, de +puike, zeer wisselvallig, maar doorgaans in het geheel geen animo. Naar +verzen, mooi ordinair, is evenwel redelijke vraag. Novellen, de goede +qualiteit, met levendigen omzet. Theologie, men noteert lichte, middel +en zware; tegenwoordig flauw; de koopers zeer geretireerd; bijna van de +markt genomen. Alleen stichtelijke lectuur, de fijne soort, gunstige +stemming. + +Gij kunt deze beurstermen ook achter de namen der Nederlandsche auteurs +zetten. Dat wordt ook op die slavenmarkten gedaan, maar hier wil ik +liever geen namen noemen. + +De geldswaarden van al die marktproducten wordt meer bepaald door de +werkkracht dan door de schoonheid. Schoonheid is dikwijls te hoog en te +onhandelbaar. Bevalligheid geldt meer, en modieuze zwier, die zich +vroolijk en lachend voordoet, het meest. Maar bovenal er moet mede +gepronkt kunnen worden. + + * * * * * + +Neen, de eerbied voor de boeken is verdwenen. Hoe ver zijn wij +verwijderd van de gevoelens, die Thomas a Kempis uitdrukt. Met een +gebed, zeide hij, moest men zich voorbereiden voor het lezen. Die een +boek sloot had Gode dank te zeggen voor de geestelijke weldaad hem +bewezen. Met gereinigde schoenzool moest men eene librerie binnentreden, +en met eerbiedig stilzwijgen, want die grond was heilig. Geen stofje +mocht kleven op de banden, geen vocht of ongedierte de bladen +beschadigen. En die een boek in de hand nam, moest het doen met de +gevoelens, die den ouden Simeon vervulden, toen hij in den tempel het +kindeke Jezus in zijne armen hield. + +Zoo sprak de gemoedelijke Broeder des gemeenen levens; in den tijd toen +de boeken groot of dik waren, zware kleederen droegen en de kostbaarste +aan kettingen vastlagen in de librerie. Sedert die dingen zijn zij aan +de kettingen en sloten ontsnapt, altijd lichter, en dunner, en +vluchtiger geworden; zij hebben luchtige, fijne kleedjes gekregen en +bonte veeren en als vrije wilde vogels zijn zij pan vliegen, de wereld +door. + +Van zulk eene markt nu waren ook mijne boeken afkomstig, die ik nu +opeens weer voor mij zag. + +--Kijk ze eens in, zei mijn bezoeker, en zie of ik ze kan herdrukken. + +--Daarover zal ik eens moeten denken, antwoordde ik;... dit niet,... dat +niet ... dat is twijfelachtig,--wij zullen zien. + +--Kan het niet een tweede bundel van je _Vogels_[1] worden? + +--Men heeft dien titel vreemd, gezocht gevonden--zal ik er nu weer mee +aankomen? + +--De titel is goed, zeer goed; hij spreekt, hij schildert, en geeft +juist wat het is. Geloof mij, wij weten wat titels zijn en doen. + +--Daarin heb ie gelijk,--welnu, het zou kunnen; het zijn dan weer andere +vogels, sommige zwakker. Maar ik moet eerst zien of ze nog vliegen +kunnen. + + * * * * * + +En daar zat ik dan met mijne vroegere, nu half vergeten schepselen voor +mij. Eenige van die bladen zijn al vele jaren oud en hun inhoud vaak +veel ouder--lang of kort geleden, zooals gij wilt--maar mij ontsloten +zij eene andere, soms geheel afgestorvene wereld. Eene mengeling van +aangename en droevige herinneringen. Johannes heeft het uitstekend voor +mij uitgedrukt, toen hij op Patmos schreef: + +"En ik nam het boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het +was in mijn mond zoet als honig--en als ik het gegeten had, werd mijn +ingewand bitter." + +Hier zijn liefelijke herinneringen uit de eerste vaag van het leven; +jonge droomen, wier bloesem vrucht belooft; rooskleurige wolkjes, die de +schoonste gestalten voorspiegelen. Maar de werkelijkheid is gekomen, en +de droomen wekken nu soms een glimlach; onverwachte vruchten zijn +gerijpt; en uit de wolkjes zijn andere dingen te voorschijngekomen dan +wij dachten. Soms ook was de werkelijkheid grootscher en schooner dan de +droomen. Maar in ieder geval, de tijd, die ons heeft voortgejaagd, heeft +een afstand gesteld tusschen die bladen en ons, en schoon de denkbeelden +en herinneringen ons lief zijn, hunne vormen zijn anders dan die, waarin +wij ze nu zouden boetseeren. Vandaar dat vreemde gevoel van lust en +onvoldaanheid. + +Hier is de _Oude haard_[2] met alles wat er omheen behoorde. Hij is +begroeid met herinneringen, als de muren met de oude gebaarde takken en +telkens jonge bladeren van het klimop. Het vuur, dat er in gloort, +verlicht den antieken schoorsteen met zijne beschilderde tegels en +eikenhouten beeldsnijwerk, en het goudleer aan den wand. De oude +portretten aan den muur bewegen zich en willen uit de zwarte lijsten +komen; zij knippen met de oogen en knikken met de hoofden en de lippen +zeggen fluisterend: zijt gij daar terug? + +En het vuur knettert en vlamt, terwijl ik er in zit te staren, als, +vanouds, en uit de vonken en vlammen springen beeldjes en gedachten te +voorschijn. O jonge, eens bij het haardvuur gekweekte, teedere +gemoeds-orchydaeen, phantastieke figuren, droomverbeeldingen, wat wilt +gij, wat hebt gij mij nu te zeggen? Welke zonderlinge schimmen dansen +weer in de kamer, trillende schaduwen der voorwerpen, caricaturen van +vorm, geworpen op den geheimzinnig schemerigen muur! Kleine kabouters +zitten op de smeulende turven en klauteren heen en weer, onmogelijke, +onleefbare schepsels, half idee en half vorm, maar die niet aan zoo veel +vleesch en been konden geraken als noodig is om te bestaan. Geboren bij +het staren en mijmeren in den kunstmatigen gloed van het vuur, +vervliegen zij zoodra het uitgaat. Als ik wil toegrijpen, is het enkel +asch. + +Nevelige, schichtige, tamme piepkuikens, uitgestorven dodo's, met de +nieuwe vlucht kunt gij niet meer meedoen. + +Daarna is het een boek, een Levensboek. Dat is een stuk waarachtig +leven. Hier komen weer liefelijke beelden op. Geen marmeren beelden en +geen forsch gekleurde schilderijen: het zijn zachte frescokleuren met +gedommelde vormen. Kinderlijk soms en gebrekkig van behandeling, maar +daartusschen goed geslaagde figuren, en allengs worden duidelijker, +sterker en bestand tegen weer en wind. + +Dit alles hernieuwt zich voor den geest en ik leef een dubbel leven, met +de bewustheid van het heden en de bewustheid van het verledene. En wat +oordeelt het heden over het verledene? + +Zooals men op zeker tijdstip gevaar loopt zijn werk beter te vinden dan +het is, zoo is er ook na een lang tijdsverloop kans dat men het slechter +acht dan het is. Ontwikkeling en omstandigheden hebben den geest +gewijzigd. Den ouden toestand ontgroeid, is men er vreemd aan geworden. +Wij hebben andere denkbeelden, andere idolen, of, zoo zij al dezelfde +zijn, zij eischen andere vormen. Laat de dooden de dooden begraven. +Eenmaal hebben zij geleefd, kunnen zij weer levend worden? + +En toch zijn zij ons zoo lief, toch willen wij er veel van behouden, ook +in dien vorm. Men hecht aan zijne jeugd en de kindergestalten zijner +phantasie. + +Zouden zij thans ook wel beter geschreven zijn geworden? Zijn zij voor +anderen, buiten ons eigen heden staande, niet even goed alsof zij pas +ontstonden? Hebben zij althans niet _iets_, dat duurzamer is? Hier en +daar zal iets gezuiverd, hier en daar iets tams versterkt, iets +transcendentaal gehoofdletters genivelleerd, een ouderwetsche muts +gemoderniseerd moeten worden. Mogen zij zoo verbeterd niet weer opnieuw +de wereld in? + +Of--want straks was ik zoo streng voor anderen--of, is dit de lokstem, +der eigenliefde, en moeten wij vreezen: + + Nochtans 't geschiet op liste, + Alzoo ik mercken kan, + Daer praet een blau sophiste + Met den armen lettermann. + + * * * * * + +Laten zij dan als eene vlucht vogels maar weer uitvliegen, de vorige +bende achterna. Eerst zullen wij ze monsteren. Daar zijn er wier +slagpennen nog stevig zijn. Andere, niet zoo sterk, zullen zich toch nog +goed houden. Andere weder kunnen op hunne eigen wieken niet drijven; +ach, zij hadden eigenlijk geene wieken. Sommige van de vroeg gekweekte +hadden hun vollen wasdom nog niet bereikt en waren dun in de veeren. Nu, +na hun langen tocht, zijn zij geheel krachteloos en tam geworden en hun +gevederte zoo kaal, dat zij op geene pluimage meer aanspraak kunnen +maken. Zij hebben te weinig meer gemeen met de overige om in staat te +zijn nog eens met hen uit te vliegen. Daarom zal ik ze liever in eene +kooi zetten. Dat is beter voor zwakke of gebrekkige vogels. Het is er al +mede als met de menschen--er zitten er vele in kooien, met verlof om in +eene beperkte ruimte rond te fladderen, en die niet sterk en maar dun in +de veeren zijn bevinden zich daar het best bij. Soms kan er een ook eene +veer leenen, die een ander afgeschud heeft, en maakt dan zelfs onder +zijne kooikameraden nog heel wat vertooning. + +Maar wat zich vrij en krachtig voelt, verlaat de beperkte ruimte, vliegt +uit en zoekt zijn eigen weg en bestemming. Waarheen? Vooruit! Op eigen +sterke wieken gedragen, jaagt hij voort in de onbegrensde ruimten. + +Sommige, door een gunstigen wind voortgestuwd, duizelen van hun eigen +vaart, worden angstig, willen terugkeeren, en bij het wenden van hun +koers storten zij neer en verpletteren zich den kop. Andere, die gauw +duizelig werden en niet zoo hoog vlogen, breken maar een vlerk of poot +en krabbelen stilletjes weer naar de kooi terug. + +De beste en sterkste kampen gewoonlijk met veel tegenwind; menige +schoone veder wordt hun ontrukt, bij het zoeken naar hunne bestemming en +het moeitevol vergaderen van voedsel, doch naar de kooi, al konden zij +het er nog zoo goed hebben, keeren zij nooit weer. + +Laten zij dan uitvliegen. Ik verzamel ze en roep ze op, + + Kom hier, gij, deze on gene van mijn pluimgeslacht. + +Maar ik geef daartoe liever het woord aan den hop; die weet beter hoe +men dat volkje moet toespreken: + + Ehophophophophophophophophophop + Io io, ito ito ito ito + Kom hier, gij deze en gene van mijn pluimgeslacht, + Die 't bouwveld der landlien in vruchten rijk + Beweidt, ontelbare vluchten op koren belust, + Zaadkorrellezende bent, + Snel van vleugelen, verbroldend zoetklinkende zangen, + Die in scharen de voren + Vullend, om de kluiten fladdrend zachtkens orgelt + Lieflijk met zoeten zang + Tio tio tio tio tio tio tio tio + Wie er van u in de tuinen en klimop + twijgen het voedsel u leest, + Wie op de bergen, gij ook wildevijgenverslinders, aardbezienpikkers, + Vliegt haastig nu hierheen op den roep van mijn stem, + Trioto trioto totobrix. + Die, op de lage moerassen, de bijtende + Muggen opsnapt, of de waterstreken + Bewoont en het schoon Marathonische grasland, + Vogel, gij bontgevleugelde, + Hazelhoen, hazelhoen, + Gij ook, die over den golfslag der zeeen + Saam met de scharen der ijsvogels vliegt. + Komt hier, komt hier, om te hooren de nieuwigheid! + Al de geslachten verzaamlen wij hier nu + Van 't langhalzig vogelenvolkjen. + Want, hier komt een wijze grijsaard, + Vol van nieuwheid, + Nieuwe dingen komt hij stichten. + Komt hier ter vergaadring allen, + Haast u, haast u, haast u, haast u, + Torotorotorotorotorotix + Kikkabau, kikkabau, + Torotorotorotorolililix! + +Dit heerlijke vogellied, echte vogelmuziek met woorden van Aristofanes, +is in het jaar 414 voor het eerst op het Atheensche tooneel gezongen en +gespeeld; het is uit zijne comedie _De Vogels_. + +Ik mag van deze "lustige, gefluegelte buntgefiederte Dichtung," zooals +Schlegel ze noemt, toch wel spreken zonder dat de kwade tongen mij de +domheid toedichten mijne dieren daarmee te vergelijken? Toch is +misschien de waarschuwing niet overbodig. O, lustige, gefluegelte, +buntgefiederte Dichtung, welk een libretto voor Mozart's +Papagenen--melodieen! Dat zijn eerst Vogels, waarde lezer, en van +schitterende pluimage. Dat is een van die boeckxkens--wat een letters +had men vroeger noodig--om gelijk Simeon als "het kindeke Jezus" in +zijne armen te drukken, en te juichen dat men die heerlijkheid +aanschouwt. + +Maar het is toch geen boekje voor iemand als onze gemoedelijke Thomas a +Kempis. Het is een goddeloos boek, vol Atheensche Witze en Attisch zout, +vol dolle idealen en snijdende parodieen, met wat obsceniteiten, +afgewisseld door de zangerigste melodieen--fijne poezie en +nachtegaalsslag,--en bovendien met eene foliopersiflage van de goden, +eene persiflage, die Aristofanes den tweeden prijs niet deed missen, +terwijl het zachtstwijsgeerig rationalisme Sokrates het leven kostte. +Zoo waren de Atheners. Aristofanes voert er in zijne _Vogels_ een paar +exemplaren van op. Peisthetairos, een plannenmaker en speculant, en +Euelpides, groot van verwachtingen, klein van moed, lustig van zinnen. + +Zij verlaten Athene om ergens op of boven de aarde eene betere plaats te +zoeken, waar niet altijd geprocedeerd wordt, waar men zijne schulden +niet behoeft te betalen en waar men zijnen lust kan vieren. Zij komen in +de streken, waar de vogels wonen; zij ontmoeten den hop en stellen hem +voor, in de lucht eene groote vogelstad te bouwen. Prachtige gedachte, +zegt de hop en roept al de vogels, met het lied, dat ik mededeelde. Daar +stroomen zij toe, eene onheilspellende wolk van gevogelte. Zij dreigen +de Atheners; het zijn vogelvangers, zeggen zij en willen hen met bek en +klauw te lijf. Deze verweren zich met schotel en braadspit, totdat de +hop betoogt dat het vrienden zijn. Peisthetairos vertelt hun, dat de +vogels de oudste heeren en meesters der wereld zijn, dat de goden zelve +zich van vleugels en de hulp der vogels bedienen, dat de menschen zich +in alle handelingen naar hen richten. De vogels moeten dus hun rang en +heerschappij boven goden en menschen weer innemen. Zij moeten eene stad +bouwen tusschen hemel en aarde, zoodat de reuk der offers niet meer tot +de goden kan opstijgen en deze van gebrek moeten omkomen, als zij de +heerschappij der vogels niet aannemen. Dat plan wordt met +vleugelapplaudissement toegejuicht en uitgevoerd. Peisthetairos wordt +koning van de nieuwe, weldra verrezen Wolkenkoekoekstad. + +Met eene wonderbare tegenstelling hooren wij dan uit zijn mond allerlei +verstandige en eerlijke uitspraken tegen de fortuinzoekers, die allengs +op de stad afkomen. Maar ten slotte stijgt de komische toon weer tot de +hoogste luim. Daar komt Prometheus, zich achter een zonnescherm +verschuilend, opdat Zeus hem niet zou zien, meedeelen, dat het met diens +macht gedaan raakt, dat de reuk der vette offerstukken niet meer +omhoogstijgt en de goden daarboven hongeren als op een vastendag. + +Weldra zenden zij drie gezanten, Herakles, Poseidoon en eenen Triballos, +een caricatuurgod der barbaren, die koeterwaalsch praat. Zij komen +beleefd tot Peisthetairos, maar deze doet alsof hij ze niet ziet en gaat +voort met de toebereidselen veer een smakelijk gebraad, dat den +lekkerbek Herakles allengs verteedert en verleidt. Peisthetairos is +geneigd tot vrede met de goden, maar vooreerst moet Zeus hem den +heerschersstaf geven, en dan zal hij de goden ten eten vragen. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon; maar Herakles ruikt het gebraad en stemt al +toe. + +Vervolgens moet Zeus hem zijne dochter Basileia--het koningsgezag--tot +vrouw geven. + +Onmogelijk, zegt Poseidoon. + +Ga maar mede in den hemel met hen om Basileia en al wat gij wilt te +halen, zegt Herakles; ik zal intusschen hier het gebraad klaarmaken. + +Het stuk sluit hiermede dat Peisthetairos terugkomt, reeds van verre +schitterend als de zon, en naast hem de schoone bruid Basileia. Hij +zwaait den bliksem, het gevleugelde werptuig van Zeus, en een heerlijke +geur stroomt door alles heen. Het koor jubelt hem een hymenlied te +gemoet en bezingt de macht van den bliksem, gevoerd door den nieuwen +Zeus, en zijne prachtige bruid Basileia. + +En zoo eindigt deze halsbrekende vogelutopie. + +Maar wij, hoe komen wij weer heelhuids uit deze wolkenvogelstad op de +gewone aarde en bij ons eenvoudig pluimgedierte? + +Doch zoo gaat het in het leven. De lezer dient er zich mee te troosten, +dat het plotseling geschiede, zonder overgang. Evenzoo worden wij met +een schok wakker uit de schoonste droomen, en na de omzwervingen in den +ether zien wij opeens onze voeten op de straatsteenen staan. Toch blijft +van dat zweven in de wolken altijd iets in de herinnering rondzingen. + + +NOTEN: + +[1] Deze bundel, ofschoon de oudste stukken bevattende, verscheen eerst +in 1874 na anderen van jongeren oorsprong, die in 1872 het licht had +gezien. + +[2] Een stuk van ouden datum, niet herdrukt. Verscheen in Nederland, +1856 + + * * * * * + + +TWEE KUNSTENAARS. + + +Eens waren de geesten overal. Van alle stof waren zij de bezieling, zij +woonden in de lucht, in de stroomen, in de zon, in de starren, in den +bloemkelk en de kleine beek, in den mensch en zijne omgeving, in zijn +denken en voelen, en heel het leven was van hen vervuld. In de lucht en +de bosschen maakten zij muziek, aan de starren en wolken gaven zij +spraak, en leerden haar, evenals den bergen, boomen en wateren, de +heerlijkste dingen vertellen; aan de bloemen schonken zij de poezie der +kleuren, den mensch de verbeelding, en zoowel in als buiten hem ontstond +door hen de liefelijkste wereld. + +Het is niet de schuld der wetenschap, dat het niet meer zoo is. +Integendeel. Dat hebben de geestverdrijvers, waarvan sommige de +wetenschap tot hun doel gebruiken, verspreid om den smet van zich af te +werpen. Het was aan de domheid te wijten en aan de menschen, die niet +denken en gevoelen, maar alleen grof zinnelijk waarnemen. + +En de geesten verdwenen. + +Hoe verdwenen zij? + +Toen de menschen de geesten niet meer begrepen en kenden, beweerden zij +dat deze niet bestonden. Zij knepen hun oogen dicht en spraken: de zon +is weg.--Ziet! zeiden de geestendooders, men heeft ons vroeger +wijsgemaakt dat er geesten waren in de natuur, maar wij weten het nu +beter. + +En zij namen een boom en zaagden hem door, tot anderen, die nog +twijfelden zeggende:--Ziet gij wel dat er geen geest in zit; het is +alleen schors, spint en hout. + +Anderen namen een schoon beeld.--Als er geest in zit, zeiden zij, dan +moet hij er ook uitkomen,--en zij braken het open. Eerst de beenen, en +toen zij niets vonden, het lijf, en toen het hoofd, en toen alles te +morzel lag, riepen alle omstanders uit:--Zij hebben gelijk, daar is geen +geest in; ook in de kunst is geen geest. + +Daarna kwamen er, die hun dikken, vetten buik en hun dikke, vette wangen +bevoelende, uitriepen:--Kijk, dat eerst is werkelijkheid, maar wat men +niet tasten kan, bestaat niet.--En alle menschen vonden het ook zoo. + +In den staat maakten zij eene wet, dat niemand meer van geest mocht +spreken, want dat geesten gebleken waren ijdele hersenspooksels te zijn, +die niet bestaan en volstrekt van geen practisch nut zijn. + +--Ach, waar zijn de geesten heengevlogen? klaagden de kinderen,--waarom +komen zij niet meer zoo heerlijk voor ons zingen, en ons van allerlei +goeds en schoons vertellen? Ach, waar zijn de geesten? + +--In den kelder, in het turfhok, stoute bengels! riepen de menschen. + +Toen er aldus bewezen was, dat in alles wat er goed, waar en schoon op +aarde verschijnt, geene geesten zaten; toen de beste en verstandigste +der menschen elkander geleerd hadden en overgeleverd, dat nergens meer +geest is, en het maar alleen de kinderen waren, met de oude bestjes en +zwakke zielen, die slechts een duister besef hadden, dat er toch behalve +al die stoffen ook geesten waren in het heelal, toen wisten de lieden +niet beter of het was op het kerkhof, en in den toren bij den nachtuil +en in het spookkasteel, en bij de dwaallichten en den driesprong, en in +het koffiedik, dat zij de geesten moesten zoeken; en in de plaats van de +reine etherische wezens, stelden zij ze zich niet anders voor dan als +geraamten en bleeke spoken, katten en duivels uilen en heksen op +bezemstelen, ruischende door de holle en galmende gangen van eenzame +gebouwen, joelende op de hei en door de schoorsteenen, zwierende, +gierende en jankende door de nachtelijke duisternis. + +De geesten leefden ook niet meer onder de menschen; zij gingen hooger +wonen en maakten zich onzichtbaar. Niet langer spraken zij onmiddellijk +tot de aardbewoners uit elke plant, uit het bosch, uit het meer, uit de +zon; zij bewogen zich niet meer in het klare licht van den dag en onder +de woelende, zwoegende menigte der stofaanbidders; het waren slechts +uitverkorenen, aan wie zij zich bleven vertoonen. + +Doch als de nacht, de engel met het kalme, reine gelaat, de +beschermende duisternis over de schepping uitspreidt, als de +geestverjagers en stofaanbidders slapen, dan komen zij overal te +voorschijn. Dan vieren zij feest en reien in de bosschen en op de +velden, dan spelen zij met de karbonkels van den starrenhemel en +dobberen wiegelend op de koppen der golven; dan zingen zij in de +suizende lucht en vermeien zich in de kelken der bloemen. Zij dringen +door in de kamer van den werkenden dichter en omringen hem met muziek; +zij omzweven de sponde van den slapenden kunstenaar en kussen zijn +hoofd, zijne ziel met nieuwen gloed vervullende. + +Alles, alles is dan weer bezield en over alle stof zweeft weer de geest. + + * * * * * + +Het was winter, het was een heerlijke, bezielde nacht, toen ik eens twee +van die geesten gewaarwerd, die in mijne kamer werkzaam waren. + +--Welkom, welkom, schoone etherische verschijnselen, wie gij ook zijn +moogt, welkom, want ik gevoel, dat gij geluk aanbrengt! + +--Ik heet Lucht, zeide de een. + +--En ik ben Vorst, sprak de ander, wij zijn van de geesten der kunst. + +--Hoe! riep ik verbaasd, zijt gij kunstenaars? Ik dacht dat lucht niet +anders deed dan zuurstof, koolstof en stikstof verwerken, en wind, regen +en nevels maken, en dergelijken. En vorst dacht ik mij slechts als een +besneeuwden grijsbaard, met norsch gelaat en ijs om zijn hoofd en zijn +hart. Hoe! stroomt de gloed der bezieling door uwe gedaanten, en zijt +gij nog iets meer dan natuurwetten? + +--Langen tijd, zeide de een, hebben wij ons met vele beslommeringen en +drukten moeten, bezighouden. Wij hebben hagel en sneeuw moeten maken, de +aarde verharden en met eene sneeuwlaag overdekken, duizenden schadelijke +dieren en insecten verjagen en dooden. Met machtigen adem heb ik in +stormen geloeid en de bladeren afgeschud, en de geheele natuur tot de +rust van den winter bereid. + +--Ja, zei Vorst, ik heb mijn gezel moeten helpen, slooten en wateren met +eene dichte, doorschijnende korst bevloeren. Dat was onze nuttige +arbeid, de aardsche en stoffelijker zijde van onzen werkkring, en +algemeen was het alleen deze, die men beschouwde, want wat daar ook +kunstigs en schoons in mocht zijn, niemand, die daar op lette of dat +begreep. Zij vroegen maar: is het nuttig? Zoo ja, was het goed, zoo +neen, weg er mede. Het was of het ijs bij de schepping slechts bestemd +was voor narresleden en het vermaak van schaatsenrijders; de bloemen op +de glazen werden verwenscht en weggevaagd; de reine sneeuw met hare +kunstige vlokken, met hare starren en rozen, werd bevuild, zoodra zij +onder de menschen kwam. En die schoone ijzelkristallen, die als een +bekleedsel van edele steenen aan trossen de takken en bladeren der +boomen omhulden, en waaraan wij zoo veel kunst besteedden, wie heeft ze +met kunstzin beschouwd? + +--En wat is men wispelturig en tegenstrijdig in zijne wenschen en +meeningen, riep Lucht uit, Dan eens is men kwaad, omdat Vorst uit +scherts hier of daar een neus purper kleurt; dan is men blij, omdat men +schaatsenrijden kan. Nu wil men dooi hebben--voor de scheepvaart zoo het +heet--doch eigenlijk, omdat men zelf op reis moet; dan wil men vorst +tegen het schadelijk veldgedierte en omdat het gezonder is. + +--Dan zijn wij te streng, zei Vorst, en dan zijn wij weer te zacht. +Velen schijnen ook geheel onverschillig omtrent ons en cijferen, eten, +drinken en slapen, alsof wij niet bestonden; anderen hebben een afkeer +van ons, omdat of stoffelijke armoede, of armoede des geestes hen +onvatbaar maakt om ons te begrijpen en te genieten. + +--En gij wordt niet ontmoedigd en staaktet uw arbeid niet? + +--Denkt gij, sprak Lucht, denkt gij dat wij slechts werken uit vrees +voor straf, of in hoop van belooning? Weet gij dan niet dat men evenals +het goede ook het schoone moet doen om zijns zelfs wille? + +Zij waren intusschen niet werkeloos geweest, maar zweefden en golfden af +en aan, en waren druk bezig bij mijne ramen. De glazen kraakten en ik +ontdekte toen een treffend schouwspel. + +--O, wat kunstige en grootsche arbeid riep ik verrukt. + +--Noem het geen arbeid, zeide Lucht, het is uitspanning, het is genot, +het is loutere liefde voor het schoone. + +--Heerlijk, heerlijk, zongen zij beiden opgetogen;--zie, des daags +hebben de menschen ons verjaagd, maar des nachts, onder het geestrijk +licht der maan, als de menschen met hun bespottelijke eischen en hun +kunstdoodenden ijver, die zeker ons werk terstond zou vernietigd hebben, +slapen, dan werken wij aan ons lievelingswerk, heerlijke goddelijke +kunst! + +Welke geheimzinnige kunstenaars waren zij! Evenals eenmaal in de +middeleeuwen de vrome meesters de kerkvensters, zoo overdekten zij de +glazen onzer huizen met de dichterlijkste en schoonste gewrochten van +hun geest: waarlijk schenen zij niet om roem of eer te werken, naarom de +kunst zelve. En evenals bij die oude meesters, schenen hun arbeid en +hunne middelen een geheim voor de menigte verborgen. + +Slechts even had ik hunne handeling gezien. Helaas, ook ik moest in de +straf deelen, die de geestverjagers hadden beloopen, en ik mocht de +geesten in hunne kunstoefening niet langer aanschouwen. + +--Slaap, slaap, zeiden de geesten, en zij wiegden mij en legden mij +neder.--Slaap, slaap, gij kunt ons niet langer zien arbeiden, maar +morgen zult gij onze werken zien. + + * * * * * + +--Moeder, moeder, riepen 's morgens de kinderen, die het 't eerst +ontdekten, naar de glazen loopende,--wat heerlijke bloemen en beelden! + +Dat hadden 's nachts de geesten gedaan. + +Herinneringen aan alle streken der aarde penseelden zij op die ruiten. +Er was geen plekje op de aarde, waar Lucht niet geweest was, en Vorst +had ook veel gezien, zoodat zij eene rijke verbeelding en een schat van +ideeen hadden, die onuitputtelijk was. + +Uit het verre Westen, de nieuwe wereld, brachten zij herinneringen van +breede rivieren en watervallen, van reusachtige wouden en berggevaarten. + +Uit het Zuiden had Lucht vroegere herinneringen van krachtvollen +plantengroei en exotische bloemenpracht, en van de heerlijkste gedaanten +uit dat land der schoone vormen, en Vorst etste ze met fijne stift op +het glas. + +Uit het Oosten bootsten zij palmen en waaierboomen, aloe's en cactussen +na, en edelgesteenten, met de weelderige gedachten en vormen van het +morgenland, de wieg des menschdoms. + +Al die beelden uit een lang en werkzaam leven, die herinneringen van +hunne veelvuldige omzwervingen en reizen op de aarde, kwamen in de +schoonste vormen door hun rijk en weelderig genie te voorschijn, en +werden door de kunstenaars met steeds vernieuwde oorspronkelijkheid +voortgebracht. + +Onbaatzuchtig, als alle ware kunst is, werkten zij niet alleen voor +rijken, maar ook voor armen; zelfs waren er bij sommigen der aan +zienlijkste lieden, waar nacht en dag in alle vertrekken eene zoele +zomerhitte heerschte, geene sporen hunner kunst ontdekt, en daar waar +geene gordijnen zelfs waren om de glazen te bekleeden, bedekten zij die +met hunne keurigste scheppingen. Edele belangelooze kunst, die hare +gaven uitstrooit zonder aanzien des persoons. + +Doch hoe grootsch en machtig het genie van mijne kunstenaars was, +doorgaans werden zij weinig begrepen en geacht. Daar zat een geleerde te +werken, terwijl zijne glazen met planten en gewassen overdekt waren, +cactussen, cederen, palmen, orchydaeen, en wat al meer, vreemder en +zeldzamer dan die der rijkste broeikassen of botanische tuinen; +fossielen, visschen, schelpen en kristallen zonder wederga; maar de +geleerde lette er niet op of keurde ze zijne aandacht niet waard. Het +was immers maar kunstwerk! + +Wat verder stond een kantoorman voor zijn raam, en krabde er den nagel +de keurige ciseleersels af, om een open plekje te maken, waar hij +doorheen kon zien. Zoo moest wel het kunstwerk een oogenblik zijn oog +treffen, maar toen hij onder al die voorstellingen geen enkel cijfer +zag, niet eens eenige afbeelding van een bankbrief of eene coupon, ging +hij spoedig weer aan zijn lessenaar zitten, want hij vond er niet het +minste nut in. + +Hier waren weder de schoonste lijnen en vormen, de bevalligste +versierselen, het weelderigste loofwerk; maar de beschaafden waren er +ongevoelig voor. + +Ginds waren het de stoutste stukken juweel, de meest verscheidene pracht +van edele steenen, maar noch wereldlingen, noch pronk- en +prachtminnaars, noch vrouwen keken er naar. + +Elders spreidden zich de vreemdste natuurtafereelen uit, zonder dat men +ze vermoedde, en men reisde naar verre vreemde landen. + +Zoo onverschillig, ja zelfs zoo nauw bewust van al die schoonheid waren +de menschen; hun brein was zoo arm geworden, hun waarnemingsvermogen zoo +ongeoefend en verdoofd voor wat bovenzinnelijk is, dat alleen wat grof +tastbaar was voor de zinnen, door die ruwe werktuigen kon worden +gevat.--Bah! riep de zoon der stof en der werkelijkheid, ik kan door de +ruiten niet heenzien, en hij veegde terstond de kunstgewrochten weg, +zooals hij het reeds vroeger in zijne ziel alle fijne draden en +weefselen had gedaan. Maar de kunst en het schoone bleven er niettemin +om voortleven en de kunstenaars aan hunne roeping voldoen en hunne +bestemming vervullen. + + * * * * * + +Ziet, de zon komt door, de nevelen trekken weg, en de warme stralen +vallen recht op de kunststukken mijner glazen. Heerlijk, dubbel heerlijk +zien zij er nu uit. De bosschen en bergen krijgen nieuwe en verhoogde +tinten, de edele steenen nieuwe flikkeringen en kleurspelingen, de +bloemen en planten nieuwe gloed en verven. + +Maar het duurt slechts eenige oogenblikken en weemoedig zie ik de +gedaanten veranderen en verwelken, de kleuren verbleeken. Langzaam vormt +zich een droppel, die meer en meer zwelt en glinstert, totdat hij, zijn +toppunt bereikt hebbende, door zijne eigen ontwikkeling valt, om de +aarde slechts te vermeerderen met een weinig slijk. Nu volgt alles den +eersten droppel en smelt meer en meer, en eindelijk lessen zich al die +kunstrijke gewrochten, in droppelen van de glazen vallende, als een +liefelijke droom bij het ontwaken in louter tranen op. Het is of de +betoovering is verbroken. Bosschen, cederen, bloemen, zeegewassen, +edelgesteenten, ijsbergen--weg, weggesmolten, als de idealen der maagd, +als de tranen der menschen, als de droomen der wijzen, en de schoone +kunstwerken leven niet meer, dan als de herinnering van iets, dat eens +groot en liefelijk geweest is. + +Is het een bewijs dat daarom het schoone, dat wij gezien hebben, ijdel +is en niet bestaat? Men heeft het honderden malen beweerd en zegt het +nog. Maar het zou even juist zijn vol te houden, dat de zon niet +bestaat, omdat zij soms onzichtbaar is of onder gaat. + +Intusschen begint die zon, die onze kunststukken heeft vernietigd, ons +te verwarmen en te verlichten. Als bron van warmte en licht bezit zij +beide hart en verstand, maar vereenigd in harmonie en niet eenzijdig +werkend als een van beide op zichzelve. In haar vurigen glans verschijnt +zij mij als de Hindoesche godheid, met het vernielend, maar tevens het +scheppend beginsel, dat zij in zich saamvat. Zij heeft onze kunststukken +vernietigd, maar zij roept nieuwe uitkomsten in het leven. Vorst +verdwijnt en de werking van Lucht verandert en wordt gewijzigd naar de +eeuwige wetten; in een zoelen wind suist het en fluistert mij in het +oor: + +--Troost u, de kunstwerken zijn vergaan, maar andere en nieuwe komen +weer te voorschijn en zullen verrijzen, nog schitterender en gloeiender, +en oorspronkelijker dan de vorige. Het zijn slechts veranderlijke vormen +die voorbij zijn gegaan, maar de kunst en het schoone gaan niet voorbij: +hunne verschijnselen in de vormen der stof zijn vergankelijk, maar zij +zijn eeuwig! + + + * * * * * + + +EEN OUDE STRIJD. + + +Wat de dichterlijke geest der middeleeuwen in zijne phantastische +_doodendansen_ op zoo menigvuldige wijze afbeelden, en met zoo veel +diepen en bijtenden humor op de wanden der kerken, in de teekeningen der +handschriften of de initialen der eerste drukwerken voorstelde, heeft +niet opgehouden te bestaan. Het is nog altijd de oude strijd tusschen +leven en dood. Als de Noordsche reuzen, Zomer en Winter, werpen zij +elkander beurtelings onder. Altijd heeft wel Holbeins knekelman de +overhand--maar slechts voor een gegeven tijd, en telkens staat een nieuw +leven op om den strijd te hervatten en op zijne beurt den "koning de +verschrikking" te overstelpen. Het gras schiet onder de zeis van den +onverbiddelijken maaier toch weder op. Uit de stof van het vergane +ontwikkelt zich een nieuwe groei. + +Noemt gij onder de vele tegenstellingen, die elkander kruisen, en +elkander schijnen te vereischen om elkander aan te vullen, die van leven +en dood alledaagsch, zij is niet minder snijdend en gedurig nieuw in de +bijzondere vormen, waarin zij optreedt. + +Ziet daar den stoet, die de dooden wegbrengt, langzaam de straten +doorgaan, en de scherpste tegenstelling vormen met al wat hij ontmoet. +Er zijn bakkers, die aan de levenden brood brengen; artsen, die het +leven gaan verdedigen; kooplieden, die, vast op het leven steunende, +twintig jaren vooruit hunne plannen berekenen; lange rijen van fraaie +huizen in aanbouw gaat hij voorbij; verder een orgel, waarvoor kinderen +dansen; het orgel houdt even op voor de zwarte mannen, en de kinderen +kijken naar den stoet met een verbaasden glimlach om wat zij niet +begrijpen, en het speelt weder voort. Verder gaat de stoet en nadert de +uiteinden der stad; eerst nog voorbij drukke pakhuizen, en fabrieken +niet, hare stoomende, snuivende, rammelende en kletterende bezigheid; de +haven laat hij links liggen, met al hare schepen, waar het bootsvolk +zingend bezig is de zeilen te hijschen voor de reis naar een ver land om +van daar de geriefelijkheden voor de levenden weer mede te brengen. + +De zwarte wagenmenner, die onder de wippende huilebalk zijn winst zit te +berekenen, is de stad uitgereden, en langzaam gaat het nu door dreven, +waar de natuur met haar frisch groen, hare vruchten en bloemen niets dan +weelderig leven verkondigt. Een half uur later heeft die stoet zijn werk +volbracht, en alles is omgekeerd: de dood had al die mannen met zijne +machtige vuist een oogenblik bedwongen, zij ontworstelden zich aan dien +greep, zij keeren terug tot het leven, het leven neemt de overhand, en +de stoet, als uit eene dommeling ontwaakt, is, als door terugwerking der +tegengehouden veer, bij uitstek levendig geworden. De doodenrijder, +moderne Psuchopompos of Thot, zweept de paarden, die, de koppen +schuddend, wakker wegdraven: de volgkoetsen rijden luchtig voort, dartel +schuddende op de riemen; de zwarte dragers ontheffen hunne aangezichten +van de nederwaarts gebogene lijnen, en wenkbrauwen, oogen, mond staan +weer in de gewone plooien. + +Deze optocht, die dagelijks als eene sombere frons het anders levendige +gelaat der stad rimpelt, heeft ook daar geen spoor meer achtergelaten, +en in de werkzame, levendige stad ziet de terugkeerende stoet er als +iets vreemds, iets onbegrijpelijks, iets bespottelijks uit. + +Wij zijn de stad straks uitgegaan en den landweg op, en dezen volgende +komen wij in een dorp. + +De oude tegenstelling vindt gij ook daar. Gij zult haar kunnen ontmoeten +in een klein nederig huis, dat geheel gesloten is. Nog gisteren was het +open, en prijkte het eenige raam met verschillende winkelwaren. Achter +in den winkel lag een hoop talhout en turf, benevens klompen en touw; +worsten hingen van de zoldering af en aan een houten rek boven de +toonbank eenige bundels vetkaarsen. Maar voor het raam was eene +heerlijke uitstalling; daar lagen, tot mondterging van alle kleine +broekemannetjes, die naar de bewaarschool gingen, wat appels, een +schoteltje, waarop eenige geelgestreepte brokken, en wat zoetgoed, in +eenige koekjes van een hoogst verdacht en dubbelzinnig voorkomen en van +de zonderlingste kleuren bestaande--een gruwel voor u, mevrouw, als men +ze had durven vertoonen aan uwe theetafel met de fijne Japansche kopjes, +eene heerlijkheid voor de kleine schoolkinderen, die er op de toonen +naar stonden te hunkeren en met de vingers tegen de glasruiten er naar +wezen; zoo valt er over de smaken niet te twisten. Voorts hingen daar +drie geelgroene sigaren aan een touwtje, en er stonden ook twee +bierglazen, een met knikkers en een met griffels gevuld; en op eene van +de ruiten was een papier geplakt, dat "doopgoed te huur" aankondigde. En +waarlijk! er hing ook eene prent van Klein Duimpje, die ik al zoo lang +tevergeefs gezocht had, namelijk een ouden, echten Klein Duimpje, geen +nieuwe namaak. Want ook deze antiquiteit wordt, als zoo vele andere +oudheden, nagemaakt! Maar dan is de charme er af, de geur van archaisme +en naiefheid verloren. Zelfs de versjes worden gemoderniseerd en +verliezen al hunne waarde. Nog herinner ik mij een van die tweeregelige +onderschriften: + + Moeder zeit wel dat is fraai + Daar zit hij in de eetschapraai. + +Wat dat beteekende wisten niet alleen mijne kornuiten niet; ook de +groote menschen begrepen het niet meer. Maar ik wist van mijn vader, die +oude boeken kende, dat schapraai oudtijds een kastje, een buffetje +zouden wij nu zeggen, beteekende en ik was trotsch op deze kennis. Het +was mijn eerste woord Oud-Hollandsch, en het heeft misschien invloed +uitgeoefend op mijne zucht om er meer van te kennen. Later verlangde ik +dikwijls naar zulk een ouden echten Klein Duimpje als eene herinnering +aan de jeugd. Ik zocht er naar, alsof het den houtprenten gold van een +Spieghel onser Behoudenis. Maar ik vond hem nooit. Wel nieuwe +namaaksels, zonder de eetschapraai, die de moderne kunstenaar en dichter +niet begrepen en weggelaten hadden. En hier hing nu een echte, zeer +kunstig en eenvoudig afgezet met ronde vlakjes rood en groen, die op elk +figuurtje met losse hand waren uitgestrooid, geheel onpartijdig, waar +zij ook neerkwamen. + +Ik wilde die prent koopen, maar de deur van het winkeltje was gesloten: +van al de heerlijkheid is vandaag niets te krijgen, en als de kleine +jongens hooren, dat dit zoo is, omdat de oude winkelier dood is, dan +begrijpen ze er niets van, omdat dit woord voor hen zonder eenige +beteekenis is, of zij vinden den dood iets zeer ondeugends, omdat dat +ding hen belet bij het koopen van een griffel een brok toe te krijgen +van den goeden man. + +Zagen wij in de stad het leven de overhand nemen, hier heeft op het +oogenblik zijne machtige tegenpartij het gewonnen. De groote +medicijnflesch van den meester heeft er niets tegen kunnen doen, en +staat nu op den schoorsteen in het kamertje achter den winkel, en de +kurk kijkt schuin en verlegen op de deftige bef neer, alsof zij zeggen +wilde: daar komen wij gek af. De hoog en bijna tegen de zoldering +hangende schilderijtjes en de spiegel zijn naar den muur omgekeerd; +zooals dat, zoowel uit een soort van eerbied als van bijgeloof, pleegt. +Alles is verzegeld, maar eene kast met hardgeel geverfde deuren niet, en +als gij die opent, ziet gij daar een alledaagsch, maar even +ondoorgrondelijk iets. De oude man, die daar ligt, is geen zeer bekend +of publiek persoon geweest; zijn strak gelaat, met die bijzondere +uitdrukking, die gewoonlijk aan den mond van dooden eigen is, moge +ernstige denkbeelden inboezemen en een heer van gedachten--maar het zegt +niets aan den beschouwer over het geheim van het innerlijk leven, van +het zedelijk en geestelijk bestaan van dien man; misschien was hij goed, +voortreffelijk, misschien slecht, misschien was hij gelukkig of diep +rampzalig. Alleen zijn koud kleed ligt daar nog, zijn tast--en zichtbare +vorm,--het etherische is weg, vervlogen als een vlug zout, waarvan de +flesch gebroken is. + +Een paar dagen later is ook hier een kleine stoet, die hem wegbrengt; +acht mannen dragen de baar, die door een vijftal andere mannen gevolgd +wordt. Ook hier moet hij zich dwars door het leven een weg banen; +paarden en koeien, wagens en karren, arbeiders, werklieden en kramers; +en de schooljeugd stuift op de klok van twaalf het schoolgebouw uit, en +dartelt om de dragers heen, als zij van tijd tot tijd stilhouden, om van +hand te verwisselen, en daarbij de hoeden even afnemen ten eerbiedigen +groet. + + * * * * * + +Kinderen had de man niet nagelaten en de eenige erven waren verre neven +en nichten. Op den dag, die voor de ontzegeling en tevens voor den +openbaren verkoop bestemd was, waren deze en andere belanghebbenden, +tien of twaalf in getal, al vroeg in den morgen in het opkamertje +aanwezig, waar schilderijen en spiegel nu niet langer ten teeken van een +doode omgekeerd waren, doch waar een karafje met bittere jenever en een +keteltje met koffie veer de levenden stonden aangerecht. Intusschen +heerschte de dood hier nog zoo zeer, dat er weinig, zeer zacht, en +alleen met groote tusschenpoozen van stilte gesproken werd. De jonge +meisjes stonden te snappen en tusschenbeide zacht te giegelen, maar zij +deden het stilletjes in een hoek, en met de hand voor den mond; de +overige vrouwen hoorde men in de oogenblikken van stilte zeer diep +zuchten alsof zij al de zonden der geheele wereld te boeten hadden. + +--Wat is hij gauw uit den tijd geweest! sprak er eene, met een zucht, +dien zij uit de zolen van hare schoenen ophaalde. + +--Dat is hij net, zuchtte eene andere. + +--Och! zou hij zijne ziel wel hebben bezorgd! twijfelde eene derde. + +--Kijk, 't was verleden jaar met Sint Jan, neen Heere mensch, waar gaat +de tijd heen, 't wordt nou met Sint Jan al twee jaar, daar was buurvrouw +Pietertje's meu, je kent buurvrouw Pietertje? nou, die haar meu, of +eigenlijk haar mans meu, weet je, want haar mans moeder moest zuster +tegen haar zeggen, en die zat aardappelen te schillen, en krek was ze +weg. + +--Wat zeg je, me lieve mensch! + +--Nou ik zeg maar, 't is een heel ding, zoo ineens van het tijdelijke in +'t eeuwige; een mensch heeft toch al eens wat te disponeeren en te +overdenken. + +--Net, ware vrouw, dat zou 'k zeggen; ik zeg geen kwaad van hem, maar +zoo opeens als hij, dat is toch altijd een bedenkelijk ding, als een +mensch zoo met al zijne zonden heengaat,--maar ik wil hem niet +oordeelen, de Heer heeft het oordeel. + +Intusschen had dit alles wel iets van een oordeel; maar den overledene, +kalm in zijn aarden rustbed, raakte dit niet. + +Hoe langer hoe meer begon nu het leven te winnen, en de dood te +verliezen. De koffie en de karaf werden aangesproken, de taal werd +levendiger en luider, en stuk voor stuk verdween die zekere gedruktheid +of gedwongenheid, die, als ware men in het gezelschap van een +aanzienlijk heer, tot nog toe geheerscht had. + +--Heeft hij iets beschreven? + +--Ik weet het niet, mensch, maar 't zal niet veel wezen wat hij +achterlaat, hij liet zich door iedereen inpakken. + +--Dat zeggen ze; ik had hem in geen tien jaren gezien; maar hij was +altijd wel wat losjes met 't geld. + +--Neen, er moet wel wat zitten, hoewel ik niet zeggen wil, dat hij goed +op zijne zaken paste: 't is hard genoeg voor die 't rechtvaardig +toekomt! + +--Och vrouw, wat zal ik je zeggen, een mensch is maar een mensch, en hij +had ook al 't zijne van de zonde, en dat zullen we nu maar niet ophalen, +ik zeg maar, de Heere heeft het oordeel. + +Maar al matigden zich alleen beschikte, openlijk door ieder dezen ook +reeds het oordeel aan, de overledene bewoog er zich niet om in zijne +onverstoorbare rust. + +--Och! hij heeft mij zoo veel goed gedaan, zeide, stil in een hoek, en +afzonderlijk zittend, op hartelijken, diep erkentelijken toon, terwijl +zij een traan wegveegde, eene vrouw, die niet tot de belanghebbenden +behoorde, maar met eenige andere gebeuren daar mede tegenwoordig +was;--och, hij heeft mij zoo veel goed gedaan, en verleden winter nog, +toen mijn jongen er zoo naar aan toe was. + +Maar lof noch blaam was meer iets werkelijks voor den overledene, en +zijn strak, onbewogen gelaat was het beeld eener ziel, voor welke dat +alles thans in het niet was weggezonken. Grootsch maar huiveringwekkend +is die kalmte en dat verheven zijn boven alle oordeel der menschen. + +Intusschen was de ontzegeling geschied en ging de notaris een +bureau--kastje onderzoeken, waar men met lange halzen en opgesperde +oogen omheen stond, in verwachting van een testament, waarin ieder der +aanwezigen als een ver en onduidelijk denkbeeld had, alleen tot +erfgenaam benoemd te moeten zijn. Maar niets van dien aard werd +gevonden, louter papieren van geene waarde en eenig los geld. In de +laden onder de kast vond men 's mans kleederen en het zondagspak van +zonderlinge oude snede, netjes in een doek gewikkeld, onderaan. + +--Wat willen de vrienden met de kleederen gedaan hebben? vroeg de +notaris. + +Er was eenige woordenwisseling over; niemand wilde ze hebben, dus was +het besluit: verkoopen. Doch de vrouw, wier dankbaarheid wij straks +hoorden, bewerkte, dat men het goed eene andere bestemming geven zou, en +niet dulden, dat 's mans kleederen in het openbaar, aan Jan en alleman, +misschien met bespotting, zouden verkocht worden. + +Brave ziel, dat was een kiesch denkbeeld, dat uwe dankbaarheid u daar +heeft ingegeven! + +Middelerwijl was alles, wat er in kasten en kisten zat, uitgehaald, +omvergehaald, betast en besnuffeld. Er is altijd iets in, dat hindert en +stuit, aldus wat iemand in eigendom bezat en waarover hij opgenomen en +bekeken te zien, en vreemde oogen in laden en kasten, vroeger slechts +voor den eigenaar toegankelijk. Ook hierin was het alsof bij elke lade, +die geopend, bij elk stuk, dat uit zijne bewaarplaats gehaald werd, de +invloed van den dood verloor en het leven de overhand nam. + +Nu is het proces--verbaal der ontzegeling gesloten, en de +belanghebbenden worden een voor een uitgenoodigd het te onderteekenen. + +--Kunt gij schrijven? vraagt de griffier. + +--Ja, een beetje, antwoordde degeen, die het eerst optrad,--maar ik moet +eerst de fok opzetten. + +Die _fok_ bestaat in een grooten bril met ronde glazen en schildpadden +randen, die als een weer--of sterrenkundig werktuig uit eene breede +chagrijnen doos wordt gehaald. + +De man, die sneller een gemet zou afploegen dan eene halve bladzijde +volschrijven, neemt de pen op, zeer voorzichtig, alsof hij instinctmatig +begreep, welk een gevaarlijk wapen zij is, en bevestigt haar met de +linker--in de breede harde vingers der rechterhand.--Waar? vraagt hij +over zijn bril opziende, en het wordt hem gewezen, waar hij zijn naam +moet stellen. De pen staat op het papier, maar geeft niet af--er is geen +inkt in. Ingedoopt staat de pen weder op het blad, de bek buigt, buigt, +buigt nogmaals, maar laat slechts twee punten zien, van elkander +afgescheiden, en geen inkt vloeit tusschen die ruimte naar beneden. Nog +eens ingedoopt--de man schommelt onder dat alles op zijn stoel heen en +weder, onrustig, pijnlijk, zweetend,--eindelijk geeft zij af, maar bij +den ophaal der _K_ met eene ontzettende ontploffing een twintigtal +zwarte bommen over het blad verspreidende. Doch nu gaat het dan ook +voort; langzaam wel is waar, maar zeker, bevalt de pen van eene _o_, die +er als een ei uitrolt; eene beverige _r_ volgt, maar wil met het ei +niets te doen hebben, van betere familie wellicht, en houdt zich op een +hoogmoedigen afstand; maar trotschheid maakt niet bemind en daarom laten +de _S_, zonder reden eene kapitale, en de _t_ haar links liggen. Nu +volgen poot aan poot de letters _iaan_, getand als zagen, gekorven en +afgeknabbeld als oude munten. + +De eigenaar van dezen voornaam legt zeer tevreden het hoofd op den +linkerschouder, en aldus, terwijl de tong over de lippen heen en weer +gaat, begint hij opnieuw eene _K_, en zijn naam _Krul_ komt er uit en op +het papier, terwijl nu in het alphabet hevige onaangenaamheden schijnen +te zijn, daar geene van de letters de andere wil aanraken. + +Onder dit alles is de lijder meer dan vijf minuten bezig geweest, de pen +met stijf geknepen kromme vingers vast en loodrecht op het papier +houdende, tot er eindelijk onder een triomfant gezicht van den +schoonschrijver, die nu zeer bedaard zijne _fok_ afzet, afveegt en bergt +in de chagrijnen doos, het meesterstuk van penneconst staat: + + _Korstiaan Krul_. + +--Jij hoeft ook geene krul achter je naam te zetten, zegt de +notarisklerk, die met alle pennen, op alle papier, schrijft alsof het +gegraveerd ware. + +Op dergelijke wijze, de meesten met evenveel inspanning, teekenen verder +de overige belanghebbenden. + +Nu werden de aanstalten tot den verkoop gemaakt, en het is aardig op te +merken, welk eene tegenstelling de drukte en woeling gaan vormen met de +stilte van zoo even. De schaal is nu ten eenen male overgeslagen en het +leven wint het geheel en al. Buiten is alles gedrang en vroolijkheid, +binnen is alles in rep en roer. De notarisklerk luidt met de groote bel +en het publiek verdringt zich; deze klerk, die tevens afslager is, gaat +buiten het raam op een stoel staan, de notaris zit binnen achter het +geopende venster te schrijven, en de verkoop begint. + +De notarisklerk:--Komaan, vrienden, dat gaat er naar toe, biedt maar +eens op, die het hoogste biedt, die heeft het! eene vogelkooi, (de +voorwerpen worden door een helper, ook op een stoel staande, in de +hoogte gehouden en den volke vertoond) eene vogelkooi, de vogel is pas +weggevlogen,--komaan, van een gulden af, een gulden, om achttien +stuivers, om zestien stuivers, om veertien stuivers, om +twaalf,--(langzamer) om elf, om tien.... + +--Mijn! wordt er gegild. + +--Voor Teunis Plat,--je mag de tralies wel eens nazien of ze goed zijn. + +Men wete, dat gemelde Teunis Plat, zeer kort geleden, een paar dagen +achter de tralies had gezeten; vandaar het luide gelach, dat op deze +aardigheid volgde. + +Zeven stukken gewicht! gaat de afslager weder voort met eene +onnavolgbare radheid van tong:--komaan mannen komaan, biedt maar eens, +wie biedt er wat! zeven stuks gewicht, denkt om den herijk, van twee +gulden, komaan, 't is echt koper, die het hoogste biedt is ook kooper, +acht en dertig stuivers, om zes en dertig, enz. + +Nu worden eenige Japansche borden voorgebracht. + +--Die moet jij koopen, van Dorsen, allons, die bij opbod, een gulden +voor van Dorsen, he? je moet de vrouw wat meebrengen jongen, voor de +eerste, voor de tweede, niemand niet? voor--de--derde--maal, voor van +Leeuwen. + +En de borden worden over de hoofden heen, van de eene hand naar de +andere geduwd, tot zij toevallig nog heel bij den kooper belanden. + +Zoo gaat, het eene stuk voor, het andere na, de inboedel, die eens de +omgeving, de kleine geliefde wereld van den eigenaar uitmaakte, uiteen, +en verdwijnen daarmede de laatste sporen van het uitwendig bestaan van +een mensch. Zoo wij de trapsgewijze verandering in de karakters der +erven nagaan, zien wij ze hoe langer hoe wilder, inhaliger en +baatzuchtiger worden, met die aardige klimming, die de belanghebbenden, +zoo vaak belangstellenden, en deze belangzuchtigen doet worden, en de +voorwerpen, zelfs tegen elkander, opjagen. Lustig gaat het onderwijl +daarbuiten toe, onder de kwinkslagen van den klerk en de grappen der +menigte, welke ieder stuk goed, dat wordt voorgebracht, vergezellen. Nu +eens zijn het de kaarsen, die de klerk--afslager als "het nieuwe licht" +aankondigt; als er eene porseleinen kom voorkomt en een uit de menigte +vraagt, of er eene barst in is, roept deze grappenmaker: "neen,--twee;" +of als het eene klok is, en zij vragen "loopt zij goed?" luidt zijn +antwoord: "neen--zij hangt." Eindelijk is het boeltje op, en allen gaan +naar huis, de notaris met zijne paperassen, de notarisklerk met de +groote bel, en de koopers met de vogelkooi, en de hangklok, en de +kaarsen van het nieuwe licht, en de gebarsten borden. Ook dit weefsel is +weder afgeweven. + +In het huis wordt geverfd en getimmerd, en waar de oude man gezeten had +met zijne hoop en zijne vrees, met zijne wenschen, zijne genoegens en +verdrieten, daar spelen nu kinderen en werken een andere man en vrouw. +Alles wisselt, en op de stof van den een groeien de vruchten, de +bloemen, en het onkruid van den ander. + + * * * * * + +De heerweg leidde langs de begraafplaats, een hoog liggend stuk land, +dat, met een eeuwenouden aarden wal en greppel omgeven, in later tijd +met opgaande boomen omplant was. Voor den geest van een eenzamen +wandelaar, die zich op den rand van een greppel had nedergezet, bouwde +zich het verre verleden op, als de herinnering van een droom, +stuksgewijze, nevelachtig, en toch levendig belangwekkend. +Ontegenzeggelijk was deze omwalde ruimte van oude dagteekening. Een oud +Germaansch kamp wellicht, waar wagons en paarden in de rondte geschaard, +en ruwe tenten opgeslagen, waar nationale krijgsdansen uitgevoerd +werden, en de drinkhorens met gerstebier rondgingen, en de goudgelokte +Germaansche vrouwen de eenige zachtheid waren onder die ruwe kracht; het +was misschien de tijdelijke verblijfplaats van een dier oude stammen, +die wij bijna alleen kennen uit de overblijfselen, die hunne dood- en +grafplechtigheden voor ons bewaard hebben; of van welke kleine bende +hier ook geleefd mocht hebben uit die groote karavaan der menschheid, +die de aarde doortrok en slechts wat beenderen en asch, wat steenen of +ijzeren wiggen en spiespunten, wat broze urnen met haar eigen verbrand +overschot achterliet. Wie weet wat die oude akker nog inhoudt! Nu rusten +de moderne dooden te midden en op de overblijfselen van oude wapenen, +gereedschappen en huisraad uit de jeugd der volken, van een der oude +stammen, die zich hier eenmaal nederzette en leefde. + +Terwijl de geest aldus het een en ander van het verbrokkelde verleden +weder opbouwde, dwaalde het oog over den akker en zag bij eene versch +gevulde groeve, waar de spa nog naast lag, eene vrouw staan, arm, maar +niet slordig gekleed, die een jongen van tien of twaalf jaren aan de +hand hield. Ofschoon zij zich al lang verwonderd zal hebben, wat de +eenzame wandelaar daar toefde en peinsde, zag zij hem nu eerst aan en +hij haar, en het kind blikte beurtelings naar hem en naar haar. Wat een +hevigen strijd kostte het haar misschien, om niet te bedelen, terwijl +haar trouwste steun haar pas ontrukt was. Die zieletoestand sprak +duidelijk genoeg uit haar gelaat, al hield zij woord en hand en elke +beweging tegen, en al belette zij haar kind het vragen. + +De wandelaar ging naar haar toe. + +--Ach, wat heb ik met hem verloren! hij deed mij zoo veel wel! zeide zij +droevig. + +--Kunt gij geen werk vinden? vroeg de wandelaar. + +--God geef van ja,--maar 't is voor eene vrouw niet altijd gemakkelijk, +werk te vinden. + +--Gaf hij u werk? + +--Zoo veel hij kon, deed hij het; verleden jaar nog in den kwaden tijd +bestelde hij mij ergens, maar ik moest er vandaan.... + +--Waar vandaan? + +--Van het veld mijnheer, antwoordde zij, den arm over de landen in de +verte uitstrekkende;--ik had nog nooit op het veld behoeven te werken, +zoo ver was 't nog niet met mij gekomen, maar alleen met mijne vier +kinderen kon ik er niet tegen op, en toen ging ik meewieden.... (zij +zeide dit met eenigen weerzin); eerst wiedden wij eenige stukken met +gewas, dat goed te kennen was, en dat ging wel. Maar toen moesten wij +jonge tarwe wieden ... (zij hield even op; wat al gedachten, nooden, en +strijden kwamen haar bij dit eenvoudig verhaal weder voor den geest!) +... toen moesten wij jonge tarwe wieden, mijnheer! vervolgde zij, en ik +had dat nooit gedaan en nooit op jonge tarwe gelet, en toen kende ik het +onderscheid niet tusschen dat en het gras--het is bijna eender, +mijnheer, als men er niet aan gewoon is, en honderdmalen haalde ik in +plaats van het onkruid, tarwe uit, zooals zij mij zeiden, die naast mij +liepen,--maar de baas zag dit niet. + +Ik deed dat acht dagen, want wij moesten eten maar eindelijk zeide ik, +toen ik het niet leerde, bij mijzelve: neen! de baas betaalt mij, en ik +haal zijne tarwe uit in plaats van het onkruid, en toen ging ik +weg;--dat was niet pleizierig voor hem, omdat hij mij daar geplaatst +had, maar toen kwam de ziekte van mijn jongen daarbij, en hij hielp en +redde ons toch weer.... + +Er waren eenige oogenblikken van stilte. + +--Zij zullen hem wel gauw vergeten, maar bij ons zult gij nooit vergeten +worden, zeiden zij, voor het heengaan een paar doode takken, die op het +graf gevallen waren, daarvan verwijderende. Na deze eenvoudige hulde +ging zij vertrekken. + +O Diogenes, dacht de wandelaar, ik weet niet of gij uwen mensch al +gevonden hebt, en of uwe lantaarn nog brandt--maar als tot de +eigenschappen van den ideaalmensch, dien gij zoekt, waarachtige kiesche +dankbaarheid behoort, dan heb ik van uwen mensch al een niet +verwerpelijk exemplaar gevonden. + +--Zoo er eenige onsterfelijkheid hier op aarde zoet is, zeide hij tot de +vrouw, is het die van te leven in een dankbaar hart,--wilt gij iets van +mij aannemen, en mijner gedenken? + +Zij dankte hem en ging haars weegs, naar het dorp; de wandelaar trad +voort, den langen weg op, die voor hem lag. + + + * * * * * + + +EENE PREEK IN 1629. + + + DE PREEK. + + _Hebt God lief met geheel uwe ziel. + Hebt uwen medemensch lief als u zelven. + Daar is geen grooter gebod dan deze twee_. + +Dit stond in den bijbel te lezen, die in het begin der 17e eeuw in de +huiskamer lag, in den bijbel van het studievertrek des predikers in den +bijbel, die op den lessenaar van den kansel was opgeslagen, in dien, +waarop de regenten den eed aflegden, in dien, waaruit het volk +onderwezen werd; maar het was alsof een noodlottige nevel over die +schoone bladzijde heen waarde, alsof een kwade geest die bladzijde uit +al deze boeken had weggescheurd. + +Het zag er treurig uit in Amsterdam met den geest der liefde en der +verdraagzaamheid in de eerste jaren van zestienhonderd. Nog versch lag +aan het levende geslacht de dwang in het geheugen, den gewetens onder de +"Spaensche tyrannie" aangedaan. Nog leefde het geslacht, dat zoo kort +geleden het juk had afgeschud, en zijne zonen, die het de vaderen hadden +zien doen. Nog had de kling geen rust of roest gekend, en vlamde de lont +der steeds geladene musketten. En de rouw over geliefden, door de zeis +van den dood weggemaaid, had in de bloedende harten nog niet opgehouden, +al waren de zwarte kleederen afgelegd. En toch, het ware zonder de +sprekende feiten der geschiedenis bijna ongeloofelijk,--en toch, treurig +gezicht! de voor zichzelf geeischte en nauwelijks verkregene, met de +uiterste inspanning verkregene vrijheid van geweten werd slechts voor +enkelen gehouden, maar aan anderen ontzegd, en men scheen zich alleen +aan de onderdrukking van den geest ontwrongen te hebben, om haar aan +zijn broeder--mensch, aan zijn broeder--christen, aan zijn broeder in +lijden, streven en overwinnen, op te leggen. + +Nauwelijks is de strijd tusschen roomsch en onroomsch beslist, of in den +boezem zelven van het vrij geworden volk ontvlamt een zelfde twist. Er +is veel weemoedigs, maar tevens een bittere spot in de voorstelling, dat +men reeds dertig, veertig jaren en langer had gevochten, gevochten met +opoffering van alles, gevochten op leven en dood, met woede, met +wreedheid zelfs, om het recht te hebben dien bijbel te lezen, en dat men +nu de schoonste bladzijde der liefde ongelezen en onbetracht liet. + +Die booze, vijandige geest was een leelijk, giftig onkruid, dat overal +woekerde en zich voortplantte, en een onkruid, dat reeds vroeg in de +eeuw ontkiemd, met de jaren daarvan opwies en bij alle rangen en standen +voorkwam. Als gij in de raadzalen komt, dan ziet gij het als eene vuile +schimmel overal op; het ligt op de plakkaten, op de notulen, op het +groene tafelkleed en de hooge stoelen met hunne kussens; het vermuft de +kasten en loketten, het zit in de tabberden, tot in de harten en hoofden +der Erentfeste Edelachtbare mannen. Daar had het veroorzaakt, dat de +bijeenkomsten van andere geloofsbelijders dan die der staatskerk werden +geweerd en, hunne predikanten uit de stad of in het tuchthuis werden +gezet; dat elke andersdenkende ieder oogenblik kon vreezen aangetast, +verbannen, met de zijnen zedelijk en maatschappelijk vernietigd te +worden. En eene enkele stem, die zich verhief, versmoorde weldra in de +vunzige lucht en verstikte onder het onkruid. + +Als eene ongezonde zwam kroop het onder de huizen, deed het goede hout +vermolmen, klom achter behangsels en beschotten, en de bewoners erfden +het over, tot het weldra gemoed en verstand benevelde, en met wrok, +wraak en vijandschap vervulde. + +Onder de lagere klassen en onder het gepeupel, daar groeide het welig: +dat volk, altijd gereed, waar anderen nog in de theorie verkeeren, tot +de praktijk over te gaan, ziet gij de overal verspreide +Onkruid--beginselen weldra ten uitvoer brengen; gij ziet ze, op het +voorbeeld van dat onkruid, van die vuile woekerplanten, rooven en +stelen. Als gij een oploop ziet waar men eenige lieden _Arminiaansche +duivels, Belialskinderen, godloochenaars_ scheldt, hen met steenen en +slijk werpt, hun leven bedreigt--dan ziet gij de vruchten van het +onkruid. Als een paar dienaars van mijnheer den schout een kettersch +gezin, nu broodeloos, ter stad uitzetten, en het gepeupel juichte en +jubelde, dan was dat weder eene andere vrucht van het onkruid. Als gij +ze ziet razen en plunderen en schenden, waar zij er kans toe zien, dan +kunt gij zeggen: het groeit goed, het komt heerlijk en vruchtbaar op. + +Maar ook--waar gij dit het minst moest gezocht hebben--ook in de kerk is +het onkruid welig opgewassen. Het heeft de stoelen en banken overdekt, +den kansel beklommen en den bijbel niet gespaard, maar zit ook daar op +de bladen en verduistert den zin voor wie ze openslaat. Als de +getabberde mannen de bladen openen, stijgt er eene muffe champignonlucht +uit; dan nemen zij een tekst, maar bezien alleen het vuil, dat er op +gegroeid is; dan preeken zij uit hun hart vol onkruid en strooien de +vergiftige zaden daarvan over de gemeente uit, en wanneer zij daarbij +hunne mede-christenen als "_pesten, duivels, mammelukken_" afschilderen, +en de gemeente ophitsen tegen die van hunne regenten, welke nog niet +door het onkruid zijn overdekt, dan worden die zaden in alle harten +opgenomen en schieten daar welig op. + +Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar +lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een +liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de +mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat +wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven. Er waren in 1627 +reeds verscheidene steden, waar den remonstranten vergund werd te +vergaderen, waar zij geduld werden en zij, of die hun niet ongenegen +waren, in de regeering waren gekomen. Zijne doorluchtigheid de prins, +hoewel voorzichtig en beide partijen tevreden willende houden, was als +gematigd en hun niet vijandig bekend. Ook de Staten neigden tot rust en +gematigdheid, en de plakkaten werden bijna nergens streng tegen de +verdrukten gehandhaafd. + +Des te feller werden door deze "_tollerantie en moderatie_" de "_harde +gereformeerden_" en hunne leeraars; des te heftiger werd de taal dezer +laatsten, nu zelfs in het tot hiertoe zoo rechtzinnige Amsterdam +gematigde regeeringsleden optraden, en met schimp klonk het van den +preekstoel: "_dat de gansche vroedschap Arminiaansch was geworden, dat +men het Trojaansche paard had binnengehaald!_" + +In de voortdurende botsing tusschen de patricische regentengeslachten +den stadhouder, steunden deze heethoofden den laatste, omdat zij daarin +hun voordeel zagen en bij hem wederkeerig heul vonden in hunne politieke +aanmatigingen tegenover de macht der stedelijke magistraten; en zoo ging +ook heel de kerkelijke partij, die in elke regeering, waarover zij niet +heerscht, haar natuurlijken vijand ziet, geheel aan den kant des +stadhouders, als het tegenwicht tegen de stadsregenten, en draaide +altijd naar den Haag, als het middelpunt der hooge regeering. Alles uit +zuivere Oranjeliefde en _ad majorem Dei gloriam_ zou men denken, zoo +niet Vondel ze naakt ten toon had gesteld, toen hij in 1629 schreef: + + Malle Jantje + Kerkgezantje, + Ik u vraag: + Waarom huilt gij? + Waarom pruilt gij + In den Haag? + Is 't uit ijver? + Krijt vrij stijver. + Maar ik meen, + Dat het kussen + U zou sussen + Wel in vreen. + +Zoo stonden de zaken, toen in het begin van Juli 1629 een biddag werd +bevolen. De prins lag nog sinds Mei voor 's Hertogenbosch en graaf +Hendrik van den Berge was, na vruchtelooze pogingen om hem van dat beleg +af te trekken, met zijn leger opgebroken. Doch juist dit gaf +bezorgdheid, en het vermoeden begon zich meer te bevestigen, dat de +vijand iets tegen de Veluwe--met Amsterdam in het verschiet--in den zin +had. + +Het was eene talrijke menigte, die, op den galm der klokken, van alle +zijden naar de Oude Kerk te zamen vloeide. Het was alles wat maar +eenigszins kon op zijn Zondags gekleed, en wie er van den +Oud--Hollandschen eenvoud te hooge gedachten had, kon integendeel al ras +bemerken, dat de verfijning der zeden een omkeer in dien eenvoud van +dracht had veroorzaakt, en dat de meesten _opsen Brabans of opsen Frans_ +een zwieriger snede of pronkender dos hadden aangenomen. Het is geene +ijdele nieuwsgierigheld, als wij die kleeding eens in oogenschouw +nemen--de zedenschildering zal niet juist wezen, zoo zij het uitwendige +voorbijziet, en niet acht, hoe nauw de kleeding met den mensch +samenhangt. Met den eersten oogopslag zullen wij kunnen zien, dat wij +niet meer alleen den Hollander voor ons hebben, puriteinsch stroef, +aartsvaderlijk eenvoudig, besloten in den beperkten gezichteinder van +zijn klein land, als de Hollandsche Maagd in haar tuintje, en als de +Zeeuwsche leeuw, worstelend om zich boven de baren te houden; maar reeds +machtig, ontzien, rijk, die de wereld doorgereisd heeft, die al eene +zekere mate van cosmopolitisme in zijne nationaliteit toelaat, wiens +gezichteinder verwijd is, en dat een vrijer, ruimer, veelzijdiger blik +in het veld der kennis die onbelemmerde werking van den geest begint +voor te bereiden, welke later de roem dezer eeuw zal worden. + +Doch, al is er grond om in die grootere weelde en uitheemscher tooi een +fijner beschaving, een ruimer en algemeener denkwijs te prijzen, niet +minder waarheid is er in de geestige hekeling van de ijdele en dwaze +modegrillen, die menig dichter dier tijden ons geeft. + +Ziet gij onder de vrouwelijke kerkgangers nog enkele, die _ouwe wets_ +zijn, bij vele hebben de opgestreken haren, door het eenvoudige mutsje +gedekt, voor sierlijker hoofddeksel, voor naalden en veeren, voor +krullende lokken, "_eigen goed of aangekochte waar_", plaats gemaakt. +Hier ziet ge, zooals Huygens, de scherpe satyricus, als hij het wezen +wilde, ze ons naar het leven heeft afgeschreven--een stukje in den +fijnen, uitvoerigen trant van Dou en Mieris: + + Een over-laden oor met oude-moeders beenen, + Met verr- en diepgesocht, en daerom waerde, steenen; + Een om-gebandden hals, trots eenigh brack-gespan; + Een schuynsche rimpelkraegh, trots alter Boeren wan; + Een rondom staelen arm, trots alter Krijgsluij vonden; + Een open memmenhol, trots wind en winters wonden; + Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren; + Een opgetroste krans, trots eenig' Klocken-toren; + Een omgehoepte pack, trots menig keernen-vat. + +Hij vergeet ook niet + + ..................... 't pinceel dat geven zal, + Dat de natuur vergat ......................... + +Voeg er de klepperende muiltjes bij, den wijden vlieger, die, halverwege +opgekoppeld, den bouwen of den eigenlijken rok laat zien, en, wat den +rijkeren aangaat, de satijnen en fluweelen borstlappen met goud en +paarlen en edele steenen gesierd, de in fluweel gebonden bijbels, met +juweelen of goud bezet en aan gouden of zilveren kettingen aan den arm +hangende, en daar hebt gij de vrouwtjes zooals zij ter kerk gingen. + +Scheen het donkere laken of fluweel van der mannen broek en wambuis, met +den gewonen mantel en statigen rimpelkraag of platte, breede bef, van +meer deftigheid en eenvoud te getuigen, de opmerkzame kon toch in de +fijnheid der stoffen, in het _point d'Espagne_, dat hals en polsen +sierde, in de borduurselen der handschoenen en wambuizen, in de breede +rozetten, "_als doffers ruijge pooten_", die den steil en rood gehakten +schoen overdekten, en in de veder, die den hoed omwuifde, sporen van +verfijning ontdekken, en eene mode, die, vooral onder de jongere +_Monseurtjens_, tot een zwieriger opschik begon te lokken. + +Het ruime schip der kerk was spoedig door de gemeente gevuld, terwijl de +aanzienlijken de met eikenhout beschoten en door breede, rijk gebeitelde +luifels overhuifde banken rondom de zuilen, bezetten. In de ruimte, +tusschen de zuilenrij en de zijwanden, stond eene menigte van burgers, +die nog met elkander fluisterden, voordat de prediker optrad, terwijl de +hondenslager de viervoetige kerkbezoekers verjoeg. + +--Wie zal er prediken? vroeg een burger, die tegen eene kolom stond te +leunen, aan zijn buurman. + +--Men zegt Smout, antwoordde deze. De eerste trok de wenkbrauwen op, als +gaf die naam reeds veel te denken, en als waren die gedachten van minder +opwekkenden aard. + +--De gemeente schijnt het geweten te hebben vervolgde de tweede +spreker,--want in lang zag ik het zoo vol niet; een kloek prediker, vol +ijver en vuur des geloofs, een gewijd vat.... + +De andere scheen eene aanmerking, die hij op de lippen had, wellicht +deze, dat het een vat was, dat wel eens overkookte, terug te houden, +want men moest voorzichtig zijn in die dagen. + +--Vol van ijver voor 't rechtzinnig geloof, dat nu vertrapt wordt, ging +de andere weder voort,--maar dat is er een, die zich den mond niet zal +laten snoeren, al hebt ge nog zooveel vendelen ingenomen, heeren +burgemeesters! + +Dit zag op de versterking van de bezetting, die de regeering had +aangevraagd, en die de tegenpartij het volk diets maakte, dat tegen de +ware kerk dienen moest. + +--Hij durft den heeren de waarheid te zeggen, zeide de eerste spreker, +op een toon, die lof noch blaam, aanduidde. + +--Niet waar? dat durft hij; ik ben nieuwsgierig hoe hij 't heden maken +zal; hij is al zoo dikwijls gewaarschuwd en vervolgd, en al twee malen +voor burgemeesters ontboden. + +--Men meende toen, dat hij wat heftig tegen de regeering had +uitgevaren.... + +--Uitgevaren?... hij heeft ze met Gods Woord gekastijd, omdat zij blind +zijn en den mond des Heeren door de predikanten niet willen raadplegen. + +--Is dat burgemeester Geelvink? + +--En Andries Bicker,--nu, die zullen daar ook niet voor niets komen en +wel scherp luisteren of zij hem vangen kunnen. Zie daar Oetgens ook al +met Boom, 't ziet er paapsch uit in die bank. + +--'t Ware toch beter, dat hij zich niet zoo scherp uitliet tegen den +wettigen magistraat. + +--Men moet God meer dienen dan de menschen, sprak de andere kortaf en +zijn buurman met wantrouwen aanziende. + +--Dat is waar--maar de vraag is of God gediend wil wezen op zulke wijze. + +--Arminiaan! riep de andere met bitterheid. Doch hij, wien het gold, had +zich reeds omgekeerd om de kerk te verlaten. + +De vier genoemde burgemeesters en eenige leden der vroedschap hadden op +de gezwollen kussens in het gestoelte over den preekstoel plaats +genomen, toen de stormachtige prediker optrad; een man van een +vijftigtal jaren, forsch, breed, bloedrijk. Noch in het voorhoofd, dat +laag en puntig toeloopend was, noch in de uitdrukking van het gelaat, +met de, zoo het in vuur geraakte, gezwollen aderen en de uitstekende +wangbeenderen, lag iets edels of grootsch. Moed en vuur, doch met +sluwheid gepaard, waren er wel in te lezen, maar tevergeefs zocht men, +wat men zoo gaarne vindt, een frisschen, openen blik, die, zoo hij aller +oog toelaat er in te lezen, ook zelf voor alle indrukken van het schoone +en edele geopend is. + +Als hij gebeden heeft, een lang en bloemrijk gebed, en een van Datheens +psalmen gezongen is, zal hij gaan spreken. + +Wat zult gij spreken, gij, die u een man Gods noemt en van Hem uw +lastbrief zegt te hebben? Gij, met de Schrift vertrouwd, die de leiding +der menschen op u neemt, gij zult er wel van doordrongen zijn, dat gij +rekenschap zult moeten geven van uwe woorden; gij, die de misslagen van +anderen wilt bestraffen, zult zeker diep in uw eigen boezem getuurd en +geroerd hebben om u zelven te leeren kennen; gij, die anderen verbeteren +wilt, gij zult toch wel alle eerlijke pogingen hebben aangewend om te +beginnen met u zelven te verbeteren, en alle stootende vergelijking +tusschen uw leer en uw leven te doen verdwijnen? + +Of is het onbillijk, dat wij van u, die u een censor boven allen, ook +boven uwe overheid, acht, verwachten, dat gij ze in de deugd zult +overtreffen? + +Voor u ligt de bijbel. Er zijn scherpe hoeken aan. Is het _onze_ schuld, +zoo wij er bij denken, welk een vreeselijk wapen hij is, en hem met die +metalen hoeken bij eene strijdakst vergelijken? Er zijn ook koperen +sloten aan. Is het _onze_ schuld, zoo wij vragen of die moeten beletten, +dat hij soms openvalle op, die bladzijde der liefde? De snede is rood +gekleurd. Is het weder _onze_ boosheid, die daarbij denkt aan de +bloedige ziels- en gewetensfolteringen, die zoo velen moeten lijden? Is +het onze schuld en _onze_ boosheid alleen, die aldus doet vragen en +twijfelen? Het is het oordeel der tijden, dat u die vragen in het +aangezicht werpt. + +Sla dan den bijbel maar open; wij weten thans wel wat zij is, die +vunzige schimmellucht, die er uit opstijgt; wij weten het al vooruit, +dat gij bij voorkeur het oude testament zult opslaan, door u en de uwen +in hooger waarde gehouden, om zijn meer theocratischen geest, omdat uwe +geestelijke heerschzucht naar een hierachischen invloed haakt zooals gij +dien daar vindt, omdat daarin vele gevallen voorkomen van booze +koningen, die door profeten en priesters worden terechtgesteld, omdat +gij er vooral een tuighuis zult vinden van scherpe wapens ten behoeve +van uwe zaak. + +De prediker heeft den tekst gelezen: + +1 Kon. XII: 8: _Maar hij verliet den raad der oudsten, die hem geraden +hadden_. + +Terwijl Smoutius breedvoerig den tekst verklaart, van het kleine kluitje +zeep een groote zeepsop kloppende--want de deugdelijkheid van een tekst +is als die van de zeep, hoe kleiner en hoe meer schuim, des te beter +zijn ze--dwalen onze gedachten een oogenblik af naar de dingen van den +dag. En wat was meer het ding van den dag dan de schutterstwisten? +Zeker, de remonstrantsche en contra--remonstrantsche beroeringen waren +nog steeds de _question brulante_, de grootste bewegende kracht dier +dagen, maar nu was er iets nieuws, dat daarmede in verband stond. + +Het was in October van het vorige jaar, dat Jan Klaasz. Vlooswijk, tot +kapitein van een burgervendel gekozen, aan de schutters werd +voorgesteld, en dat een aantal van hen weigerde hem te ontvangen. Voor +burgemeesteren ontboden, verklaarden de belhamels, dat Vlooswijk een +Arminiaan en een vijand van den godsdienst was, dat zij onder geen +paapschen kapitein wilden staan, en dat hun eed hin niet verbond ook de +vijanden der kerk te beschermen. Burgemeesteren waren inschikkelljk, +gaven hun acht dagen van beraad. Maar het complot wies aan en men werd +stouter, omdat de predikanten hen openlijk en in het geheim +ondersteunden en den eed onverbindbaar achtten. Vergaderingen--opruiende +schotschriften onder de gemeente verspreid--petitien--en de gemoederen +waren weldra in rep en roer. Wat een schuttersoneenigheid was van geheel +beperkten aard, kreeg door de bekende invloeden het dubbel karakter van +eene godsdienstige en staatkundige beweging, die op verandering van +regeering doelde. De roervinken--en daarbij de twee predikanten Beijerus +en Kloppenburg voorop--moeiden er nu de Staten te 's Gravenhage, de +synode, en zelfs de godgeleerde faculteit te Leiden in, welke laatste +adviseerde, dat de eed niet bond om iets tegen de ware religie te doen +en men dien niet mocht afleggen aan een kapitein, die een vijand van die +religie was. + +Toen de regeering een dertigtal burgers van den eed ontsloeg en +ontschutterde, leverden de meesten daartegen protest in, vervoegden zich +weder bij de Staten en bij den stadhouder, en het word eene veel +vertakte beweging en beroering, die van allerlei geheime kanten en +invloeden gestookt werd. + +Was het scherp, niet onwaar was Vondels hekelvers, dat men in dezen +tijd, onder den titel van _Boeren Cathechismus_, in de boekwinkels ten +toon had zien hangen: + + _Boer_. Zijn dan dees ezels zonder reden? + _Student_. 't Blijkt als zij 't volk ontslaen van eeden, + Gezworen aen haer overheden. + B. Dat dient als onkruid uitgewied, + Ons Zalichmaeker leert dit niet, + Die 't volk gehoorzaemheit gebiet. + Wie port haar aen tot zulke ranken? + S. De boden van Synodes banken. + +Wat ruw voor onze teedere ooren en preutsch geworden taal, maar minder ruw, +toen men de roede niet met bloemen omwond, was het slot: + + S. 't Zou Kloppenburg te bijster passen, + Stadsbeedlaar die nu opgewassen + Zijn voesterheeren wil verbassen. + B. Al was 't ondankbaar kreng gestroopt, + Gebraden en met Smout gedroopt, + 'k Wed zich geen hont om 't aes verloopt. + +En zoo komen wij weder op Smout terug, nog niet als vet met zijn +medekemphaan gebraden, maar aan het eind zijner tekstverklaring, zoodat +wij ook de onze zullen besluiten. + +De zaak was nu te ver gekomen dan dat de regeering daaraan niet een +einde moest maken. Burgemeesteren vroegen en verkregen zes vendelen +garnizoen ter bewaring van de rust: de voornaamste raddraaiers werden +vervolgd, sommige, tot langer of korter verbanning of in boeten +veroordeeld, andere om blootshoofds God en den gerechte vergiffenis te +vragen--alle welke personen dadelijk door den kerkeraad werden vereerd +en gecanoniseerd. + +De amnestie, die de regeering eindelijk afkondigde, zou de wond verder +kunnen heelen. Maar het was nog eene teedere plek en de minste ruwe +aanraking zou ze weder openrijten. + + * * * * * + +Smoutius had den tekst breedvoerig uiteengezet, en naar den smaak van +dien tijd overvloedig met Grieksche en Latijnsche aanhalingen doorspekt: +hij had de geschiedenissen van Israel verhaald, hoe Rehabeam koning +geworden, gehoord had den raad der ouden en den raad der jongen; hoe de +ouden geraden hadden het volk te ontzien (hier de rechtzinnigen) en hoe +hij het niet deed; hoe de jongeren geraden hadden zijn volk te +onderdrukken, en den raad der ouden (hier de kerkeraad en de +predikanten) in den wind te slaan; hoe krijg en rampen daarop waren +ontstaan; en hoe het volk hem daarop was afgevallen, en opgestaan; (was +dat in dit geval de raad van Smout aan het volk?) + +Daarna betoogde hij twee stellingen: hoe ten allen tijden in Israel de +ouden en de mannen Gods de macht hadden gehad den koningen te raden en +hen te bestieren, en hoe het in den wind slaan van dien raad altijd +rampen over het volk had gebracht. En nu volgde de toepassing, waarbij +hij zich naar burgemeesters bank wendde: + +--Wij zijn de geroepenen en de gezalfden om de waarheid te verkondigen, +sprak hij:--Wat moet er worden van een land, welks hoofd de ware religie +verdrukt en den vijanden des geloofs voet geeft? De Heere bezoekt ons +met zware plagen. De vijand ligt voor de grenzen, en wie weet, wanneer +hij in het land, in uwe stad zal zijn! Wie is, de oorzaak van deze +bezoeking? Ziet, het geschiedde, als koning Achab Elia zag, dat hij hem +zeide: zijt gij de beroerder Israels? + +Toen zeide Elia: lk heb Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders +huis, omdat gij den Heere verlaten hebt en de Baaelim navolgt. + +Wie zijn de beroerders in Israel? Gij zijt oorzaak, dat God den vijand +tot straffe over ons brengt! Gij hebt gedaan als Rehabeam, gij hebt den +raad der ouden versmaad, omdat gij ons gering en als kwajongens acht! +Gij luistert naar een hoop poeten en orateurs en juristen, die hunne +dingen uit heidensche boeken en wetten halen, maar wij zeggen u: _de +Heere zegt_! Wij hebben de wet en de profeten; pleegt dan met ons raad +en volgt onze vermaning. Wij zijn uwe herders; zal ook het schaap zijnen +herder regeeren? Wee den afvalligen, zegt Jesajas, die zonder mij +raadslagen! + +Herstelt dan die voor de ware religie onrecht geleden hebben, herstelt +die gij ontschutterd hebt! Volgt niet na de voetstappen Rehabeams, want +de Heer strafte Rehabeam, en het volk viel van hem af. Keert dan terug +van uwen zondigen weg, en laat het niet van u gezegd worden: na deze +geschiedenissen en keerde Jerobeam niet van zijnen zondigen weg!-- + + * * * * * + +Wat burgemeester Oetgens en zijn collega Bicker hebben opgeschreven +gedurende de preek? + +Wij zullen later zien, hoe zij er over dachten. Wat de gemeente aangaat, +een enkele slechts daarvan, bij wien de rede geen grooten indruk had +gemaakt, dien de wilde soort van geheel uiterlijke welsprekendheid niet +had medegesleept. Gij hebt weder ruimschoots gezaaid, Smoutius, en wie +het zaad hier opnam zal het weldra ook zelf daar buiten +verspreiden,--zij zullen wel rijpen, die zaden, zij zullen wel spoedig +rijpen en vrucht dragen. + + * * * * * + +DE MAGISTRAAT. + +Het nieuwe stadhuis, _des werelds achtste wonder_, was nog niet eens als +kunstgedachte in van Campens geest ontkiemd, en hoewel reeds lang de +klacht rees, dat het oude te klein was en de vroedschap er op zinde een +nieuw te stichten, deed men het nog maar met het + + Aeloud Stadhuis, verminkt Stehuis, + Gewoon van ouderdom te bukken. + +Dat bestond eigenlijk uit drie deelen. Rechts, als men er voor stond, +was het oude gebouw, met zijn geheel onversierden, puntigen gevel, +beneden van grauwe bergsteen, boven van gebakken steen opgebouwd; links +de latere aanbouw, waar, in de vensterbogen en nissen der eene zich +boven eene open bovengang verheffende verdieping, de gothische +klaverfiguur als eenig versiersel zichtbaar was; en tusschen deze twee +de van zijn klokwerk, en zijne spits met de oude kogge in top, beroofde +toren. Het geheel, meest uit de 15e eeuw herkomstig, was zeker zeer +nederig, en stak in eenvoud af bij de omringende huizen, die reeds +meerendeels in den vroolijken, frisschen trant van geschakeerde +roodkleurige baksteen en grijze houwsteen, en met slanke spitse +trapgevels waren gebouwd. In dezen toren was burgemeesters kamer, en het +was daar, dat Smoutius eenige dagen na de preek, die wij bijwoonden, +binnentrad. Als wij hem vooruitgaan, zien wij de vier burgemeesters +reeds aan de groene tafel gezeten, waarop, behalve eenige papieren en +boeken, een hamer lag, van een tafelbel en inktkoker vergezelschapt. +De voorzitter vatte de bel, wier klinkende klepel een bode deed +binnentreden; en deze, het behangsel voor de deur opgelicht hebbende, +bleef staan. + +--Is de weleerwaarde heer Smoutius present? + +--Edelgrootachtbare heeren, de weleerwaarde is in de secretariskamer +wachtende; zal hij-- + +--Geleid hem bij burgemeesteren. + +Zwijgend en strak--als waren zij veeleer een tooverachtig uitvloeisel +van de hand van Rembrandt of Thomas de Keyser, of van een der velen, +die, karakteristiek en echt nationaal kunst--genre, hun vermaarde +regenten vereeuwigd hebben--zwijgend en strak zaten zij, toen de +prediker binnenkwam, en zoolang hij van de deur tot de tafel voorttrad. +Geen geluid dan het kraken der zandkorrels op den vloer onder Smouts +schoenzolen. Eenen minder onvervaarde mocht de moed in de schoenen +gezakt zijn--bij hem toonde geene spierbeweging aan, dat het gerekte en +pijnlijke stilzwijgen hem raakte. + +Hoe luttel kans op gunst er was voor hem, die hier werd opgeroepen, zoo +hij aan de orthodox--kerkelijke zijde stond, kon de eerste, oogopslag +toonen. Daar zaten niemand minder dan Jan Corneliszoon Geelvink, naar +den regel de van het vorige jaar aangebleven burgemeester en de drie +nieuwe: Abraham Boom, gedurende deze drie maanden voorzitter, Anthony +Oetgens van Waveren en dr. Andries Bicker Gerritszoon, allen uit +patricische regentengeslachten gesproten, en die met de overlevering van +het gezag ook den wil om het uit te oefenen geerfd hadden; allen reeds +dikwijls met elkander als burgemeester of in de vroedschap opgetreden. +Bicker en Van Waveren, die met Beuningen en Hooft, des drossaarts vader, +reeds in 1622, toen het nog gevaarlijk was, vrijzinniger taal hadden +doen hooren en den openlijken schimp der predikanten tegen de vroedschap +uitgelokt hadden; van Waveren, later de groote tegenstander van Willem +II, die in 1625 en 1627 met Geelvink en Bicker die zelfde vrije en +gematigde beginselen in burgemeesters kamer hadden overgebracht, en +tegen wie dan ook bij de vernieuwing van den magistraat, een alom +verspreid schotschrift waarschuwde: + + Dit zijn de Quanten + Die oprechten willen de Arminiaansche Santen, enz. + +allen de verklaarde en machtigste vijanden van wat zich in den name van +God en den rechtzinnigen godsdienst, het recht gegeven waande over der +medemenschen gewetens te beschikken, en van den heerschzuchtigen dwang +der geestelijken. Bicker zal de stilte het eerst breken. Hij is in de +volle kracht en zelfstandigheid van een leven, dat nog geen vijftig +jaren telt, met het kloeke, beraden gelaat, den strengen blik, de vaste, +bij wijlen sarcastische lijnen van den mond in den grooten knevel en +spitsen baard niet verborgen: dezelfde zooals dertig jaren later Van der +Helst hem schilderen zal. + +--Heer predikant, burgemeesteren hebben u voor zich ontboden. + +--Ik ben bereid den Edelgrootachtbaren Heeren ter wille te zijn, zoo ver +in mijn vermogen is, antwoordde de toegesprokene, wien geen wenk zelfs +een zetel had gewezen, den ongevederden breedgeranden hoed in de hand +houdende, en buigende met een eerbied, waar geen deemoed, maar slechts +vormelijke beleefdheid in lag. + +--Zooveel dat in uw vermogen is--gij kondt daarmede eene achterdeur +openhouden, waarmede burgemeesteren niet gediend zullen zijn. Wij willen +opheldering en verantwoording van uw gehouden tale in de laatste +biddagpreek. + +--Ik heb gesproken tot opwekking en stichting van de gemeente. De mensch +is een arme, ellendige zondaar, geneigd tot alle kwaad, en zoo hij +daarom dikwijls iets hooren moet wat zijn trots en eigenliefde kwetst, +het is het Woord des Heeren, dat wij niet mogen terughouden. Ik weet +niet met woorden iets misdreven te hebben,--sprak hij met den grootsten +eenvoud. + +Het was behendig de zaak dus te draaien alsof hij niets buitengewoons +gezegd had. + +Bickers voorhoofd fronste zich en de samengenepen lippen toonden de +ingehouden drift. + +--Het is niet de eerste maal, Weleerwaarde, dat wij u hier spreken, +en wij kennen uwe procedures, die ons echter niet van den weg zullen +brengen. In tijden als deze, waarin liet gemeenebest van buiten in +oorlogen gewikkeld is, kan geen twiststoken van binnen geduld worden, +en zal men strengelijker te werk moeten gaan, dan men anders doen zou. + +--De kommerlijke tijden, waarop gij doelt, zijn Gods vinger, die +waarschuwend dreigt; en het is de plicht van de dienaren des Woords, +dit der gemeente onder 't oog te brengen. + +--Daarover willen wij niet twisten; de zaak is, dat burgemeesteren, zoo +zij besloten, u nogmaals over uwe heftige predikatien te onderhouden, +tevens besloten met kracht en ernst daar een eind aan te maken, te meer +daar vroegere vermaningen zonder invloed zijn gebleven. Het is niet over +uwe prediking van Gods Woord, dat wij u willen spreken--maar over uwe +politieke bemoeiingen, en uwe beoordeeling van den magistraat. + +--Als burgemeester Boom het mij vergunt, sprak Oetgens, eenige met +potlood geschrevene aanteekeningen voor zich nemende--zal ik de +geincrimineerde uitdrukkingen ter sprake brengen. + +De voorzitter knikte toestemmend.--Heer Adrianus Smoutius, vervolgde +Oetgens, wij wenschen de gehoudene predikatie aan ons overgeleverd te +zien, opdat wij haar nader kunnen onderzoeken. + +--Het doet mij leed, zeide Smout, beleefd buigende en met een gebaar van +verontschuldiging,--dat ik hieraan niet voldoen kan; de kerkeraad heeft +daartoe geen verlof gegeven. + +--Uwe weigering zal ons het recht niet uit de hand nemen, dat stuk te +beoordeelen. + +--Het bleek nu wat burgemeesteren hadden zitten schrijven onder de +preek. De geschrevene aanteekeningen kwamen ter sprake. Smout aarzelde +eerst en draaide er omheen, doch eindelijk op den man af daartoe +opgeeischt, erkende hij, dat hij met de beroerders van Israel den +magistraat, met Rehabeam de burgemeesters bedoeld had. Nu zal men moeten +bekennen, dat het minder vleiend is openlijk een beroerder van Israel +genoemd en met een boozen koning vergeleken te worden; en, is het dus in +burgemeesteren te begrijpen, dat zij daarmede niet gediend waren, dan +strekt het hun tot lof, dat zij hem met gematigdheid vroegen of hij dan +niet op andere wijze zijn beklag had kunnen doen, en hoe hij meende te +kunnen verantwoorden, dat hij aan de gemeente aldus het recht tot +opstand predikte. + +--De ergernis is publiek gegeven en moest ook publiek gestraft worden, +zeide Smout. Hij trad daarop in een lang betoog over den schutterseed, +over de Arminiaansche ketterijen, en sinds wanneer, vroeg hij, sinds +wanneer weigert men der kerk het recht om in kerkelijke zaken te +beslissen en over predikanten te oordeelen,--sinds wanneer zou een +predikant niet meer het recht hebben de gemeente te vermanen over hare +afdwalingen? De heer Oetgens vroeg, waarom ik niet elders beklag gedaan; +meent hij daarmede bij den prince? Dat is meermalen zonder vrucht +geschied--en het schijnt we, dat Zijne Doorluchtigheid ook in Amsterdam +niet alles kan of durft. + +Dat was een stout woord. Der Amsterdamsche regeering--de kern dier +autocratische en oligarchische macht, die steeds rijzende was naar het +toppunt van schier onbeperkte heerschappij, en in wier hand de prediker +thans geheel was als een schaap onder de wolven--al konden de herders +het naderhand wreken--, aan die regeering in het aangezicht te durven +zeggen, gij, die mij van heerschzucht beschuldigt, gij ziet den balk in +uw eigen oog voorbij! + +Een stout woord, en zoo dit uwe bedoeling geweest is, dan hebt gij, "de +hand in de tasse gestoken ende eenen steen daar uyt genomen, ende dien +geslingerd en getroffen den Philistijn in zijn voorhoofd." + +Of het een schoen was, dien men zich aantrok, omdat hij scheen te +passen, dan wel of het alleen om de beleediging was, burgemeester Boom +zag den spreker strak in het gelaat en vorschte naar het doel. Dat +gelaat loog niet--het was rood, de grijze oogen schitterden onder de +gefronste wenkbrauwen. Boom richtte zich op in zijn armstoel, en de +saamgenepen hand wat zwaar op de tafel leggende, zeide hij langzaam: + +--De heer Smout vergete zich niet--en bedenke, dat hij voor +burgemeesteren van Amsterdam staat. + +Dat was zeker geene kleinigheid, en er was geen zweem van snorkerij in +deze woorden. Menig stout spreker zou hier wat ingebonden, menig hoofd +hier gebogen hebben. Burgemeesteren van Amsterdam--die heeren en +meesters van Amstels macht en rijkdom, die in de weegschaal tegen de +stadhouders zoo dikwijls de zwaarste bleken, die slechts de Staten boven +zich rekenden, wier besluiten zij toch zoo vaak verlamden, en die zoo +dikwijls tot de heerschzuchtigste willekeur vervielen; maar ook, men +moet het nooit vergeten, de mannen, die rusteloos den lande dienden, +mannen, die minder geleerd en welsprekend dan men er thans zoo velen +vindt, maar gewoon waren zelve, nu te velde, dan op de vloot, dan als +gezant of in de raadzaal, alles te gelijk te wezen, mannen van de pen, +van het woord en van het zwaard. + +Het was een stout woord, Smoutius, en zoo wij u eene deugd moeten +toekennen, is het zeker die van onversaagd uwe meening te uiten. Maar +ook Smout stond niet alleen; mocht hier voor het oogenblik de kans niet +gelijkstaan, op den duur en op een anderen grond was zij dit wel, want +achter den eenvoudigen prediker stond de kerkeraad, maar vooral het +volk, dat zich laat opwinden en als werktuig gebruiken, en dan met +blinde kracht voortholt. + +Belangrijk was het, die twee machten tegenover elkander te zien, de +wereldlijke en de geestelijke, de wet en de kerk, strijdende wie +heerschen zou. + +Toen Smout bemerkte, dat het ernst werd, kwam hij met een voorslag aan; +de kerkeraad namelijk had twee predikanten willen afvaardigen om +burgemeesteren de bewijzen af te vragen, die zij tegen Smout hadden, en +hij betoogde weder, dat het alleen aan den kerkeraad stond in deze +geheel kerkelijke zaak te oordeelen. + +Het was gedurende dit geheele onderhoud zijn streven, de kern der zaak +te ontwijken. De voorzittende burgemeester gaf hem dit duidelijk te +kennen. + +--Noch de verbindbaarheid van den schutterseed, zeide hij,--noch de +strijd tusschen Dordt en de remonstrantsche societeit, noch het recht +der kerk om over hare predikanten te oordeelen, zijn punten in quaestie, +maar uwe politieke bemoeiingen en openlijke beoordeeling uit den +preekstoel van daden des magistraats. Daarom zullen wij niet dulden, dat +de zaak kerkelijk behandeld worde, maar ze _politiek_ behandelen en +zonder vorm van proces alle seditieuze predikatien weren. + +Daar dit zooveel gezegd was als:--wanneer wij het morgen goed vinden, +zetten wij u de stad uit, en het voorbeeld van collega Kloppenburg[3] +hem voor den geest kwam, meende Smout nog eene poging te moeten wagen op +hun gemoed, daar hij tegen verstand en wil tevergeefs had gestreden. + +--Ach, mijne heeren! zeide hij--komt nog tot bekeering, werpt u voor des +Heeren voeten, buigt u neder voor den Heere van Israel, gij zult het +moeten verantwoorden, zoo gij de ware religie in gevaar stelt,--doch de +hartstocht en het fanatisme, waarmede hij vasthield aan wat hij de goede +zaak meende, sleepten hem weder mede:--Gij zult de verdrukking der kerk +moeten verantwoorden, vervolgde hij scherper; denkt aan Jerobiam, als +hij de hand tegen den man Gods uitstrekte, zoo verdorde zijne hand: +--wat mij aangaat, ik zie wel, hier geen recht te zullen erlangen en dat +elders te moeten zoeken. + +--Heer predikant, antwoordde Boom met kalmte en waardigheid, ook wij +hebben te verantwoorden--de rust van stad en gemeente. Elders recht +zoeken, zegt gij; bij wie? Meent gij, dat gij de zaak wederom op den +kansel zult brengen en het volk opruien? Dan weten burgemeesteren wat +hun te doen staat, en dan zullen zij het volk en de waarachtige religie +tegen dergelijke seditieuze procedures beschermen; het is niet voor +niets, dat nieuwe vendelen zijn ingenomen, en zoo het tot het ergste +komen en daarvan mocht gebruik gemaakt worden, burgemeesteren zullen +zich voor God en hun geweten kunnen verantwoorden. + +--Uwe zaak zal in advies gehouden worden. + +Het verhoor werd gesloten. Smout vertrok zooals hij gekomen was, en +terwijl burgemeesteren nog eene wijl "in het torentje" beraadslaagden, +werd de draad, waaraan het zwaard boven zijn hoofd hing, al dunner en +dunner. + +NOOT: + +[3] Vroeger om gelijke reden de stad uitgezet. + + * * * * * + +DE VRUCHT DER PREDIKING. + + + En geen Monarch zoo gau + Zijn heir brengt op de been, als wij het woeste graau + Kalchas in Vondels _Palamedes_. + +Welig opgeschoten onder de broeiende hitte van het steeds opwekkende +woord was het zaad rijkelijk voortgewassen en droeg weder vruchten +tienvoud en honderdvoud. Wat in de eerste jaren van 1600 een strijd was +geweest tusschen twee theologen, maar toen althans (voordat hij zich +over hunne leerlingen ging uitstrekken) binnen de wetenschap bleef, was +allengs van alle zijden in het leven ingedrongen en was ook onder het +volk geraakt met zijn nasleep van verblinden hartstocht en woeste +driften. + +Evenals in het algemeen deze twist dier eeuw geen zuiver theologische +bleef, maar tevens een staatkundige was geworden, was dat ook onder het +volk. De handhaving van de ware religie was altijd de hefboom, en de +meest blootliggende reden, maar daaronder school voor de groote heeren, +de burgers en het gepeupel, naar ieders aard, een wereldscher inzicht. +Het volk had natuurlijk evenveel begrip van de stadhouderlijke en +staatsche politiek, als van Drebbels toen pas uitgevonden pepetuum +mobile: maar dat groote gemoedsleven, door geen verstandsleven verlicht, +wordt zoo gemakkelijk in beroering gebracht door eenige woorden, die het +nauw begrijpt. Vandaar dat er altijd zooveel gezeten burgers gevonden +werden onder het muitende gepeupel, dat alleen troebel water verlangde. + +In eene der achterstraten in den omtrek van het noordelijk deel der +Prinsegracht, was eene herberg, _het Moriaentje_ genaamd naar een +beeldje, dat boven den luifel als uithangbord uitstak, en dat met de +traditioneel--nationale kenteekenen van zijn ras, zwarte bloote beenen +en armen, een koolzwart gezicht met dikke, roode lippen, veel wit in de +verbaasde oogen en een vederbos op het hoofd, was uitgedost. Deze +personage, zoo hij eenmaal in zijn vaderland gruwelen gezien had, zag er +thans niet minder, want zijn waard en meester kon zich beroemen het +beste bier en den besten sterken drank te schenken (welk een sarcastisch +woord is dat _schenken_!) aan het slechtste gespuis, dat er toen in +Amsterdam te vinden was. + +Het Moriaentje was tegenwoordig eene politieke club; daar kwamen nu +gewoonlijk, behalve al die heidenen, die eene groote stad in de kelders +en zolders harer stegen bewaart, ook nog de helden en staatslui van de +kan en de kroes, en die ontevredenen, die zich van de troebelen iets +beloofden. + +Onder die groepen, op de bierbank gezeten, was er eene van de anderen +eenigszins onderscheiden; te zeggen, dat die drie mannen van beter +gehalte waren dan de rest, is wellicht te gunstig gesproken; misschien +waren zij nog slechter dan de overigen, omdat zij beter hadden kunnen +zijn. + +De een zag er half als een krijgsman, half als een burger uit; de breede +groef dwars over zijn bruin gezicht had hij zeker niet door de kan of +het mesje, maar op eerlijker wijze, wellicht onder Maurits in het open +veld opgeloopen; eenige zorg aan baard en knevel besteed, en een platte, +vrij zindelijke halskraag toonden, dat hij niet tot het laagste gemeen +behoorde. Half vrijbuiter, zooals de toenmalige soldaat was, kon hij +zich nu buiten dienst moeielijk rustig houden; even dapper als hij +dronk, schonk hij van het krasse bier aan zijne kameraads, waarvan de +een, een klein gezet kereltje, met een burgerlijk rood gezicht, en de +dichte kroeze door eene muts met eene haneveer gedekt, reeds vrij +opgewonden was. De derde had eene soort van deftigheid over zich, +daaruit voortspruitende, dat hij de geleerde van de bent was, en de man +ijverig in het besturen van geheime bijeenkomsten, in het opstellen en +doen onderteekenen van petities en dergelijke karreweitjes. + +Deze drie personen genoten in dit gezelschap eenig aanzien en zaten ook +afzonderlijk. De vierde, die bij hen kwam, was een theologische +geestdrijver, lang en schonkerig, een groezelig gezicht vol schaduwen, +die men niet wist van waar zij kwamen, met dat leelijke soort van vel, +dat nooit schoon wordt, alsof er in plaats van bloed inkt in zijne +aderen zat en door het vel doorscheen. + +Op het tijdstip, dat wij hen nu zien, waren de drukte en het rumoer op +het hoogst gestegen. De laatst binnengekomene, met het vuile gezicht, +had onder die groepen in het voorbijgaan eenige woorden +gestrooid--vonken in het buskruid. + +--Wat is er aan de hand? vroeg hem de eerste van de drie personen, die +wij meer bijzonder beschouwden. + +--Er is sprake, hoe die Arminiaansche Belialskinderen weer aan den gang +zijn, antwoordde de toegesprokene, zij houden eene groote bijeenkomst +van avond. + +--Naar den Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte. + +--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij +komen van avond weer bijeen. + +--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien. + +--Waar--waar komen ze van avond? + +--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen! + +Dat kruiste elkander uit dertig monden. + +--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze +gewezen soldaat. + +--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer, +opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als +de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel +uiteen! + +--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de +magistraat is zelf Arminiaansch. + +--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen! + +De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te +zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden. + +--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de +goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem +zelf wegjagen.... + +--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er +tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!" + +--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij +heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom +willen zij den prins ook weghebben.... + +--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de +opgewonden kroeskop. + +De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het +publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken. + +--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen +zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd, + + Toen mijnheer de Prins + Gommers zijd' die boven hing + Troostte met zijn stalen kling. + +--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te +vegen! + +--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware +geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de +Baaelim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden +van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren. + +--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop +tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te +vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder +ons, en weten wel beter; we hebben die vroomheid niet van noode; hei, +licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling +meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar +in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen +en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij! + +De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der +aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den +breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon +schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en +stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit een +stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den +andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in +de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde. + +Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met +het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de +woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen. + +Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook +gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan. + +De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de +woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke +geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters. + +De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of +verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar +buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes +bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden +medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar +helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen +vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en +rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken. +Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been +raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan +ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde +tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij +doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde +zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en +opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele +beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar +lange straten gekomen, steeg de menigte de Prinsegracht op, en hield +daar weldra stil voor een huis van vrij aanzienlijke gedaante, waar +Joris Klaasz., de verdachte, woonde. + +--Hier zijn de Arminianen! krijschten de stemmen, hier zijn zij ter +preek! + +--Er in mannen, valt aan! slaat dood! trapt de deur in! rijt luiken +open! + +Een aantal vuisten rammeide op deuren en vensters, terwijl men +schreeuwde om den huisheer. Er verliep eenige tijd, waarna een der +bovenvensters geopend werd en Joris Klaasz. de onstuimige menigte tot +stilte wenkte, die zich als eene golvende watermassa beneden hem bewoog. + +--Hier ben ik mannen--wat wilt gij van mij?--wat heb ik ulieden misdaan? + +--Lever den Arminiaanschen prediker uit! riepen een paar stemmen.--Neen, +klonk het van eene andere zijde, dat is niet genoeg, laat ons binnen--er +wordt hier gepreekt--wij moeten ook wat van de mis hebben!--de deur open +of je huid is er mee gemoeid! + +--Gij bedriegt u, goede vrienden--men bedriegt u;--er wordt hier niet +gepreekt--er is hier geen Arminiaansche vergadering. + +--Dat lieg je--de deur open--of het gaat in brand! + +--Welaan, dat twee of drie van u hier komen--die kunnen zien.... + +Een steen zwierde door de lucht en rukte, de ruit des vensters +doorvliegend, den burger de muts van het hoofd. Toen sleet hij het luik, +twijfelend wat te doen. Een oogenblik later stoof hij de trap af, naar +de binnenkamer; grooter schrik nog, dan de aanval verwekt had, joeg hij +zijne vrouw aan, toen hij het boven de schouw hangende geladen roer +afnam. Hij had besloten zich te verdedigen; de luiken waren stevig, de +deur was goed voorzien van klink en ketting, en hij kon het uithouden +tot wellicht de schout of een korporaalschap der bezetting zou opdagen. +Zoo stond hij in het voorhuis, de wakkere burger, de kogeltasch om de +schouders en leunende op het lange roer, gereed den eerste, die de +schendende hand aan zijn huis zou slaan, door het raam neer te +schieten,--zoo stond hij als tegenover een vreemden vijand, als in een +bolwerk of walgang. Doch wat hij niet zoo spoedig gewacht had gebeurde; +met een langen balk door het muitende gespuis ingeramd, splinterde de +deur en bezweek ten halve. Toen bemerkte hij door het half geopende +paneel, dat hij weinig kans had zich tegen de woedende gezichten, die +hij ontdekte, te verdedigen. Hij wierp zijn musket op den grond, want +hij dacht om de zijnen; naar het achterhuis te vliegen, vrouw en +kinderen den tuin in te drijven en over den muur bij een buurman te +redden--dat was de oogenblikkelijke uitvoering van een kort beraad, en +werd hem nog vergund door de belemmering, die de half ingevallen deur +den binnendringenden aanbood. + +Toen het grauw binnen was, vond het geen Arminianen, geen predikant, +geen kettersche vergadering,--niets dan een verlaten huis. Het was nog +bezig met de meubelen uit de ramen te werpen, blinden en vensters af te +rukken, ja zelfs tot van het dak pannen en sparren naar beneden te +slingeren, toen eindelijk eenig krijgsvolk aanrukte. De schout was al +eens komen kijken, maar op zichzelven niets kunnende doen, weder +vertrokken, en het had lang opgehouden, eer men overeengekomen was een +korporaalschap musketiers van de bezetting, of wat ruiters van de wacht +te doen oprukken, want zooals men eenerzijds machten had, die telkens in +elkander ingrepen, was er ook somtijds weder zulk eene vrees voor de +grenzen van elks gezag, dat men in het geheel niet handelde. + +Zoo onze aandacht niet geheel op het huis gevestigd ware geweest, hadden +wij aan den zoom der tierende volksmenigte een jongen man kunnen +opmerken, die er naar scheen te kijken en tevens geheel in de +beschouwing verzonken was. Die in zijn binnenste had kunnen lezen, zou +er een vergeten van het gruwelijke van het feit, en eene zonderlinge +soort van welgevallen in die beweging, in die koppen en figuren vol +hartstochtelijke uitdrukking, in die door elkander woelende groepen +hebben opgemerkt. Door een gedrang om zich heen werd hij uit zijne +studie gerukt. Er was een bejaard man, reeds grijs van haren, en met een +wijden tabberd met bonten zoom, als beschutting tegen de avondkoelte, +gekleed, dien eenigen uit den hoop bezig waren te beleedigen. De +krijschende stem van een woest wijf had geroepen:--ik ken hem, hij is +ook al van 't hondje gebeten! En--een kettersch predikant, dat liep als +een vuurtje rond. Men trok hem reeds bij den tabberd, toen de jonge man +hem onder den arm vatte en het wijf ter zijde duwde. + +--Weg! riep hij. Die man is zoo rechtzinnig als Smout--of als jij en ik, +liet hij er op volgen, terwijl de knevel den sarcastischen trek om zijn +mond bedekte,--op zij! + +Of men opzag tegen de forsche en breede gestalte, het scherpe en vaste +oog, en de fiksche vuist, die uit de mouw van het wambuis stak, of dat +men door een vernieuwd getier aan de zijde van het geplunderd wordende +huis word afgetrokken, toen--hij zich met den linkerarm ruim baan maakte +en met den rechter--den andere medevoerde, zeker was er niemand, die +zich daartegen kantte. + +--Gij hebt een goed werk gedaan, God loone u! zeide de oudste, onder het +voortgaan, kent ge mij? + +--Neen, was het antwoord. + +--Ik heet Sylvius, predikant alhier. De jongeling lichtte den hoed even +van het hoofd. + +--Geen dank, heer Sylvius, wat ik deed is niet meer dan natuurlijk. + +--Woont gij hier? Wie zijt gij? + +--Ik woon niet hier--doch hoop dit met het volgende jaar te doen. +Vaarwel, heer Sylvius, daar ginder ligt de schuit, ik moet naar Leiden. + +--Kom bij mij, zoo gij hier wederkeert, zeg mij toch uw naam. + +--Rembrandt van Rhijn, zeide de andere, de hand ten afscheid schuddende +en den hoed afnemende. + +Ziehier wellicht de eerste aanleiding tot hunne kennismaking: toen de +schilder in 1630 zich te Amsterdam gevestigd had, leed het niet lang of +hij vond bij dien predikant zijne Saskia van Uylenburgh, het zusterskind +van Sylvius' vrouw. + + * * * * * + +Doch zoo wij u naar die trekschuit leidden, het was niet om er Rembrandt +te zien instappen, maar om er u den weg te wijzen. + +Wij moeten den 8sten Januari van het volgende jaar, 1630, weder naar +dit veer, om er weder eene trekschuit te zien afvaren. Het is nacht, +maar men kan toch zien, dat er dichte groepen van nieuwsgierigen staan, +die zich hierheen begeven hebben. Er wordt daaronder op velerlei wijze +gedacht en gemompeld over het gebeurde. + +Dat gebeurde, het was dat de kerkeraad op aanvraag der regeering +geweigerd had iets tegen Smout en de zijnen te doen; dat deze nog eens +bij burgemeesteren ontboden was, omdat hij, wel verre van zich in te +toomen, had verkondigd vroeger algemeen gesproken te hebben, doch nu +bijzonderlijk te zullen spreken, van inquisitie en persecutie had +gewaagd en gezegd had: gij geveinsden werpt den balk uit uw oog, gij, +die de religie onderdrukt;--het was, dat burgemeesteren weer vergeefs +wachtten, dat de kerkeraad daartegen iets deed; het was eindelijk, dat +burgemeesteren, met advies der vroedschap, besloten de zaak nu ten leste +politiek, dat is buiten vorm van proces af te doen. + + * * * * * + +Het is ten gevolge van dit alles, dat in den nacht van 8 Januari de +woelgeest, dien wij kennen, te midden van de nieuwsgierigen doorgaat, en +in de schuit stapt om daarmede de stad te verlaten. + +Dat hij dit zoo gedwee doet, het komt daarvan, dat de dunne draad, +waaraan boven zijn hoofd het zwaard hing, gebroken was, en hij een +papier in den zak draagt van dezen inhoud: + + * * * * * + +Burgemeesters ende Regheerders der Stadt Amsterdam belasten D. Adriaen +Smout, om redenen, op morghen voor 't ondergaen van de Sonne, de Stadt +en de Vryheydt van dien te ruimen, sonder daer weder in te komen, op +pene indien hy voor de voorsz. tydt niet en vertreckt, van door den +Heere Officier daer uitgeleyt te worden. Actum den Sevenden January 1630. + + Ter ord. van haer E.E. + D. MOSTART. + + + * * * * * + + +BLADEN UIT EEN LEVENSBOEK. + + +Het leven is al zoo dikwijls bij een boek vergeleken, dat het mij +verwondert die vergelijking zelfs in de verte nog te durven aanroeren. + +Maar als het leven een boek is, dan is het een boek, dat de meeste +menschen niet lezen. Men moet ook bekennen, dat vele van die boeken het +lezen, ja zelfs het opensnijden nauwelijks waard zijn. De meesten kennen +noch het levensboek van anderen, noch zelfs hun eigen. Dit laatste +leggen zij achteloos ter zijde, of zetten het netjes ingebonden in eene +pronkkast; somtijds zien zij naar den rug en titel, maar zelden in de +bladen. Ik voor mij, als alle boeken, heb ik ook die levensboeken lief; +het is mij een genot te bladeren zoowel in het mijne, als in dat van +anderen. En als ik dan soms een prentje ontmoet, of eene plaats, die mij +doet lachen of weenen, leg ik daar een vouwtje bij en laat ze wel eens +aan anderen kijken. + +Zoo gaat het ook nu. + +Ik neem mijn levensboek van een der boekenplanken af en blader daarin. +Het is een tamelijk groot boek en nauwelijks een derde is met letters +gevuld. Zal de beschrijving hier gestaakt worden en zullen de overige +vellen wit blijven?--Of zal het aan dit boek vergund worden, zijne +geschiedenis ten einde te zien brengen? + +--Weet ik het? zegt een lezer, _passons outre_. + +Welnu, het is dan in de eerste bladen, dat mijne vingers en oogen thans +dwalen, en mijn geest, daardoor geleid, doet een terugblik naar de +vervlogene jaren. + +Met al zijne verbazende en onnaspeurlijke verscheidenheid heeft de +geschiedenis van het menschelijk hart zooveel, dat van algemeenen aard +is; er is zooveel in, dat alle menschen met elkander, al is het dan in +verschillende maten en schakeeringen, gemeen hebben, dat, hoe +verscheiden de vormen en het bijwerk zijn van al die levenstoestanden en +gemoedsontwikkelingen, het _wezen_ daarvan voor vele duizenden hetzelfde +blijft, en vele duizenden in het leven van eenen trekken uit hun eigen +leven terugvinden. Ik zal er mij daarom niet over verontschuldigen, +indien ik u met mij zelven en die eerste bladen uit mijn levensboek ga +bezighouden. Misschien toch ziet gij er op sommige plaatsen u zelven als +in een spiegel weder, en hoe streelend en aangenaam het is, zich in een +spiegel te beschouwen, bewijst de eer, waarin dat meubel bij wilden en +beschaafden gehouden wordt. + +Het is geen opvolgend en volledig levensverhaal, dat gij moet +verwachten, het zijn slechts bladen, die ik u laat kijken, zooals zij, +een voor een of bij meerdere te gelijk omgeslagen, zich aan ons +voordoen. Hoe zou ik ze u ook alle kunnen laten lezen? De eerste +bladzijden zijn maar met hanepooten gevuld, van de overige zijn er daar +de inktkoker over is gevallen, sommige zijn er uit gescheurd; ook zijn +er, die ik getracht heb uit te wisschen, maar die telkens weer opkomen, +als een oude vlek op een kleed; andere weder zijn te zeer in +overstelpend geluk en verheffing geschreven, om niet bespot te worden in +de dagelijksche wereld, want het staat zoo dom, gevoel te hebben, en het +is alleronfatsoenlijkst het te toonen. Ook zijn er, die nauwelijks +leesbaar zijn, omdat zij in duisternis of op reis, of op mijne knie, of +in het geheel niet geschreven werden. + +Stelt u voor, dat ik in dat dikke boek zit te bladeren, en u de bladen +voorlees, als ik ze bij een of twee, drie, vier en meer te gelijk +omsla.... Gij krijgt daardoor als eene bloemlezing uit het boek: Het is +waar, gij krijgt op die wijze niet _alles_ te weten, maar.... + +Deze manier heeft het groote voordeel, dat de nieuwsgierigheid wel +geprikkeld, maar niet oververzadigd wordt. + +En vervolgens heb ik zoodoende eene waarschuwing van Voltaire in acht. +genomen: + +_Le secret d'etre ennuyeux c'est de tout dire._ + +Ik heb voor mijne geboorte zoo ontzettend veel beweging en opschudding +gemaakt in de wereld, dat ik er bijna aan wanhoop, ooit meer zoo +gewichtig op deze aarde te zullen worden, als toen ik er nog niet op +was. Op die wijze en met de jaren _sempre crescendo_ voortgaande, had ik +op zijn minst een schok en omkeering als Mohammed, Alexander, Napoleon, +Karel de Groote, Luther, Confucius of de typographie moeten +teweegbrengen. + +Waarlijk het eerste woord, dat ik kon spreken, had wel een woord van +verontschuldiging mogen zijn aan al de lieden, die ik zoo in beweging +gehouden en naar mijne pijpen heb laten dansen. + +Zoo heb ik maanden lang mijne gansche familie in rep en roer gebracht; +tantes en nichten aan het werk gesteld; betreffende het peterschap de +moeilijkste strijdvragen veroorzaakt; de medische faculteit en het gilde +der bakers onder de wapenen gebracht; een tal van nieuwe goederen en +meubelstukken te mijnen behoeve doen aanschaffen; en nu zal ik maar +zwijgen van al de physische en metaphysische redeneeringen, waartoe ik +aanleiding gaf, door vrouwelijke deskundigen met mijne moeder of onder +elkaar over mij gehouden, over het vraagstuk of ik een meisje zou zijn +dan wel een jongen, en dergelijke. + +Het geheele huis werd het onderstboven gekeerd, geen kamer bijna, die +hare oorspronkelijke bestemming of schikking behield; ja, op het laatst +heb ik zelfs mijn vader, om voor een vreemde persoon plaats te maken, +gejaagd uit het bed, waar hij volgens burgerlijk en natuurlijk recht, +ja, volgens Indisch, Mohammedaansch, Egyptisch, Israelietisch, +Hottentotsch, Kaffersch, Kamschatdaalsch, Mongoolsch, Hunsch, Romeinsch, +middeleeuwsch en nieuw recht, de bevoegdheid had, zijn hoofd ter ruste +te leggen, en naar eene akelige, holle kamer aan het eind, van het huis +gezonden om daar alleen te slapen en te peinzen over de gezelligheid van +den huwelijken staat. Maar alsof dit alles nog niet genoeg ware--er was +geen tak van menschelijke kennis en wetenschap, dien ik, ofschoon nog +ongeboren, niet in werking bracht; het waren genealogische nasporingen +en onderzoekingen voor het bepalen van mijne namen, het was +opvoedkundige geleerdheid door mijne moeder te bestudeeren, burgerlijk +recht en usantien in acht te nemen en letterkunde voor de advertentien +en de brieven, alle mogelijke en al of niet te voorziene gevallen der +_ars medica_ te bepeinzen; metaphysische, phychologische (de +odontologische kwamen er naderhand ook nog bij) incidenten, te +behandelen; ja, eindelijk deed ik zelfs chronographische en +astronomische quaestien, en daarbij de systema's van Julius Caesar en +Sosigenes, van Gregorius XIII en Ludovico Lilio weer wakker worden, +doordat ik ter wereld kwam in een schrikkeljaar, op den 29sten +Februari. + +Wat eene geleerdheid voor een kind, dat nog niet geboren is! en wat is +Baco, hierbij vergeleken; Baco, die alle takken van menschelijke +wijsheid omvatte! + +Ik zou haast vergeten te melden, dat ik mijn vader in gevaar bracht eene +lastige boete te beloopen, daar hij bijna vergat mij bij den +burgerlijken stand aan te geven. + +--Te duivel! zei dokter Vijzel, toen ik geboren was, het deksel zijner +snuifdoos met kracht toeslaande,--door welke daad hij aan zijne redenen +klem placht bij te zetten,--het verwondert mij niet, dat het kind +niemand durft aanzien, en wel mag het zich schamen negen maanden lang +zooveel opschudding gemaakt te hebben! + +--Atsjiaaaah! zeide ik, zoodra ik ter wereld kwam. Het is +allerbelangrijkst te weten, wat bij het binnentreden in dit +ondermaansche de meeningen, gewaarwordingen en gezegden der menschen +geweest zijn, omdat dit de eenige gelegenheid is, waarbij zij een +onpartijdig oordeel kunnen vellen en den juisten indruk mededeelen, dien +de wereld op hen maakt! + +Later komen vooroordeel, gewoonten, partijzucht, systeem en allerlei +andere agentia dit oordeel verwarren of vermommen; maar die eerste kreet +is het onvervalschte gevoelen van den nieuweling. + +De geschiedenis en de overlevering, die altijd grillig zijn in hetgeen +zij mededeelen en verzwijgen, hebben dit slechts van enkelen +bekendgemaakt. + +Van Gargantua vertellen zij, dat bij zijne komst ter wereld zijn eerste +kreet was: _a boire, a boire, a boire!_ + +Zoroaster barstte terstond in lachen uit. + +Bilderdijk begon met zijne baker in haar mond te.... + +Van de Grieksche kinderen is het bekend, dat zij al dadelijk +[Grieks:_me, me, me_], riepen, dat is: neen, neen, neen! + +Ik ben blijde, dat de overlevering van mij heeft medegedeeld, dat ik +mijn allereerste verschijnen niesde en atsjiaaaah! zeide. + +Wij kunnen hieruit opmaken, dat de wereld zich aan Gargantua voordeed +als zeer zintuigprikkelend. Aan Zoroasters geest schijnt zij zich als +iets ijdels en bespottelijks vertoond te hebben, terwijl Bilderdijk het +al dadelijk een eerste vereischte in de wereld scheen te vinden, den +menschen, al was het dan ook niet op de zachtste en aangenaamste wijze, +den mond te stoppen. + +Wat de Grieksche kinderen aangaat, het is duidelijk, dat zij door hunne +negatieve uitdrukking een tegenwicht wilden geven aan het positieve, dat +zij er te veel in vonden. Het oordeel over de wereld, dat in mijne +ontboezeming lag.... + +Maar als ik nu al dadelijk ging meedeelen, wat mijn oordeel over de +wereld was, wie zou de moeite nemen de volgende bladen te lezen? + +Evenals alle merkwaardige mannen, die hunne levensbeschrijving gemaakt +hebben, ben ook ik eerst geboren en klein geweest. Het is zeer +streelend, alzoo drie dingen met merkwaardige mannen gemeen te hebben, +en ik maak hieruit op--er worden dagelijks wel zottere gevolgtrekkingen +gemaakt--dat ik dus ook een merkwaardig man ben. En mocht er iemand +zijn, die mij dit zou willen tegenspreken--welnu dan betuig ik, dat ik +van plan ben, het zeer spoedig te worden. + +Met dit te zeggen, wil ik al dadelijk toonen, dat ik ook versierd +ben--enkele oude kniesooren zouden zeggen _besmet_--met die +prijzenswaardige oprechtheid en dat gevoel van eigenwaarde, welke de +menschen bezielen en waarmede zij, aan hunne eigene bekwaamheden en +uitstekendheid de verschuldigde hulde doende,--omdat niemand anders dit +doet, zeggen weer de oude kniesooren--niet nalaten zich openlijk aan te +prijzen,--als koopwaar, zouden de kniesooren al weder aanmerken. + +En ik ben ook verplicht, de lezers dezer bladen hieromtrent dadelijk +gerust te stellen, want waarom zouden zij zich bezighouden met iemand, +van wien zij vooruit wisten, dat hij niet merkwaardig is? + +Mijnheer Tjilp en dokter Vijzel hebben ook altijd gezegd, dat er veel in +mij zat. + +Nu zullen misschien menschen, die mijnheer Tjilp en dokter Vijzel niet +eens kennen, zeggen, dat dit niets bewijst; of menschen, die mijnheer +Tjilp en dokter Vijzel wel kennen, beweren, dat het van den eerste +goedaardige beleefdheid en van den ander een grillig idee was--want +dokter Vijzel zat vol grillige ideeen. Maar ik geef u de verzekering, +dat mijnheer Tjilp en dokter Vijzel de waarheid spreken. + +--Neen, die eigenwaan is al te erg, zei mijnheer Tjilp.... + +Mijnheer Tjilp--een vriend van mij, waarde lezer! Ik heb de eer, hem u +voor te stellen. Onder ons gezegd, ik durf bij u maar half met hem voor +den dag komen, want hij is volstrekt geen merkwaardig man, en hij is +mijn nederige onderwijzer op de viool,--en, en ... hij ziet er soms maar +heel raar en kaal in de kleeren uit. + +--Waarom te erg? vroeg ik, hem dit blad voorgelezen hebbende. + +--Neen jongen! neen, zei de man zich ergerende, het is niet goed, wees +nederig.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Neen, jongen! laat het anderen over ons te prijzen, als er iets te +prijzen valt; die van zichzelven met zooveel eigenwaan spreekt, is een +gek, zeg ik.... + +--Mijnheer Tjilp.... + +--Is een, gek, zeg ik, men moet.... + +Maar terwijl ik het uitschater om het zotte _quiproquo_, waarbij +mijnheer Tjilp zichzelf voor een gek verklaarde, houdt mijnheer Tjilp +voet bij stuk. + +--Men moet.... + +--Mijnheer Tjilp, zei ik, eindelijk aan het woord komende, en hem met +een knipoog wenkende:--gij weet immers, dat men de waar koopt naar het +uithangbord; als het uithangbord nederig is, gelooft men, dat de waar +niet deugt: er moeten trompetten en vlaggen bij, men moet uitroepen met +prijzenswaardige oprechtheid: ik ben de man, die het land zal redden! ik +ben een groot dichter! ik ben een uitstekend humorist! ik ben verbazend +geleerd! ik ben een hoogst merkwaardig man!--Het is waar, gij kunt dat +ook laten, maar zonder dat _trumpetting oneself_, is er ook geen +sterveling, die u voor een groot dichter, een verbazend geleerde, een +hoogst merkwaardig man zal houden; en daarom ... u begrijpt mij? + +Mijnheer Tjilp schudde toch bedenkelijk en ontevreden het hoofd. + + * * * * * + +Maar om tot mijn begin terug te komen,--ik ben dan eens geboren en eens +klein geweest. + +Wanneer ik geboren werd doet er niet toe; hoe klein ik was, weet ik +niet. Behalve dit, weet ik weinig uit mijne piepjonge jaren mede te +deelen, dan twee, door bakerstraditie, in de familie bewaard gebleven +voorvallen. + +Het eerste was, dat ik eens eene kapel voorbij het venster ziende +fladderen, het glas in stukken sloeg om het mooie beest te vangen. + +Het tweede gebeurde, toen, op een avond in onze woonkamer, mijn vader +met eene menigte boeken voor zich zat, en mijne moeder naast hem met een +kind op haar schoot, voor wiens hoofd zij eene muts gereed hield. Zij +streek met de hand door de witte, zijdeachtige haren van het kind. + +--Het is verwonderlijk, zeide zij, eene opmerking willende beginnen over +de haren van het kind. + +--Ja, het is verwonderlijk, viel haar man haar in de rede, die lang--met +afgetrokkenheid het kind had zitten aanstaren,--het is verwonderlijk, +als men bedenkt, wat al ontwikkeling dat kleine hoofd moet ondergaan! +Verbazend, als men bedenkt, wat dat kleine hoofd zal moeten opnemen en +bevatten van dien ontzettenden voorraad van wijsheid, dien de menschen +in boeken hebben neergelegd! Begrijpt gij iets van de elasticiteit der +hersenen? + +--Ik geloof, dat het beste is, de keelbandjes wat ruimer te make dan zal +de muts er niet aan hinderen, zeide mevrouw Van N.---- + +Krak zei de pijp van mijnheer Van N.---- toen door het plotseling +afbreken van den draad zijner gedachten, de schok, die de werking der +hersenen deed ophouden, zich van daar langs de spieren van den hals, den +schouder, den arm en de handpalm verbreidde, door de vingerspieren de +vingers zich om den dunnen steel deed samentrekken en eene gelijke +werking, als in het spiritueele had plaats gehad, overbracht op het +stoffelijke. + +--Wat al gedachten, zei mijnheer Van N.---- eene nieuwe pijp genomen en +den afgebroken draad weder opgevat hebbende,--wat al gedachten dringen +zich op bij de beschouwing van kinderen! Belangrijke kiemen, die eene +ontzettende som van nog verborgen en sluimerende krachten inhouden, +waardoor al wat op of in de aarde is zal bewogen worden! Kind, +verwonderlijke microcosmos, klein wicht, wat zult gij worden? + +--Ingeent zal hij worden, zeide mevrouw, morgen zal hij ingeent worden. + +Op dit oogenblik--de overleveringen zijn daaromtrent eenstemmig--schoof +ik zeer kalm een schoteltje met eten, dat voor mij stond, met den eenen +arm van de tafel af, en, terwijl er op het rinkelende geluid der +gevallen scherven, bij mijn mond eene spierbeweging plaats greep, die +mijne beleefde vrienden een lach noemden en waarvoor zij het geheele +schoteltje vergaten, word ik gezegd met de andere hand den glimmenden +heel--lederen band van een naast mijn vader liggenden kwartijn gestreeld +te hebben, daarbij zeer duidelijk "da" zeggende. + +Dat dit woord "da" in de kindertaal beteekent: "_Ik wil dat boek +hebben_", daaromtrent is noch toen, noch nu, in mijne familie eenige +twijfel geweest. Het was bij deze gelegenheid, dat mijnheer Tjilp en +dokter Vijzel zeiden, dat er veel in mij zat, en dat mijn vader, +voorspellende, dat ik aanleg had voor geleerdheid, mij het boek +toeschoof, en, de kap der lamp wat doende zakken, omdat er iets +prikkelde in zijn oog, mij kuste. + + * * * * * + +Of reeds op zulk een vroeg tijdstip, als hier vermeld is, de liefde voor +boeken in mij wakker was, zal ik niet beslissen, maar zeker is het, dat +eenige jaren daarna, toen ik een knaap was, de bibliotheek van mijn +vader mij het genoeglijkste plekje van het geheele huis was. + +De bibliotheek van mijn vader was de wonderlijkste kamer in het huis. +Zij was een groot vierkant vertrek, dat zulk eene onbegrijpelijke +hardnekkigheid had van nooit recht netjes opgeredderd te kunnen of te +willen worden, dat het de wanhoop van mevrouw Van N.---- uitmaakte. Er +is een tooververhaal, waarin een boek voorkomt, waarvan de bladen, hoe +dikwijls er uit gescheurd, met verdubbelde kracht en in ontelbare +menigte telkens aangroeien; eene dergelijke kracht moet die kamer +bezeten hebben; want hoe ook schoongemaakt en opgeredderd, binnen een +halven dag was alles weer overhoop en vol met papieren en boeken: het +scheen eene ongeneeslijke kwaal van die kamer te zijn. + +De bibliotheek was een groot vierkant vertrek op den tuin uitziende: een +zware iepeboom, die vlak voor de ramen stond, maakte, dat maat weinig +van het zonlicht de vensters kon bereiken, en daar worden dan nog die +enkele lichtstralen, nadat zij zich door de dichte bladeren heen een weg +hadden gebaand, door de ontelbare latjes der kleine ruiten zeer +bemoeilijkt in het binnentreden. + +Het was er bij gevolg niet altijd licht genoeg om in den versten hoek te +kunnen zien, en er school dus in die hoeken eene zekere +geheimzinnigheid, die maar zelden door licht werd opgeheven. Door den +zonderlingen smaak van een vroegeren eigenaar, was de verf van +beschotten en zolderingen een vaal steenrood. Er hingen enkele +portretten, die mijne moeder te leelijk of te vuil vond om ze bij de +andere in de woonkamer te gedoogen, en die, sinds jaren aan die +schemering gewoon, zeker pijnlijk met de oogen geknipt zouden hebben, +als zij opeens in het volle daglicht waren geplaatst. Verder waren de +wanden, voor zoover er plaats was tusschen en boven de kasten, met +eenige schilderijen en gegraveerde af beeldingen van beroemde personen +behangen, wier koppen voor mensch- en zielkundige studie belangrijk +waren. In het midden stond eene groote tafel met platen en kaarten en +oudheden, daar achter eene aard- en hemelglobe, boven de kasten +pleisterafgietsels van beroemde antieken, bij de ramen een paar oude met +groen laken bekleede schrijftafels, met duizenden papieren en boeken +overdekt, en in de rondte was alles verder boeken, boeken, boeken. + +Het was duidelijk, dat de bewoner iemand was van veelzijdige studie en +onderzoek, wien _omne quod ad humanitatem pertinet_ belang inboezemde. +Het was ook bij den eersten aanblik van deze kamer zichtbaar, dat de +heer Van Nijwoude een man was, die weinig hield van uiterlijken sier, +maar gehecht aan het oude en eenvoudige. Hij beminde zijne oude +meubelen, deels omdat zij hem lang gediend hadden en hij met hen oud was +geworden, deels omdat zij herinneringen aan zich hadden van zijn gansche +leven. Die gehechtheid strekte zich zelfs uit tot allerlei kleinigheden, +of tot wat mevrouw Van Nijwoude "_oude prullen en lorren_" geliefde te +noemen, en het was hem een weemoedig gevoel, als hij van eenig oud en +dierbaar, hem gewoon geworden stuk, moest afstand doen. Ik heb zelden +gezien, dat vrouwen dezen trek bezaten. Kan dit psychologisch +verschijnsel misschien daaruit verklaard worden, dat de vrouw een meer +practischen en minder bespiegelenden geest heeft? Dat het positieve en +het tegenwoordige sterker op haar werken dan de poezie van het +verledene, en dat zij dus meer liefde heeft voor het heldere heden dan +voor het schemerachtige verleden? + +Hoeveel sympathie mevrouw Van Nijwoude ook met haren man gemeen had, +deze neiging deelde zij volstrekt niet met hem; want zij was eene echt +Hollandsche vrouw in haar zin voor helderheid en frischheid, voor bezems +en sponsen, voor opredderen en netjes houden; met echt nationalen +tegenzin en vijandschap tegen stof, spinnewebben en warboelen--als de +bibliotheek, bij voorbeeld! Die bibliotheek noemde zij dan ook het +_spinnekoppennest_, en zij wenschte niets vuriger dan viermaal in het +jaar met eene bende schoonmaaksters het _spinnekoppennest_ gewapenderhand +binnen te trekken, eene overweldiging, die vroeger periodiek gelukte, +maar nadat een heerlijke _Boetius de Consolatione philosophiae, a-0. +1490 Daventriae per Jacobum de Breda_, verleden jaar was weggeraakt, +werden de schoomnaaksters geweerd, want mijnheer Van N.---- beweerde +steeds, dat deze zijn _Boetius_ hadden gestolen. + +--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten; +wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje +misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige +waarde. + +--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of +bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En +geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare +incunabel, die honderden guldens waard is! + +--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N. + +--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een +familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette +zijn hoed op en stapte de deur uit. + +Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was +een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en +vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber, +maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een +ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en poezie in die vergadering, +samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied +van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving +dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke +aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die +duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was, +hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in +perkamenten of lederen banden. + +Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene +woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen +zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen +dansen, waar de voorbijgangers den neus der materieele werkelijkheid in +dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik +aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu +eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen +en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en +derwaarts, van het eene boek op het andere vallende. + +Die onverzadelijke dorst naar _weten_, die den mensch bezielt! Als kind +breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld. +Als knaap vragen wij aan alles, _hoe_? en _waarom_? En het geheele leven +door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken. + +Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte +verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of +las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij! +en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque +negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk. + + * * * * * + +Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar +andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet +een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een +instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen. + +Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor +hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van +werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne +behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem +zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat? + +Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een +werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij +hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men +hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd +begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de _lieve jeugd_ +schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat, +als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een +weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan +noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver +daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn +stijl zoo doodeenvoudig en naief, zijn geest zoo lief en zoetsappig en +zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de +lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor +hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en +uren lang zoet mee zijn. + +Maar voor alles, praat een jongen nooit van de _lieve jeugd_. Een jongen +_wil_ niet _lief_ zijn, _wil_ niet _lief_ gevonden worden, en gij kunt +hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan +door hem die als _zoo lief_ voor te stellen. Hij wil ook niet als kind +beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn +geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger, +wijzer, ontwikkelder dan men waant dat hij is; en omdat men dat niet +telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij +werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het +voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal; +vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel +boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet +begrepen worden. En toch blijft hij knaap. + +Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de +anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op +zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar +eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden. + +Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te +begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo +geheel ongeevenredigd aan de behoeften van het jonge geslacht. + +Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd? +Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls +treffend, maar in mijne jeugd! + +Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een +kusje of twee_; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: _deez perzik +gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij +trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen +pimpelneus uitschold voor een _laffen jongen zonder moed_, terwijl het +in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene +eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman +was_" tusschenbeide kwam. + +Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke +jongenswereld. + +Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige +Calenders, van Sindbad en den vogel Roc? + + * * * * * + +In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd +had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met +classieken nectar, benevens eenig modern toeeten. + +Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij, +gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met +verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij +vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en +Grieksch te kennen. + +--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste! +Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare +meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen, +vergeleken bij Homeros alleen? Waar was de echte poezie, de echte +welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici! +Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude +classici! + +Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid +tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat +wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben. + +O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook +warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen! + +Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler +en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel +bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer +wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het +leven, wanneer wij _hierin_ jong zijn gebleven, dat er voor ons nog +toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is +het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan. + +Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een +levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude, +vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis +Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang +gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de +een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust +in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op +school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang +en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de +zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een +mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander. + +Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet +vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan +gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en +banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan +denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen +regel uitrafelende. + +--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet. + +--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan. + +Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik +de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte +spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik +bedrogen heeft op dat punt. + +--Stom? Pedante vent! zei Piet. + +--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij niet weet choriambicum +asclepiadeum is? + +Gelach en toestemming. + +--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald +had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik +in mijn boek keek. + +--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees, +en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de +volksgerechtigheid is snel. + +--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige +ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen. + +--Kees, is het waar? + +--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek, +en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap, +vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen +zeggen, daar ik het van zie! + +Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte +gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle +zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een +emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er, +die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte +verklikker naar huis. + +Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want +de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der +klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons +dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende +eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door +de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en +nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets +dan _eau de Javelle_, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken +dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme +vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde +van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk +nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was, +dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd +was gesprongen, redde hem. + +--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden, +je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik +je voor zal laten en voor zal laten blijven. + +Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn +kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte +bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden, +dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen. + + * * * * * + +Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van +den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon +heen. + +--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht +heb. + +--Laat zien, laat zien! + +--Waar heb je dien vandaan? + +Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van +classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over +goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in +usum Delphini_, van goede en slechte noten, van _pontes asinorum_, etc. + +--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs. + +--Het is een Elzevier. + +--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij. + +--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat +mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de +Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene +bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te +kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen. + +Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en +leende dien aan een der jongens. + +Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was +weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd +werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het +spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt. + +Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende +draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het +schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis, +die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo +teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer +Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht. + + * * * * * + +--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op +het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne +kinderlijke verbeelding had meester gemaakt. + +Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige +heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; +dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien +van het _onbeschaemde moij_, waarover Huygens de dames van zijn tijd +berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met +fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat +blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan en zich vermengd +hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, +misschien bloemen hadden doen opgroeien. + +Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw +dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke +eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten +vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de +nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de +personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat +altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat _eene_ +portret. + +Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken +krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren +achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd +afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene +muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap, +gevoerd met oranjezijde. + +Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van +genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins +gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was +alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het +oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar +hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste +trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun +overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen +nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar +karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd, +de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret +zou voltooien. + +Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds +bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid +voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de +gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen. + + * * * * * + +--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide: +ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat +zeide.... + +--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak, +zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten +waren daarmede vervuld. + +--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de +kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een +christenmensch, en wel van een dominee. + +Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Crusoe, en ik met +hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het +misschien een van die heeren was, die dit gezegd had. + +--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon, +die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene +vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret. + +--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke +en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is! +Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend? + +--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne +woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks +in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing +beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend? +Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de +gedachte gekomen. + +--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze +gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne +trekken hebben willen uitdrukken. + +--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik. + +--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met +verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel, +het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de +schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen! + +--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar, +wat gij daar van tante vertelt? + +--Zoo waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken +duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij +was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden +onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden +haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde +vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met +hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was +toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel +zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard +veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen. + +En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn +vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben? + + * * * * * + +Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze +plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde +mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette, +werden haar ontdaan gelaat en roode oogen zichtbaar. + +--Wat is er gebeurd? vroeg moeder zacht. Zij gaf geen antwoord, en zoo +het mogelijk ware, dat hare donkerroode wangen een hooger tint aannemen, +zou ik zeggen, dat zij bloosde. + +--Wat is er meid? herhaalde moeder zacht, en op eene aanmoedigende +wijze. Geen antwoord. Zij begint te beven en een tip van het blauwe +harde schort wordt opgevat en daarmede met kracht in een der oogen +gewreven. + +--Kind, wees voorzichtig! zei moeder, wrijf je oog niet uit! Komaan, zeg +mij, wat er is gebeurd; wees niet bedeesd! Heb je je knip verloren?--of +heeft Jasper je verlaten?--of--of--en mijne moeder keek ernstiger, je +hebt immers niets kwaads gedaan? + +--Het is--kapot, zei ze eindelijk tusschen hare snikken door, ik +geloof--dat de--e kat.... + +--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat +heeft de kat weer gebroken? + +Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen +inboedel getierceerd had. + +--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern. + +Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te +gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer +kunnen schrikken dan nu. + +--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel +slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen +je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd +duizend stukken was gevlogen.... + +De meid liep weg. + + * * * * * + +Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar +zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield. + +Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v. +N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van +tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder +loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en +beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret +stilstaan. + +Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct? + +Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het +minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk +proces, dat in hem plaats had. + +Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd +in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste +krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap +van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v. +N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken. + +--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen +aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord? + +--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de +eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd +voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo +scherp kan oordeelen over den anderen? + +--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is +het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan +zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen +niet in gevaar gebracht? + +De hemel weet, wie het zou gewonnen hebben, en of niet eindelijk weer, +zooals vaak gebeurt, schaamte en trots, den mensch een rad voor de oogen +draaiende, hem zouden bewogen hebben, niet alleen iets verkeerds te +doen, maar hem zelfs dat verkeerde als iets goeds hebben doen voorkomen. + +Gelukkig kwam de meid binnen met de stukken van het gebroken glas. + +--Mijnheer Van N.---- keek strak op zijn boek, hoewel ik zou willen +wedden, dat de regels in een nevel voor zijne oogen dansten en geen +daarvan tot zijn verstand doordrong. + +De eene tip van den boezelaar der meid was geheel nat en haar eene oog +bijna weggewreven; nu was zij met den anderen tip bezig het tweede oog +te wrijven, alsof zij eene watervlak uit onze tafel moest boenen. + +--Zoo heeft het gezeten! zeide zij snikkende en de stukken aan elkander +passende. + +--Kom meid! zei mijnheer Van N.----, houd maar op met wrijven--het +is--niets--maar vergeef gij mij mijn drift.... + +De tranen schoten mijne moeder in de oogen en zij omhelsde haar man met +de innigste teekenen van bewondering. + +--Och! fluisterde hij even,--wij moeten niet nalaten, iets slechts weer +goed te maken,... ik had immers ongelijk. + + * * * * * + +--Vader! riep ik snikkende, ik heb den Boetius weggenomen. + + * * * * * + +Jean Huarte, beroemd medicus in de 16de eeuw en schrijver van het +_Onderzoek over de vatbaarheden van den menschelijken geest_, heeft de +ontdekking gedaan, dat droogheid of vochtigheid der hersenen de oorzaak +is, dat sommige soorten van vliegen verstandig zijn en andere niet. Maar +behalve deze belangrijke ontdekking en de toepassing daarvan op den +mensch, heeft hij ook de middelen aangegeven om de kinderen met die +vatbaarheden te procreeeren, die men verlangt. + +Hoe belangrijk de eerste ontdekking is voor de veredeling van het +vliegenras, dat zulks hard noodig heeft, om bij voorbeeld de +onbeschaamdheid af te leggen, waarmede zij op iemands neus gaan zitten +of onze schilderijen bestippelen, wil ik slechts even aanroeren. Niet +minder gewichtig is de tweede ontdekking van Huarte, vooral voor het +onderwijs, dat moeilijk probleem, waarover al zooveel woorden gewisseld +zijn, dat het geen wonder is, zoo zij door al dat wisselen, evenals de +oude dubbeltjes, scherp zijn geworden. Gewichtig voor het onderwijs, +want wanneer Huarte's regelen gevolgd worden, zal men natuurlijk met +juistheid weten, welke vatbaarheid de kinderen bezitten en ze daarnaar +kunnen doen onderwijzen, terwijl het alsdan te hopen is, dat men, als +het groote verschil tusschen al die koppen en harten ten klaarste +blijkt, ze niet meer alle aan eene zelfde behandeling zal durven +onderwerpen. + + * * * * * + +Bij ons zaten nog de meest verschillende vatbaarheden jaar in jaar uit, +aan juist eendere banken, naar juist eendere vooraf bepaalde regelen, +een juist eenderen ontwikkelingsloop te volgen. Twee en twintig jongens +zaten daar. + +Als men ze een voor een trepaneerde--geen nood, dit is slechts eene +metaphora, eene redefiguur, waarmede men zegt, wat men niet meent--en +hunne hersenpannen als deksels oplichtte, dan zou men in die twee en +twintig hersenen zien, dat de eene eigenaar vatbaarheid heeft voor de +afgetrokken wetenschappen, de andere niet tot de diepte der dingen zal +kunnen doordringen, maar altijd aan de oppervlakte blijven hangen; dat +de eene den tact heeft van generaliseeren, de andere van analyseeren; +dat er in dezen poezie zit, in genen cijfers; dat de vermogens van dezen +diep verscholen liggen en eerst bij den stoot van gunstige omstandigheden +zullen opkomen, dat die van genen al vroeg en hoog zullen opgroeien, +doch wel bladeren en bloempjes, maar geen vruchten zullen leveren. Men +zou zien, eindelijk, dat evenals die twee en twintig jongens twee en +twintig verschillende neuzen hebben, zoo ook de eigenschappen, de +krachten, de behoeften der hersenen bij ieder verschillend zijn. En +intusschen worden al die verschillende planten in dezelfde trekkas, aan +denzelfden dampkring blootgesteld, en zit de wijze tuinman in zijn +katheder en giet over allen hetzelfde vocht uit, een gietsel geschiedenis, +een gietsel oude en een gietsel nieuwe taal, een gietsel logica of een +gietsel prosodie. + +Is het wonder, dat zoovele van die planten in het wild schieten of +vergroeien of in het geheel niet opkomen? + +Soms verbeeld ik mij, dat men bij ons jongens te werk ging als bij het +opzetten van een apothekers--of drogistwinkel. Van alles moesten wij zoo +wat in den winkel hebben, van alle markten moesten wij thuis zijn. Het +was in dit stelsel natuurlijk, dat het er op aankwam van alles en +zooveel mogelijk in die winkels opeen te pakken, met andere woorden, de +hoofden der jongens zooveel mogelijk te vullen en te vullen. Nu is er in +een jongenshoofd toch maar eene zekere ruimte. Het is waar, die, ruimte +is voor uitzetting vatbaar, maar evenals er een eind is aan de +rekbaarheid van elk elastiek voorwerp, is er een eind aan wat mijn +vader: "_de elasticiteit der hersenen_" noemde. + +Ware het dan niet verreweg beter.... + + * * * * * + +Ik zie iemand den wijsvinger opheffen, om daarmee bedenkelijk te tikken +op een der knoopen van des tegenpartij's jas, en zijne lippen zich +plooien om te zeggen: "_de beste stuurlui staan aan wal_." + +Maar mijnheer! dit is een argument misschien tegen den beoordeelaar +geldende, doch niet tegen het beoordeelde feit zelf; en dit feit is, dat +men te veel vult en te weinig _zelf-denken_ leert, te veel waarheden +aanbrengt in plaats van ze vanzelve in de ziel te doen ontkiemen, dat +men te veel opeenstapelt en te weinig verband en samenhang doet +opmerken, dat in alles de grammatica, de regel of de vorm geleerd wordt, +nergens de geest en de ziel. + +Onze meesters intusschen begrepen het anders en vulden maar, vulden, +vulden maar; gansche boeken met aardrijkskunde, optellingen van al de +steden, van al de landen, gansche risten jaartallen en feiten (als +risten uien in den winkel hangende) geregen aan chronologische, doch +zelden logische draden, ontzettende massa's, woordelijk op te zeggen (of +wij den inhoud en den zin kenden en begrepen, deed er niet toe), +honderden veldslagen met het getal dooden en verminkten--van +weerszijden: duizenden regels en voorbeelden (niet te vinden als het op +de toepassing aankwam). Zoo vulden zij maar altijd door, en van alles +door en achter elkaar--en ik weet niet, wat er van al de hoofden en +hersenen zou geworden zijn, maar ... gelukkig, dat de reddende natuur +den jongens bij de eigenschap van onthouden, ook die gegeven heeft van +_vergeten_. + + * * * * * + +Hoeveel cijfers en rivieren heb ik vergeten,--maar niet mijnheer Tjilp +en zijne viool in de met gemarmerd papier beplakte kartonnen doos. + +Mijnheer Tjilp was de persoon, die mijne jeugdige begaafdheden zou +vermeerderen door mij de kunst te leeren van de viool te bespelen. + +Iemand, die beweerde, dat er in het leven al wanklanken genoeg zijn, zou +niet begrijpen, waarom men ze nog trachtte te vermeerderen met die, +welke ik uit mijn speeltuig haalde. Maar bij wien dit ook moge zijn +opgekomen, zeker nooit in het hoofd van den goeden mijnheer Tjilp, want +zoo die wanklanken al in de wereld bestonden, hij was het niet, die er +bittere aanmerkingen op zou maken. + +Als mijnheer Tjilp dan aankwam, zijn met gemarmerd papier beplakte +vioolkist in de hand dragende, gingen wij in een klein werkkamertje, dat +ik had, en dan vervulde ik de lucht in huis gedurende een uur met de +erbarmelijkste geluiden, die ooit door de aanraking van paardenhaar en +kattendarmen kunnen veroorzaakt worden. + +Ik vrees, dat mijnheer Tjilp veel heeft moeten lijden, want zijn oor was +even gevoelig als zijn hart. + +Later deed hij zijn best mij de fluit te leeren bespelen, maar ik kon +het nooit gedaan krijgen precies in dat kleine gat te blazen, en als ik +het bij herhaling beproefd had en mijne lippen in allerlei vreemde en +scheeve bochten gedraaid, dan kwam er altijd een onweerstaanbare lach +bij mij op, en plooide ik de lippen in een stand, volstrekt ongeschikt +om te blazen. Want het is een wonderbaar bestel in de natuur, misschien +een teleologisch argument, dat de mensch niet te gelijk kan lachen en op +de fluit blazen. Ik scheen geen mond en vingers te bezitten, geschikt om +eenig instrument te bespelen, en toch--kwam ik in eene verheffing en +vervoering, zoodra ik muziek hoorde. + +Dikwijls liet ik viool en fluit rusten, en speelde mijnheer Tjilp alleen +en luisterde ik, en anders, vooral toen ik ouder werd, besteedden wij +onzen tijd met praten. + +Mijnheer Tjilp was sedert jaren een huisvriend. Bij eene bijzondere +gelegenheid hadden mijnheer Van N.--en hij in elkanders hart gekeken en +elkander leeren waardeeren. + +Mijnheer Tjilp was een onbekend, eenvoudig man. Zijne stille wijze van +zijn en handelen zou hem door de meesten onopgemerkt hebben doen +voorbijgaan, of het moest wezen, dat men hem uitlachte om zijn +stoutmoedig ouderwetschen rok en zijn zonderlingen hoed. Hij was een +vijand van het _trumpetting oneself_, en met zijne kennis te koop te +loopen of zijn gevoel in het openbaar uit te stallen, waren twee hem +geheel onbekende dingen. Ik vond het altijd eene wonderlijke +tegenstrijdigheid, dien man, die er zelf zoo onaanzienlijk en zonderling +uitzag, zoo ingenomen te zien met alles, wat tot de fijnste schoonheid +behoort. Want de liefde voor het schoone was hem bijzonder eigen; het +was alsof hij buitengewone organen bezat om het te genieten, en alsof +die er op afgericht waren het overal op te sporen en te vinden. Of het +zedelijk schoon was, of schoonheid der natuur of der kunst, wat daarvan +in het leven bestond wist hij te vinden, en hij trachtte altijd die +zijde der wereldsche verschijnselen in het oog te houden, die iets +schoons bezat. Maar dat die wereld en hare verschijnselen vaak hiermede +in pijnlijken tegenstrijd waren, behoeft nauwelijks opgemerkt te worden. +Mijnheer Tjilp had er dikwijls de smartelijkste ondervinding van gehad, +en dit had wel bijgedragen om bij hem die stille gevoeligheid te +ontwikkelen. Maar zijn geloof aan het schoone werd daarom toch niet +uitgeroeid. + +--Jongen, zei hij mij meermalen, ik geloof wel, dat de menschen het +leven somtijds leelijk maken, maar bestaat daarom toch het schoone niet +overal? Daar hebt gij de kunst, onuitputtelijke bron van schoonheid: zie +naar de lucht en de boomen, de natuur, even onuitputtelijke bron.... en +in het leven, och, er moet natuurlijk in het wereldplan ook leed en +boosheid voorkomen, maar waarom kunt gij niet de zonzijde zoeken in +plaats van de schaduw? + +--Maar, zeide ik, mijnheer Tjilp! het gebeurt toch dikwijls, dat onze +zon achter de wolken is. + +--Jongen, ik kan je bij ondervinding verzekeren, dat het dan toch altijd +verwarmend en verheugend is, naar de zonzijde van anderen te kijken. + +--Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in +zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de +menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is +een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren. + + * * * * * + +Hij kon soms verwonderlijk mooi spelen, mijnheer Tjilp, zoo +verwonderlijk mooi, dat de meeste menschen het leelijk zouden gevonden +hebben; maar zoo, dat, ik wil er om wedden, Mozart en Weber geen watten +in hunne ooren zouden verlangd hebben als zij hem gehoord hadden; Zoo +verwonderlijk, dat het soms net was alsof men een veel beter mensch was, +soms alsof men haast lust zou hebben gehad een traan te laten glippen. +Nu en dan speelde hij voor ons in den tuin, als het een warme zomeravond +was, en als dan de duisternis viel, en de lucht om ons heen in eene zee +van harmonie herschapen was en gelijk een zoete adem ons oor en onze +ziel streelde, en de sterren opkwamen, en er telkens eene nieuwe begon +te flonkeren, dan was het alsof die sterren aankwamen om te luisteren en +alles scheen mij een wonderlijk betooverde wereld en mijnheer Tjilp, die +zooveel schoons en liefelijks kon scheppen,--een _groot man_. + +En zonderling, als het licht werd aangestoken, dan was het maar een dun, +oudachtig mannetje, die met zijne magere handen op eene oude vedel +speelde. Dan was de betoovering gebroken. Was dan de wellust, die de, +ziel genoten en de ideale kring, waarin zij eene wijle vertoefd had, +ijdel en dwaas geweest? Men zou evengoed kunnen zeggen, dat de viool van +mijnheer Tjilp niet bestond. + +--Ik geloof, zei mijnheer Van N.---- nadenkend, ik geloof, dat er meer +waarheid is dan men denkt in het oude verhaal van den speelman, die +allen, waar hij kwam, met zijne viool betooverde en met hen kon doen, +wat hij wilde; ik meen geen feitelijke waarheid, maar psychologische +waarheid; die zijde der legende is miskend. Zoo heeft men bij zoovele +zaken het feit geloochend, omdat men het bloot als een feit opvatte en +niet als symbool van eene gedachte. + +--Ik heb nooit sterker werking gezien van eene viool, zeide dokter +Vijzel, dan in mijne jeugd: toen speelde ik ook op dat werktuig en was +er eens mee bezig, toen mijn hond, wien het altijd verveelde, zoo razend +werd, dat hij als een tol door de kamer draaide en eindelijk, toen hij +al zijne aantrekkingskracht verspild en alleen middelpuntvliedende +kracht overgehouden had, als een kogel door het vensterglas heenvloog. + + * * * * * + +Mijnheer Tjilp glimlachte en trok het zich volstrekt niet, aan. + +--Dokter, zei mijnheer Van N.---- neem mij niet kwalijk, maar dat +bewijst meer voor je hond dan voor je talent. + + * * * * * + +Er komt een tijd in het leven van den jeugdigen mensch, waarin het +scheppend vermogen en de verbeelding levendig werkzaam worden, en waarin +de zichtbare en onzichtbare wereld hooger en gloeiender tinten ontvangen +van de poezie, die blaakt in het jonge gemoed. Het is de tijd, waarvoor +_there's music in all things_, waarin de wolken gedaanten, de lucht +stemmen, de schaduwen leven hebben, waarin alles tot de verbeelding +spreekt, en de verhoogde werking van het bloed een gevoel van uitbundige +kracht en levenslust geeft. + +In dezen leeftijd en de stemming, die hij meebracht, kon het niet anders +of het classicisme begon voor het romantisme te wijken. Wij kenden van +de klassieken vooral het ernstige en deftige. Wel werden wij opmerkzaam +gemaakt op het gevoel in sommige tafereelen van Homeros, op "zedelijke +schoonheden" van Euripides. Maar van het Grieksche en Romeinsche +gemoedsleven, van hunne hartstochten, bleef ons veel verborgen. Daarom +opende zich het gevoelige hart te gretiger voor de zoet mystische poezie +der middeleeuwen. Wanneer ik dan weder: als naar gewoonte aan den voet +van eene der kasten in de bibliotheek zat te lezen, was het doorgaans +een boek, dat mij thans zeer aantrok. Het was eene verzameling van oude +ridderromans, vol vechtende paladijnen en schoone jonkvrouwen, niet al +te preutsch, en tournooien; en reuzen en wonderen, die mijne verbeelding +innamen en mij als in die tijden terugtooverden. + + 't Weder was soete ende scone, + Die sonne verbaerde an den trone + Joliselike an die morghenstonde, + Menich vogelyn dat begonde + Daer singen met soete gelude; + Bedauwet waren bome ende crude + Tot dien dat die sonne op quam. + ............................. + Entie maget quam an dat foreest + Daer die vogele hadden feest, + Elc sanc na der nature sine, + Daer stonden scone bloemkine + Op dat groene velt ontploken. + Die scone waren ende soete roken. + +Wat eene liefelijke maagd kwam daar! + + Haer voorhooft was wit ende slecht + Haer neuse scone ende recht + Hare winbraauwen bruin ende gebogen, + Lachende waren haer die oogen; + Haer mont was cleene ende niet groot, + Ende hare lippen rosenroot, + Die altoos stonden in die stede + Als om haar lief te cussen mede. + +Zoo stond zij bij het water bloemen te plukken en te peinzen, tot zij +opeens opzag en bloosde, want zij had haren lieven geselle, den sconen +Rogier zien komen. + + Die jonefrouwe hevet hem outfaen, + Sciere is si opgestaen, + Ende quam te Rogiere ter stont, + Ende custene an sinen mont. + .......................... + .......................... + +Liefelijke teedere beschrijving der zoetste min. Hoe dikwijls las ik met +kloppend hart. + +Vijf eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds deze naieve poezie werd geschreven +en gevoeld. Wereldrijken zijn vernietigd met de groote mannen daarbij +behoorende, groote daden en groote plannen zijn tot stof en vergetelheid +verkruimeld! Wat al verandering en ontwikkeling van beschaving en +vooruitgang heeft de menschheid ondergaan! Hoevele eens warme gevoelens +en gedachten zijn verkoeld en versteend! en te midden van dat alles +blijft, in een ruwen perkamenten band besloten, eene dichterlijke vonk +voortgloeien, om na eeuwen nog met zoeten klank het gevoelig hart te +verwarmen. O zegepraal der poezie! + + * * * * * + +Hoe was mijne aandacht gespannen, als die verschrikkelijke zwarte ridder +de lieve Galiene heeft weggeroofd en met haar voortvlucht. Maar wacht! +daar ontwaart de roover in de verte een helder punt, dat flikkert in de +zon als eene ster van goud; zijn geoefend oog bedriegt hem niet. Weldra +ziet hij ook den grond stuiven. Vlieg, vlieg, dappere Rogier! als gij +uwe Galiene wilt redden! Ren door, sterke Gringolet, als gij uw meester +intijds wilt brengen! + +Helaas! een diepe en breede stroom scheidt hen nog. Onze spanning +vermeerdert. Gringolet snuift en besnuffelt den oever, en eene goede +plek gevonden hebbende, springt het kloeke ros in het water en zwemt het +over. + +Nu is Galiene gered? Onze spanning is ten top. Rogier! Rogier! hoe kunt +gij nog dralen--voort, voort! Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, +moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te +verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en +verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok. + +En dan kwam de vreeselijke strijd. + +Rogier rijdt zijn vijand te gemoet. Dek u met uw schild, roept hij hem +toe, en verdedig uw lijf! De zwarte laat zijne prooi los en stelt zich +te weer. + + Doe decten si sich op die wile: + En vlogen noit twee pile + Daer men mede sciet in bogen, + So sere als si te gader vlogen, + Hen waren noit ridders haer genoot, + Also di twee soo sterc ende groot: + Het scenen beide twee liebaerden, + Ende elc sloech andren metten swaerden + Van haren helmen grote stucken + Dat si op hare artsoenen bucken. + Van haren slagen waren si milde + In stucken liggen hare scilden + ........................... + Rogier was verheuget sere + Ende zeide: vrient, bi onzen Here + Ic wane gi zult nu ontgelden + Als u God niet langer ne spaert. + Rogiere die hevet zijn swaert geheven + Ende hevet den swarten geslegen + Dat hi den helm altemale + Cloofde ende den hoet van stale. + ........................... + Doe ginc Rogier ter selver stede + Daer di Ridder lach gewont + Ends dede hem den helm af en sach + Of hi jegens hem spreken mag. + Hi lach in onmacht van de slagen, + Rogier die peinsde of hi iet sage + Daer hi hem mede conde genesen. + Sijns selven helm nam hi te desen, + Ende liep er mede ter rivieren + Ende haalde water en laefde hem sciere, + Ende looc die wonde tot hi bequam. + +Maar ik was te veel in strijdlust ontstoken om deze grootmoedigheid te +achten. + +Ha! ik greep een ouden sabel, waarmede mijn vader was uitgetrokken met +de schutterij. Verroest zat hij in de scheede geklemd, eindelijk trok ik +hem met geweld er uit. Ik voelde den geest van den strijdbaren ridder in +mij varen, en mij op een stoel te paard zettende, kon ik niet nalaten +een zestal oude folianten (het waren Grieksche werken, en daar had ik +toen in mijne romantische bui een hekel aan) met hevigheid aan te +vallen. Ik hakte er op in, dat zij door elkaar vlogen, ik werd hoe +langer hoe meer opgewonden, ik dacht om den Razenden Roeland, om +Walewein en Percheval, om Rogier--niet om Don Quijot, want ik vond dit +toen eene zeer ongepaste satire. Mijn kling vloog rond, ik hakte van den +aardbol een stuk van de kust van Madagascar af, ik kon het niet laten +een grooten _gladiator_ van pleister een klap op zijn arm te geven, even +maar om te beproeven, hoe hard ik wel zou kunnen slaan, voordat hij +brak--maar als ik hem eens brak?--even maar, niet hard, niet te hard, +maar alleen hard genoeg om hem niet te breken, tot de uiterste grens, +waar de breekbaarheid begint, juist dat was zoo uitlokkend,--er is iets +heerlijks, iets bedwelmends, iets onwederstaanbaar verleidelijks in het +beproeven van iets, dat gevaar in heeft--zoo--nu nog een.... + + * * * * * + +Het was te hard geweest, veel te hard, dat is duidelijk; lieve hemel! +de arm lag er naast op den grond. Maar dat was nog weinig. De ellendige +gladiator nam verliefd eene naast hem staande Venus in zijn anderen arm, +sleepte haar in zijne omhelzing met zich mede en liet deze liefelijke +godin, vlak voorover, plat op haar neus vallen. + +Ik hoorde voetstappen de trap opkomen, had nauwelijks tijd de beelden +weer recht te zetten, den _gladiator_ met zijn gebroken arm tegen den +muur, en zijn rug gekeerd (zoo gaat het meer in de wereld) naar de +schoonheid, die hij ten val had gebracht, eene schoonheid, die nu, met +platgedrukten neus, eene Hottentotsche Venus geleek, en terwijl ik met +angst de nadering der voetstappen, die ik voelde, dat die van mijn vader +waren, afwachtte, zette ik mij weder aan het lezen. + +Maar ach! Galiene en Rogier en het gansche boek hadden op dat oogenblik +hun aantrekkelijkheid verloren, en te midden van mijn angst had ik een +gevoel als iemand, die zelf een schoonen droom en een ideaal heeft +vernietigd, en alsof ik het dichterlijk en tooverachtig waas, dat over +die figuren uit het verre verleden ligt, gescheurd en vaneengereten had. + +De voetstappen naderden; wat zou ik zeggen, welke toevallige +omstandigheden in het spel brengen om de vernieling te verklaren? De +waarheid zeggen? Maar hoe zou ik mijn vader de geheimzinnige +aantrekkelijkheid verklaren, die er in gelegen is om te beproeven, hoe +hard men iets kan slaan, voordat het breekt? + +Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een +vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek. +Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne +gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige +en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik +slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen, +dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging. + +Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van +haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat +ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later +kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook +velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te +brengen. + +Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of +toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast +verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende +omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in +mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat +dit onmogelijk was. + +Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en +de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want +er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat +een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne +nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met +een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen. + +Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd +omgedraaid. Ik bleef staan. + +Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste +geprikkeld werd. + +Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel +was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen +begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in +een spiegel zag. + +Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op +ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat +beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons +dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de +weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere persoon, een ander ik, +ons beter ik, een onzer beide naturen, de betere, die op de andere, de +booze, een ernstigen blik werpt. + +Ai! daar heb ik mij onvoorzichtig uitgelaten! Ik sprak daar van twee +naturen, van eene goede en eene booze. + +Men zit elkander zoo nauw op de vingers te kijken ten opzichte van zijne +theologische begrippen, ten einde elkander dadelijk op de vingers te +kunnen tikken, dat het onmogelijk is, dat ik er met die twee naturen +heelhuids zou afkomen. Men zou mij dadelijk voor een Brahmin, voor een +leerling van Zoroaster, maar vooral voor een Manichieer uitkrijten. Ik +beken daarom bijtijds, dat ik dat niet ben, en dat het waarlijk zonder +erg is geweest, dat ik van eene goede en eene booze natuur gesproken +heb--ik moet zelfs bekennen, doorgaans zoo weinig dit voorname punt in +het oog te houden, dat het mij waarschijnlijk dikwijls gebeurd is, +iemand eene hand te geven, zonder vooraf te weten, hoe hij over die twee +naturen dacht; gij ziet dus, dat het bij mij onschuldige achteloosheid +geweest is, en dat ik met die twee naturen niets kwaads gemeend heb. + +Om tot dien spiegel terug te komen. Ik geloof, dat, als een man, die op +het punt is een moord te bedrijven, zichzelven in een spiegel zag, +terwijl hij het mes opheft, ik geloof, als zijne oogen in het glas dat +andere oogenpaar ontmoetten, dat hij zou terugdeinzen.... + +Ik luisterde niet. + + * * * * * + +Gestoord in mijn rustig verblijf in het spinnekoppennest, en het hoofd +vervuld met duizend dooreendwarrelende gedachten, liep ik onzen tuin in. + +Onze tuin wordt van een anderen afgescheiden door eene houten schutting. +Ik ben gewoon daarbovenop te paard te gaan zitten; dan houd ik mij met +het een of ander bezig en scheur middelerwijl van al mijne broeken het +kruis. + +Het is nu kersentijd, en bij de schutting, ter plaatse, waar ik erop +zit, staat een kerseboom. Ik neem het den jongen musschen en meezen zeer +kwalijk, dat zij, evenals ik, veel van kersen houden, en terwijl haar +snoeplust mij vertoornt, voldoe ik volop aan den mijnen. Een mensch moet +ook wat voorhebben boven de dieren. + +Dit is reeds eene groote vermakelijkheid en geriefelijkheid van mijne +door volgeladen takken overschaduwde zitplaats. Een ander genot is, de +pitten te knippen tegen de glazen van het onbewoonde buis, dat naast het +onze staat. + +Daar zat ik dan weer, en at eene kers en wilde juist de pit naar eene +der ruiten mikken, toen ik opeens.... + +Ik verbeeld mij, dat de afsnijding van den zin in dit oogenblik eene te +treffende en prikkelende uitwerking teweegbrengt om er geen gebruik van +te maken. + + * * * * * + +Tweehonderd ellen ongeveer van de stad en aan den rijweg, stonden twee +huizen met ouderwetsche gevels, waarvan een het onze was. + +Het sprong in het oog, dat beide juist van dezelfde grootte, breedte en +uitwendige gedaante waren. Het waren geheel en al tweelinghuizen, want +er was geen raam of boog of stang of steenen figuur of schakeering van +roode en witte steen, die bij beide niet juist gelijk was en beide +hadden een soortgelijk stuk grond achter zich. + +Het eenige onderscheid was, dat het eene van de tweelinghuizen teekenen +van leven en goed onderhoud droeg, het andere geheel verlaten, gesloten +en verwaarloosd bleek te zijn. + +Wat was de oorsprong dier steenen tweelingen? Vreemde, dwaze geruchten +liepen er over het eene, en er was eene sprook, die ik in mijne +kinderjaren altijd met trillende spanning en angstig genot had gehoord, +hoe daar jaren geleden een man in een klein kamertje vermoord was, en er +op de planken eene roodachtige vlek lag, die geen timmerman er uit kon +schaven, maar die telkens weer opkwam, en hoe na dien tijd niemand meer +in het huis kon wonen of hij stierf kort daarop. + +Wat hiervan ook geweest zij, het nevenhuis was sinds eene reeks van +jaren onbewoond en gesloten. + +Op den top van den achtergevel stond eene windvaan, dat voorwerp, dat de +mensch, als eene naieve bekentenis, ten teeken en zinnebeeld zijner +rusteloosheid en veranderlijkheid boven zijne woningen opricht, als de +vlag, waaronder hij vaart. Rusteloos en knarsend had zij ook boven dit +huis volgens elke windstreek rondgevlogen, misschien evenals de harten +van menschen, die onder dat dak gewoond hadden. Maar eindelijk had de +dartele en woeste wind zijn speelgoed gebroken, zooals de kinderen der +menschen doen. Gebogen en scheef hing nu de windwijzer, en onbeweeglijk +was hij aan de roestige stang vastgebleven, zeker wel om hoog en wijd en +zijd de waarheid te prediken, dat wie met alle winden mede wil draaien +er eindelijk door geknakt wordt. + +De musschen nestelden vrij in het dak met de spreeuwen, en de kraaien in +de schoorsteenen, waaruit geen opstijgende rook meer deed denken aan den +huiselijken haard en de warmte der huiselijke genegenheden. Gansche +geslachtsreeksen van zwaluwen hadden in de goten het eerste levenslicht +ontvangen, en een wild en weelderig groeiende wingerd liet, als een +zinnebeeld van verlatenheid, zijne ranken, in de grootste verwarring +door elkander gestrengeld, langs een gedeelte van den achtergevel en +over de geslotene en vervelooze luiken afhangen. + +De tuin achter het huis was even woest als het overige, het gras groeide +voeten hoog te gelijk met eene uitgelezene verzameling van onkruid. Al +de boomen en heesters hadden in broederlijke toegenegenheid hunne takken +in elkander gestrengeld, als tot eene les aan den mensch, dat, wanneer +deze er de hand en het houweel niet in had, zij in liefderijke +toenadering en omhelzing voort zouden leven. Het zou even moeilijk +geweest zijn, er pad of weg te vinden als in de onbegane prairien van +Amerika of sommige grammatica's. + +Het eenige, wat liefelijk scheen in deze woestenij, was de groote +menigte rozen, die er in weelderigen overvloed en in dichte bosschen met +honderden bloemen groeiden. + +Zoo had ik jaren lang dezen tuin en dit huis gekend en nooit had ik +daar, wanneer ik op de heining zat, eenig spoor van leven ontdekt. Soms +was ik wel over die heining geklommen en had met verbazing in die +wildernis gewandeld, en enkele malen had ik getracht over de halve +buitenluiken in het huis te kijken, maar toen ik eens, daarmede bezig, +een zwaren slag daarbinnen gehoord had, was ik met schrik weggeloopen, +alsof de vermoorde man met eene geheele bende gruwzame spoken mij op de +hielen zat. + +Ik geloof genoeg gezegd te hebben om mijne verbazing te verklaren, toen +ik, juist mijne eerste kersepit naar die ramen willende knippen, zag, +dat de luiken openstonden en de woeste wingerdranken voor de glazen +eenigermate waren weggesnoeid en opgebonden. Maar in den tuin ziende, +was daar iets, dat mij nog meer verbaasde en mij met eene kers +halverwege in mijn mond deed blijven zitten. + +Midden in het hooge gras en half bedolven onder een grooten hoop +afgeplukte rozen zat een klein meisje, zeven jaar oud, denk ik, met deze +bloemen te spelen. Nu eens wierp, zij ze in de lucht en ving ze, met de +kleine handjes weer op, dan bedekte zij haar hoofd en gitzwarte haren er +mede, en als zij er dan uit opdook, was het alsof zij, als Afrodite uit +het fonkelende schuim der zee, uit die bloemen geboren werd. + +Eene soort van tegenstrijdigheid was er evenwel voor het uitwendige +tusschen dit kind en die rozen, in zoover, dat men haar niet daarmede +had kunnen vergelijken, gelijk men anders gaarne een blond en blozend +kind zou willen doen, want dit meisje was niet blond en rooskleurig als +de kinderen van het Noorden, maar hare tint was bleek, en donker waren +oog en haar. Eene sterke sympathie scheen er toch tusschen die bloemen +en haar te bestaan, want evenals bloemen zich in eene vunzige lucht +intrekken en verwelken en zich ontluiken en verlustigen in een +liefelijken dampkring, zoo was het nu, alsof die rozen, al werden ze +door haar dartel spel gekneusd, toch frisscher geurden en bloeiden in +den luchtstroom, die het kleine meisje omringde. + +En waaruit anders, zoo niet uit eenige zonderlinge verwantschap, was het +te verklaren, dat zij zich door zulk speelgoed voelde aangetrokken? + +En die sympathie--bestond zij tusschen de kleuren en geuren in haar +gemoed, en den gloed en den reuk dier rozen? + +Was het, omdat in dat jeugdige kindergemoed de kiem lag eener gave, die +wellicht later zou ontwikkeld worden, de gave om bij voorkeur de bloemen +in het leven op te merken? + +Of omdat in latere dagen in het huis, dat zij zou betreden, en op het +pad, dat zij zou bewandelen, bloemen onder ieder van hare voetstappen +zouden opspringen? + +Of was er gelijkheid van lotsbestemming in beide? Zou zij als eene bloem +of door een achteloozen voet vertrapt, of wel door een droevig toeval +geknakt worden? + +Wat al mogelijkheden in de toekomst ook van dit kind! En welke daarvan +zal tot werkelijkheid gemaakt worden? + + * * * * * + +Mijn romantische geest hield zich voortdurend met dit meisje bezig en +begon den raadselachtigen vreemde, dien ik in mijns vaders bibliotheek +gezien had, met haar in verband te brengen en daarvoor allerlei +toestanden en geschiedenissen te verzinnen. Dikwijls nog zag ik het +kind, evenals die eerste maal, met hare rozen bezig, zoo het scheen haar +eenig en geliefdste speelgoed. Noch door mijne ouders, noch door +mijnheer Tjilp kon ik iets van haar vernemen, hoewel het duidelijk was, +dat zij er meer van wisten, zooals mij bleek, wanneer op mijne vragen +mijnheer Tjilp het eenvoudigste gezicht van de wereld wilde zetten en +daardoor zich juist verraadde. + +Eenige weken waren hierna verloopen, toen ik op eenen avond mijn vader +hoorde uitgaan en naast ons het huis binnentreden. Sedert dien dag werd +het zijne dagelijksche gewoonte 's avonds uit te gaan en na twee of drie +uren van afwezigheid terug te komen. + +Dit had acht of tien dagen geduurd, als eens op een avond mijnheer v. +N.---- buitengewoon lang uitbleef. Het werd tien, elf, bij twaalf uren, +en nog kwam hij niet terug. Eindelijk hoorden wij voetstappen. + +De deur ging open--het was mijn vader, die binnentrad. Doch hij was niet +alleen; in zijne armen hield hij het kleine meisje, dat ik in den tuin +had zien spelen met de rozen, maar dat na luid snikkende het hoofdje +tegen zijne borst drukte. Met de snelheid van eene electrische vonk over +den draad was mijn geest in beweging en bouwde zich eene gansche +geschiedenis. + +De wanhopende man, dien ik in mijns vaders kamer gezien had, zou de +vader van dit meisje zijn. Zijne vrouw zou overleden zijn in een vreemd +land, waar zij hem met dit kind alleen zou hebben achtergelaten. Door +eene reeks van rampen vervolgd, door armoede, door wie weet welke schuld +of misdaad bezwaard, zou hij zich onbekend hebben moeten houden, waarom +hij zich eindelijk in dit verlaten en onbezochte huis naast ons was +komen verbergen. Hier zou hij ziek zijn geworden, en het zou naar hem +zijn geweest, dat mijnheer v. N. zich dagelijks begaf om hem te helpen, +totdat hij ten laatste het tijdelijke verlaten en zijn kind aan de +zorgen van zijn weldoener zou opgedragen hebben. + +Zoo, maar met oneindig meer en fijnere bijzonderheden (als ware ik van +alles zelf getuige geweest), was de geschiedenis, die mijn geest zich in +een oogwenk te voorschijn riep. + +Mevrouw v. N. nam de arme kleine wees in hare armen, kuste en streelde +ze. Wat kan in zulke gevallen liefelijker en heilzamer zijn dan eene +moeder? Maar vreemd, het kleine meisje scheen ook hieromtrent van gewone +kinderen af te wijken, en terwijl het zich met de buitenzijde der +linkerhand de oogen afwischte, stak het haar arm naar mijn vader uit, en +het was stiller en kalmer, als het bij hem was en om dat grijze en +vriendelijke hoofd de armpjes geslagen had. + +Eindelijk was het moe geweend, en de slaap, de goddelijke balsem voor +droeven, look het de donkere oogen. + +Wat mij aangaat, de klapperman van drie uren had zijn zangerigen deun in +den stillen nacht doen hooren, voordat al het gebeurde genoegzaam plaats +kon maken in mijnen geest voor de rust van den slaap. + + * * * * * + +Mevrouw v. N. had het druk met voor Bella een kamertje in te richten en +voor hare kleederen te zorgen. Ook zocht zij eenig speelgoed voor haar +op, speelgoed van eene jong gestorven dochter, dat in eene doos was +weggelegd als de laatste overblijfselen van het korte spel, dat zij op +aarde gespeeld had. Er was een vlekje van witte, zijdeachtige haren bij, +een paar kleine schoentjes, kleine kousjes, kleine mutsjes en verdere +voor het moederhart droevige relieken. + +Ik weet, wat er in dat hart omging, toen die weder aan het licht kwamen, +en ik weet, dat mijne moeder, met dankbaarheid de verlatene Bella als +eene tegemoetkoming voor het verlorene ontvangend, het nieuwe kind in +hare veel omvattende liefde opnam. + +De kinderlijke relieken werden weder zorgvuldig geborgen te gelijk met +menigen stillen traan, terwijl eene oude pop, die met het vroolijkste +gezicht ter wereld tien jaren tusschen die overblijfselen van droefheid +had gelegen, met eenig ander speelgoed uit de doos werd gehouden. De +schimmel werd van hare krullen gewreven, de neus was, wel is waar, wat +ingedeukt en geplet, doch dat gaf iets pikants aan het gezicht, en +overigens was het eene tamelijk mooie pop, indien men er ten minste +vrede mee had, dat hare kuiten aan den verkeerden kant van de beenen +zaten. + +Maar Bella was weinig met dit speelgoed ingenomen: hetzij dat haar +ingeschapen schoonheidsgevoel iets tegen den platten neus en de +verdraaide kuiten had, hetzij dat zij niet gewoon was, er mede om te +gaan. + +Bella was in den beginne stug en schuw en het liefst zat zij alleen in +den tuin met bloemen te spelen. Het bleek evenwel later, dat deze +schuwheid niet in haar aard lag, maar daardoor ontstond, dat zij nooit +teedere zorg en liefde van moeder of zusters had ondervonden en altijd +alleen met haar vader geweest was. Het was ook daarom, zooals mijnheer +Van N. zeide, dat zij zich zoo vreemd bij zijne vrouw voelde, en bij hem +meer op haar gemak was. + +Het was een heerlijke, warme zomeravond, en wij zaten in de tuin, toen +mijne moeder Bella tot zich riep. Zij verliet met zekeren weerzin hare +bloemen en kwam zachtkens aan. + +Mevrouw Van N. streelde de zwarte haren, die in dichten overvloed het +fijne tengere gezichtje omringden en het nog fijner en tengerder deden +schijnen. + +--Zult gij veel, veel van mij houden, Bella? vroeg zij. Wij allen zullen +veel van u houden, en gij van ons, wilt gij wel, lieve Bella? + +Het meisje zag haar met groote oogen vragend aan. Nog nooit had zij +mevrouw Van N. zoo open in het gelaat gezien, en was zij vroeger schuw, +het bleek wel, dat dit eer eene zucht naar en eene gewoonte van +eenzaamheid, dan bedeesdheid was. Nog altijd zag zij haar met die +heldere verstandige oogen aan. Er scheen eene ontwikkeling van gedachten +in haar om te gaan en nieuwe denkbeelden schenen in haar op te komen, +want het eerste woord, dat zij sprak, was geen antwoord op mevrouw Van +N.'s vraag, maar was waarschijnlijk de slotsom eener reeks van +gedachten, die elkander op dit oogenblik in haar hadden opgevolgd. + +"Wat is eene moeder? vroeg zij. + +Dat was eene onverwachte vraag en ook mijnheer Van N. zag verbaasd uit +zijn boek op. + +--Eene moeder? zei mevrouw Van N. Hebt gij uwe moeder gekend? + +--_Mijne_ moeder? zei Bella, alsof zij eenigszins aan zoo iets +twijfelde:--Wat is dan eene moeder? + +Ik geloof, dat mevrouw Van N. er mee inzat, welke bepaling zij van eene +moeder zou geven, en hoe goed wist zij toch door lief en door leed wat +eene moeder is,--en welk eene moeder was zij! + +--Of zult gij zeggen, zei mijnheer Van N. glimlachende, en wat hij in +gedachten had aangevangen nu hardop vervolgende, of zult gij zeggen, +eene moeder is eene eenigszins bejaarde vrouw, met even grijzende haren, +die boterhammen maakt en thee schenkt, en voor het eten zorgt, en een +mandje met sleutels heeft--of, eene moeder is de vrouw van een +vader--maar dan doet zich terstond eene soortgelijke vraag op: wat is +een vader?--waarlijk, het is moeilijk een kind, voor wie dit begrip niet +van jongs af bestaan heeft en zich heeft doen _voelen_, te verklaren wat +eene moeder is. Als ik zeg verklaren, dan meen ik eene juiste, eene +logische definitie er van geven: wij zouden dan moeten opklimmen tot de +wording der kiem van het kind--en dan staan wij al dadelijk stil bij de +bedenkelijke vraag: van waar is het eerste levensbeginsel--hoe dit +physiologisch en psychologisch op te lossen.... + +Ik vrees, dat Bella op deze wijze moeilijk tot het, begrip van eene +moeder zou zijn gekomen, en mevrouw v. N. beproefde daarom eene +eenvoudiger definitie. + +--Eene moeder, zei ze, is degene, die de kinderen opkweekt en van wie de +kinderen innig veel houden. + +--Dan zijn de bloemen mijne moeder, zeide Bella, deze stoute paradox +zonder eenige aarzeling uitende, want zij hebben mij gezegd, dat ik uit +de bloemen ben voortgekomen--en ik houd zooveel van bloemen! + +Mijnheer v. N. lachte.--Haha! zeide hij, moeder, moeder! daar loopt gij +er in met uwe definitie; de _ergo_, de gevolgtrekking van Bella was +juist, maar het is duidelijk, dat uw _major_ niet deugde. + +--Nu, zeide mevrouw v. N., dan moet de tijd haar maar leeren, wat eene +moeder is, en nu lieve Bella! wil ik uwe moeder zijn--uwe moeder is in +den hemel, en eens, Bella! had ik--een meisje, net als gij--en dat--is +ook in den hemel, en misschien ziet uwe moeder nu op u neder en is +gelukkig, dat er eene vrouw is, die voor u als eene tweede moeder zal +zorgen en aan wie gij dierbaar zijn zult als een kind. + +Bella weende en legde het hoofdje met de donkere haren in den schoot, +die haar wel niet gedragen had, maar waarboven een hart klopte zoo vol +en zoo overvloeiend van moederlijke liefde! + +Mevrouw v. N. keek haar man aan, en hij zag haar aan, en beiden dachten +met stillen weemoed aan een lief kind, dat, evenals Bella nu, aan hare +zijde gehangen had, en nieuwe tranen welden op met deze oude +herinnering. + +Bella hief het hoofd op en haar wonderlijk verstandige en levendige +oogen op mevrouw v. N. richtende, begreep zij die droefheid, en hare +armen teeder om mevrouw v. N.'s hals slaande, riep zij: + +--Moeder! mag ik u dan moeder noemen? En wilt gij mij nemen in de plaats +van wat gij verloren hebt? + +En ik stond daar bij en terwijl ook mijn hart vol was en ik het zoo +voelde, dat eene moeder toch wel iets meer is dan eene eenigszins +bejaarde vrouw, die thee schenkt en boterhammen maakt, en een mandje met +sleutels heeft,--en ik ook wel iets had willen zeggen om mijn gevoel te +luchten, stond ik als een slungel aan mijn neus te krabbelen en mij te +verwonderen over de onbevalligheid en onhandigheid van een jongen en +over de snelle gevatheid, waarmede een meisje in zulke toestanden de +juiste snaren weet te treffen. + + * * * * * + +De bibliotheek van mijnheer v. N. was de kamer, waarin ik zoo dikwijls +gezeten, waarin ik zoo veel geleefd en gelezen heb, waaraan zoo vele +draden van latere verschijnselen en eigenschappen van mijn geest zijn +vastgehecht, dat het geen wonder is, indien menig blad van het +levensboek mijner jeugd daarvan vol is. Het blad, dat ik bij het +doorbladeren van dat boek nu opsla, bevat omtrent die bibliotheek een +gewichtig en merkwaardig voorval. + +Wat in geen jaren gebeurd was--het _spinnekoppennest_ zou worden +schoongemaakt! Zoo was beslist in eene zitting met gesloten deuren, +welke mevrouw v. N.--met hare meiden en schoonmaaksters had gehouden. + +Op een ochtend--ik zat in oude prenten te snuffelen--kwam mevrouw v. N. +binnen. Dat gebeurde nooit of er moest iets bijzonders aan de hand zijn, +want de bibliotheek diende ook voor de plaats, waar belangrijke +aangelegenheden werden bepraat en beslist. + +Of mijnheer v. N. eenig voorgevoel had, weet ik niet; maar ik dacht, dat +hij ongerust opzag. Zijne vrouw had den vorigen avond reeds zorg +gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den +_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk +aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een +krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene +welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan. + +Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek +den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was, +nam de belegering een aanvang. + +Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op. + +--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf! + +--Och! zei bij kregelig. + +--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene +kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der +boeken lag; en het is hoogst noodig.... + +--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen +... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene +beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar +boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon +was afgeschoten. + +Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit. + +Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk +wederlegd worden, wordt men driftig. + +--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v. +N. uit. + +Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij +driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals +over kop alles toe. + +Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben, +van tactiek veranderen. + +--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de +boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat +er vochtvlekken op een band waren. + +--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N. + +Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken. + +Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek +geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet. + +_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje, +dat in zijn geest binnenkroop. + +--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke +vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het +was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd. + +--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voor de _boeken_ zijn, +als er werd schoongemaakt? Hij wilde zich eene soort van _honorable +retraite_ verzekeren. + +--_Dat zeker_! zei mevrouw doodelijk onverschillig, maar als je niet +wilt, enfin. + +--Och, lieve vrouw! zei hij, hare fijne hand streelende, laat je +schoonmaakster maar komen! + +Den volgenden morgen kreeg mijn vader geweldig berouw over zijne +zwakheid, maar het was te laat. + +Borstels, zeemlappen, raagbollen, rookende potten met zeepsop en +pokdalige sponsen vulden weldra de bibliotheek, en een oogenblik daarna +leverde deze stille rustige kamer een rampzalig schouwspel op, waarnaar +mijnheer v. N. radeloos stond te kijken. + +Ramen en deuren werden geopend, oude portretten, al fronsten zij het +voorhoofd in verontwaardiging, door elkaar en het onderstboven in de +gang gezet om te luchten! _Apollo_ en _Diana_ afgeschuierd wordende, de +eerwaardige rug van _Ignatius_ geboend met zeemen lappen, _Bijnkershoek_ +en _Flavius Josephus_, _Herodotus_ en _Guicchardini_, door armen met +opgestroopte mouwen uit hunne rustige standplaatsen gehaald om alle +naderhand weder op verkeerde plaatsen neergezet te zullen worden; risten +boeken uit eene onhandige omarming--qui trop embrasse, mal +etreint--uitspattende en van eene hoogte van zes planken neertuimelend, +de _kerkvader Eusebius_ en _Buma's boerenbruiloft_, tegen elkander +geklopt, dat de profane en geestelijke stofwolken door elkander vlogen +en de oude kerkvader in zijn hoornen band ontwricht werd! + +Wat eene chaotische omverwerping des choses les plus saintes! + + * * * * * + +Den geheelen dag was mijnheer v. N. uit zijn humeur, niets was goed, +alles maakte hem kregelig, nergens in huis vond hij iets op zijne +plaats, en als hij het waagde in de bibliotheek te gaan om, iets te +zoeken, keerde hij verschrikt terug voor de norsche blikken der +schoonmakende wandalen. Zoo was het tot 's middags, toen mijnheer Tjilp +kwam eten en zijn kalm en tevreden gelaat zich vertoonde. Toen kwam er +afleiding en de bui dreef langzaam over; ik geloof, dat eene fijne ham +er 's middags het hare toe bijbracht en dat de opvoering daarvan door +mevrouw v. N. behendig berekend was. De goede luim was geheel hersteld, +toen de ham op de tafel kwam. + +Maar toen het gerecht afgeloopen was----o! waarom hadden zij de ham maar +niet spoedig weggenomen--daar valt mijnheer v. N.'s blik op het +uitgeknipte papier, dat om het been was gewonden. + +Tot onze verbazing zagen wij hem dat er afnemen, het ontvouwen, zijn +bril opzetten en--het scheen een ongeluksdag te zijn. + +--Wat is dat! riep hij, hebben zij gezworen zooveel mogelijk van mijne +boeken en papieren te vernielen! Duivelsche ... waar komt dit vandaan +... waar is het verdere.... + +Ik zal dit gansche drama niet uitvoerig beschrijven. De zaak was deze: +mijnheer v. N. had--het was misschien al drie jaar geleden--uit oude +genealogische papieren eenige belangrijke bijzonderheden opgeteekend +omtrent het huis, waarin wij woonden en zijn verlaten tweelingbroeder. +Mijnheer Tjilp had er al zoo dikwijls over gesproken, en wij waren er +allen nieuwsgierig naar, of liever mijnheer Tjilp en ik alleen, want +mijne moeder bemoeide zich minder met alles, wat tot zulke oude prullen +behoorde; doch allerlei drukten en gebeurtenissen waren tusschenbeide +gekomen, en de zaak was onder een reusachtigen berg van papieren en uit +het geheugen geraakt, totdat op den genoemden middag een fragment van +mijnheer v. N.'s handschrift daarover ontdekt werd ... om het been van +de ham. + +De meid werd binnengeroepen, scherp ondervraagd, en door eene zedelijke +pijnbank werd er uit haar getrokken, dat zij eenige losse vellen +schrifts van de schoonmaaksters--al weder die schoonmaaksters!--had +gekregen, die ze bij het reinigen van de bibliotheek hadden opgeredderd. +IJlings werden de overige bladen opgezocht; een, dat reeds op een blaker +lag; een, dat een peperhuis met blauwsteen bleek te zijn geworden, en de +overige werden nog ongeschonden gevonden. + +Het duurde eene poos, totdat al de gemoedsbewegingen bedaard waren; doch +toen zijne goede vrouw en ik onzen lach onmogelijk langer bedwingen +konden, toen mijnheer Tjilp zeide, dat mijn vader die schoonmaaksters +veeleer dank verschuldigd was, omdat zij de lang verloren papieren +gevonden hadden, toen de onschuldige ham, van haar net geknipt papieren +handvat beroofd, werd weggedragen, toen won het toch de comische zijde +van de zaak, toen vloeiden mijnheer Van N.'s rimpels weg en plooide ook +zijn humoristische mond zich onwillekeurig, en wij lachten hartelijk om +het gebeurde. + +Een paar uren later zaten wij in den tuin thee te drinken: mijnheer +Tjilp, dien ik gedurig aanstookte, wees met zijne pijp naar het +nevenhuis en drong, dat mijnheer v. N. ons nu de wedergevonden +aanteekeningen zou voorlezen. + +Bella zat intusschen met bloemen te spelen in een perk, dat _haar_ +tuintje heette en ik, op mijn eene been zittende in eene geliefkoosde +houding, luisterde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen. + + * * * * * + +--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel +heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu +deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een +bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten, +zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven, +alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een +zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op +deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen. +Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen, +half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in +onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de +kleinste bijzonderheden juist eender waren. + +Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook +noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat +al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de +broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen +genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun +beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij, +die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te +betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zoo nauw zijn +huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan +die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen +ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide +broeders. + +Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja +zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een +kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt. + +De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij +hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden +toe te spreken: + +--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf, +houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar +zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart: +evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in +karakter en stand gelijk. + +Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze +aanmaande aan elkander gelijk te blijven, in de overtuiging, dat de +zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen? + +Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels, +maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en +onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen. + +De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne +gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid. + +Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open, +gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste +ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard +en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren. + +De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale +gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die +dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens +teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak; +maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of +besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig +uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de +outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral +als een uitstekend reliquienkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd +had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen, +tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf +weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was, +dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op +wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als +hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders. +Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide +broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen: +Broeder! denk aan de woorden van onzen vader. + +Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde, +die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en +wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen. +Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de +Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van +bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op +voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw +aangebracht. Had het in haar aard gelegen, dat hare weldaden niet zoo +stil en geheim plaats hadden, het algemeene gevoelen had haar in haar +leven reeds eene heilige gewaand. En eene schutsheilige scheen zij wel +te wezen voor het huis van meester Egbert en een goede genius voor +dezen. Helaas! waarom besefte hij zoo weinig het geluk, dat hij had +kunnen genieten! Vreugd en welvaart hadden dan in zijn huis kunnen +wonen, en het door haar een gelukkig huis kunnen maken. Maar Egberts +geest en lust waren even vast als de windvaan op den spichtigen toren +van het Sint Agnieten-convent. Nu eens zocht hij in het mystieke der +hooge kunst zijn geluk, dan liet hij dit weder varen om zich met +smeltkroezen en fornuizen bezig te houden om goud goud te maken, in +plaats van het met zijn talent te versieren. Soms, waren er ook tijden, +dat hij zich geheel overgaf aan feesten en drinkgelagen met de lustige +snaken uit het St. Lucasgilde. + +Intusschen als zijne vrouw hem weder tot de kunst aanspoorde en hem voor +een tijd van zijne veranderlijke levenswijze afbracht, dan oefende de +kunst haar veredelenden en verheffenden invloed op hem uit, leidde +werkzaamheid hem tot betere gedachten en gedrag en bracht zijn +wispelturigen geest weder tot eene kortstondige rust. + +Maar het leed niet lang. + +Eens begon hij te begrijpen, dat voor een man als hij zijne woning veel +te onaanzienlijk was. Hij liet werklieden komen. Vruchteloos waren de +tranen zijner vrouw. Vruchteloos de vermaningen van Wouter, die in ernst +toornig was over die schending van den wil huns vaders. + +Het nederige huis werd opgetrokken met een hoogen gevel met verschillend +beeldhouwwerk, de oude venstertjes door grootere met bogen versierde +kruiskozijnen vervangen, en het nederige uithangbord van Egberts +bedrijf, een vergulde beker, weggenomen. + +Trotsch stak nu het rijzige huis af bij zijn tweelingbroeder, die met +zijne kleine ruitjes, zijne smalle ramen, zijn eenvoudigen houten gevel +en het groote zwaard, dat als een teeken van des bewoners bedrijf aan +eene lange ijzeren stang uit den gevel hing, en zeer nederig uitzag. + +Sommige van Egberts bekenden schudden bedenkelijk het hoofd en +mompelden: Alle geluk is sinds dien tijd van Egberts dak voorgoed +gevloden! + +De zwaluwen, die bij de verbouwing verjaagd waren, kwamen ook niet +terug, en de ooievaar, dat teeken van geluk, die op den schoorsteen +placht te nestelen, was weggebleven. + + * * * * * + +In het kleine huis van meester Wouter was daarentegen alles vroolijk en +gelukkig. Wouter had eene kloeke vrouw, en als zijne zes kinderen te +hard schreeuwden, beukte hij wat harder op de stalen platen van harnas +of stormhoed en overstemde hun geschreeuw. + +--Gegroet, meester Wouter! zei een ruiter, die het huis binnentrad, uwe +werkplaats is als vanouds weer een lust om te zien! + +Wouter was aan het zingen. + + O nachtegael, clein voghel, + Woudt ghij der mijn bode zijn, + En vliegen tot den ruiter + Den allerliefsten mijn. + +zong meester Wouter, uit het oude, toen nieuwst in zwang zijnde liedeke, +tot hij, den vreemde ziende, ophield en dezen zijne ruwe hand toestak, +die de ander gaarne drukte, al was ze met roet en kool bezwart. + +--Ha! zei hij, oude vriend, welkom weer in het lieve land! Geluk, dat u +de vijandige kolven en zwaarden gespaard hebben--al hebben zij de +rusting deerlijk gehavend. + +--De rusting was beproefd, want ze is van meester Wouter, zei de andere, +en onder allerlei uitroepen van bewondering en goedkeuring voor wat hij +met aandacht beschouwde, ging hij den winkel rond, langs welks wanden +glinsterende rustingen en halsbergen, en verschillende soorten van +zwaarden, daggen en knijven hingen. Het was ook voor een krijgsman een +lust om te zien, hoe alles er keurig en sterk uitzag, en menig ruiter, +die voor de deur ophield om een schalm in zijn malienkoker of een bult +uit zijn stormkap te laten slaan, liep met genoegen de werkplaats rond. + +--Hoe maakt meester Egbert het? vroeg de ruiter. + +Wouter antwoordde eerst niet, de glimlach verdween van zijn gul gelaat. + +--Treurig, treurig! zei hij eindelijk, de zware hand vertrouwelijk op +des anderen schouder leggende; gij kent de geruchten, dat er op +verscheidene plaatsen onnoemelijke schatten in de aarde verborgen +zitten. Nu heeft hij zich in het hoofd gezet, daarnaar te gaan zoeken. +Eer- en geldzucht waren altijd zijne gebreken, en nu zet hij alles op +het spel om die schatten te vinden. In verre landen, over de zee zelfs, +heeft hij al gereisd, maar altijd tevergeefs; hij wroet overal de aarde +om, en, de hemel vergeve het mij, zeide hij zich kruisende, maar ik +geloof, dat hij nu heult met den Booze. + +En fluisterend ging hij voort:--Hij zoekt nu allerlei toovermiddelen en +bezweringen, en lieden van het land hebben hem te middernacht in +verdachte heuvels zien graven en in kolken en waterplassen zien +visschen. En dan zeggen zij, dat hij niet alleen is, maar dat er een in +een mantel gewikkelde persoon bij hem staat! Onze Lieve Vrouwe behoede +hem! + +Werkelijk was het sinds geruimen tijd de rustelooze bezigheid van +Egberts leven, dien schat te zoeken, dien zijne verbeelding hem in al +zijn schitterenden glans voorspiegelde. Eene koortsachtige prikkeling +joeg door zijne aderen, nog te meer door de aanhoudende teleurstelling +aangevuurd, en weldra maakte hij zijn gezin en zijn leven tot het +rampzaligste, wat men denken kon. + +Zijne vrouw bezweek onder dit leed, en zijne kinderen werden door +meester Wouter opgenomen. + +Daar zat dan die man, voor zijn tijd een magere grijsaard, te peinzen +aan den eenzamen en uitgedoofden haard. In de naaste kamer lag zijne +vrouw op het bed, waarop zij de rust was ingegaan. Allerlei akelige +beelden zweefden den peinzenden grijsaard voor den geest. + +Zijn leven onnut doorgebracht, zijn geluk en dat van zijn huis door +eigene hand verwoest, zijne kunst verwaarloosd, zijn geest verstompt! + +Bij dien eenzamen, uitgedoofden haard gezeten, in het stille uur van den +nacht, hoorde hij nu buiten een voetstap en eene hand aan de klink der +deur. Hij nam den ijzeren bout van de deur af. + +Op dit oogenblik, zegt de sage, dat er een rijzig man in een langen +mantel gewikkeld, binnentrad. + +Deze persoon wenkte, hem te volgen naar de kamer, waar de doode lag. Hij +schoof de gordijn der sponde ter zijde en ontblootte de borst van de +ontslapene. Daarop een ontleedmes van onder zijn mantel halende, sneed +hij de borst open, en het hart er uit nemende, legde hij het op de +tafel. + +Egbert stond te klappertanden: toen zag hij den onbekenden man het hart +van zijne vrouw openen en er iets uit nemen, dat het flauwe licht der +eenige kaars verdoofde en het gansche vertrek verlichtte met een +schitterenden glans. Het was een fonkelende diamant, zoo zuiver van +water en zoo groot als de aarde nooit had voortgebracht. De rampzalige +man strekte er gretig de handen naar uit, maar de onbekende hield hem +terug. + +--Gij hebt altijd naar een schat gezocht, zeide de vreeselijke +onbekende, die u rijkdom en geluk zou geven! Hier hadt gij moeten +zoeken! + +Weer strekte de grijsaard de gretige handen uit naar het edelgesteente, +hij greep het--maar het verkruimelde tot stof in zijne hand. + +Met een spottenden lach liet de onbekende hem alleen. + +Egbert verdween, en niemand heeft ooit geweten, waar hij gebleven was. +Zijne kinderen werden door meester Wouter verpleegd. Men zegt, dat deze +het huis zijns broeders weder liet veranderen en in zijn vorigen stand +terugbrengen; anderen verhalen, en dit schijnt meer waar, dat de +nakomelingen van de beide broeders, in later tijd, deze twee huizen +lieten veranderen zooals ze tegenwoordig bestaan, weder volkomen gelijk +aan elkander. + +De overlevering schijnt ook steeds in die geslachten bewaard te zijn +gebleven, want hoewel de huizen vernieuwd en veranderd werden, elke +verandering geschiedde steeds aan beide huizen te gelijk. Maar altijd +was dat eene huis in slechten reuk gebleven. Ook zegt men, dat niet +alleen op de afstammelingen van meester Egbert een ongelukkig lot +rustte, maar ook vreemde bewoners, die dit huis betrokken, dat lot +overerfden en ook zij gedoemd waren, hun geluk te zoeken, waar het niet +was, en het voorbij te zien, waar het lag. + + * * * * * + +Zomers zijn voorbijgegaan met zonneschijn en zingende vogels--winters +zijn weggesmolten met ijs en sneeuw--sinds wij in den tuin zaten te +luisteren naar de woorden van mijnheer Van Nijwoude. + +Ik was intusschen de kinderschoenen uit- en de jongelingslaarzen +ingegroeid, en het werd nu bij mijne vrienden eene belangrijke vraag, +wat ik moest worden. Ik was niet weinig verlegen, toen mijn vader mij +eens in de bibliotheek riep en vroeg: + +--Jongen! wat wilt gij worden? + +Nu moet men weten, dat ik wel verscheidene bepaalde wenschen en plannen +had, als bij voorbeeld, een schoon rijzig man te wezen met lange zwarte +knevels en eene losse bevalligheid van taal en manieren, waar ieder +onwillekeurig door ingenomen werd, zooals mijn neef de student, die +allerlei buitensporigheden bedreef, maar wiens dwaze grillen en +phantastische zotheden ieder onweerstaanbaar deden lachen. + +Op andere tijden was er een andere wensch, die zich op den voorgrond +plaatste, namelijk een beroemd schilder te worden, voor wiens +scheppingen de menschen opgetogen zouden staan en wiens genie hen aan de +toovermacht van het schoone zou onderwerpen. + +Of ook boeken te schrijven, die tranen van aandoening aan lieve oogen +zouden ontlokken, of waardoor de menschen in hun diepste binnenste +geroerd, waardoor zij veredeld zouden worden. + +Verder wilde ik getrouwd zijn en kinderen hebben, en in dichterlijke +tinten zweefde mij het gelukkigste gezin voor oogen. + +Met geen van deze plannen, die alle reeds zeer uitgewerkt als idealen in +mijn geest rondzweefden, durfde ik evenwel bij mijn vader voor den dag +komen, daar ik flauw vermoedde, dat deze minder aan de bedoeling zijner +vraag zouden beantwoorden dan de keuze van een bepaald vak. En een +bepaald vak had ik nog niet gekozen, ik had er zelfs nooit aan gedacht, +maar in mijn leeswoede en weetdorst even gretig naar ieder deel van +menschelijke kennis (behalve de edele cijferkunst) de hand uitgestoken. + +Ik aarzelde dus. + +--Jongen! zei mijn vader nog eens, doorgaans kiezen niet de menschen een +vak, maar een vak kiest hen, doe gij nu eens omgekeerd en kies, wat gij +worden wilt. + +--Vader! ik zou wel willen worden--wat gij zijt. + + * * * * * + +Zooals hij was! Wel hem, die zoo mocht worden; doch ik meende dit toen +niet in die rijke en schoone beteekenis, maar doelde alleen op zijne +wijze van leven en werken. + +Eene staatsbetrekking had hij niet meer. Als iemand mij vroeg, wat +mijnheer Van N. thans was, of hij medicus of litterator, rechtsgeleerde, +sterrenkundige, theoloog of philosoof was, ik zou het niet weten: maar +wel, dat er geen tak van menschelijke kennis was, waar zijn geest niet +mede bekend was. De studie van de menschheid en van den mensch in den +ruimsten omvang--_omne quod ad humanitatem pertinet_--dat was altijd +zijn hoofdstreven geweest, en was het nog, wanneer hij thans te midden +van de rijke wereld der boeken, den mysterieuzen draad naspoorde, langs +welken de ontwikkeling van den menschelijken geest voortgaat. + +--Wat ik ben: zeide mijnheer Van N. glimlachende. Ja, er is geen +gelukkiger leven voor den geest dan om in de onuitputtelijke mijnen der +wetenschap te graven en te werken. Dwazen zijn het, die op de +boekenwereld en boekengeleerdheid smalen en ze dood noemen: hoe zal men +ons _geestelijk zijn_ kunnen bestudeeren, als men niet de historische +ontwikkeling van dat zijn heeft nagespoord in de verledene eeuwen, en +hoe kan men dat anders dan in de boeken? En wat een genot, wat een +licht, wat een troost geeft die boekenwereld! Boeken weigeren nooit +hulp, stellen nooit teleur; met hen behoeft men zich nooit te vervelen +en kwaad te spreken en te babbelen over de nietigheden van den dag, en +Lucas de Penna heeft gelijk, als hij, onder andere schoone lofredenen, +zegt: Boeken zijn een licht voor den geest, zij steunen ons in +tegenspoed, matigen ons in voorspoed, zij zijn gezellige vrienden op +reis, zoowel als thuis, zij.... + +Maar opeens bemerkende, dat dit alles weinig geschikt was voor iemand, +die een bepaald vak moest kiezen, ver volgde hij na eene korte poos: + +--Maar, beste vriend! gij zijt te jong om te leven zooals ik leef. Gij +moet eerst zelfhandelend in het practische leven u bewegen en werken; de +geest kan niet alleen door bespiegeling en overpeinzing gevormd en +gevoed worden. Daarom moet gij een vak kiezen, waarin gij de +maatschappij zult dienen. + +--Boeken schrijven, zeide ik, ik wou boeken schrijven--zoo kan ik immers +ook werken en de maatschappij dienen? + +Dat gedeelte van mijn vader, waar zijn gevoel, zijn gemoed in zat, +glimlachte en was verheugd, dat er zulk een aard in mij lag, maar het +andere gedeelte, waar zijn verstand in was, schrikte. + +--Neen, neen, zeide hij snel, dat meet ge u uit het hoofd zetten,--kijk +eens om u heen, hoeveel duizenden boeken zijn hier en hoeveel millioenen +zijn er al geschreven--en zoudt ge denken, dat het noodig was, dat +aantal ongeroepen nog te vermeerderen? + +Daarover had ik niet gedacht, maar ik antwoordde toch boud weg:--Maar +als ik geroepen ben? + +Mijn vader glimlachte, dat is eigenlijk: de eene helft glimlachte, maar +de andere helft zeide: + +--Geroepen? Ja, maar weet je het onderscheid wel tusschen roeping, dat +is krachtige, zichzelf bewuste overtuiging, en dat wat slechts lust of +neiging is? + +--Studeeren dan, zei ik eindelijk, onderstellender wijze. + +--Studeeren dan, herhaalde mijn vader, ik heb altijd gehoopt, dat ge +daarin lust zoudt hebben; maar in alle geval, bedenk je vrij en handel +naar de inspraak van je verstand--en je hart, je hart ook, want die twee +moeten elkander altijd trouw vergezellen. + +Zoo liepen de eerste beraadslagingen over mijn vak af. + +--Phoe! zeide mijnheer Van N. naderhand, met een lachende zucht, tot +zijne vrouw, daar heb ik de zwaarste taak gehad, die gij bedenken kunt, +verbeeld u, dat de jongen, die dol is op boeken, zelf een schrijver wil +worden--en dat _ik_ daarin om zijn bestwil zijne drift heb moeten +matigen! + + * * * * * + +Intusschen steeds onbepaald omtrent die keuze, zit ik druk in de +classici. + +Ik ben met Homeros bezig. + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Maar ik heb eene groote afgetrokkenheid. + +Welk een geestdriftvolle vereerder van de oude classici ik vroeger was, +en hoe gelukkig ik mij gevoelde _in angello cum libello_, thans werd +niet alleen het classicisme geheel ter zijde en weggedrongen, maar begon +de levensvolle en rustelooze geest ook de boekenwereld te verlaten. Eene +andere wereld en een ander leven, de levende wereld en de beweging om +mij heen, werkten sterker op mij en trokken mij nu geheel aan. + +In dat tijdstip, waarin ik toen was, heeft er eene physische en moreele +gisting plaats in den mensch, eene kentering van het tij dat hem een +tegenovergestelden kant opstuwt. In elken leeftijd is een zekere eb en +vloed onzer vermogens, maar nooit is die zoo sterk en voortdurend dan +als wij het eerst van onze krachtige jonkheid bewust worden. Daar nieuwe +behoeften zich sterk doen voelen, verzwakken de oude banden en vormen. +Dit wegslaan van alle dijken en dammen, het krachtige, frissche, nieuwe +van het jonge leven, dat wij intreden, bij de eerste zelfbewuste +ontwikkeling onzer vermogens, is het, dat die plotselinge kentering in +ons levenstij veroorzaakt. Ons oordeel (critiek) is met ons den +kinderschoenen ontwassen en staat op eigen beenen, het maakt weldra +allerlei _tours de force_, zoowel om zijne kracht te beproeven, als om +die te toonen. Dan breken wij alles af of tornen en twijfelen aan alles. +De onbesuisde soort van critiek van het ontwakend en voor het eerst +zelfdenkend verstand bezit slechts een breekijzer om te sloopen, geen +troffel om te effenen en op te bouwen. Het gaat met de groote +omwentelingen der volken evenzoo; zij zijn slechts de pogingen der massa +om zelf te denken en voor zichzelf te handelen. + +Och, angstvallige, en bedeesde zielen! schudt het hoofd niet om de +verdorvenheid van het menschelijk verstand en de razernij der critiek. +Het is het natuurlijke proces van zelfontwikkeling, gelijk dit onder de +algemeene ontwikkeling plaats heeft. + +En als mijne moeder soms beducht was om mijne hyperheterodoxe en +paradoxe stellingen, zeide mijn vader: + +--De natuur moet haar loop hebben, en evenzeer de ontwikkeling van den +geest: laat hij gerust alles afbreken, hij zal het later zelf weer +opbouwen; maar dit jongen, zeide hij ernstig tot mij, dit eene moet gij +altijd vasthouden + + Heart within and God overhead. + +Zoo liepen mijne gedachten spelen en ik geloof, dat er gemiddeld wel een +kwartier tijdsruimte lag tusschen elk woord, dat ik schreef. Nu eens +denk ik aan mijn toekomstig vak en werk onderwijl aan het beschaven van +mijne nagels, dan aan mijn toekomstig leven en pas intusschen mijne +nieuwe laarzen aan: en steeds komen nieuwe visioenen en andere +voorwerpen mij aan en van Homerus aftrekken, zoodat het maar niet verder +komt dan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +--Naar den duivel de doode dichteren zijne doode taal, roep ik uit, het +leven op de straat trekt meer mijne belangstelling. + +En ik kijk naar de mooie meisjes, die voorbijkomen, vooral eene, die +dagelijks langs ons huis gaat en die somtijds opkijkt naar mijn raam, +misschien eene reden, waarom ik haar boven allen verkies. + +Als het een weinig geregend had en er kleine plassen lagen, was het +vooral aardig de physionomieen der verschillende vrouwenvoeten te +bestudeeren. Dan vooral werden deze zichtbaar. Dan zag ik, welke er op +de hielen liepen met opgewipte toonen, welke er klauwden en naar binnen +draaiden bij elken stap, of plomp en smakeloos werden nedergezet. Zoo +ontdekte ik, dat het meisje met de slanke gestalte, ook lieve +welgemaakte voeten had, hoogst bevallig en flink van beweging. Er zat +stijl in die voeten en hun gang. Daar zie ik weder haar vluggen tred in +de verte, ik zie het prettige gezichtje naderen: zij vat de rokken op en +stapt behendig tusschen al die kleine meeren door. Als zij voor mijn +raam is, zal zij wel eens opkijken--maar neen, zij heeft het te druk met +de plasjes te mijden--zij geeft er meer om, hare laarsjes--zij zijn +netjes, dat beken ik voor dat slijk te vrijwaren, dan om mij--bah! ik ga +mijne pen in den bitteren inkt doopen, maar wacht weer zoo lang, dat zij +er in gedroogd is, als ik wil beginnen te schrijven. + +Wat is natuurlijker dan de pen weer neder te leggen, te meer daar er een +paard komt aandraven? Ik loop dus naar het venster, en nadat ik het +opschrift van het uithangbord schuin over ons van achteren naar voren +gespeld en gelezen heb, blijft mijn oog rusten op datgene, wat het paard +op straat heeft achtergelaten;--dan kijk ik naar de musschen, die er +haar voer uit pikken, en de kat, die ze beloert, en den hond, die de kat +wil grijpen--totdat paard, musschen, kat en hond, alle verdwijnen. Ieder +van hen schijnt een bepaald doel en een bepaald vak te hebben--ik alleen +niet, en ik ben nog altijd aan + + [Grieks: Polyphloisboion tha] + +Ik voeg er nu [Grieks: la] bij, maar het is of de duivel er mee speelt +vandaag. Daar komt een klein beestje, een hout- of boekluisje of een +dergelijk ongewerveld iets, over het papier en in de richting van mijne +pen wandelen. Natuurlijk houd ik op met schrijven, om zijn gang na te +gaan, en ook om het niet te vermoorden. Ik volg het, zoals het dwars +over verba, substantiva, komma's en verdere leesteekens heenloopt, net +als mijne goede moeder, wanneer zij iets uit de courant voorleest. Wat +of wel het vak en het doel van zulk een beest zou zijn? Door een +vergrootglas zie ik zijne acht beenen haastig voortspoeden als moest hij +een brief op de post brengen of iemand inhalen, dien hij spreken moest; +maar terstond keert hij terug alsof hij iets vergeten heeft en wandelt +met dezelfde haast in eene tegenovergestelde richting. Eindelijk komt +hij in het laatst geschreven woord en stapt in de nog natte _a_, waarin +hij blijft staan en al het bittere van den inkt en van zijn aardsch +bestaan overdenkt. + +Eindelijk neemt hij een kloek besluit en tot over zijne kuiten in de +inktbeek stappende, komt hij er uit en gaat verder. + +Nu is hij op het witte papier--eene uitgestrekte vlakte ligt voor hem +als eene onafzienbare witte woestijn. Met zijne voorbeenen krabt hij +zich achter de ooren, waaruit blijkt (evenals bij een mensch), dat hij +zich bedenkt, en terwijl niets hem hindert dan de vezeltjes van het +papier en geene letter hem in den weg staat, gaat hij met drift een kant +op om een oogenblik daarna weer om te keeren en met dezelfde drift een +gansch anderen kant heen te loopen. Waarom gaat hij nu niet rechtstreeks +op zijn doel af zonder die duizend gekke slingers te maken? + +Terwijl ik met ingespannen genoegen hiernaar zat te kijken kon ik niet +nalaten, hem een beetje te plagen. Ik blaas dan groote rookwolken boven +hem uit, die zich als eene donderbui boven het hoofd van den wandelaar +verzamelen. Hij staat stil en peinst blijkbaar. + +Zoo hij een geoloog is, zal hij peinzen over den dampkring en zijne +werking op de aarde--zoo hij een alledaagsch en onwijsgeerig beest is, +zal hij denken, dat er een onweer opkomt en zich naar huis spoeden, daar +hij geene parapluie bij zich heeft. Eindelijk blaas ik de rookwolk weg +en zie ik hem met dezelfde besluiteloosheid heen en weder scharrelen.... + + * * * * * + +Intusschen ligt de weide wereld even wijd voor mij open als het blanke +papiervlak voor het houtluisje; even besluiteloos als hij ijl ik in +gedachten nu her--en derwaarts; even weinig als hij weet ik den weg, +dien ik zal kiezen. + +In het leven gaat het den menschen zoo dikwijls evenals dat kleine +beest; zij weten niet altijd, waar zij heen willen en er overvalt hen +wel eens eene donderbui, zonder dat zij eene parapluie bij zich hebben. + +Ik geloof, dat ik nog met dat beest zou bezig zijn, als mijnheer Tjilp +met zijne viool daar niet aankwam. + + * * * * * + +De vraag, wat zal mijn toekomstige werkkring zijn? begint zich +intusschen sterker, veelzijdiger en onder gedurig andere gestalten aan +mij voor te doen, want hoe langer wij over eene zaak denken, des te +omvattender en uitgebreider wordt zij. Zoo was deze zaak niet meer +alleen eene vraag van broodwinning, maar had zij eene spiritueele +uitbreiding gekregen en klonk nu: welke is de richting en de behoefte +van mijn geest. + +De wildste droomen--en de naakste en koudste terugkeer daarvan; nu eens +jeugdige onbezonnenheid en overmoed--dan de voorloopers reeds van de +critiek en het beredeneerde van den man; zal ik een gevoelsmensch worden +of een verstandsmensch? Is de materieele wereldbeschouwing de ware, of +de spiritueele? De reeele of de ideale? Is er slechts stof hierbeneden +en cijfers, of is er ook geest en poezie? En stormachtig baant bij +wijlen de hartstochtelijke zucht zich een weg: God, o God, wat is de +waarheid? + +Dat alles doet zich aan mijn geest voor, niet met die bewustheid, +waarmede ik het nu stel, maar verward en in onophoudelijken strijd. +Onder deze indrukken ben ik niet meer de wilde speelmakker van Bella en +beschouw haar niet langer als een jongen met rokken. Ik moet ook nog +opmerken, dat ik sinds eenige weken met verwondering ontdekt heb, dat +Bella bijzonder mooi wordt. Waarom ik dit niet vroeger gezien heb, +begrijp ik niet. + +In plaats van met haar te vechten en te draven, wandelen wij dikwijls +deftig samen, en praten en redeneeren, waarbij ik haar ongewone vlugheid +en verstand bewonder en benijd. + +Als wij in het bosch wandelen, is er eene uitgezochte plek, op een +kleinen, groenen heuvel, waar wij dikwijls in het gras gaan zitten, +onder drie stokoude eiken, + + ros van het zomerzonneroosten, + +zoo oud, zoo oud, dat het moeilijk viel te denken, dat zij ook slechts +drie eikels of drie jeugdige loten geweest waren. + +Hoeveel menschen hadden die eiken al onder hunne takken gezien! + +Geslachten opgekomen, voorbij en te niet gegaan. Kinderen hadden zij +onder hunne schaduw zien spelen en zich verschuilen achter de stammen. + +Jongelingen, den arm om eene fijne leest geslagen en teedere beloften +uitsprekende. + +Schilders, die de natuur bestudeerden en roem zochten. + +Wijsgeeren, die den roem versmaadden--om zich een naam te maken. + +En zooveel meer hadden zij gezien, die oude eiken. En intusschen rolde +de wereld steeds voort, en zij werden ouder en ouder, en die kinderen +waren ook ouder geworden; en die jongelingen hadden hunne belofte +vergeten of gehouden, maar waren nu zelf vergeten. Altijd geslachten, +die voorbijgingen om plaats te maken voor de nieuwe, zooals de dorre +gele bladeren voor de groene. + +--En hoeveel namen en letters staan er in gesneden! zei Bella. Willen +wij ook onze namen er in snijden? + +--Verliefden, antwoordde ik, en vrienden hebben er letters in gesneden +met harten er omheen, maar de tijd heeft die boomen ouder gemaakt, en +die harten en letters zijn geheel vergroeid en onkenbaar. Hoe zouden, de +harten dier menschen nu zijn? Zou nog altijd die W in het hart van H, en +die H in het hart van W staan, als voor jaren? + +Is DINA nog altijd de geliefde klank voor hem, die dezen naam daar +zette, of is ook in zijn hart, evenals in dat op den ouden stam, die +naam nauwelijks leesbaar meer, zoodat men hem nu veeleer voor DORA zou +houden? + +Is de eeuwige cirkel om die twee letters daar, in gulle jeugd gezet, nog +altijd gesloten? Of is die hand gebroken en heeft de wereld eene kloof +tusschen hen gezet, even diep als de scheur in den ouden eikenbast, +waarop die twee letters staan? + +--Wat ben je vandaag wantrouwend en zwart! zei Bella. + +--Zoo is de wereld, sprak ik. + +--Als je haar zoo wilt beschouwen, ja! Wil je onze namen niet snijden? + +--Bella, zeide ik peinzend, ik twijfel zeer, of er wel verbeelding en +gevoel bestaan, en of dat niet maar ijdele herschenschimmen zijn! + +Bella nam een grooten doorn en stak daarmede in mijn been.--Ai! riep ik, +wat wil je? + +--Zien of je gevoel hebt: gelukkig bestaat het toch nog. + +--Neen, zeide ik, het hoofd schuddende,--kijk! die oude boomen zijn drie +grijze wijsgeeren, die minachtend op al de nietigheid om hen heen +neerzien. + +--En ik, zeide zij, vind ze als drie oude aartsvaders, die zegenend +hunne armen over alles uitbreiden. Waarom zouden wij ook niet liever +vrede hebben met alles, daar wij weten, welk eene heerlijke harmonie in +alles heerscht, als wij ze maar niet dom voorbijzien? + +Toen wij tehuis kwamen, vonden wij er mijnheer Tjilp en dokter Vijzel, +en allen in een druk gesprek, waarvan wij het laatste gedeelte +bijwoonden. + + * * * * * + +....................................................................... +....................................................................... + +--Neen, vriend Van Nijwoude, zei dr. Vijzel, neen, gekker voorwerpen dan +de wijsgeeren ken ik in de wereld niet, en het tooneel van hunne +dwaasheden is nog te zotter, daar zij zich juist altijd verbeeld hebben +de eenige ware wijzen te zijn; maar men kan altijd blijven zeggen: +_barbam et pallium video, philosophum nondum video_! Het is nog altijd, +vervolgde hij, aan het einde van dezen zin het deksel zijner snuifdoos +met een krachtigen tik toeslaande, als sleet hij deze woorden +onherroepelijk er in op, het is altijd de oude historie van Thales, die +zoo naar de sterren keek, dat hij in een put viel: altijd blijven zij in +putten vol dwaasheden vallen, terwijl zij het abracadabraschrift der +sterren willen lezen. + +--Zij hebben de waarheid niet altijd gevonden, zeide mijnheer Van N., +maar wij mogen ze toch roemen, omdat zij er naar gezocht hebben. + +--Hunne groote fout, zei mijnheer Tjilp, was hun overmoed: zij meenden +uit de verstandelijke redeneering, uit een syllogisme alles te kunnen +verklaren. + +--Neen, hunne groote fout was, dat zij in bespiegeling en verbeelding +omdoolden, zeide dokter Vijzel, in plaats van in de praktijk en bij het +materieele te blijven. Er is maar eene school geweest, die op den waren +weg was, de stoicijnsche. De Stoici waren geen ijdele maankijkers en +droomers, zij verloren zich niet in dolle bespiegelingen en +metaphysische onzinnigheden, mijnheer! Zij waren mannen van het +positieve, dat is wat niet in verbeelding, maar wat in werkelijkheid +bestaat. + +Ho! ho! dokter! riep mijnheer Van N.--met warmte; de drommel hale je +Stoici, die waren het verst van allen van de waarheid; zij zijn in de +dwaze meening vervallen, dat de mensch te volmaakter zou wezen, hoe meer +hij al zijne gevoelswerkingen en aandoeningen uitroeide, ergo +verloochenen zij een.... + +--Phoe! phoe! viel dokter Vijzel hem in de rede, phoe! is er iets dwazer +dan gevoel en verbeelding, is er iets, dat den mensch meer op een +dwaalspoor brengt; dat het, verstand meer benevelt? Neen, als men eens +door een scheikundig proces al dat gevoel en die verbeelding uit het +menschdom destilleeren kon en ze in een hermetisch gesloten flesch +bewaren met het opschrift: _Hier ligt de dwaasheid der wereld +begraven_,--kijk, dan zou het menschdom oneindig wijzer en beter wezen. +Er is een Stoicus, ik weet niet wie, en dat doet er ook niets toe, die +in vier regels het beste recept heeft geschreven om gezond naar lichaam +en ziel te leven, dat ik ooit gezien heb: + + _Gaudia pelle_, zegt hij, + _Pelle timorem_ + _Spemque fugato_ + _Nec dolor adsit;_ + +dat is: een mensch, die volmaakt gezond van lijf en verstand, en dus +gelukkig wil zijn, moet geen hoop en geen vrees, geen vreugd en geen +leed gevoelen. + +--Dat recept is van _Boetius_, zeide mijnheer Van N.; je vindt het in +zijn _consolatio philosophiae_. + +--Dat is eene verfoeilijke leer, zeide mevrouw Van N., er zich in +mengende, en die dat gezegd heeft is zeer te berispen,--Boetius! +_Boetius_? is dat niet dat boekje, daar je zooveel beweging over gemaakt +heb? + +--Hm! zeide mijnheer Van N., tot wien deze vraag gericht was, ja, dat +was dat boekje.... + +--Dat gij, zei mevrouw Van N., met een verwijtend gewicht van honderd +pond op dat woord, dat gij zulk een afschuwelijk boek zoo vereert!!... +dan was het waarlijk maar goed, als de schoonmaaksters het werkelijk +gestolen of liever vernield hadden! + +--Een _incunabel_, een kostbare, druk, een der oudste in ons land! riep +mijnheer N. met schrik over het wandalisme zijner vrouw. + +Intusschen had dokter Vijzel met een triomfant gelaat zijne laatste +onomstootelijke redeneering weer met een vervaarlijken slag op het +deksel, onherroepelijk in zijne snuifdoos weggelegd. Maar nu zullen wij +zien, hoe mijnheer Van N., die sinds geruimen tijd op hem gemikt had, +als iemand, die opeens een beslissenden slag wil slaan, en die hem nu +eindelijk had, waar hij wilde, die snuifdoos zou openen, om al die +onherroepelijke uitspraken van den dokter te verpletteren. Hij vergat +dus het door zijne vrouw opgeworpen incident, en met een glimlach de +vingers uitstekende om een snuifje van den dokter te nemen, zeide hij na +het plechtig opgesnoven te hebben: + +--Pyrrho was een zeer groot wijsgeer, in Alexanders tijd; hij was de +grootste van de sceptische en aporetische philosofen. Hij beweerde de +akatalepsie, dat is de onbegrijpelijkheid en onzekerheid van alle +dingen, en leerde, dat de mensch, wel verre van den invloed van gevoel +en hartstochten op zich toe te laten, daarvoor geheel ontoegankelijk +moest zijn. Hem zelven was alles gelijk en onverschillig; hij haatte +niet en beminde niet en maakte voorkeur tusschen niets ter wereld, en ik +twijfel niet of hij zou het volkomen eens geweest zijn met de woorden +van Boetius, of liever (want Boetius meende dit eenigszins anders) met +het recept, dat dokter Vijzel daarvan gemaakt heeft. Hij was zoo +volkomen onverschillig en had zoo weinig gevoeligheid, dat hij eens zijn +leermeester Anaxarchos in een put ziende liggen, voorbijging zonder hem +te helpen. + +--Dat is consequent van hem, merkte dokter Vijzel op. + +--Welke menschen! zei mevrouw Van N. En staat dat nu in al die boeken, +waarmede gij zoo dweept? + +--Pyrrho dan, vervolgde mijnheer Van N., nog eens in dokter Vijzels +snuifdoos tastende en het snuifje tusschen vinger en duim houdende, als +had hij des dokters systeem nu bij den nek, Pyrrho dan, die, zooals wij +gezien hebben, behoorde tot hen, die het gevoel veroordeelen en alle +aandoeningen voor het denken doen wijken, wandelde eens en werd door een +hond aangevallen. Hij liep weg on klom in een boom, en toen zijne +metgezellen hem met recht uitlachten en dit niet overeenkomstig zijne +leer vonden, zeide hij:--[Grieks: chalepon esti ton anthroopon ekdynai], +dat is: _het is moeilijk den mensch uit te trekken_.----Ik weet het +niet, maar zou er wel ooit scherper satire op het besproken systeem en +op Pyrrho's leer gemaakt zijn, dan die Pyrrho zelf daarop met daad en +woord maakte, toen hij benauwd _pro tibiis suis_, onwillekeurig toonde, +toch ook aandoeningen en gevoel te hebben----al was het dan maar in +zijne beenen! + + * * * * * + +Ik zwerf in deze dagen gaarne alleen wet mijne gedachten; want er zijn +gewaarwordingen en aandoeningen in onze ziel, zoo fijn als zeepbellen, +die bersten, als men ze aan een ander zou willen teruggeven; er zijn +snaren in ons gemoed, zoo teer als spinrag, die breken zouden, als men +ze aanroerde. + +Nu voel ik mij aangetrokken door de zee, die in harmonie is met de +onbestemdheid en rusteloosheid mijner gedachten. + +Ik kijk dan naar dien ronden horizon, waarvan ik het einde niet ken, en +die weer verder is, als ik hooger klim; dien hemel, die er op schijnt te +rusten; dat altijd aankomen van golvengroepen--wie weet van waar en +waarheen?--, die aanrollen op het strand, gestuwd door eene kracht, die +mij onbekend is, om straks weer terug te glijden. Alles onbestemd en +oneindig. Ik hoor naar het gefluister der golven in eene taal, die zij +meebrengen van wie weet welke geheimzinnige streken. + +Hoor het levenslied der golven, dat mijne ziel en zij elkander +beurtelings toezingen: + + Als de deinende zoo is het leven; + Steeds rusteloos wentelt en stuwt + Nu de vloed dan de ebbe der wereld + Golf op golf als geslacht op geslacht. + + Zoek er niet naar de bronne die waatren + Of de veer, die het alles beweegt; + De verschijnselen, nooit de verklaring, + Zijn den denker ten schamelen oogst + + Hoe die golven den oever bereiken + Waar een andere nutteloos breekt + Hoe die eene zich heft naar de hoogte, + En er praalt in de glanzende zon. + + Waar die andre verzinkt in de diepte-- + Ik vraag het vergeefs;--maar het fluistert: + Een verborgene macht, die ze voortdrijft, + En maar een bestemming haar wet. + + Dus voort met de golven des levens, + Niet _vragen_, maar _doen_ is uw taak; + Aan het lot of gij needrig verdwijnen + Of fonkelen zult in het licht. + + Aan het werk! Wat er schitter of kwijne, + Het is eene beschikking die heerscht + En ons drijft naar den eeuwigen oever, + Waar de vraag is: wat brengt gij hier aan? + + * * * * * + +De zilte lucht wekt mij op en spant het geheele organisme, en bij het +gefluisterde lied der golven verheft, zich de geest. Hij vormt zich +plannen voor de toekomst, plannen van moed, van veredeling, van alles +omvattenden arbeid des denkers, droomen van roem; de blik verlengt zich +tot in eene schoonere wereld, totdat de ziel, in een gevoel van +overmoedige stoutheid, een fier welbehagen voelt in zichzelve, als had +zij reeds die verhevene idealen vervuld. + +O, edele zelfverheffing der ziel, wat anders zijt gij dan poezie?--Ja, +ik voel, dat zij bruist in mijn geheele wezen. Maar leeft zij er alleen +als eene gaaf om haar te voelen, of zal ik ze ook kunnen uitstorten en +zal de vormkracht van den geest sterk genoeg zijn om die aandoeningen +van denken en voelen te belichamen? + +De tijd zal het uitwijzen, maar niet alleen in dit laatste, ook in het +eerste geval is die gaaf een hemelsch geschenk aan den mensch, dat met +eene liefelijke muziek zijn gansche leven zal kunnen vervullen. + +Doch er was weldra wat meer te doen dan te mijmeren en te wandelen. Het +was nu bepaald, dat ik studeeren zou, en wel in de ------ maar wat kan +het u schelen, waarin.... + +Daar ik een examen moest afleggen om aan de academie toegelaten te +worden, moest ik nog veel werken, totdat ik op het laatst tot +overloopens vol was gegoten met de daartoe benoodigde wijsheid. Nadat +alzoo mijn hoofd vol was gepakt, werd ook mijn koffer gepakt. + +Ik ben daarbij bepaald tot het besluit gekomen, dat mijn hoofd toen de +meest verbazende gelijkenis moest hebben met een koffer. + +Die vergelijking moet ik noodwendig wat uitpluizen om daardoor die +verbazende gelijkenis aan den dag te doen komen. + +--Maar een koffer is een parallelepipedum, en een hoofd is een bol, zegt +Criticaster. + +--Vooreerst, mijnheer, spreek ik niet tegen u--en ten tweede spreek ik +niet van _uitwendige_ gelijkenis. En toch, zou ik ook voor het +uitwendige genoeg punten van vergelijking kunnen, vinden: b.v., mijn +koffer is bedekt met leer: leer, mijnheer, is een weefsel, geheel gelijk +aan het weefsel onzer huid, de huid, die mijn en uw hoofd, indien gij +ten minste niet gescalpeerd zijt, bedekt; mijn koffer en mijn hoofd zijn +dus met hetzelfde weefsel bekleed, welk weefsel op zijne oppervlakte +weder bij beide met een ander gelijksoortig, het celweefsel van het +haar, is begroeid: alleen bij den eene (het is een ouderwetsche koffer) +is het rood en wit koehaar, en bij het andere menschenhaar. + +En mocht nu voor het overige, wat den parallelepipedischen en den +bolvorm aangaat, de vergelijking in vele punten falen--hebt gij Homeros +gelezen?--welnu, gij zult bij hem kunnen opmerken, dat het tot het wezen +eener vergelijking behoort, dat zij niet in alle deelen doorgaat. + +Maar nog eens, ik sprak niet van _uitwendige_, maar van _inwendige_ +gelijkenis. + +Van mijne jeugd af werd mijn koffer--ik meen mijn hoofd--steeds gevuld: +ik kan niet opnoemen, wat er al zoo inging, maar dat is zeker, dat het +boeltje goed werd aangestampt en de hoekjes gevuld. Maar toen het op het +laatst liep, was er dikwijls een gevecht tusschen mijne meesters over +den voorrang; de een nam te veel plaats in naar den zin van den ander, +ieder wilde de beste plaats voor _zijne_ goederen, en ieder wilde zijn +goed bovenop leggen, dat het niet door de zwaarte van het overige wierd +gekreukt. Het was verder weer natuurlijk volgens de _koffer-logica_, dat +zij zooveel inpakten als zij konden, daar zij het allen op dit eene punt +eens waren, dat, hoe meer er in een koffer is, des te meer er ook uit +kan komen. + +Zij rekenden er evenwel niet op, dat de bodem er wel eens uit kon vallen +of breken. + +En mijne goede moeder, die ook zoo bezorgd was om toch van alles in mijn +hoofd--ik meen in mijn koffer te pakken. + +Zoo werden dan mijn hoofd en mijn koffer ongeveer eveneens behandeld en +volgepropt, en beide naar de stad X geadresseerd, om daar uitgepakt te +worden. + +Te X werd ik uitgepakt, als een reiziger aan de grenzen: de hooggeleerde +douanen snuffelden en doorzochten of alles in orde was, voordat ik met +mijn boeltje veilig de grenzen der wetenschap over mocht. + +Maar wat mij zoo vaak, als ik op reis was, gebeurd is, dat ik behoefte +had aan iets, dat onder in mijn koffer zat of maar niet te vinden was, +geschiedde evenzoo bij mijn examen. + +Telkens zat ik te zoeken naar een stuk geschiedenis, dat misschien onder +een hoop mathesis lag--of naar eenig taalkundig ondergoed, waarvan ik +niet meer wist, waar ik het gelegd had. Ook bemerkte ik, dat ik eene +menigte zaken bij mij had, die niet noodig waren, en aan den anderen +kant soms vergeten had, mee te nemen, wat volstrekt onmisbaar bleek. + +Evenwel was het vrij goed afgeloopen en werd ik over de grenzen der +wetenschap toegelaten. + + * * * * * + +De laatste avond tehuis! Wat een zonderling gemengd gevoel bevat dit +oogenblik voor een jongen! Voor de ouders is er alleen verdriet. Maar de +jongen vol vuur en levenslust, wien de wanden der ouderlijke woning te +eng worden, die de wieken wijder uit wil slaan, voor wien de wereld een +tooverparadijs is, vol half bekende, en daarom des te aanlokkender +genoegens, die zich de grootsche gestalten der edele vriendschap en +liefde, van moed, roem en eer met de schitterendste kleuren heeft +afgemaald--een jongen, voor wien alle geluk reeds bevat is in dat eene +tooverwoord _vrijheid_! O, hoe anders, hoe gemengd zijn zijne gevoelens, +als hij die wereld in zal treden!--Hoe trouw en braaf zijn hart, hoe +edel zijne beginselen ook zijn, met hoevele banden hij ook in warm geval +gehecht zij aan zijn ouderlijk huis, het oogenblik, dat hem vrij zal +maken, dat hem in dat tooverland zal voeren, is te aangrijpend, te sterk +prikkelend, om niet op te wegen tegen het verdriet van scheiding, en om +dat verdriet niet terug te drijven en alleen geluk voor te spiegelen. + +De laatste dagen tehuis waren in drukte van allerlei aard +voorbijgevlogen; den allerlaatsten dag had mijne moeder nog eenig geld +van haar en eenige flesschen lekkernijen en besten wijn bij mijn goed +gepakt, hetgeen ik eerst naderhand bemerkte; toen was eindelijk alles +klaar en hadden wij niets meer te doen, dan te wachten, dat de avond zou +omgaan. + +O, hoe pijnlijk was die avond, met dat gesprek, dat maar niet vlotten +wilde en die nietsbeduidende woorden en zinnen. + +Er zaten daar niets dan lichamen om de tafel, ieders geest was afwezig, +ieders gedachten hadden hare eigene bezigheden. Men wilde niet over het +afscheid spreken en alleen daaraan dacht de geest--men wilde over iets +onverschilligs spreken en niets van dien aard kon den geest boeien. + +Algemeene stilte. + +--Wat waait het, zei mijnheer Tjilp om iets te zeggen. + +--Ja, zei mijne moeder. + +--Ja, zei mijn vader in een anderen toon. + +--Ja, zei ik, weder in eene andere toonwijziging. + +Lange stilte. + +Ik verliet even de kamer om nog eens naar mijne koffers te zien, die op +mijn werkkamertje gepakt stonden. + +Ik hoorde een voetstap. + +Mijne moeder drukte mij in hare armen. + +--Kind, lieveling! pas toch braaf op en denk altijd om ons.... + +Haar gemoed was te vol om meer te zeggen. O, hoe ondankbaar, hoe +ellendig vond ik mij, dat ik zelfs toen niet met droefheid naar de +toekomst zag en niet liever wenschte te blijven! + +Toen wij weder terugkwamen, werd het gesprek niet levendiger. + +Mijn vader bleef peinzend voor zich staren. + +Mijnheer Tjilp zeide nogmaals, geloof ik, dat het zoo woei. + +Mijne moeder werkte met neergeslagen oogen. + +Bella was treurig, omdat zij een vriend en makker verloor. + +En ik?... + +Ook voor mij waren de ouderlijke wanden te eng, ook ik wilde de vrije +vleugels wijder uitslaan: ik was verheugd, dat ik eindelijk die wereld +in zou stevenen, waarvan zoovele idealen voor mijn geest heenzweefden, +die wereld, waarvan ik niets dan den boom der vrijheid zag en de zon des +geluks, die mij voor het hart niets dan verhevene gevoelens, voor den +geest niets dan roemrijk voedsel beloofde; was het wonder, hoewel de +droefheid om mij heen wel weerklank in mijn hart vond, was het wonder, +dat dit alles op mijne gloeiende verbeelding te sterk werkte dan dat ik +niet verheugd zou zijn? + +O wonderlijk samenstel van het menschelijk hart! dacht ik een paar dagen +later. Te midden van de droefheid rondom mij had dat hart gebonsd door +het gelukkig vooruitzicht, en nu dat vooruitzicht niet meer voor mij +ligt, maar ik er middenin ben, is door mijne vreugde een weemoedige +draad heengeweven. + +Was het, omdat ik naar huis terugverlangde? Neen. Maar omdat elke +verandering van levenstoestanden, hoe men er ook naar gewenscht hebbe, +iets weemoedigs bevat. + +Het is hierin ook waar, wat de oude Montaigne zegt: _La naissance, +nourissement et augmentation de chasque chose, est l'alteration et +corruption d'une autre_. + +De nieuwe toestand ontstaat uit den dood van den vorigen. Men kan geen +jongeling worden, voordat het kind in ons gestorven is. Men kan geen man +worden voor den dood van den jongeling in ons. Dat sterven en verdwijnen +is weemoedig, het geeft het besef, dat er iets in ons voorbij is, dat +nooit weerom komt. + +Zoo was het ook bij mij. Hoe sterk--de jongeling verlangd moge hebben, +de wijde wereld in te gaan, wanneer hij van eenvoudig _kind zijner +ouders_, burger wordt in de maatschappij om te trachten _man_ te worden, +voelt hij toch een stuk van het geheel, dat zijn leven uitmaakt, achter +zich afbrokkelen en verdwijnen in de diepte. + +En zoo gaat het in het vervolg; telkens, als iets nieuws een later +tijdvak in ons leven geboren wordt, sterft er iets af, dat wij nooit +weer kunnen terugroepen of aanschouwen zullen. + + * * * * * + +'s Avonds te tien uren moest ik op den postwagen wezen. + +Een laatste glas wijn word tot mijn afscheid gedronken. Toen word het +ook mij beklemd in de keel. + +Mijn vader--gij zoudt u bedriegen, als gij verwachttet, dat hij een +aanspraak hield met lessen van levenswijsheid, of vol gevoelige +oratorie; hij gaf mij geen kaart van de klippen, die ik te ontzeilen en +de gronden, die ik te mijden had. + +Wien het tegen moge vallen, of wie het koud vinde--treffender dan alle +welsprekendheid waren een paar gefluisterde woorden van liefde beter dan +alle vertooning een eenvoudige omhelzing en handdruk. + + +Ik stond buiten het huis en de koude lucht woei mij tegen. Koude +voorproef van den dampkring der onverschillige wereld, die mijne tranen +droogde. + +Ik stond buiten, en die koude lucht woei de warme en teedere indrukken +weg en maakte mij weder verheugd en opgewonden. + +Woei zij ze geheel weg? + +--Neen--zij deed ze zich slechts verschuilen, en in stilte bleven zij +voortbestaan; want jaren later nog bestonden zij en ook nu komt er wel +eene aandoening op, als ik ze herdenk. + + * * * * * + +En hiermede sluit het eerste deel van mijn _Levensboek_. + +De volgende bladen behooren hier niet tehuis. Die wij nu hebben +omgeslagen maken deel uit van een afgeloopen tijdperk; wat verder ligt, +is of nog te versch of in wording. + +O, hoe gaarne beschouw ik dat Eerste Boek! Met wat een wellust herdenk +ik dien vorigen kring, waarin ik mij bewoog, en geheel die liefelijke +omgeving, in al haar reinheid, frischheid en eenvoud, beschermen door +den gloed der huiselijke genegenheden, onbesmet en onberoerd door het +woelen en zwoegen en strijden van het latere leven. + +Wat zijn zij diep en duurzaam, de indrukken in dien tijd ontvangen, wat +zijn ze levensvol en frisch! + +En dan, wat elken denker de oogen telkens naar dat tijdperk moet doen +heenwenden, het is daarin, dat de ziel zich heeft beginnen te vormen, +dat de geest eene beslissende, dikwijls voor het leven beslissende, +richting heeft genomen. Het is dus eene onmisbare bron voor de +verklaring van ons geestelijk zijn. + +Het is ook goed, de herinnering aan dien tijd in ons levendig te houden, +omdat de jongelingsleeftijd een bestanddeel bevat, dat wij niet in ons +moeten laten versterven. Het is dat edel vertrouwen en dat geloof aan +eene ideale zijde van het leven, waaruit zijne poezie, zijne illusien en +inspiraties, zijne ontvankelijkheid voor alles wat edel, waar en schoon +is ontspruiten. Daarom is het zoo heilzaam, dien tijd te herdenken, als +de strijd van het leven dat deel wel eens doet verzwakken, en daarin is +het geheim van het aantrekkelijke, dat in die herdenking gelegen is. + +Wee den mensch, die dit alles later als niets dan ijdel +verbeeldingsbedrog gaat beschouwen, want zijn zedelijk en geestelijk +wezen is dor als het zand. + + +Gezegend zij die tijd met al de beelden, die er bijhooren. + + + + * * * * * + + + +Er zijn altijd lezers of lezeressen, die, nieuwsgierig en ongeduldig, +even, even maar het einde van het boek willen inzien, al ware het alleen +om gerust te zijn, dat zij niet sterft, of om te zien of de boosheid +niet gestraft en het misverstand niet opgehelderd zullen worden, _en of +zij elkander nog krijgen_. + + +Zulken heb ik ook ontmoet, die ongeduldig de vingers uitstrekten naar de +verdere bladen van het Boek, dat ik hun liet zien. + +Dat ik ze waarschuwde voor berouw of hen vermaande, met geduld den groei +en de ontwikkeling der verdere toestanden en denkbeelden te verbeiden, +baatte niet, en ik zou bijna boos op hen geworden zijn, als ik niet +bijtijds bedacht had, welk een onwederstaanbare aandrang ons armen +stervelingen eigen is om de toekomst vooruit te loopen en haar sluier op +te heffen. + +Daar hebt gij dan nog enkele kijkjes in de verdere bladen, u ten beste +gegeven, die het verlangt. De overigen mogen er gerust uitscheiden; wij +leven in een vrij land. + + * * * * * + +Gezegend, zeide ik, gezegend die vroegere tijd, met al de beelden, die +er bij behooren! + +O, blijft dan om mij heen, gij liefelijke gestalten, mij eens zoo +dierbaar in de werkelijkheid en waarvan sommige nu nog alleen dierbaar +zijn in de herinnering; blijft om mij heen, zooals gij u bij het licht +van het haardvuur voor het oog der herinnering afbeeldt! + +Blijft als mijne ziel u weder oproept! O, thans is zooveel, dat eens +_tegenwoordig_ was, _verleden_ geworden------, hier is de oude +bibliotheek--nu zit ik op mijne beurt er te schrijven en zie naar dien +hoek, waar, aan den voet van een der kasten, eens een jongen zat, _in +angello cum libello_[4]; die bibliotheek, waar zoovele van mijne +denkbeelden en indrukken, als ik ze naspoor, blijken ontvangen en +ontkiemd te zijn, waar gewichtige toestanden van mijn leven zijn +beslist, waar op alle planken herinneringen zitten en mij toewenken en +verhalen van vroegere dagen. + +Waar is het edele hart, dat in die dagen hier klopte? Waar is de diep +doordringende, de veel omvattende, de wijsgeerige geest, die hier +werkte? + +........................................................................... +........................................................................... + + +En daar ginds staat de oude met marmerpapier beplakte doos. Toen ik op +de kamer van haar vorigen eigenaar kwam, zooals ik beloofd had, heb ik +ze opengedaan en de viool gevonden met drie gesprongen snaren: ik heb ze +in de hand genomen en getokkeld op de laatste snaar, doch haar +trillende, weemoedige toon, eenstemmig met dien van mijn gemoed, trof +het oor niet meer, waarvoor hij gewoon was te klinken. Dat gevoelige +zintuig was nu gesloten voor deze, en misschien geopend voor hemelsche +klanken. Zou het nu voldoening smaken, dat fijne gevoel voor het +schoone? + +Ik heb toen de viool in de bordpapieren doos gelegd, om ze mede te nemen +als een aandenken, en zoo staat zij daar, stoffig als de herinnering aan +dingen, die niet meer zijn. + +........................................................................ +........................................................................ + + +Maar, waar dwaal ik heen! De gedachten schieten te veel vooruit, en de +vingers grijpen te ver in de bladen van het Boek, dat ik in handen heb; +de enkele bladzijden, die ik beloofde u nog te laten lezen, liggen niet +zoo ver in het boek en zijn van vroolijker aard. + +Vijf jaren waren voorbijgegaan, waarin ik maar bij tusschenpoozen te +huis was geweest, toen ik eindelijk weder het eene van de tweelinghuizen +binnentrad. + +Voor mij--wat een druk bewogen tijd, wat een tijd van ontwikkeling en +verandering, waarin nu eens gedwaald, dan weer teruggekomen was, waarin +zich de geest uit een rusteloozen chaos gevormd had, niet tot een +stilstaand water, want de geest staat nooit stil, maar tot een stroom, +die eene vaste richting heeft aangenomen. Maar wat al veranderingen in +vijf jaren! + +Doch dat oude huis stond daar nog altijd rustig en onveranderd, rustig +als de ziel der bewoners: zijn spitse gevel wees ten hemel, evenals het +gemoed der bewoners, zijne glazen glinsterden vriendelijk en helder als +hunne oogen, zijne deur was gastvrij als hun hart: zijn uiterlijk was +altijd even net naar den aard mijner moeder, maar altijd even +ouderwetsch (behalve de groote ruiten, want mijnheer v. N. was een +vriend van licht) naar de onwrikbare begeerte mijns vaders. Mijnheer en +mevrouw v. N., waren dezelfde als altijd, met dit onderscheid, dat zij +jonger schenen te worden, toen ik te huis kwam. + +Ik was geen halven dag in huis, of mijn vader had mij allerlei zeldzame +boekskens laten zien, nieuwe aanwinsten. Mijnheer Tjilp, oude trouwe +vriend, was er ook en vroeg, hoe mijne viool voer. + +En Bella? + +Wat bloost zij, als ik haar een welkomskus geef! en wat ziet zij telkens +steelsgewijze naar mij--ja, ik bemerk het wel--om te zien, hoe die +vroegere broeder en speelmakker van haar nu is. + +Wat schoone maagd is er geworden van het kleine, tengere, zwarte kind! +Zij is nu twintig jaar, maar de omstandigheden harer kindsheid hebben +haar verstand vroeg gerijpt. De zwarte haren hebben den gloed van +gitten, met een nauw merkbaren bruinen weerschijn; de donkere oogen, in +helder en zacht blauw liggende, worden door lange pinkers in fluweelen +schaduwen en diepten gehuld of schitteren helder en lief in het licht. +Het geheele gelaat doet denken aan den heerschenden toon in Rembrandts +stukken en men zou in sommige oogenblikken geneigd zijn, haar als eene +schepping van zijn penseel te beschouwen. + +Zoo vond ik het te huis. + + * * * * * + +Wat ik mij verbeeld had omtrent Bella's vader en zijn levenslot was +behoudens een paar omstandigheden geheel verkeerd geweest. Hij was niet +gestorven. Toen de eerste vreemdheid onzer hernieuwde kennismaking +voorbij was, verhaalde Bella mij veel over hem. In zijne legende der +tweelinghuizen, had mijnheer v. N. op Bella's vader gedoeld en in +meester Egbert den rusteloozen zoeker geteekend. Hij had aldus gebruik +gemaakt van eene oude legende, die waarlijk veel overeenkomst van +toestanden aanbood. + +Evenals meester Egbert was deze man--hij heette de heer Van +Randenrode--de wereld rond geweest in rustelooze omzwervingen, overal +geluk, rijkdom en eer zoekend, terwijl hij het eerste zeker te huis had +kunnen vinden en de beide laatste in zijne wilde ondernemingen versmeet. +Zijne vrouw was eene Engelsche; zij was te fijn van ziel en van gestel +om onder de veranderlijke nukken en bij den onbezonnen en wisselzieken +aard van dezen man te kunnen blijven leven. Zij was gestorven, hem een +klein kind achterlatende. Met dit kind was hij opnieuw de wereld door +geweest, nu eens in Spanje, later in Indie zijn geluk beproevende, maar +overal door dat hem telkens ontwijkende geluk verlaten. Na eene reeks +van rampen, na het verlies van zijne laatste middelen, van zijn goeden +naam, van zijne eer, van alles, behalve van zijne kleine Bella, was hij +eindelijk, als een bedelaar bijna, terechtgekomen in het huis naast ons. +Wat ik nu eerst hoorde, dat huis was toen in mijns vaders handen geraakt +en die edelmoedige man had den ongelukkige daar eene rustplaats +geschonken, waar hij onder dak kon komen, totdat hij hem op eene andere +wijs zou kunnen helpen. Want verdere en betere hulp wilde hij hem +verschaffen. Het gelukte hem, den ongelukkige de middelen te bezorgen +(en voor hoeveel, wat het geldelijke aangaat, heeft mijnheer v. N. nooit +aan zijne vrouw durven bekennen; hij was soms zoo onberedeneerd +edelmoedig, dat hij zich schaamde!) om nog eenmaal, na zooveel zware +beproevingen, zijn fortuin te gaan zoeken in Amerika. + +Maar nu moest bij Bella achterlaten--het was een uitdrukkelijk beding. +Bella was de oogappel, de afgod van haar vader, en die man voelde zich +het bitterst ongelukkig, toen mijn vader de wreedheid had, zooals hij +het noemde, op die voorwaarde aan te dringen. Maar mijnheer v. N. was +onverbiddelijk; hij zeide den heer Van Randenrode, dat hij aan de +nagedachtenis zijner vrouw, dat hij aan zijn kind verschuldigd was, als +eene expiatie van al zijne dwaasheden, deze opoffering te doen, dat het +kind niet mocht gewaagd worden aan de onzekere kansen, die hij nu stond +te ondergaan--dat het kind in hemzelven altijd een vader en in zijne +vrouw eene trouwe moeder zou hebben. Tranen en smeekingen baatten niets. + +Zoo werd Bella bij ons gelaten. Haar vader was alleen de wijde wereld +ingetogen. Ongelukkig de man, die zoo laat, die met grijze haren zijn +levensloop nog eens beginnen moet! + +Hij had het geluk, op zijn pad een man te ontmoeten, die dat wilde en +rustelooze karakter, dien wisselzieken geest eenigszins tot zelfkennis +en verandering bracht. Eene vereeniging van edele mannen nam den +verdwaalden broeder op; hij ontving de stoffelijke hulp, die het eerst +noodig was, en later zedelijke ondersteuning; een gelukkige keer nam +eindelijk in hem plaats, en na een twaalftal jaren, jaren van beproeving +en van harden arbeid, was hij in staat, zich met eer en +onafhankelijkheid in de maatschappij te bewegen. + +Sommige van deze omstandigheden had ik van mijn vader, andere van Bella +vernomen, die ze mij verhaalde, toen wij eens eene lange wandeling +deden. + +Hare wangen gloeiden van het vuur, waarmede zij gesproken had. Wat eene +teederheid was er in den klank van hare stem, als zij van mijnheer en +mevrouw v. N. sprak, en als zij herinnerde, wat zij voor haar vader en +voor haar, arme, gedaan hadden. En hoe zij getracht had, dit te +beantwoorden en hoe zij gebeden had om zegen over hare weldoeners! + +O, zegen op u, dacht ik, zegen op u, Bella! voor alles, wat gij in het +huis mijner ouders voor hen geweest zijt, zegen op u, voor de liefde en +zorg, waarmede gij ze omringd hebt, toen ik weg was, voor de +vroolijkheid, die altijd was, waar gij waart, voor den lieven klank uwer +stem, aan wier toon men de stemming uwer ziel kon kennen! + +Of deze gedachten duidelijk genoeg in mijne oogen te lezen stonden, toen +ik ze lang op haar vestigde, terwijl zij sprak, weet ik niet, maar zij +sloeg de hare neder. + +--Bella, zeide ik, weet je wel, toen je een klein meisje was, dat ik je +eens in het gras met die rozen zag zitten spelen? + +Zij lachte zoo welluidend, dat de vogels in het bosch gingen medezingen. + +--Ja, zeide zij, en een wonderlijk, eigenzinnig kind was ik toen! Zou je +gelooven, vervolgde zij opeens ernstig, dat ik toen een bepaalden afkeer +had van alles, wat gewoon was: speelgoed, gewoon speelgoed, daar een +ander kind gelukkig mee zou geweest zijn--het is waar, ik heb het zelden +gehad----maar ik had het toch niet willen hebben, ik moest iets vreemds +hebben, iets, dat mijn eigen was, dat ik zelf en alleen koos: zoo was +het met alles. Ik was een eigenzinnig, zonderling klein kind; ik hoop +niet, dat die trek mij bij is gebleven, want ik heb een afkeer van +vrouwen, die opzettelijk zonderling willen zijn; de vrouw moet het +gewone leven niet versmaden, zij moet er niet buiten of boven willen +staan, maar zij moet dat juist verhoogen, veredelen, en dan wordt het +vanzelf minder plat en prozaisch! + +Ik glimlachte om het vuur, waarmede zij sprak. + +--Lach je mij uit? vroeg zij met een opgeruimd gelaat. + +--Ik glimlach, zei ik, maar het is uit genoegen; ik bewonder je--ik maak +nooit complimenten--dat je eene zoo juiste beschouwing hebt van het +leven en van de wijs om het te veredelen; vrouwen vallen meest in +uitersten; of zij maken zich weinig beduidend en alledaagsch, of zij +zijn altijd in de wolken en geneigd tot mysticisme. + +Zeker, wat er verkeerd en ziekelijk is in de eigenschap, die zij +bedoelde, had zij niet, maar het goede, het gezonde er van had zij; het +was het afwijken van den gewonen flauwen sleur, een eigenaardig zijn en +denken, met eene zachte tint van eigen geestigheid overgoten, genoegzaam +om aardig en bekoorlijk te zijn zonder te hinderen. + +Zoo wandelden wij voort, pratende en gaande over de oude plaatsen onzer +jeugd. Bella sprak mij daarop van mijne ouders, mijne moeder noemde zij +ook altijd moeder; zij vertelde, hoe zij den lieven ouden het leven +gemakkelijk en genoeglijk trachtte te maken, hoe zij den ouden heer op +allerlei wijzen plaagde met zijne boeken, maar hoe zij ook, wanneer het +noodig was, de _preciosa_ daaronder zelve voor hem schoonmaakte; en +duizend kleine omstandigheden meer, onbelangrijk voor een derde, maar +boeiend voor mij. + +Er was een aardig mengsel van heldere vroolijkheid en van ernst in +Bella, en de overgangen van de eene naar den andere dikwijls snel en +onverwacht; er was eene losheid en natuurlijkheid in haar, die men in +onze maatschappij, waar vooral meisjes zoo naar geijkte, conventioneele +vormen en in aangeleerde manieren gedresseerd worden, niet altijd met +kieschheid en fijne beschaving vereenigd vindt. + +Wat bovenal in dit meisje zoo bekoorde, was eene frischheid, frischheid +van geest en gemoed, in haar gansche wezen en handelen. + +Ik geloof, dat ik hierover lang liep te denken, en ik werd opeens wakker +door een vroolijk gelach van Bella, toen ik op het punt was, door mijne +afgetrokkenheid in eene beek te stappen. + +--Waar denk je over? vroeg zij. + +--Ik denk er over, zei ik, dat wat ik eens over je gedacht heb, is +uitgekomen. + +Zij keek mij vragend en glimlachend aan. + +--En dat is? + +--Dat, waar je ook wezen zoudt, bloemen uit je voetstappen zouden +ontluiken. + +--O, o! lachte zij, ik dacht, dat je nooit complimenten maakte? + + * * * * * + +Mijnheer Van Randenrode zou terugkomen! Op een ochtend ontvingen wij de +brieven: een was er aan mijnheer v. N. en een aan Bella gericht. Hij +schreef, dat hij met het vermogen, dat hij nu bezat en met de +betrekkingen, die bij in Amerika had aangeknoopt, zich nu ook in het +moederland een eervol bestaan kon verschaffen. Er sprak evenwel geene +zelftevredenheid uit den brief, er was iets weemoedigs zelfs in de +kalmte en vastberadenheid van den schrijver, en men voelde, dat dit +zwaar beproefde en daardoor gelouterde karakter geleden had onder die +verbuiging naar het goede, en wel kalmte, maar geen vroolijke +opgewektheid meer zou kunnen verkrijgen. + +Aan Bella schreef hij evenwel anders; de woorden, die hij aan haar +richtte, schenen, door het vooruitzicht van haar weder te zien, meer +gloed te ontvangen: het was of zij, zelfs zoo uit de verte, ook haar +zonneschijn--invloed uitoefende. Bella las ons gedeelten uit die bladen +voor; zij waren vervuld van vreugde over zijn terugkeer, hij kon het +niet langer uithouden, hij moest zijn land, zijne weldoeners, maar +bovenal zijn klein, wonderlijk, geestig kind (de man verbeeldde zich +haar nog altijd als het kind, dat hij achterliet), terugzien. Bij die +gedachten scheen zijn gemoed overgevloeid te zijn, en de warmste woorden +waren niet voldoende, als hij van mijnheer en mevrouw v. N. sprak. + +--Tut, tut! dwaasheid! zei mijnheer v. N. + +Maar toen Bella voortlas en mevrouw v. N. omhelsde, bedierf deze het +boordje, dat zij opzette, en toen zij nog meer las, en daarop haar arm +om het grijze hoofd van mijnheer v. N. sloeg, zeide deze weer: + +--Tut, tut, dwaasheid, genoeg, genoeg. En hij lachte, maar met een traan +in zijn oog. + + * * * * * + +Op een ochtend nam mijnheer v. N. mij vertrouwelijk onder den arm, +zooals hij gewoon was, nu ik man was geworden, en Bella mede noodigende, +gingen wij te zamen naar het nevenhuis. + +--Ik wil het geheel laten opmaken, zei mijnheer v. N., maar in ouden +stijl natuurlijk, en de beide huizen moeten elkander blijven gelijken: +den spitsen gevel zullen wij behouden, den weerhaan zullen wij weder +laten draaien; groote ruiten zullen er in moeten, hm! ja, het staat +anders aardig die kleine ruitjes, maar achter boven wilde ik ze behouden +voor de aardigheid, vindt je het goed? + +--Ik? zeide ik lachend; maar, vervolgde ik, zal Bella's vader hier komen +wonen? + +--Neen, zei mijn vader, die zal zich in eene handelsstad moeten +vestigen. + +--Gaat gij dan het huis verhuren, dat gij het zoo laat opmaken? + +--Neen, antwoordde hij, maar laat ons binnengaan. + +Werklieden waren reeds bezig met behangen, schoonmaken, timmeren, enz. +Wij kwamen in de achterkamer, die op den tuin uitzag, een groot vierkant +vertrek. + +--Kijk, zeide hij, eene prettige kamer zal dit wezen! De drie ramen +zullen tot den grond worden verlaagd: wat een gezellig vertrek voor een +gelukkig gezin, 's winters bij dien breeden marmeren schoorsteen, 's +zomers met die wijd geopende ramen, waardoor men de kinderen in den tuin +zou kunnen zien dartelen, ziet, met eenige vernieuwing.... maar zou dat +goudlederen behangsel niet behouden kunnen worden, wat denk je? vroeg +hij, in vrees over zijn goudlederen behangsel. + +--Mij dunkt, de huurder moet er maar genoegen mee nemen; ik geloof +zelfs, dat dit behangsel _behoort_ behouden te worden, omdat het geheel +met den stijl der betimmering overeenkomt, ik zou zelfs dien ouden +schoorsteen willen behouden.... + +--Ja? ja? zei mijnheer v. N., en hij bloosde van welgevallen; dus neem +je er genoegen me.... zou je het goed vinden, dien stijl te behouden? +Ja, ja, die stijl is toch aardig! En hij liet met een glimlach en een +komiek genot zijn blik gaan langs de met dikbeenige engeltjes versierde +zoldering, de rijke tinten van het goudleer en het weelderige loof--en +krulwerk om lijsten en paneelen. + +--Maar lage ramen, niet waar? Waarom zouden wij geen nieuwe en oude +vormen kunnen vereenigen, mits er harmonie zij? + +Wij moesten boven ook alles in oogenschouw nemen. De bloedvlak in het +kleine kamertje met haar verschrikkend verhaal vond ik niet: alleen was +er ergens eene oude inktvlak op den vloer, die misschien aanleiding tot +het verhaal gaf. Het spijt mij voor het romantische gedeelte van deze +bladen, als dit de prozaische oplossing is. + +Mijnheer v. N.'s gedrag en handelwijs omtrent dat huis ging evenwel +voort niet minder raadselachtig te zijn. Hij had blijkbaar een +plannetje, en ik geloofde doorgaans, dat hij het wel voor mijnheer Van +Randenrode bestemde. Soms schoot er pijlsnel en schuw wel eens eene +andere gedachte in mijn hoofd.... + +Maar neen, hoe was het mogelijk, dat hij zoo diep in mijne ziel had +kunnen lezen, dat bij had kunnen lezen, wat voor mij zelven nog +onbestemd en nauwelijks leesbaar was? + +Maar toen de tijd naderde, dat mijnheer Van Randenrode zou terugkomen, +toen zijn schip binnen was, toen hij bij ons was en de eerste dagen van +verwarde vreugd en drukte voorbij waren gegaan, en er geen sprake was, +dat hij naast ons zou komen wonen, toen er geheimzinnige beraadslagingen +werden gehouden in de bibliotheek, toen.... en er nog zooveel gebeurde, +dat ik niet zal vertellen, toen, ja toen---- + +--Och! zei een der nieuwsgierige lezers, het boek toeslaande (ik wist +het wel, dat, als hunne nieuwsgierigheid voldaan was, zij de spijt, die +volgt op de voldoening van eene dwaze neiging, op mij zouden wreken), +och, zei die persoon, het zal wel weer zoo uitdraaien, dat Bella en +hij.... + +Welnu? + +NOOT: + +[4] in een hoeksken, Met een boeksken Spreuk van Thomas a Kempis. + + * * * * * + + +EEN BOUWVISIOEN. + + + Mijn wieg stond tusschen krullen--muren + En sieraan van gebakken deeg. + +Wij hadden een avond onder kunstvrienden doorgebracht en levendig +gesproken over de bouwkunst onzer dagen. Zij was er geprezen, gehoond, +ontkend en erkend. De groote meesters der Duitsche kunst waren +opgeroepen, maar ook weder vrijgelaten. Want de kring onzer denkbeelden +trok zich samen over de meer dagelijksche bouwwerken en de op vele +plaatsen noodlottige bestelling, dat het architectonische talent +verhinderd wordt, zijne wetten te doen heerschen over het industrieele. + +Den volgenden dag kreeg ik een brief van onzen overdrijvenden vriend +Bamboots, die dus luidde: + + * * * * * + +"Toen ik van onze lustige samenkomst in uw dichterlijk koepeltje, +gelegen aan die sloot, die in haar zucht naar ontwikkeling er naar +streeft, vaste stof te worden, waar de zon zoo heerlijk onderging in uw +teeder groen getinte Rhijnwijnroemers, en de nacht in erbarmen zijn +sluier spreidde over de moderne bouwerij, die wij zoo naakt hadden +uitgekleed; toen ik daarna huiswaarts keerde naar mijne stad, voerde +mijn weg mij weer langs dat stuk weigrond, waarop wij 's morgens reeds +samen dien wonderbaren heksenkring met zijn breeden cirkel van +paddestoelen hadden bekeken en bepraat. Ik had alles vergeten, wat uw +landbouwkundige vriend ons daaromtrent had voorgepraat, maar toen ik +daar dit stuk land voorbijging en in den vollen maneschijn den gordel +zag, dien de champignons om die kale en uitgeputte plek gronds hadden +gevormd, kon ik niet nalaten, er bij stil te staan. Het nog niet boven +allen twijfel opgehelderde natuurverschijnsel, dat niet tot mijn +verstand sprak, prikkelde daarentegen mijne verbeelding te meer. Daar +waren van die paddestoelen, die er als groote regenschermen uitzagen, +andere als ronde tafels op een voet, andere als geboomte met breede +bladerkroon; ik dacht, hoe men er op zou kunnen zitten of er onder +liggen, uitgestrekt op den rug. Dan gluurde ik, of ik de heksen niet +zag, die in deze kringen plegen rond te varen en feest te houden. Alle +gegevens waren voor eene verschijning voorhandem een geprikkelde geest, +de stellige wil om zich alles te laten zien, de plaats, en de tijd, en +de maan, de maan, die het licht, dat zij aan de zon ontleent, gebruikt +om wat deze in helder daglicht stelt, weer terug te voeren in mythischen +schemer, de maan, die met de zon denzelfden strijd voert als in den +mensch de verbeelding met het verstand, als in den roman de verdichting +met de historie. Ik begon te zien,--ik weet nog niet wat; ik trok met +mijn stok een pentagram op den grond, en bedacht eene +bezweringsformule;--ik zag--maar waarom _ik_? + +Laten wij er eene legende van maken; legende, kind van het morganatisch +huwelijk van feit en fictie; laten wij een ruiter hierheen doen draven +over den weg, die het land doorsnijdt. Ik zie hem al, hem en zijne +schaduw. Zij gelijken wel een paar van de wolken, die voorbij de maan +zweven, de man, die zonder scherp begrensden vorm in draf daarheen +trekt, en zijne schaduw, die naast hem, en even nevelachtig als hij, het +lage hakhout even streelt en er langs glijdt. Het is doodstil en +eenzaam, de hoefslagen smoren in het zand: hoor, hoe stil het is, +ting--een klokslag, zeer in de verte: er leven dus nog menschen, waar +klokken zijn, die zij aan den gang moeten houden of zijn het eer de +klokken, die de menschen aan den gang houden? De schim op dat hakhout +staat stil en de ruiter ook, om te luisteren: alles doodstil; over de +vlakte is niets te zien, dan in de verte ongelijke, hoopjes schaduw, +waar over dag boerenhoeven in kunnen zitten, maar die thans verdwenen +zijn; doodstil,--woew, woew!--in de verte slaat een werfhond even aan, +maar zoover, zoover als alles wat over dag werkelijkheid heet. De schim +glijdt weer voort over het hakhout en de ruiter haar na. Wat zijn die +witte gedaanten, die in een kring daar op het veld zitten? Het paard +maakt er een sterken zijsprong voor, steigert, met de voorbeenen +maaiend, dat de hoeven tegen elkaar kletteren, en stort onderstboven, +nadat zijn ruiter al in het zand is gegleden. In twee, drie wentelingen +is het weer op de been, terwijl de ruiter midden op den weg zit en +zitten blijft. Hij had nu ook wel willen schrikken en op zij springen, +maar was als aan de plek gekluisterd op den weg, die voorbij den +heksenkring loopt. + +Wat groeien die paddenstoelen! Waar er geen staan, spruiten zij met +snelheid uit, en die er zijn, zwellen, tot zij zoo groot zijn als +kinderen. Het glinstert er, het wriemelt, het zweeft, het leeft. Op +elken zit eene schim; deze geven elkaar de hand en gaan draaien en +gieren, zij zijn alle gemaskerd en verkleed. Hier schijnt het Orfeus te +zijn, op eene padde rijdend en spelend op de citer; Orfeus, de +symbolische genius aller bouwkunst, die door rythmus en harmonie de +onbewerktuigde stof zich tot gebouwen verbinden doet. Aan hare kleederen +kunt gij zien, wie de anderen nabootsen. Sinte Katharina is er met het +radvenster, dat haar naam draagt, en Braga, de kunstenaar van het +Noorden, met Neith, Egyptische Adiene; ginds is Aholiab en Bezaleel en +Hiram van Tyrus, en meester Erwin von Steinbach, met eene puntige muts +als het ogief zijner kathedraal, en zijne kunstrijke dochter Sabina, en +zoovelen nog, wier namen belangrijke tijdperken teekenen in de +geschiedenis der bouwkunst. Dat schijnt wel Brunellesco, de eerste +moderne bouwmeester, en ginds Bramante, Palladio, Vignola. In het midden +staat eene reusachtige, padde overeind, met een witten mantel om en eene +gevederde kleine muts op den kop, en houdt een troffel in den poot, +waarmede zij zwaait en beveelt. De anderen noemen haar Borromini. De +wilde dansers houden op, en nu gaan zij van aardkluiten en steenen +allerlei werken maken, met daken en koepels en zuilen van champignons; +zij bouwen, maar komen niet verder, want anderen schoppen er tegen, of +trekken een der onderste stutten weg, en dan valt het opeengestapelde +weer in, en dan joelt en jankt en kijft het weer onder en door elkander. +Die in het midden roert nu met den troffel in een ketel, de brij wordt +dikker en taaier, het is eene pap van de steeds groeiende paddestoelen. +Nu gaan zij het deeg kneden en daarvan bouwen, en zij stapelen zuil op +boog en lijst op sokkel en alles op en over elkaar. + +Hiii!! snerpt het als eene gierende windvlaag door de lucht, nu de bouw +is voltooid, en als eene draaiende hoos gaat het er weer omheen, tot de +kring van gemaskerde spoken, die elkander aan de hand houden en den rug +toekeeren, eene wentlende streep gelijkt. Het is een woeste sabbat. + + * * * * * + +Hier is het kind, hier is ons aller kind! zingen zij. + +Van mij is de neus! + +Ik verschafte de ooren! + +De glinstrende oogen zijn mijne! + +Ik gaf het de macht om zijne kaken op te blazen. + +En ik die van alle vormen aan te nemen en nooit iets te zijn! + +Ieder had zijn deel aan het kind. Zij brachten het in hun midden en +wierpen het elkander beurtelings toe, al sneller en sneller, den kring +rond, terwijl zij het doopten met een naam, waarvan zij ieder slechts +eene letter uitspraken, en leder gaf het eten uit den grooten ketel met +paddestoelen--brij; en bij ieder groeide het kind, snel, even snel als +des nachts de tooverkring der paddestoelen opschiet. En het was weldra +volwassen. + +Nu gaan zij het inwijden in de bouwleer, en geven het zijn leerbrief: + + _De leerling, die den knaap een breekijzer geeft_. + +De eerste plicht van den leerling is het gebruik van het breekijzer: +breek af, maar roof u eerst wat vormen, die gij onthouden en gebruiken +kunt. + + _De gezel, die den leerknaap een troffel en een + verfkwast geeft._ + +Om alles glad te strijken krijgt de bouwgezel den troffel, en om te +overpleisteren, wat men niet zien mag. Kunst is schijn, en schoon is +schijn. Bouw van hout, van stroo, van bordpapier, van oude vilten +hoeden. Verachtlijk is de stof, maar de schoone schijn is het al. Snel +vaart de verfkwast over alles heen, en hout en stroo en klei worden +goud, graniet en marmer. + + _De meester teekent den leerknaap met het + duivelsteeken op de linkerheup._ + +Uit uzelven schep, maar steel het eerst van andren. + +De kunst is klein, lang het lustige leven. + +Geen wet of regel gelde u meer. + +Wees vrij! + + * * * * * + +Dan volgt het practisch onderwijs. Zij wijzen hun ingewijden zoon, hoe +zij bouwen van stukken paddestoel, en van de brij uit den ketel, van +stroo en papiertjes, van biezen en takjes; zij leeren het van allerlei +tuig alle stoffen na te maken; zij kneden en knoeien en lijmen, zij +knutselen en plakken en stapelen een bouwwerk opeen, waar ieders +bouwtrant een stuk toe gaf, Egyptisch, Grieksch, Chineesch, Romeinsch, +Gothisch, uit elke streek der wereld. + + * * * * * + +Met een ontzettend gieren zwalkte de bezeten troep thans om het +voltooide werkstuk heen. De opperheksenmeester vloog boven op den top, +stak daar in de gedaante van een bok zichzelven in brand, en regende +naar omlaag in aschvlokken, die door de anderen opgevangen en verslonden +werden. + +Het spokende heir was nu buiten alle bedwang. + +Allen begonnen te twisten over den voorrang; zij smaalden en spotten +over elkanders werk, tot zij het eindelijk in stukken begonnen te slaan, +en het geheel in duigen lag. In hunne dolheid misgrepen zij zich ook aan +hun eigen kind, dat zij met de brokstukken wilden dooden en daaronder +dreigden te verpletteren. + +Ginds kraait een haan. + +Woew!--op een werf in de verte slaat de hond weer aan. De dag breekt +door. Als eene woedende hoos vliegt de drom om en om, in +spiraal--kringen, die al kleiner en kleiner worden, de lucht in en +eindelijk uit het oog, gelijk de morgennevel, die voor het zonlicht +uitwijkt, en zijn slepend kleed na zich trekt. Gelukkig voor den armen +leerknaap, die er gekneusd, maar toch levend afkwam, en voortsnelde naar +eenig toevluchtsoord, de wijde wereld in. Daar is hij aannemer van +huizen geworden en bouwt zich in de groote steden spoedig rijk. Zelfs +wordt hem eerlang het maken van een monument opgedragen. + +Zachtjes aan werd de gewone wereld weer hersteld. De takken verscholen +hun dwaze, spookachtige gezichten, de schaduwen krompen in, het licht +begon alle vormen, als de steenhouwer, van de grove omhullingen te +ontdoen en ze scherper en nader aan te dringen; de boerenhoeven werden +weder op haar plaats gezet in de nesten van groen; als een gouden maan +ging de phantasie onder, en de scherpe, alles ziende zon van het +verstand rees op. + +En de ruiter, die, nog altijd verstijfd van schrik, in het zand had +gezeten, kwam weer, hij wist niet hoe, op zijn paard, dat hij met de +toomen verward vond in de struiken. Het beest schudde zich en rilde niet +minder dan de ruiter, die, bevreesd om achter zich te zien naar den +dorren heksenkring met zijn krans van paddestoelen, rende naar de stad, +waar hij mij stillekens alles vertelde, en zijne haren liet zien, +verzengd door den gloeienden walm van den zichzelven verbrandenden bok. + +Er is geen twijfel aan of de man heeft het geheim betrapt van de wording +en voortplanting van onze tegenwoordige bouwkunst; en naar zijne +beschrijving te oordeelen, heb ik het heksenkind als meester zien bouwen +aan eene nieuwe villa in mijne buurt. + +Wees voor hem gewaarschuwd door uw vriend + + BAMBOOTS." + + + * * * * * + + +WANDELINGEN DOOR DE WERELD. + + +I. + +Ik ga de wereld doorreizen, mijn waarde, en u van tijd tot tijd mijne +berichten toezenden. + +Gij schrikt reeds, als ik u wel ken, voor eene reisbeschrijving, omdat +gij weet, hoe de meesten reizen. + +Zoo zaten er eenigen op de boot met mij, dezen zomer, die ik u veilig +als monsters kon overzenden van het geslacht der hedendaagsche +reizigers. Daar heeft er een zich neergeplant, die maar reist om aan te +komen: hij draagt als eene pyramide zijn lot, en blikt rechts noch +links, tot hij er is. Ginds loopt een ander, die slechts reist, opdat +men wete, dat hij reist; en zijn troost is niet te zien, maar gezien te +hebben en te kunnen zeggen: daar ben ik ook al geweest. In tegenstelling +met den vorige kijkt hij overal heen en wendt zich tot iedereen. Voorts +zijn er de periodieken, die jaarlijks hun tour doen, even vast en even +onbewust als eene natuurwet. + +Maar buiten deze bijzonderheden zijn er nog andere soorten. Zij zijn +uitstekend toegerust met kleederen, koffers, plaids, parapluies, +alpenstokken, tasschen, verrekijkers, blauwe brillen en Guide's. Zij +hebben alles medegenomen, maar alleen vergeten, iets in hunne schedels +te doen; de woonplaatsen van verstand en gevoel staan te huur, of zoo +gij wilt, de werktuigen zijn er, maar de grondstof ontbreekt, of zoo gij +het weer anders wilt, de machines zijn onvolmaakt en de machinisten +ongeoefend. + +Eene van dezen had lang staan turen in het stoomwerktuig der boot. +Uiterlijk, wat schoone verschijning! Het koeltje waait de klapperende +linten te gelijk met een paar vlekjes van de blonde haren los en uit het +aangezicht, dat de frissche blos er te frisscher door zichtbaar worde, +en jaagt de kleederen vaster om de gestalte, dat zij zich sterker +teekene in haar schoonen bouw. Wat peinst deze allerfatsoenlijkste en +welopgevoede jonkvrouw over de machine? Ziet zij wel, dat de zwarte, +vuile stoker telkens kolen in den oven werpt? Och, mocht hij eens een +fijn, fatsoenlijk en welgemanierd vermoedentje bij haar kunnen opwekken, +dat, zoo hij dit nalaat, wij weldra stil zullen liggen dobberen midden +in den stroom, of meedrijven met den vloed en terug met de ebbe, opdat +zij er uit opmake, dat een organisme voedsel moet hebben om te werken en +te handelen!--Zij en hare ouders, en haar zuster en broeder behoorden +tot een gezelschap van de meest voorkomende soort. Zij hebben alles bij +zich, zooals ik u zeide, maar alleen geen geestige bagage medegenomen. +Geheel ongevoelig kunt gij ze niet noemen, want zij geven aan de meeste +indrukken toe, die toevallig op hen werken, mits zij oppervlakkig zijn. + +Wat zullen zij terugbrengen van de reis? Ik heb deernis met hen, als ik +ze aanzie en dit naga. Een klein getal van uit de zesde hand verkregene +verkeerde indrukken, een paar onbekookte oordeelvellingen over eene +stad, eene verlepte gevoelige zinsnede over den Mont--Blanc, een dozijn +geleende phrasen over natuur, komedie en table d'hote; misschien eens +anders oordeel over een paar monumenten, en eene leugenachtige +bewondering van een grootsch stuk oude kunst, een Tiziano of een +Correggio. Op bevel van den Murray of Baedeker, zullen zij zuchten in +den kerker te Chillon, even he! zeggen van de Jungfrau, in het +voorbijgaan, vluchtigjes, vluchtigjes hun lof schenken aan de kathedraal +te Florence, en in hetzelfde vertrek zijn (meer mag het niet heeten) als +de _Stanze_ van Rafael. En dan naar huis, met even ledig hoofd als bij +den uittocht, met uitzondering, dat er een paar hokjes gevuld blijven +met wat er van den Guide in is blijven hangen. + +Zoo zijn er duizenden, en die zijn nog de ergsten niet eens, want wij +wenden gevoel voor en eenige belangstelling, of leenen die van een +ander, zijdelings bewijzend, dat die dan toch vereischt zijn. + +Maar er zijn ook duizenden, die alleen reizen voor hun zinnen en wufte +ijdelheid. _Buikreizigers_ moogt gij ze noemen, of zoo gij aan de +phrenologische localisatie gelooft, _achterhoofdsreizigers_. Zij weten +alles van comfort en lekkernij, van uitspanning en uitspatting; zij +hebben vele kleederen gezien en geen menschen, en die de schoonste +kleederen droegen vonden zij ook de voortreffelijkste menschen; zij zijn +ten toppunt van geluk, als zij met graaf Polyplonski hebben gedronken, +gegeten of gereden; hunne wereld is eene groote stad of eene badplaats, +en hun levensdoel zinnendienst. Met duizenden trekken zij uit, om terug +te keeren als een ledig paaschei, aardig geverfd, maar--hol. + + * * * * * + +En zou ik u dan nog het recht betwisten om bang te zijn voor de vruchten +van zulk reizen? + +Maar hiervan staat u niets te overkomen. Ik reis dezen keer maar met +mijn schetsboek en mijn potlood; menschen en dieren, een hek of eene +stad, kunst en zeden, het verledene en het tegenwoordige, er komt van +alles in dat boek, en er waait als vliegende bladen, van alles tot u +uit. Ik wil reizen met mijne voelhorens ver uitgestoken, en met het +honderdvoudig facettenoog der vlieg. Ik zal ook eens buiten de plat +getreden banen gaan zoeken. De bloemen en vruchten groeien niet op de +gladde heirwegen, maar daarnaast in een greppel of een ander verborgen +hoekje. Zaken en menschen zijn schier overal gelijk geworden, eene +gelijkheid ongelukkig meer door afslaan van het uitstekende dan door +verheffing van het lage verkregen. Met alles slechtende kracht gaat de +gelijkmakende werking der beschaving voort,--een nivelleeringswerk als +dat van het water, dat de hooge punten afschuurt;--overal dezelfde +kleeding, dezelfde gezichten, dezelfde manieren, hetzelfde eten, +dezelfde maatschappij, dezelfde denkbeelden. Als ik mijne medereizigers +bezie, zoowel de oppervlakkige als de buikreizigers, moet ik bekennen, +dat zij even goed--Engelschen, Franschen, Duitschers, als Hollanders, +Russen of Amerikanen kunnen zijn. Wat moet er diep en ver gezocht worden +naar eene oorspronkelijkheid, naar een individu! + +Beschaving! Wij zullen de oude thesis van Dyon niet weer aan de, orde +stellen, wij blijven u huldigen; en toch is het mij somtijds of u een +klein vischstaartje uit het zijden kleed komt kijken,--schoone vrouw, +zooals Horatius zegt, maar die in een vischstaart uitloopt. Doch liever +werp ik met verontwaardiging dit denkbeeld weg. Neen, dat staartje +behoort slechts aan uwe nagemaakte bastaardzuster, die licht en dicht, +met een imitatie-stofje gekleed, met een dun laagje verf is opgeflikt, +dat zij heel wat schijnt. Het is die, gij weet wel wie en wat, die +wisselzieke, die kleur- en karakterlooze, die men niet pakken kan en +zeggen, nu heb ik je en nu zal ik je dood knijpen, maar die men overal +en telkens duidelijk ziet, die zich meest in het, gezelschap van +beschaving vertoont; dat ding, dat men dan maar bij benadering +fatsoenlijkheid moet noemen, hoewel het geen fatsoen heeft. +Fatsoenlijkheid,--het woord toont in zijn vorm reeds zijne +gemaniereerdheid. + +Fatsoen, dat is nog goed, dat is vorm; fatsoenlijk is reeds eene +afleiding, dat is afwijking; het is iets, dat den aard van fatsoen +heeft, dat er na lijkt, maar het niet is; en dan nog--_heid_--dat is +weer een verdere afstand van de bron, van den stam. + +Daar hebt gij den moordenaar van vrijheid, van oorspronkelijkheid, van +natuurlijkheid. Durf eens _waar_ zijn, als hij er bij is! + + * * * * * + +Nu zullen wij er toe komen te weten, wat voor wereld wij gaan bezoeken. +Gij ziet al, dat het niet de groote kosmos is, noch die wereld, die met +minder grootspraak eenvoudig de aarde heet, noch, overdrachtelijk, de +bol, dien keizer Karel in de hand houdt, de staatkundige, noch de +zeepbel, die de groote wereld heet, noch die onzichtbare, maar overal +ingrijpende, overal gevreesde en gevierde tyran, van wien het heet de +eischen, de opinie, de convenances der wereld, en die in den vorm van +_wat zou de wereld daarvan zeggen_? maatstaf is van handelen en +oordeelen. Maar die vereeniging van menschelijke aandoeningen, +gewaarwordingen en gedachten, die bij den omgang der menschen elkander +kruisen; die wereld der phantasie, die ons omvoert in alles, dat de +menschheid doorleefd heeft en nog doorleeft; die wereld, wier ruime +kringen het gebied der natuur, van het zedelijk bewustzijn, der rede, +der kunst omvatten, het ware _leven_, dat zich in gevoel, in daad en in +denken uit, maar toch altijd een is. + +Ook de zon was op hare schijnbare reis om de wereld. Zij was aan de +_Waag_ gekomen, en in gelijke schalen lagen dag en nacht tegen elkander +opgewogen. De herfst was begonnen. Mijn eerste reisdag is een herfstdag, +en gij moogt boven dit blaadje zetten: + + HERFSTDRADEN. + +Van den eenen boom naar den anderen, of zacht gewiegeld op de golvingen +der lucht, dwarlen de herfstdraden der phantasie, licht bewogen door +elken luchtstroom, verguld door de zon, als een teeder weefsel +gevlochten over het ruim der aarde. Het zijn geen touwen, vriend, waar +men eene katoenbaal mede kan ophijschen in het pakhuis--maar snaren kan +men er van maken, wier trillingen liefelijk en bevallig klinken in de +wereld des goeden en schoonen. + +Als gij maar niet zegt, dat zij langdradig zijn, of dat het maar rag van +spinnen is. + +Daar zat er eene--eene spin meen ik eene groote, achtbeenige, +diklijvige. Tusschen de ranken van een weelderigen wilden wingerd, die +langs het raamkozijn oploopend, in steeds geler, bruiner en vuriger +tinten, tot gloeiend rood toe, voortklom naar het dak, had zij hare +webbe uitgespreid. Zij had haar middelpunt gekozen, en daaruit vele +stralen getrokken als de spaken van een rad, en van de eene spaak op de +andere klimmend, met den kleverigen draad achter zich, verbond zij die +de eene aan de andere, den eenen veelhoek om den anderen scheppend, +totdat het geheel was afgeweven, en zij zich in het middelpunt plaatste +als de vorstin des rijks. De onnadenkende kleine vliegjes, met zilveren +en lichtgroene vleugeltjes, bijna onstoffelijk fijne wezentjes, +fladderden op de schoone kleuren van den wilden wingerd af en raakten +jammerlijk in het kleverige net verward en vastgeplakt. De +spin--koningin bleef gerust in haar middelpunt hangen, en zag met +welgevallen haar voorraad toenemen en de vruchtelooze worstelingen der +arme kleinen. Alleen, wanneer eene groote vlieg in de spaken van het +wiel verward raakte, rende zij, trillende van drift, op haar af en +omwond de gevangene met haar onuitputtelijken voorraad van draadstof. + +Ik moet bekennen, dat ik iets zeer stuitends vond in de wijze, waarop de +arme kleine vliegjes, die niets verlangd hadden dan een weinig te rusten +en te eten van de schoone bladeren, door den barbaar werden gevangen en +gemarteld; dat hare stuiptrekkende pogingen om zich te bevrijden mijn, +gemoed in beweging brachten. + +Wat, dacht ik, doet zulk eene vuile spin in de wereld? Hebt gij niets +beters te doen, dan schoone vliegjes te martelen? Is dat uwe eenige +levensbestemming? Zal ik dulden, dat gij voortgaat met uw barbaarsch +werk, en niet liever de onnoozele slachtoffers uwer vraatzucht +verlossen? + +Een duw met mijn stok, en het weefsel hing gescheurd ter neder. De spin +liet zich pijlsnel vallen. Nu, daar is kunst aan noch moed, als men +weet, dat men toch aan een draad uit zijn lijf blijft hangen en niet +dood valt. Echter, in het weefsel der verschillende aandoeningen, die in +dat oogenblik in mij heen en weder werkten, was een draad van berouw. +Het verstand schijnt eerst terug te keeren, als de dwaze daad bedreven +is,--en eene dwaze daad was het, de arme koningin zoo ruw uit haar rijk +te stooten. + +Ook een draad van beschaming liep er door het weefsel--ik kon niet eens +herstellen, wat ik misdreven had. + +De gevallen koningin, zittende op de bouwvallen van haar kasteel, deed +mij bittere verwijten. + +--Gij vernielt mijn nijveren arbeid, gij hindert mij in mijn +levensonderhoud, gij, die zelf honderden onschuldige dieren verslindt! +en gij waant u wijs!--zei de verontwaardigde spin, zoo kwaad als ... als +eene spin. + +--Gij zijt eene onbeschaamde, zeide ik, boos, want ik had +ongelijk;--verbeeldt gij u, dat gij in uw web het middelpunt der wereld +zijt, en dat alle arme vliegjes u ten dienste moeten zijn? + +--Och ja, evenals gij, die dit ook denkt van uzelven. Of meent de mensch +niet, dat de aarde het middelpunt is van het om hem geschapen heelal en +hijzelf het allermiddelste egoistische punt, waar alles om draaien +moet?--De geheele wereld bestaat uit eene reeks van wezens, die elkander +opeten en uitzuigen; de meerdere den mindere, en die wordt op zijne +beurt door zijn meerderen verslonden. Vroeger aten de menschen elkander +ook op, maar sinds zij zoo geweldig in waarde gestegen zijn, dat is, +sinds zij elkander zoo hebben opgevijzeld, zijn zij te duur en eet men +ze niet meer. Maar dat belet niet, dat zij elkander toch uitzuigen, en +het zeldzame voorbeeld opleveren van individuen van hetzelfde genus, die +elkander vernielen. Als gij redelijk wilt zijn moet gij die groote wesp +daar verhinderen mij te verslinden en ook oppassen, dat die vogel, die +deze wesp wel zou lusten, haar niet vangt. + +--Gij zijt zeer vernuftig, schijnt het; misschien zijt gij wel een +afstammeling van Darius of Alexander, eene van de twee spinnen, die +Spinoza er op nahield; misschien hebt gij van daar uwe redekunst +ontleend, maar uw vraatzuchtig stelsel bevalt mij niet. Gij zijt zeker +een dogmaticus,--Baco zei, dat de dogmatici spinnen zijn, die hunne +stelsels weven uit eene zelfstandigheid, die zij in zichzelve bevatten; +gij, hebt als een dogmaticus uw systeem uit uw buik geweven, en de +geheele wereld doen berusten op een stelsel van vraatzucht. + +--Gij zoudt het gansche weefsel der natuurorde willen veranderen,--gij +kunt nog geen spinneweb herstellen, dat gij vernield hebt! + +Zij was al weer bezig de schering van een nieuw net op te zetten tegen +de rosse bladeren des wingerds. + +Ga maar voort, dacht ik, half boos en half beschaamd, gij zijt toch maar +een dogmaticus, en het zijn in allen gevalle maar bitter magere +vliegjes, die gij stilzittende vangt. Ik ga liever als empiricus de +wereld in en naar buiten, daar is meer te vangen dan met stilzitten--al +is het in het schoonste stelsel. + + * * * * * + +Nu had ik weer eens gelijk en ging dus tevreden de deur uit. + + * * * * * + +Waarheen? Naar de natuur, de vrije, de krachtvolle, de ware. Met den +breedgeranden vilthoed, den stok, de tasch om de schouders, ga ik op +reis. In die tasch zitten een potlood, enkele verven en een schetsboek, +het boek, waarin schrift en beeld, uitwerksel en veraanschouwelijking +der gedachten elkander beurtelings opvolgen en aanvullen. Soms moet er +een boom op komen, doch wordt het een sprookje, of in de plaats eener +lyrische ontboezeming, zie ik er uit de half onwillekeurige bewegingen +der hand eene zacht hellende heuvelkling, een bemost hoekje muurs met +eene schuilende kudde, of een wijd verschiet van duinen op verrijzen. + +Dan naar buiten! Onbekend door achterstraten geslopen gejaagd en +kloppend, want een is er, die mij op de hielen zit, of dien ik opeens +bij het omslaan van een hoek der straat kan tegen het lijf loopen. Gij +kent hem, het is Fatsoen. Als die mij betrapte in dezen toestand en deze +kleeding, dan was ik verloren, of minstens een onbruikbare zonderling +geacht: als hij eens wist, dat ik een ganschen dag ga zwerven in de +bosschen en op de heide! als hij mij eens herkende en toesprak!--mijn +dag was bedorven en mijn genot vergald. Daarom loop ik zoo snel, dicht +tegen de huizen aan, en ren eene zijstraat in, als ik meen hem te zien +aankomen in de verte. Dan de stad uit: bijna ben ik gered, maar nog kan +hij mij verschalken: eindelijk, den landweg op, eene rijzing van den +grond bedekt de stad voor het oog, eene boomgroep doet torens en +geveltoppen verdwijnen, het geluid in de straten gaat in, gegons over en +versterft geheel: het bosch langs, met een onwederstaanbaren dwazen +glimlach om de zonderlinge ontsnapping en de gelukte list:--nu stil +gestaan, om de versnelde ademhaling te bedaren, en omgezien--ik ben +alleen, vrij, vrij! + + * * * * * + +Mijn verschil met de spin, had mij de oude sage van Arachne te binnen +gebracht, en van haar weefsel, ook eens door de verbitterde Athene +verscheurd, en ik had het kleine deeltje niet Ovidius' Metamorphosen in +de tasch meegenomen. Gij kent het oude verhaal, maar willen wij het nog +eens lezen, hier aan den zoom van het bosch, in het gras uitgestrekt, +_lentus in umbra_? Misschien, dat wij er, buiten de school of het +boekvertrek, en in deze omgeving..., + + Patulae recubans sub tegmine fagi, + +een nieuw en versch genot van kunnen smaken, want die ouden blijven +altijd frisch en nieuw. + +Pallas had van de nieuw ontstane hengstebron vernomen, en spoedde zich, +in eene lichte wolk gehuld, naar den Helicon. + +--Wees welkom in onze schoone streken, zegt Urania, eene van de negen +maagdelijke kunstenaressen, en laat uwe oogen weiden over de dichte +bosschen, het heerlijk tapeet vol kruiden en bloemen, de kristallijnen +bron, onder des hengstes hoefslag geboren. + +--Gelukkig, zegt Pallas, gelukkig dit verblijf der kunst! + +--Ach, zuchtte eene andere uit het zustrental, ach, indien wij slechts +in vrede waren! + +Wat was de klacht der Muzen? Pierus was een overweldiger, die de Muzen +aan zijn hof had willen verbinden, die haar allen zijne liefde had +willen bewijzen. Maar zij waren onwillig,--nu, later, in Italie, bij +voorbeeld, zijn zij aan de hoven der kleine overweldigers niet zoo +eenkennig geweest. Toen hij ze nu wilde vasthouden, schoten zij vleugels +aan en ontsnapten, en de ongelukkige kunstliefhebber sprong haar na uit +een toren en verbrijzelde zijn hoofd. + +Doch er was vroeger meer gebeurd, dat de Muzen ontstemd had en ziet, +hier worden wij opeens door een geheel nieuw aanzicht van het verhaal +verrast. + +Negen Macedonische zusters, Pierus' dochters, hadden zich verstout, de +Muzen uit te dagen tot een zangstrijd. Het ware schande geweest, zoo de +Muzen den strijd geschroomd hadden. Toen zich eene maagdenrij, die tot +rechtspraak gekozen was en bij de stroomen gezworen had, ter berechting +had nedergezet in een kreits van uit den levenden steen gehouwen zetels, +ving eene der Pierieden aan en zong de nederlaag der goden voor de macht +der Giganten. Calliope zong haar tegen; het haar met klimop omwonden, +rijst zij op, drukt met het plectrum de klankrijke snaren der citer en +bezingt de macht, den lof der goden. Het eenparig oordeel stemde haar +overwinnaar. Maar de negen Macedonische maagden hielden eene scherpe +anticritiek, wat in die dagen niet paste, en zij werden tot straf +daarvoor in snaterende eksters herschapen. + +Gij begint te begrijpen, waar de schoen wrong: de Muzen waren nu eenmaal +de erkende vertegenwoordigers der kunst en hadden daarvan, als officieel +lichaam, het monopolie; het kwam dus volstrekt niet te pas, dat een +ander zich ook op kunst liet voorstaan, en haar op zijne wijze +uitoefende. Wie had gedacht, toen wij ons op den Helicon waagden, dat +wij daar al den strijd tusschen de vrije en de academische kunst zouden +ontmoeten? + +Wij zullen nog meer nieuws vinden; luister maar. + +Dit hadden de schoone Muzen aan Pallas geklaagd en deze was er door +ontvlamd. + +Ja, dacht zij, de president der academie, daar woont in Macedonie de +trotsche Arachne, die met hare kunst de onze, de eenige erkende naar de +kroon wil steken. Ook zij moet gestraft worden, evenals de dochters van +Pierus. + +Daar stapt eene oude vrouw naar de Lydische maagd, die er de godin niet +in vermoedt, maar die ook met de daarna geopenbaarde Pallas niet +schroomt den wedstrijd aan te vangen. Beiden weven en stikken de +schoonste tafereelen. + +Pallas Athene schept er het geding tusschen haar en Poseidoon over de +schutsheerschappij van Attica--zij schildert de rechtende goden, het ros +op den slag van Poseidoons geweldigen drietand uit den grond +ontsprongen, maar ook den olijf door haar, de maagdlijke godin, uit de +steenrots der Acropolis te voorschijn gebracht en de overwinning haar +daarvoor toegekend;--mythe van een beschaafd volk, het land veroverend +en de heerschappij der zee innemend, van de overwinning der beschaving +op de physieke kracht, zooals wij die ook terugvinden in de beeldgroepen +aan den westgevel van het Pantheon. Athene weeft er voorts tot +waarschuwing vier voorvallen bij, waarin de aanmatiging der menschen +tegen de goden gestraft werd. + +Maar Arachne weefde heel wat anders. Zich ontslaande van ideaal en +traditie, vertoonde zij er eene reeks van guitenstreken der hemelingen, +en de gevallen van een tal van schoone meisjes, door de godlijke heeren +geroofd en gekust: Europa, Leda, Antiope, Alkmene, Danae, Mnemosune, +Ceres, enz. in het oneindige als eene repeteerende breuk. Die +voorstelling was niet zeer orthodox, maar zij was satirisch en +karakteristiek; zij was niet ideaal, maar zeer realistisch en pikant. + +--Wat! barstte Athene uit, wat voor kunst is dit? Wat treedt gij onze +wetten en regelen en de traditie met voeten! Wie geeft u vrijheid, de +zaken anders voor te stellen dan wij gewoon zijn, en er eene kunst op +uwe eigen hand op na te houden? En vergramd en naijverig scheurt zij het +vernuftige weefsel, slaat de weefspoel op Arachne's hoofd aan stukken, +en doet de Lydische kunstenares in eene spin veranderen, die van haar +vorig bestaan nog het kunstige weven behouden heeft. + + * * * * * + +--_Daar_ hebt gij het, dacht ik, oprijzend en langzaam voortstappend, +terwijl ik het boekje dichtsloeg en in de tasch deed glijden. Athene en +de Muzen waren de aangestelde uitoefenaars van officieele kunst, en het +was dus eene misdaad van gekwetste majesteit, dit monopolie aan te +raken; hare kunst is de alleenheerschende, de staatskunst, met haar +traditioneelen stijl en hare conventioneel--ideale voorstelling. Maar +Pierus' dochters en Arachne zijn de democratische kunst, die, uit alles +zichzelve wil ontleenen, haar eigen weg volgt en haar eigen begrip. + +Het spreekt vanzelf, dat, toen de academie en de president boos werden, +de vrije kunst in die dagen voor geweld moest onderdoen. Doch de tijden +veranderden. De Pierieden werden toen eksters en Arachne een spinnekop, +maar zij bleven toch natuur, dacht ik. Nu is de academie versteend, en +de president is afgezet, maar de anderen leven nog. Hodie mihi, cras +tibi. + + * * * * * + +Zoo werd ik door Arachne weder met de spin verzoend. Een mensch wil +altijd langs een omweg verzoend worden. Dat is natuurlijk, want dan ziet +hij zijn ongelijk niet zoo, of voelt de soort van schande niet, die hij +in het erkennen van ongelijk waant. Zoo vond ik het ook eene tamelijk +eervolle wijze om met schik van mijn toorn af te komen, vooral sinds ik +uitgevonden had, dat de spin of Arachne de vrije kunst is. Wat eene +heerlijke gelegenheid voor eene spin om de juistheid, van mijn beginsel +te beproeven, en, van den rand van mijn hoed tot mijn neus een web +wevende, mij ook de leelijke werkelijkheid te laten zien, die mij van +mijn naturalistischen waan weer bekeerd zou hebben tot de ware kunst! + +Ziedaar mij dan weer in het evenwicht gebracht, waaruit de woordentwist +mij had gestooten, en bereid de natuur te genieten met dat gevoel van +kalmte en vrijheid, dat ons uit hare kalmte en vrijheid ademend wezen +toestroomt. + + * * * * * + +Liefelijk is het, rond te, dwalen in deze herfstdagen. Dan genieten wij +nog zoo gretig van de laatste zachtheid en teederheid der natuur, te +liever, omdat zij ons zoo spoedig dreigen te verlaten. Want ook hierin +zijn wij zoo, wij kinderen, dat wij het speelgoed in een hoek werpen, en +er om dreinen, als men het ons afneemt. Thans verwijt ik mij, dat ik +haar niet lief genoeg gehad heb en haast mij, in vurig genot, haar +schoone wezen als met alle zintuigen te omhelzen. Het liefst is mij in +dezen jaartijd toch de heide, dat grootsche van hare uitgestrektheid, +dat vrije, dat eenzame, gedachten bezielende. Daarom spoed ik mij voort, +hoe mij de eiken- en beukenbosschen ook tarten met al den gloed hunner +stoute en schitterende kleuren. Allengs begroet ik de kenteekenen van +den heigrond. Terwijl de eiken met hun kantige bladmassa's en hun +knoestigen, gekromden takkenbouw, de beuken met hun gladder, fijner +vormen, hun scherper, meer horizontaal gestrekte bladerengroepen, en de +slanke berken met hun blikkerend loof, hun teedere gestalte en wuivend +gepluimde toppen, reeds alle achter mij gedompeld liggen in den rijkdom +van tinten, die de toonladder van goudgeel tot bruin of vurig rood +oplevert; terwijl hier en daar al eene enkele groep de ontbloote toppen, +als kale schedels, uit het loof heft, kunnen de dennen, die ons nu +omringen, nog op al hun groen bogen, al is dit wat gehard of gebruind +door de zomerhitte; en het dichte naaldgebladerte geeft den schichtigen +eekhoorn nog eene schuilplaats, die voor mij vlucht, als ik--voor, ge +weet wel wien. De koningen der hei, de statige dennen, wier ruischend +lied en geurig aroma mij altijd zoo bekoren, bewassen in lange en dichte +rijen de zoomen van den heigrond. Ik spoed mij voort tusschen hunne +afgeschilferde, roodbruine stammen, voort over den met tengels, schors +en pijnappels bedekten grond; tot waar de stammen ijler worden en de +lucht laten doorschermen; nog eene kleine, zandige streek, waar het +bosch ophoudt, de laatste hoog opgeschoten stammen de kruinen zachtkens +wiegelen, en een jeugdige opslag, de vrucht van door den wind hierheen +gestoven zaden, weder een stuk gronds heeft veroverd, en wij zijn op de +wijde vlakte, waar de voet het schoone vloertapeet drukt der +veerkrachtige erica's. + +Achter mij liggen nu de lange reeksen van pijnbosschen, die het +landschap aan die zijde omlijsten, eene lijn, rijzende en dalende te +gelijk met den bodem, versmeltend in steeds dampiger tonen en wegloopend +in den gezichteinder. + +En voor mij, wat een rijkdom in die twee eenvoudige gegevens, eene +wijduitgestrekte vlakte en het koepelgewelf des hemels daaroverheen! + +Nu eens helder en gespannen, laat die lucht de nog warme herfstzon over +de heide stralen; dan vormen zich in het westen dampen en groeien daar +tot een paar wolkjes aan, die als de rookwolk van een kanonschot daar +blijven neerhangen bij den gezichteinder; of vluchtend op den adem des +winds ijlen meerdere wolken elkander achterna en werpen evenzoo elkander +naglijdende banden van schaduw op de zonnige vlakte, die er de +verrassendste licht--en schaduwpartijen door wint. + +Duizend geestige motieven voor het penseel liggen in dien grond met al +zijn hoogjes en laagjes, dien grond, die, zonder hooge heuvels toch +zachte zwellingen en dalingen der oppervlakte aanbiedt. Nu eens is de +heiplant en de dunne zwarte aardkorst opgerukt en ligt de witte +zandgrond bloot, ten gevolge van natuurlijke oorzaken of door het +afsteken van zeden, die als plaggen elders op den dorren grond tot +bouwaarde moeten strekken; ginds is eene moerassige streek, met eene +harde en leelijke grassoort ten deele begroeid, die bij overvloedigen +regen in deze vlakte een kleinen spiegel zal vormen; elders is de +bovengrond door den regen in slangsgewijs voortloopende groeven en +spleten omgewoeld, en zijn de geel--of roodachtige banken zand--oer +ontbloot. + +Het meest karakteristiek is de hei in haar plantentooi. Hier en daar met +andere planten vermengd, varen, russchen en brummels of bezien, bestaat +haar meest kenmerkend gewas toch uit ericaceeen. Duizenden bij duizenden +in dichte bundels groeiend, bedekken de schoone erica's met hare bruine +stammen, hare fijne, donkergroene bladeren, en de stengels aarvormig +bezet met de lila en rozenroodachtige, zelden witte bloemen, den bodem, +en, geven daaraan die paars--bruine kleur, die naar de mate des lichts +hare schakeeringen meer naar het paars of naar het bruin doet +overhellen. + +Zoo strekt zich dit landschap tot den verren, verren gezichteinder uit, +eene schier onbegrensde ruimte voor den geest des mijmerenden zwervers, +en geen berg hindert het uitzicht. + +Geen berg, die _hindert_?--Ja:--al ontken ik het grootsche schoon der +bergen niet. Ik zal niet onderzoeken, in hoever die hindernis een moreel +of wel een aesthetisch gevoel ten grondslag heeft; maar zeg mij, waarom +gij geen berg zien kunt of gij wilt hem beklimmen, en u zelfs bij +geschilderde bergen de lust bekruipt van te weten, wat er achter ligt? +Is het niet, omdat hij u het uitzicht beneemt, dat gij uw blik zoo ver +in de ruimte wilt laten weiden, als het physisch vermogen van het oog +toelaat? + +Welnu, dat kunt gij hier, en laten wij er in allen geval tevens de +krachtige aesthetische uitwerking bij erkennen, die ook aan het vlakke +landschap eigen is. + +Somtijds wordt de stilte en eenzaamheid van dit natuurleven gebroken +door eene kudde, die hier grazen gaat, en wier herder in eene greppel +zich uitstrekt of achter eenig struikgewas een plekje schaduw zoekt. +Diep in den grond geploegd kronkelt een oud spoor zich voort, welks +voren reeds gedeeltelijk weer met pruiken van heide bewassen zijn, en +somtijds rinkelt daarover de bel van een paard, dat schuddende het door +een netwerk of een boomtak beschermde hoofd, met langzamen en zekeren +stap de open kar voorttrekt, wier hooge, schuine wielen het oude spoor +weder omwoelen. Lang kunt gij het geklikklak der bel hooren en de kar +nastaren, die zich naar de leemen hut voortbeweegt, wier bemost dak zich +in de verte nauwelijks van den heigrond onderscheidt. + +Het is mij alsof ik hier zou willen leven, voor eenen tijd. Het is in +alles een zuivere natuurindruk, dien men ontvangt, de menschenhand heeft +hier nog niets gedaan, en daarom bleef er zooveel, dat tot ons spreekt +uit de eenvoudige bestanddeelen van het landschap om ons henen. +Beurtelings is het een ethisch en intellectueel leven, dat zich +openbaart, een wereld voor het gemoed of het verstand, beurtelings eene +aesthetische kracht, die zich doet gelden. Denker of kunstenaar, beiden +kunnen hier dien toestand van zuiver genot smaken, waarin de mensch, in +de beschouwing verloren, vrij wordt van zijn eigen ik, vrij van wat zijn +wil en begeerte opwekt, en geheel belangeloos tegenover de natuur en het +schoone staat. Vandaar die rust, dat evenwicht, dat gevoel van geluk. + + * * * * * + +Voor den schilder is de lichtwerking in dezen jaartijd eene rijke bron +van schoonheid. Hij vindt er schaars de kracht en het vuur van het +zomerlicht, de volheid en de diepte zijner schaduwen en beider sterke +tegenstellingen; maar de herfst geeft eene fijnheid van tonen, eene +zachtheid van schakeeringen, die verrukkelijk zijn. Hier spreidt zich +over de vlakte een stroom van nevelig licht uit, ginds werpt de lage zon +hare stralen met scherper hoek; het licht scheert als het ware over de +oppervlakte heen, de toppen van grasspriet of heiplant en bloem +verlichtend en aan deze kleine voorwerpen, aan de kluiten op den grond +zelfs, lange schaduwen gevend. Een andermaal beschijnt het eene groep +van halfontbladerde boomen, die zeer helder bruin van kleur, en uiterst +fijn en teeder van toon, licht afsteken tegen de grijze wolken. Keert +gij den rug naar het zuidwesten, dan ziet gij het landschap in het volle +licht, wendt gij u naar de zon, dan is de boschzoom in het donker, want +hij is voor de zon, en in stille, vlakke tinten, bijna eentonig en +zonder diepsels en hoogsels, vormt hij eene, door de reflex--lichten van +den grond wazige, massa, boven wier toppen alleen een rand van licht +komt schemeren. + +De dampkring is niet meer zoo ijl en doorschijnend, hangt lager en vormt +dichter ineengedrongen een zacht waas, dat zich over den omtrek +uitbreidt, dat, hoe verder het verschiet is, des te dikker wordt en +boomen en heuvelen bij den gezichteinder in een steeds blauwender kleed +hult. Daarom geen heele tonen en kleuren, maar gebrokene, en eene +eenheid en harmonie, eene verwantschap van allerlei tusschentinten, die +soms tooverachtig onwerkelijk, die gemoedelijk en liefelijk zijn, en +aldus stillend en weldadig op het oog werken. Zij klinken als een +eentonig wiegelied en roepen eene zachte rust te voorschijn in het +gemoed, eene tevredenheid, een volkomen evenwicht door het uitsluiten +van alle hartstochtelijkheid. + +De zomer is gloeiend, hartstochtelijk, schel, levendig bewogen en +bewegend, de zomer is de tijd der alom werkzame krachten, hij is de +jeugd in hare onrust, in haar vuur, in haar zoeken en jagen. + +De herfst is de mensch, wiens driften hebben uitgewerkt, de zacht +vlietende stroom na den storm, helder als deze, nadat het slib en +meegevoerde slijk zijn bezonken en die nu slechts een hemel zonder buien +weerkaatst. + +De herfst is de man, wiens oogsttijd is gekomen, in rustig zelfbezit, in +wien de drift tot geestdrift is geadeld en het rusteloos zoeken tot eene +beraden werkzaamheid, de man in het evenwicht zijner natuurlijke en +verstandelijke krachten. + +De herfst is de vrouw, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht, +een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden; +niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige +lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat +spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het +gevonden geluk, van een verworven levensdoel. + +Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in +de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de +neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de +herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn +overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn +rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog +rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht +gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard +is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der +aarde. + +Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk +begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt +met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle +zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien +eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn; +geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde +liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd +glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil, +die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil +opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN +DEN CHAOS. + +Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen +niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan +vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan +lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog +blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit +den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de +gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde +verbindt. + +Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en +nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage +sport; dan valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of +nog gebonden, om eerst langs vele ontwikkelingen hooger op te mogen +klimmen, of zoo hij op eene hooge sport stond, terwijl hem de ladder +ontviel, zal ook hij, evenals de GROOTE GEEST VANOUDS, leeren zweven +boven den chaos van stof en vormen. + +Tot zoolang, mijn waarde, nu de ladder Jacobs nog overeind staat, en wij +de sporten niet missen kunnen, zullen wij niet op de stof en de +zinnelijke wereld smalen, noch haar dooden in en buiten ons, maar liever +dat stoffelijke bestaan veredelen en zoo homogeen mogelijk maken aan den +geest, waaraan het gebonden is. Wij zullen ze niet beminnen met +ziekelijke gehechtheid, niet uitsluitend voor haar leven, maar wij +zullen ze toch vurig liefhebben die wereld van natuur en zinnen, waarin +wij zooveel schoons en goeds belichaamd zien, waarin zich uitdrukt al +wat de geest, werkt, waarvan ook de uitwendige vormen gemaakt zijn onzer +ouders, onzer vrouwen, onzer kinderen, en ook van u, mijn vriend. + + +Hierbij laat ik het voor het oogenblik; ik zend u mijnen groet, en +weldra, hoop ik, het vervolg mijner heiwandeling. + + _Truly yours_ + C. V. + + + * * * * * + + +II. + +Ik was er niet geheel en al op onvoorbereid, carrissime, door u gehekeld +te worden om den weidschen aanhef van mijn eersten brief, die u niets +minder dan de gansche wereld door zou voeren, en waarin wij zoo lang op +een stuk heigrond en in het bespreken van een paar denkbeelden bleven +ronddraaien. En toch ben ik nog op die hei, en zal ik er u nogmaals +heentronen. + +Quousque tandem....![5] zoudt ge mij plagen met den al of niet +Ciceroniaanschen uitval tegen Catilina. + +Stil!--de ontboezeming is eene mimosa, raak hare teedere bladeren niet +aan: en daarenboven, ik weet immers toch, dat, wat uw vernuft ook +spotte, gij evenwel met mij deelt in het genot van het schoone, vrije +natuurleven; ik weet immers toch, dat gij het mij niet zult +tegenspreken, hoe men op een beperkt stuk gronds, in eenen toestand eene +wereld van gedachten of gewaarwordingen kan beleven. + +Weet dan, dat ik die wereldreis koos om in onzen geestesomgang geen +nauwe grenzen te hebben, maar ruimte, waar gemoed en verstand stoeiend +of ernstig konden omzweven in zoo wijde banen als zij zouden gelieven. + +Ik voor mij kan er nog geen afstand van doen, onder mededeeling aan u, +het rijke levensgenot te herdenken, dat mijne natuurbeschouwing mij +schonk op dien herfstdag. Te meer, omdat uwe bedenkingen zoo juist +overeenstemmen met de gedachten, die mij toen bezielden. + +Want gij klaagdet in uw antwoord over de maatschappij en het gezelschap, +in het algemeen over de samenleving. Juist deze zijn het, die mij +bijwijlen nopen, verademing te zoeken in de natuur, den ouden sleur te +ontvluchten en in eene omgeving van oprechtheid voor de gekunsteldheid +vergoeding te vinden. + +Ik stem het u toe, dat zij ziek zijn, of, zoo wellicht deze stellige +uitdrukking te sterk is, dat zij niet gezond zijn,--en, zij willen niet +genezen worden. Dat is het geval bij zielszieken. Wie lichamelijk lijdt, +haast zich, van zijne kwalen bevrijd te wezen, maar de zielszieken +willen meestal niet genezen worden. Hoe zouden zij ook willen, daar hun +wil mede ziek is? Zij consulteeren en medicineeren er wel tegen, maar +voeden te gelijk dagelijks hunne kwaal, aanvullend, wat de geneesheer +wegnam, en gij kunt ze niet meer grieven dan door hun te zeggen: gij +wordt beter. Ook onze samenlevingsmensch is zielsziek. Door gemaaktheid, +conventie, oververfijning, die weekheid is geworden, door gebrek aan +hoogere overtuiging, door leugen en schijnzucht, en alleen waarheid kan +hem redden, waarheid en die schoone verschijning, waarin de waarheid +vleesch geworden is, de natuur. + +Die onnatuur, dat geveinsde en gekunstelde, heeft ook het +gezelschapsleven verwaterd of bedorven. Onder conventioneele vormen +beweegt het zich voort op den stroom der meening, maar derft te veel de +geestesbezieling. Wat er zich tegen verheft is maar eene reactie van +onverschilligheid. Hoe dikwijls waart in de gezelschappen der wereld die +melancholische gestalte onzichtbaar, maar voelbaar om,--wilt gij haar +Hamlet of Shakespeare noemen,--met de bittere woorden op de lippen: + + Hoe mat, oudbakken, geestloos schijnen + Der wereld vormen en gebruiken. + + * * * * * + +De algemeene beschaving berust te weinig op inwendige vorming, te veel +op uitwendige, en deze is het fatsoen, dat alles beheerscht, de afgod +van alle standen, naar wiens gunst allen streven, en het groote einddoel +der zedelijke opvoeding. Het spreekt overigens vanzelf, dat dit fatsoen +slechts tot het uitwendige leven beperkt is en tot het niet openlijk +schenden van de wellevenskunst. + +Ten gevolge van dit alles heeft er ook in de taal en spreekwijze eene +geheele verschuiving van beteekenis plaats gehad. Een aantal woorden +heeft zijne kracht verloren, is verlept, verschaald, afgestompt en wij +moeten, om vroegere kracht te behouden, ze opflikken met adjectiva, of +er uit vreemde talen nieuwe voor in de plaats stellen. De taal is ook +onoprecht geworden, gemaskerd, geblanket; valsche munt, geeft zij uit, +als zij de beteekenissen verdraait en aan leelijke dingen schoone +woorden schenkt. + +Het valt moeilijk te ontkennen, dat met den loop der beschaving deze +verschijnselen gelijken tred hebben gehouden, en dat zij elkander op de +hielen, zitten; ja, het is zeker eene vrij juist schijnende redeneering, +de gekunsteldheid, de verbastering, de afwijking van de natuur aan de +beschaving toe te schrijven. Wij hopen toch eene bevredigender uitkomst +te vinden. + + * * * * * + +In de beschouwing van de hei was ik met u blijven staan. Verbeeld u mij +later aan mijn landelijk maal van wat ik had medegenomen, een dergelijk +als wij meermalen samen plachten te gebruiken op onze tochten, wanneer +wij--gij met de lange blikken bus, door dien boer eens voor een +verrekijker gehouden, over den schouder,--gingen herboriseeren. Ik was +op het punt om van den bodem, die mij tot tafel en stoel strekte, op te +rijzen, toen de stilte en het daardoor gewekte gevoel van eenzaamheid +opeens verbroken werden door den klank van een klokje, een geritsel in +de struiken, en twee geiten, niet ver van mij weidend, mijne oogen +troffen. + +Eene tegenstrijdigheid moogt gij het misschien gaan noemen, en eene +overwinning der gezelligheid op de afzondering, als ik u beken, dat dit +teeken van levende wezens mij opeens eene gewaarwording van genoegen +gaf. Doch het is ook waar, dat deze dieren en het meisje, dat ik iets +verder ontwaarde, geen storende klanken waren in de stille +natuurharmonie om mij heen, zij stemden er geheel mede samen. Ik kan +niet zeggen, dat zij de stilte braken. + +Deze dieren zochten naar de jongste en zachtste planten, en dicht bij +hen bespeurde ik een meisje, dat ze moest hoeden. Daar ik in half +gerezen en half liggende houding door de hooge bremstruiken verborgen +was, die met hun sappig groen hier en daar in groepen over den bodem. +verspreid, eene schoone wisseling van kleur gaven aan het eentonige +heikleed, zag zij mij niet. Het was een hoogst schilderachtig +beeldje--het hoofd voorovergebogen, op een langen stok, om de geiten te +drijven, tusschen schouder en arm leunend, het bovenlijf met een rooden +doek omknoopt, waaruit de hoog opgestroopte hemdsmouwen kwamen, die de +armen bloot en vrij lieten; de heupen, de linksche sterk geteekend door +het rusten op het been aan die zijde, achteloos met eene dikke stof als +rok omhangen, die de bruingebrande, maar fijne enkels zien liet, terwijl +de voeten scholen onder de heistammen,--zoo was zij een beeld van +slechts even gerijpte jeugd, slank, lenig, veerkrachtig, een natuurkind +met eene merkwaardige sierlijkheid en harmonie van verhoudingen in hare +vormen. + +Straks bukte zij, en zich in een kleinen waterplas spiegelend, ging zij +de dicht en rijk groeiende, los golvende, blonde haren bijeenvlechten. +Eerste daad van een nog duister, maar zachtkens uit zijn natuurslaap +oplevend zelfbewustzijn. + +Wat ging er bij die handeling om in het hoofd van dat natuurkind, +geboren en opgewassen in de eenzaamheid? Zoo mogen wij wel vragen, als +wij bedenken, dat zij in den leeftijd was, waarop wat het sterkst +heerscht de verbeeldingskracht is. Wat al visioenen kwamen in dien +tooverspiegel des waters haar voor den geest? Wat voor nikkers keken van +onder door het heldere medium haar in de oogen? Kind, wat doet gij! Het +is de eerste voetstap, dien gij zet uit uw Eden, uit uwe volstrekte en +onbewuste onschuld, uit uw natuurstaat. Helder is toch nog de spiegel, +waarin gij kijkt, helder als uw gemoed tot nu was; maar gij hebt de +betoovering verbroken, van nu af _moeten_ er wolken overheen gaan, +_moet_ die heldere oppervlakte door het slib, dat op den bodem ligt, +verduisterd worden. + +Zooals ik haar bespied had, bracht ik haar snel met eenige trekken op +mijn teekenboek, maar nauwelijks snel genoeg of zij zag het plotseling, +en trok, met een donkeren blos over hals en wangen, de pas gevlochten +haren uiteen, als door een duister instinct gedreven om mij een bewijs +te geven van het argelooze harer daad, maar juist daardoor de kleine +wereld van haar binnenste openbarend. + +Ik.--Waar woont gij? + +Het meisje (bedremmeld).--Wat? + +Ik.--Waar uw huis is? + +Ginds--wees zij met den uitgestrekten, arm naar een kleine hut, in de +verte nauwelijks van den grond te onderscheiden, en meteen op twee +vingers fluitend, bracht zij de geiten naar zich toe, en ging ze met +haar langen stok den weg huiswaarts opdrijven. + +Ik.--Laat mij met u gaan: vertel mij intusschen iets van uw huis: wie +zijn daar te huis? + +Zij (aarzelend en met zeker wantrouwen, omdat ik haar in hare naieve +handeling gezien had).--Thuis zijn wij met ons vijven,--de oudste is +weg,--ik ben nu de oudste. + +Ik.--Hebt gij vader en moeder? + +Zij.--Vader hakt hout en rijdt hout en keien, die hij delft: moeder +werkt in 't veld, hier en daar, als ze kan,--nu moet ze op den jongen +passen,--en ze werkt in huis en op ons veld.--Raapt gij dat op? + +Ik.--Weet gil, wat dit is? Het is een fraai geslepen--wig, zooals ze +hier vele eeuwen geleden als beitels gebruikten. + +Zij.--Die vinden wij zoovele hier. Vader bewaart er een; zij zeggen, dat +ze goed zijn om den bliksem af te weren. + + * * * * * + +Toen een stilzwijgen. Van ter zijde zag ik haar dikwijls aan. Zij was in +het schoone tijdperk der wordende rijpheid, waarin de vormen voller +worden, het vermeerderde bloed met sneller omloop naar hals en wangen +vloeit, de zintuigen scherper zijn, de verbeelding gaat heerschen; de +uitgang uit de algemeenheid, de intrede in de individualiteit; physisch +en moreel eene zoo belangrijke en critische periode:--ik had lust, het +kind der natuur te bespieden in haar zieleleven. + +Ik.--Wat doet gij gewoonlijk? + +Zij (met een blos).--De geiten hoeden, en sprokkelen, en dan werk ik in +huis.... + +Ik.--Hebt gij niet op school geleerd? + +Zij.--Een korten tijd;--wij wonen te ver af, en zij kunnen mij niet +missen voor de beesten. + +Ik.--En blijft ge hier zoo leven? + +Zij.--Ik weet het niet; ik wilde liever weg; 't is hier doodsch. + +Ik.--Kunt gij dan niet hier vandaan? + +Tranen verduisterden hare oogen. Ik bukte mij om eene plant te plukken, +en deed alsof ik het niet bemerkte. Waarom, dacht ik, verder snaren +aangeroerd, die haar wellicht kwellen, en ik liet den tip los van den +sluier, dien ik wilde oplichten. Toen weer een lang stilzwijgen. + +Zij de geiten voortdrijvend, en ik in mijmering verzonken, zoo kwamen +wij weldra bij de woning. De lage hut was als een met den grond; het +werk der menschenhand was maar weinig merkbaar, en de woning scheen een +voortbrengsel van den bodem zelven. Denneplanken en klei vormden de +wanden, waar ze helden, door een paar jonge dennestammen geschoord; het +dak, dat als de kroon van een paddenstoel het geheel overhuifde, was een +plantaardig geheel geworden; bladmossen gaven er eene groene kleur aan, +die hier en daar door sterker licht steeg tot het diepste, sappigste +groen; het huislook leefde daartusschen en schoot zijn langen +bloemstengel omhoog, en de donderbaard, naar Thunars rooden baard +genoemd, beveiligde het dak tegen het onweer. + +De geiten waren de hut ingeloopen, en toen ik mij onder den lagen +deurpost gebukt had, verwelkomde mij eene vrouw met een knaap, die met +beide handen zich aan hare rokken vastklampte; eene krachtvolle vrouw, +in hare gestalte eenigszins tot den mannelijken vorm naderend. Zooals in +de beschaafde wereld het mannelijke tot het vrouwelijke, zoo nadert bij +het volk het vrouwelijke type tot het mannelijke. + +De vrouw.--Laat mijnheer gaan zitten,--hier is eene bank, en wat melk, +als mijnheer wil. Komt mijnheer jagen? + +Ik.--Neen, ik zwerf maar voor mijn genoegen op de heide. + +En ik moest glimlachen om de onmogelijkheid van haar te verklaren, wat +ik eigenlijk kwam doen. Op de jacht?--Ja, juist op de jacht,--van +menschen, van toestanden, van beelden en gewaarwordingen, van schoonheid +en van waarheid.... + +De vrouw.--Ik dacht het om die tasch--maar daar zijn kruiden en planten +in, zie ik nu. + +Het meisje (blozend).--Hij heeft de geiten uitgeschilderd.... + +Ik.--En uwe dochter er bij, moeder. + +Eene hooge kleur overdekte haar hals en wangen. + +De vrouw.--Dus is mijnheer een schilder:--schilders komen hier veel. + +Ik.--Ook dat niet: ik kom een dag leven in de natuur, de stad +ontvluchten met haar drukte en gewoel, en buiten uitrusten. + +De vrouw.--Zijt ge dan niet tevreden in de stad? + +Tevreden? Wat is tevredenheid? Is het stilstand, die niet meer werkt, +die niet meer wenscht, dan is zij apathie. Of de gemoedsstemming, die +wel vrede kan hebben met wat is, maar waarbij het streven naar iets +beters niet is uitgesloten? Dan ben ik tevreden. Maar geen stilstand, +geen afgesloten leven; oneindig is het streven des geestes. Het geheele +leven is streven, en misschien is zelfs sterven hetzelfde, en slechts +een zeer gewone letteromzetting van streven. + +Ik.--Tevreden? Ja--maar in de stad verliest men zichzelven, men moet +zich terugvinden in de vrije velden en bosschen. + +Het meisje (blozend).--De stad! eenzaam en stil is het leven hier. Wat +ziet of geniet men hier? Hoe vroolijk en druk en heerlijk is de stad! +Hoe gelukkig is het, onder de menschen te wonen! + +Ik (tot de vrouw).--Zijt gij tevreden met uw leven hier? + +De vrouw (verwonderd).--Waarom zou ik ontevreden zijn? Wij hebben niets +te verlangen; de grond geeft plaggen om te branden, en ons bebouwd veld +geeft vruchten; mijn man verdient veel geld met het delven van keien, +waarmee de grond hier gevuld is; met de zon staan wij op en werken +totdat de zon ondergaat; wij eten, slapen en werken goed, wat wilt gij +meer? + +Ik.--En hindert u de eenzaamheid niet? + +De vrouw.--De afzondering geeft vrijheid; wij leven vrij en gerust, en +hebben het noodige. + +Het meisje.--Niet altijd,... of het noodige is heel weinig. + +Ik.--Verlangt gij dan niets? + +De vrouw.--Wij verlangen zon en regen voor ons veld, en keien in +overvloed in den grond. + +Ik.--Gelukkige eenvoud.--En zal die jongen, die uw kleed maar vast +blijft houden, er ook zoo over denken? Een flinke knaap, moeder! + +De vrouw.--Ja, flink, is de jongen, niet waar? Zoo wou ik hem houden, +wat hebben wij anders aan de kinderen? Mijn oudste, mijn zoon is naar de +stad, hij werkt daar,--maar voor ons is het alsof hij niet leeft. + +Ik.--Wat kunt gij er aan doen? Het is eene noodzakelijkheid van het +leven. De vleugels zijn om te vliegen, dat is om het nest der ouders te +verlaten. + +De vrouw.--Had hij niet hier kunnen werken met ons? + +Het meisje.--Wat zou hij hier gedaan hebben? Moeder, moeder! ach wanneer +gaan wij ook naar de stad! Daar is alles schitterend, zeggen zij, en +vroolijk, en meer dan duizend menschen wonen daar! + + * * * * * + +Ik dacht het wel. Het is de zucht tot maatschappelijk leven, die in +opstand komt tegen den natuurstaat. Die traan, die blos hebben het al +lang gezegd, en getoond, hoe diep het er reeds in zit. Vrij moge, +moeder, uw leven in rust, in eene geslotenheid liggen, die er eene soort +van plantaardig of dierlijk bestaan aan geven, deze natuurtoestand is +een onafgewerkte, een onvolkomene, en indien gij al niet, dan zal de +dochter zich aan dien toestand ontrukken, wellicht met al het geweld, +dat uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling voortvloeit. Daar hebt +gij weder eene dier geheime drijfveeren, die de wereld en de +maatschappij in beweging stellen. Is er dan eene gebiedende wet, die +alles uit zijn rust en eenvoud, naar den strijd en de tweespalt des +levens heenjaagt? + +Onvoorzichtig kind, wat gaat gij beginnen! Wilt gij uwe schoone wereld +verlaten? Ja, de jonge maagd zal dat paradijs van onbewustheid, van +onschuld verlaten,--in dien eenen blos van verrukking, op het hooren van +den naam der stad, is het al te bespeuren. Welk drama ligt er voor haar +in gereedheid? Wolkjes komen op, aan den gezichteinder zijn zij al +gerezen, om den helderen spiegel, waarin zij straks tuurde, te +overschaduwen. Zooals duizenden voor haar, zooals de menschheid met +haar, zal zij het Eden der volstrekte onschuld verlaten en de wereld +ingaan, om daar in de beschaving, in het kunstmatige, in eene versierde +en mismaakte zedelijkheid te zwoegen, te worstelen, te lijden, te +struikelen en voort te strompelen; misschien, zoo het haar gegeven zal +zijn, zich op te richten. + +De vrouw.--Zie, de jongen snuffelt al in uwe tasch, en pas op, de geiten +knabbelen aan de planten, die er uit steken; wat doet gij daarmede? + +Ik.--Wij willen alles kennen; ik zal ze onderzoeken, de wortels en de +bladeren, de bloemen en het zaad, om te ontdekken, hoe de plant leeft. + +De dieren plukken en eten ze zonder nadenken, uit instinct; doen zij +niet beter? Wij zijn reeds te ver van de natuur verwijderd, om haar +beeld geheel te ontsluieren. Zij genieten zonder te kennen, wij moeten +kennen om bevredigd te kunnen zijn. + +De vrouw.--Wat, jongen? Durft gij 't zelf mijnheer niet vragen? Hij wou +zoo graag dat potlood hebben, om poppetjes te teekenen; nu trekt hij ze +maar in 't zand. + +Ik.--Wel zeker en ik zal hem wat papier daarbij geven;--en gij moogt dit +beeldje van uwe dochter behouden. Nu dank ik u, moeder, voor uw +frisschen dronk, de lage zon waarschuwt mij terug te keeren. Vaartwel en +leeft samen gelukkig. + + * * * * * + +Toen ik een eind verder eens omkeek, zag ik het meisje, de hand boven de +oogen houdend, mij staan nastaren. + +Mijn weg liep langs de kleine beek, die, uit eene welige ader der natuur +opborrelend, zich voortslingerde in den bodem, gereinigd over de kiezels +in hare bedding. Lang vergezelde zij mij, maar eindelijk verliep zij in +een grond met dichter groei van mossen, varens en struiken bewassen. +Toen ik mij nog eens omkeerde, alvorens de hei te verlaten, zag ik in de +verte de hut bijna niet meer. Het donker begon te vallen, de zon was al +onder; de meerdere gloed van licht en de meerdere beweging van wind, die +haar ondergaan plegen te vergezellen, hadden voor de schemering en voor +eene groote stilte plaats gemaakt; kalmte heerschte zoowel in het rijk +des lichts als in dat des geluids. + +De kleine woning zag ik niet meer, en zij werd mij als een ver, zeer +ver verleden der menschheid. + +Gelijk die vrouw, was eens de natuurtoestand des menschen, met een +streven, dat maar weinig verder ging dan dat van planten en dieren. + +Kon de mensch zoo blijven? + +Daar ontwikkelde zich met den grond, dien ik betrad, de geschiedenis der +menschheid. + +De kinderlijke volken zijn geheel in de natuur verzonken, een er mede; +zij denken haar niet tegenover zich als voorwerp van waarneming. Zoo +leven zij naar hun instinct, hun natuurdrift. + +Maar dit zelfs is niet eens een volstrekte natuurtoestand meer; vrijheid +van alle maatschappelijke banden is slechts denkbaar in het aanzijn van +een mensch op aarde. Zoodra twee niet al te domme wezens te zamen +moesten blijven leven, zal hun de noodzakelijkheid gebleken zijn, dat +ieders vrijheid beperkt werd door de eischen der vrijheid van den ander. +Reeds in het bestaan van twee menschen op aarde dus is de wet gegeven +van opoffering ter wille van elkander, van beperking van zelfzucht, en +met deze conventie is de maatschappij al gegrond, en gerechtvaardigd +tevens. + +Daarna zichzelven en de wereld buiten zich waarnemende, opgevoed in den +strijd om zich te handhaven tegenover de andere wezens en de +verschijnselen der aarde, verminderde de mensch voortdurend zijn +instinctleven en nam zijn kennisleven toe. In de paradijsmythe is het +volkomen juist, dat de kennis den mensch uit dat Eden verdrijft. Maar +onjuist is de voorstelling, dat hij toen _viel_. Integendeel, deze +verdrijving uit het instinct, deze verlossing uit de dierlijke +onbewustheid was een groot voorrecht. Menschelijke schuld is een hooger +trap dan dierlijke onschuld; en oneindig hooger het onvolmaakte +kennisleven, dan het volmaakte instinctbestaan. Eerst dan is het +onderscheid van kwaad en goed begrijpelijk; eerst dan kan er sprake zijn +van eenige verdienste in het bestrijden van het eerste en het streven +naar het tweede; eerst dan is een leven van den geest en de geboorte van +idealen daarin mogelijk. + +Maar dat ideaal kan nooit een terugkeer tot den natuurstaat zijn, en wie +met Jean Jacques dat wenschte, kunnen wij geen beter antwoord geven dan +Voltaire hem schreef:--Apres avoir lu votre discours, on prend envie de +marcher a quatre pattes. + +Vooruit dus, op twee beenen, en recht overeind. + + * * * * * + +Hier, op den ouden grond, dien ik betreed, verlevendigt zich uit het +doffe verleden een latere phase der menschheid. + +Op dezen driesprong, waar de heksen komen dansen en geen gras kan +groeien, schieten als door betoovering de oude geslachten weer te +voorschijn. Ruw is de mensch nog, maar er zijn al maatschappelijke +vormen. Op zijn reis van de oorspronkelijke natuur naar de beschaving is +hij nog aan de natuur verkleefd. Hare kracht is hem eene duistere +overmacht, hare wet willekeur, hij heeft haar noodig, hij vreest haar. +Zoo maakt hij uit haar zijne goden. Merk intusschen op, hoe hij aan den +voornaamsten der goden geen dommekracht, maar verstandsattributen +toekent,--de raven Hugin (gedachte) en Munin (herinnering) zitten op +Wodans breede schouders,--en in die apotheose van het verstand ziet gij +reeds den wegwijzer, die altijd vooruit wenkt naar het land der +_kennis_. Dien weg, volgde de mensch en hoe verder hij kwam, des te +verder raakte de natuur van hem af. Daarom verdween ook eindelijk voor +hem die bovennatuurlijke wereld, die hij zich schiep, en zij keerde +terug tot de natuur. Ik had, bij het heengaan, van de hut een fraai +exemplaar van den donderbaard meegenomen en zoo kwamen mijne gedachten +op den schoonen Thunar, naar wien hij heet. Zoo keerden de natuurgoden +terug tot hun oorsprong, dacht ik, en hunne namen blijven zich slechts +aan natuurverschijnselen hechten. Al wat eens in deze zelfde streken +bovennatuurlijks leefde en heerschte, heeft voor zijne persoonlijkheid +een physisch leven teruggekregen. + +De schoone jongeling Thunar, de machtigste met den grooten Wodan, de god +der hemelverschijnselen, rijdt niet meer met zijn gespan van +tandenknarsende bokken[5], raatlend door de lucht. Hij leeft alleen in +den donder; zijn machtige roede baard, waar de bliksem uit schoot, als +hij er in blies, is tot het plantenrijk overgegaan, en de donderwiggen, +die zijne krachtige vuist eens wist te slingeren, liggen rustig in de +aarde te slapen, waaruit de landman ze soms opspit; en de vriend der +oudheid bewaart ze. Bloemen en vruchten strooiend, rijdt Hertha niet +langer over de aarde. De kleine slimme Lichtalven en de booze, zwarte +Nikkers nemen aan der menschen handelingen geen deel meer en voeren geen +guitenstreken meer uit, maar in de lucht, in de planten, in de +waterpoelen en de dwaallichten hebben zij zich teruggetrokken. Vast +blijven de, vonken van Muspelheim nu aan het nachtlijk hemelgewelf +staan. De machtige Wodan zetelt niet langer in Asgard, het lot +besturend, de vader der poezie en der wijsheid, hij, die een zijner +oogen verpand had om uit Mimirs bron de voorzienigheid te drinken. Voor +de laatste maal heeft hij met Freya over het slagveld gereden om de +gevallenen te deelen; blijvend staat zijn Wagen in het noorder halfrond +onder de starren te blinken; en ook Freya drijft haar met katten +bespannen voertuig niet meer als liefdegodin door het luchtruim. De +wateren en wouden hebben hunne heilige huivering verloren;, de roerende +tragedie van den edelen, blonden Baldur, door den boozen, zwarten Loki +gedood, en zijne Nana, die uit weemoed sterft in zijns moeders schoot, +heeft opgehouden te bestaan. + +Dit alles is voorbij, als de menschenwereld, die het schiep, en +teruggekeerd, tot de natuur, waaruit het geboren was. Zoo ging het in +verschillende tijden, in alle streken der aard. Wat niet tot de natuur +terugkeerde was de menschenwereld; zij ging voort, al weder iets anders +opbouwend, altijd voort op den langen weg der beschaving, zich hoe +langer hoe verder van hare moeder verwijderend, zich hoe langer hoe meer +in samengestelder vormen der maatschappij inwerkend. + + * * * * * + +Met den grond waren mijne denkbeelden veranderd. Afwateringsbeken en +greppels, die de slangsgewijs kronkelende beek vervangen, snijden nu in +regelmatige lijnen den bodem; overal zijn gronden in bebouwing gebracht, +hier met jong plantsoen, elders met boekweit of met tabak; geregeld +staan de boomen, en hier en daar verheft zich een net, rechtlijnig huis; +ten laatste snijdt eene spoorbaan mijn weg, en een tal van ijzerdraden +trilt en gonst in de lucht. Mijne gedachten zijn nu geen herfstdraden +meer, maar voegen zich naar de ijzeren draden van de telegraaf. + +Met een geweldigen gedachtensprong ben ik eeuwen vooruitgestoomd en ik +voel mij opeens te midden der nieuwste beschaving, te midden dier wereld +met hare duizenden kunstmatige vormen, behoeften en denkbeelden, waarin +de mensch niet langer naar zijn instinct, maar naar zijn verstand,--en +vaak onverstandig genoeg,--leeft. + + * * * * * + +Het is hier de plaats om natuur en cultuur, om Eden en den boom der +kennis te verzoenen, en het ons duidelijk te maken, hoe wij weer tot +natuur kunnen komen zonder op vier pooten te gaan loepen. + +Wat er strijdigs is, valt gemakkelijk op te lossen. De menschheid heeft +haar tijd nog niet volbracht, zij is in een toestand van wording en +ontwikkeling. De gebreken, die men in de maatschappij te berispen vindt, +zijn dus geen einduitkomsten, maar de voorbijgaande gevolgen van de +werking en gisting der bestanddeelen van het leven, en de weg, dien wij +gaan, is duidelijk die van het onvolmaakte tot het meer volkomene. Dat +die weg zoo kronkelt, moet ons het einddoel niet uit het oog doen +verliezen. Wij moeten het dus niet tegen de beschaving hebben, maar +tegen hare verbasterde kinderen; en als wij in de geheele maatschappij, +waar zij in allerlei onnatuur en onwaarheid haar vooruitgang zoekt, het +betere leven niet opeens kunnen herstellen, wie belet ons het in +onszelven te doen? + +De maatschappelijke wedergeboorte zal er eindelijk wel door gebaat +worden, zoo wij maar aanvangen met onze eigene, en daartoe moeten wij +allereerst beginnen met natuurlijk, eenvoudig en, waar te worden. De weg +om de natuur in ons te herstellen, om den strijd, die tusschen de +cultuur en haar schijnt te bestaan, op te heffen, loopt niet achteruit, +maar voorwaarts en hooger op. Geen terugkeer tot den oorspronkelijken +natuurstaat. Het is een valsch begrip, dat natuurlijkheid slechts bij +naiefheid te vinden is. Zij kan het gevolg zijn dier eigenaardige +afwezigheid van gekunsteldheid, en dan is zij naief, maar zij kan het +ook zijn van zelfkennis en zelfverbetering, van bewusten en overdachten +terugkeer tot waarheid, en dan staat zij veel hooger. Het is even +valsch, dat wij, om natuurlijk te zijn, tot den oudsten toestand der +menschen moeten terugkeeren, en, uit dit oogpunt beschouwd, wordt de +strijd tusschen cultuur en natuur steeds geringer. Want natuur is niet +enkel die eerste toestand, maar ook de volkomene evenredigheid des +menschen in zijne geheele ontwikkeling. Er is dus in den aard geen +noodwendige strijd tusschen natuur en beschaving, en als de laatste zich +in hare vele vormen en ontwikkelingen voor een tijd van de eerste +verwijdert, zullen beide toch hereenigd kunnen worden. Zooals alles in +de stof naar harmonie streeft, zal ook dit streven zich bij het +verstandelijk en zedelijk zijn openbaren. Eenheid is de grondtoon van de +stoffelijk genoemde schepping, eenheid zal het ook blijken voor de +niet--stoffelijke. Het probleem om natuurlijk te worden, om de natuur en +de beschaving in _Einklang_ te brengen, is dus te zoeken in het +afschudden van het juk eener valsche beschaving, in eene evenredige +ontwikkeling van alle vermogens, is te zoeken in den omgang met de +landschappelijke natuur om ons heen, eene onuitputtelijke bron van +waarheid en schoonheid, waarin wij ons nimmer met vertrouwen zullen +dompelen, zonder schooner en warer te verrijzen. + + * * * * * + +Weldra hoorde ik het getjingel van torenklokken en zag de hooge spitsen +der oude torens in de lucht steken. Onder de met starren bezaaide lucht +ligt de stad uitgestrekt, eene zwarte massa, wier onregelmatige silhouet +zich tegen de lucht afteekent. Als een evenbeeld van het natuurlijke, +blinkt uit de donkere massa der huizen een ander starrenheer in de +lichten der vensters, die ook als starren schijnen. Dat zijn de sterren +der beschaafde, der maatschappelijke wereld, ook al dikwijls werelden op +zichzelve, evenals wellicht die verre lichten van het hemelgewelf. +Menigeen van die stadsstarren is een haard, waar het vuur des geestes +flikkert en gevoed wordt, een lichttoren, waar de een of andere geest +phantaseerend en dichtend schittert in het rijk van het schoone, of +peinzend en zoekend arbeidt op het gebied van het ware; menig ander is +een altaar van huiselijke trouw en liefde, van werkzaamheid en +zelfopoffering, en al zijn er vlammende lichten bij, die het middelpunt +zijn van onbeduidende feestelijkheid of van boosheid, dat hindert niet +het geheel aan te nemen als een heerlijk, weldadig starrenheer, waaruit +symphonisch de hymne rijst van een groot menschengezin, dat arbeidt in +het leven, van een leven, dat rijker, dieper en veelzijdiger is, +naarmate het verder is voortgegaan, en dat eerst zijne hooge beteekenis +heeft gekregen, sinds het uit zijn natuurstaat tot den toestand der +beschaving is gekomen. Want eerst in de beschaafde maatschappij kan het +leven worden wat het wezen moet, kunnen onze zedelijkheid en onze geest +door de aanraking met anderen vooruitgaan. Zedelijkheid, wetenschap, +kunst, de drie hoogste punten van menschelijke ontwikkeling, zijn alleen +onder beschaving en in eene maatschappij mogelijk. + +In die stemming vallen als door eene zuiverende zeef de schillen en +bolsters van het bijzondere, toevallige en wisselende weg, en blijven +slechts de kernen over van het eenig ware. + +Al worden dus in vele opzichten natuur en waarheid door eene verkeerde +richting van beschaving verdrongen, dat zijn tijdelijke afwijkingen, om +welke men de beschaving niet zal kunnen veroordeelen. Haar wezen blijft +er even edel door. Alleen, zoolang wij onder die tijdelijke afwijkingen +leven, zal men niet ophouden, somtijds de behoefte te gevoelen om zich +daaraan voor eene wijl te onttrekken en nieuwe lucht in te ademen. +Wanneer in een vertrek vol menschen de lucht bedorven wordt, verwenschen +wij daarom de lucht zelve niet, maar zetten een raam open. Zoo is het +ook in het geestelijke. Ook daar moet somtijds een raam open ter +verversching. Die dringende behoefte naar zuiveren dampkring, naar de +vrijheid der bosschen, den geur der velden, naar natuur en +natuurlijkheid, is het bewijs van wat der maatschappij ontbreekt. Het is +een instinctmatige prikkel, die ons vermaant, de lucht te ververschen en +een gebroken evenwicht te herstellen. Wij moeten ook hierin van het +instinct tot de bewustheid opklimmen, dat wij ons maatschappelijk leven +en onzen geest van tijd tot tijd met opzet opfrisschen in de natuur, dat +de cultuur en de natuur in ons tot harmonie komen. + +Als men dat ondervindt, houdt de trek naar de natuur op, een verzet +tegen de beschaving, en de beschaving een strijd tegen eenvoud en +natuurlijkheid te schijnen. Het bewustzijn wordt geboren,. dat zij in +ons verzoend te zamen kunnen zijn, en de morgengloor van een nieuw leven +heeft aangebroken. Eenheid te brengen in de verscheidenheid, harmonie in +het uiteenloopende en een evenwicht te scheppen van alle bijzondere +deelen, ziedaar een der grootste vraagstukken in de levenskunst. + + * * * * * + +In de rust van dit evenwicht sluit ik mijn brief. Ik behoud mijne +maatschappij en hare beschaving,--maar ik behoud ook mijne +natuurwandelingen. Wees hartelijk gegroet van + + C.V. + + +NOOT: + +[5] Dit is de beteekenis hunner namen Tanngnistr en Tangrisnir. + + + * * * * * + + +VAN TWEE KONINGSKINDEREN. + + +Het was in oude, oude tijden. + +Daar woonden in een heerlijk oord der wereld twee kinderen, tusschen +wier geslachten de aarde sinds onheuglijke tijden was verdeeld geweest. +In het rijk van Verstand heerschte, de oude koning intellectus, en in +het land van Gevoel de oude koning Sensorius, en zij waren koningen der +Alven, die toen de aarde bewoonden, en tusschen hen en hunne volken was +een eindelooze vijandschap, die al sinds eeuwen van geslacht tot +geslacht was overgeleverd. + +Het paleis van koning Intellectus was in de rots uitgehouwen en het +huisraad was van metaal en marmer, want de onderdanen van dezen koning +waren kundig in alle nuttige werken van steenhouwen en +metaalbewerking;--zij wisten de groeven en mijnen op te sporen en kenden +de toepassing van allerlei krachten der werktuigkunde. Ernstig, maar +niet helder en opgewekt van gemoed, waren zij altijd aan het werk. Geen +vreugde bood ontspanning, geen poezie bezielde, geen schoonheid adelde +het leven, en hoe verstandig de wijze koning regeerde en de welvaart +toenam, er was in, den toestand van het volk altijd iets, dat +onaangevuld was, en iets, dat zekere kilheid, zekere stroefheid bezat. + +Koning Intellectus en zijne gemalin Nutte hadden maar een kind, een +zoon, den krachtigen jongeling Logicos, den roem en de hoop des lands. + +In het andere gedeelte der aarde was het rijk van Gevoel. Het was geen +wonder, dat tusschen de beide landen een onophoudelijke strijd was, want +niet alleen waren de beide koningen zeer heerschzuchtig en streefden zij +naar de wereldheerschappij, maar het geheele land van Gevoel was in +alles de volkomen tegenstelling van het andere land. Het was of daar +nooit iemand dacht aan het nut, maar alleen aan het aangename en +bekoorlijke. Een warme luchtstreek, de grootste weelderigheid van +bloemen en vruchten, deden daar het leven als in een zoeten droom, vol +weekheid en ledigheid, voortgaan, maar wekten ook teederheid en +gevoelvolle schoonheid. Bijwijlen zwak en onstandvastig, bijwijlen +hartstochtelijk en opgewonden, altijd meedrijvende op de eb en den vloed +der wisselende gewaarwordingen, zoo was het volk. Het was +allerbeminnelijkst onpractisch. Wanneer het niet door hevige +aandoeningen was gedreven, leefde het zoet droomend voort, genoeg +hebbend aan zonneschijn, aan bloemengeur en aan zinnelijk kunstgenot. +Genoeg? Niet altijd. Daar waren tijden van krijg, van natuurrampen of +van verwoesting door den oorlog, en dan was er gebrek en ellende, door +geen wijs overleg voorkomen of gelenigd. In dit prachtig schoone, +dikwijls zacht en dikwijls fel bewogen land, woonde koning Sensorius met +zijne koningin Parel in een heerlijk paleis. Goud en edele steenen +vormden de wanden en zuilen, en een dak van ineengevlochten pauwvederen +overhuifde het; bloemen wonden zich overal in weelderige spiralen om de +zuilen en lijsten, en spreidden hare pracht van kleuren en geuren alom +uit; slechts door hare veelvervige bladeren heen scheen het licht, en +welriekende kruiden doorwasemden de lucht. + +Mimosa, de tooverachtig schoone Mimosa, was de dochter van Parel en +Sensorius, zij, op wie de sagen des lands duidden, het bevallig kind van +schoonheid en gevoel. + + * * * * * + +Jacht en lichaamsoefeningen waren de eenige uitspanning in het land van +koning Intellectus, en de koningszoon werd daarin door geen enkele +overtroffen. Hij was eens ter jacht, en niemand was er zoo snel, kloek +en onvermoeibaar. De zijnen ver vooruitgesneld, zat hij een rooden vos +na, die hem den ganschen dag ontloopen was; aamechtig waren allen +neergezonken; zijn laatste gezel zeeg in het gras, maar nog altijd +pijlsnel vloog Logicos over struiken en hoogten, tegen de heuvels op, de +hellingen af, ha! over die greppel heen, voort, voort, hij is hem nabij, +maar telkens, als hij de hoogte oprent en hem bijna bereikt, duikt de, +vos weer, met den breeden staart omhoog, de andere zijde af. Voort weer, +voort.... + +De zon was ondergegaan, en des konings zoon zeeg op den grond neder en +de slaap kuste zijne oogleden dicht. Niet ver van hem af viel de vos in +de varenstruiken op den grond. Nauwelijks scheen de zon weer, of Logikos +rees op; als het lichte stof had hij zijne vermoeidheid afgeschud en +frisch ademde bij in den frisschen morgenstond. + +Daar trof de vos weer zijn oog, dezelfde, die hem zoo gekweld had en hem +zelfs in den droom over veld en moeras had medegesleept. Hij spande den +ijzeren boog, die klonk bij het krommen; de pees trilde in de vingers, +en de fijn gevederde pijl stoof sissend vooruit. Vergeefs; opgesprongen +met eene vervaarlijke veerkracht, rende de vos vooruit, te gelijk toen +de pijl de pees verliet, en de schicht trof de platgelegen bladeren van +zijn verlaten leger. Met schaamte en spijt sprong de kloeke jongeling +hem na. Te huis te komen en te zeggen, dat de beste schutter gemist had! +Te huis te komen en te bekennen, dat de vlugste Alvenvoet zijne +veerkracht had verloren? + +Vooruit! vooruit! met wilde haren, mond en neusgaten wijd geopend, om +lucht te ademen voor de verhitte longen, met bonzend bloed in de aderen. + +Vooruit! vooruit! weer over struiken en heggen heen, over greppels en +boomstronken; hier hem met juiste berekening den pas afgesneden; daar +klinkt weer de gekromde boog, en trilt de pees en gonst bij het +loslaten; weer tevergeefs; de wol stuift van de rosse vacht, maar met +eene helsche snelheid vliegt de vos door, het bosch in, en de kloeke +jongeling moet met woede en spijt zijn buit opgeven, die nu te veel op +hem gewonnen heeft, om ingehaald te kunnen worden. + +Mistroostig en vertoornd liep Logikos, bij het vallen van den avond, +voort, als zonder doel. In een dicht bosch kwam hij, waarin hij eene +opene plek vond, waar de lucht weer zichtbaar werd. Eene breede beek +vloeide daar doorheen tusschen groen bemoste en als geemailleerde +rotsblokken, tot wat verder de oevers lager werden en de kanten rond +afliepen naar den zoom van het water. De duisternis verspreide alom haar +donkeren nevel, de kruinen der boomen wiegelden niet langer heen en +weder, maar staken scherp af tegen de groenachtig getinte avondlucht en +zij sliepen stil. Tusschen het dichte loof legde de vogel het hoofd +onder de vlerken; de Uil vloog uit, maar schrikte van de opkomende +sterren en vloog weer terug. De nacht heerschte over alles. + + * * * * * + +De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten +uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn +binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke +speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende +melodieen. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete +gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht +zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte +voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot +in het bosch. In het midden van het dichte woud--zoo ver was zij nog +nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen +en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht +te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en +koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende +vlerken. + +Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien +schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog +nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet. + +De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1 +veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water, +te midden der heerlijke waterlelien, zag hij de schoonste Alve, die hij +ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende +herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar +zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend +en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze +tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het +werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de +liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde. + +Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone +Alvenmaagd te begroeten. + +--Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik +niet ken. + +--Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren +naar uw gezang. + +--O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als +ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken. + +Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te +zingen: + + Alles teeder in den morgen. + 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend + Koestert zich in 't jonge licht; + D'aarde geurt als waar z' een gaarde, + Zoete lucht suist overal. + + Teerder klinken nog van binnen + Alle stemmen van 't gemoed, + Dat van zacht gevoel doortinteld, + Rozengeurig, rozenkleurig, + Zwelt van geestdrifts zonnegloed. + + Zon van buiten, zon van binnen, + Schoonheid heerscht er overal. + +--Goddelijke stem, zei de zoon van Intellectus peinzend, wat wonderlijks +voel ik in mij worden? Het is of eene openbaring in mijn binnenste +geschiedt, duister, niet half begrepen; en mijn geest zoekt tastend hare +symbolen te verklaren; mijne spieren ontspannen zich en mijn ijzeren wil +wordt zacht; nooit heb ik schoonheid gezien in de natuur, en het is +alsof zij nu eerst voor mij geschapen wordt in al hare pracht; wie wist +het, wat kunstige tooverij daar ligt in de melodische buigingen en +trillingen der stem! Alles noopt mij tot vreugde en weelde--en een traan +welt bijna op in mijn oog! + +--Kent gij de verheffing van het kunstgevoel niet? Van waar komt gij, +gij, die verwonderd schijnt bij den naam der kunst? + +--Ook wij hebben kunsten, maar hare voortbrengselen zijn geheel anders; +wij bewerken het ijzer, en koper ... tot nuttige zaken. + +--O, dat is de kunst niet! riep Mimosa, de kunst, die ijzer smeedt! Is +dan de kunst niet alleen tot verrukking? + +--Mijn verstand kan dit niet beseffen; kom gij schoone, en leer mij zien +in dat andere tooverland, dat zich nog slechts als een duistere nevel +aan mij voordoet. + +Allengs was zij op den oever gekomen. Weldra de weg is zoo kort, als +twee harten opengaan zaten zij naast elkander en waren in lief gekoos +verzonken. + +--Wie zijt gij toch? zei ten laatste Mimosa. + +--Ik ben ... de oudste jager uit het land; ik woon in het rijk van +Verstand; en gij? + +--Ik woon in het land van Gevoel. Helaas! zei ze blozend en de oogen +neerslaande,--dan zijn wij vijanden! + +--Dat zou wel zoo behooren, maar daar heb ik geen moed toe; laat ik u +medenemen naar mijn land, mijne ouders zijn machtig, en als zij niet +weten van waar gij komt.... + +--Ach! ach! dat kan niet, ik kan niet weg, mijne ouders zouden zich dood +treuren. + +Logikos vleide en smeekte; Mimosa schudde twijfelend het hoofd en haar +boezem zwoegde onder den strijd. + +--Ach! geliefde! zeide zij, hoe zullen wij doen, om elkander niet te +verliezen? + +--Hier moeten wij te zamen kom en om elkander te zien; wekelijks zal ik +hier komen, alsof ik ter jacht ging.... + +Wekelijks! en moet ik dan de andere dagen niet leven? + + * * * * * + +Aan de schoonste dingen komt een einde, en zoo ook, want de onbevangen +uitstorting der onberedeneerde liefde behoort tot de schoonste dingen, +aan deze minnekoozerij. Scheiden moesten zij, maar scheiden, om het +zoete wederzien te kunnen genieten. + +Eenmaal 's weeks, dacht Logikos, toen hij te huis kwam,--het is +misschien beter zoo; eene geheime vrees bevangt mij wel eens, dat ik in +hare netten zou gevangen zijn, dat zij eene booze Nixe zou kunnen wezen; +maar betooverend schoon is zij en ik tart de geheele wereld van Verstand +en Gevoel! + +Eenmaal 's weeks was het voor de gelieven feest in het bosch, en teerder +en teerder sloten zich hunne zielen aan elkander. Eens had Mimosa, +spelend de boogpees van den jager tot snaren, den boog tot eene citer +gevormd, waarmede zij hare stem begeleidde. Sinds dien tijd moest zij +dit telkens voor haren geliefde doen. Toen zij dit weder gedaan had, +zagen zij beiden eene zwarte raaf hen beluisteren en hen vijandig met +haar rond oog beloeren; Logikos greep naar zijn boog, maar, helaas! het +was een nutteloos speeltuig. Krassend en krijschend vloog de raaf +driemaal in een kring boven hun hoofd en streek toen pijlsnel naar het +land van Gevoel. + + * * * * * + +De oorlog was weer op zijn hevigst. Het Gevoelsvolk had allerlei +gewelddadige invallen gedaan, vergezeld van wat er verwoestends, +vreeselijks en hartstochtelijks gelegen is in dergelijke tochten. Wraak, +bandeloosheid, roof en moord waren als losgebroken. + +Den grooten koning Intellectus groefden het peinzen en de inspanning +rimpels in het hoofd, en de rustelooze zorg weefde witte haren om zijne +slapen. Hij was er op bedacht, een beslissenden krijg te voeren, opdat +voorgoed eens een einde mocht komen aan zulke geweldenarijen: en het +gold niets minder dan alle krachten in te spannen, om het Gevoelsvolk +ten eenenmale uit te roeien. In kleine onverwachte overvallen waren deze +meestal overwinnaars, want listiger waren zij, en als zij eens +losbraken, woester en ontembaarder. Maar in het open veld waren zij +tegen de Verstandenaars niet opgewassen, wier tactiek, wier krijgskunde, +wier werktuigen en wapenen oneindig veel beter waren, die koeler en +beradener waren in hun krijgsbeleid. Het stond dus geschapen, dat, als +het tot een treffen kwam, het met de Gevoelers slecht zou afloopen en +hun koning er zijn kroon en leven bij zou inschieten, ja dat van dat +eenmaal zoo glansvolle rijk weldra geen spoor meer zou overblijven, dan +in de mythen van het nageslacht. + +De groote koning Intellectus zat in zijn paleis al de kansen en gevallen +van den oorlog te berekenen, zijn machtig verstand doorzag alle +toestanden en mogelijkheden, en met wijsheid werd zijn oorlogsplan +vastgesteld. De grootste wijze van het land, dien de koning zelf zich +verwaardigde te raadplegen, de diepdenkende Logarithmos, kwam den vorst +in zijn kabinet opzoeken. + +--Vergeef mij, machtig hoofd, sprak hij, dat ik het waag, u te +storen.... + +--Wat begeert gij? + +--U eenige oogenblikken te onderhouden over den oorlog. + +--Gij hebt toch geen bezwaren? vroeg de koning met gefronste wenkbrauw. + +--De inspanning, die ons wacht is groot, zeide Logarithmos. + +--Gij vreest toch niet? Denkt gij, dat onze niet staal gepantserde +mannen niet bestand zijn tegen de weeke krachtelooze vijanden?, + +--Dat is zoo, vorst, en toch ... gij herinnert u de vreeselijke +nederlaag van ons heer, toen de vijand eens met zijne ontzettend +verleidelijke zangen de onzen.... + +--Zwijg, riep de koning snel en heftig, roep mij dat oogenblik niet voor +den geest. Maar juist daartegen heb ik al gezorgd; een oorverdoovend +geraas zal onze aanvallen vergezellen, en zoo zullen de onzen van de +tooverzangen niets kunnen hooren. + +--Uw beleid zorgt voor alles. Toch heb ik nog iets, het _Beeld_.... + +--Het _Beeld_, zei de koning, somber voor zich uit starend; dat noodlot, +dat op ons rust, dat ons loodzwaar drukt! + +--Dagen en nachten heb ik gezonnen op plannen, totdat ik nu eenige +gelukkige berekeningen heb gemaakt, een waagstuk wellicht, maar waarvan +de uitslag schitterend kan zijn.... + +En terwijl hij zich vooroverboog en aan 's konings oor fluisterde, +waarbij diens gelaat allengs meer ophelderde, zeide hij.... + + * * * * * + +Treurig was de, schoone Mimosa. Eenmaal 's weeks! ach, hoe weinig! + +De overige dagen schenen haar eeuwen. Droeve tonen klonken van hare +citer; droeve tonen in hare stem, en eenzaam, zonder hare gespelen, voer +zij vaak rond op de wateren, aan de wateren, aan de lucht, aan de +boomen, aan de vogels haar harteleed klagend. + +In het land waren hevige aandoeningen gaande. Alles was in rep en roer, +alles liep te wapen. De koning werd door de sterkste gemoedsbewegingen +heen en weder geslingerd, en de koningin zat in haar ivoren zetel te +weenen. Offers rookten het geheele land door, de waarzeggende vrouwen +werden geraadpleegd, maar verderfelijk woedde nog de krijg en telkens +werden nieuwe benden naar de grenzen gezonden, om de verliezen te +herstellen. + +De hoogepriester Aldebaran zat alle nachten in het boek der sterren te +lezen en het lot te bespieden. Eens toen hij op het plat van zijn toren +gezeten was, vloog hem plotseling eene zwarte raaf op den schouder en +fluisterde hem, iets in het oor, dat hem, blij deed opspringen en zich +spoeden naar het hof. Daar vond hij den koning en de koningin te zamen +in smartelijk gepeins verzonken. + +--Welkom, zeiden zij, op u hopen wij nog, wat tijding brengt gij ons? +Gij moet ons redden. + +--En ik _zal_ u redden. + +Toen herhaalde hij, wat de raaf hem gezegd had: dat wekelijks in een +bosch Mimosa te zamen kwam met een zoon des vijands, en wel met 's +konings Intellectus zoon; dat deze daar gemakkelijk te vangen was, en +hoe men hem dan slechts tegen beding van gunstige voorwaarden zou kunnen +loslaten. + +--Alles wel, zeide de koning, na de eerste verbazing, waarbij de +onaangename ontdekking van Mimosa's liefde eenigszins door het heerlijke +vooruitzicht werd goedgemaakt, maar gij weet wel, dat geen vrede kan +duren zonder het hoofd en de armen en beenen van het _Beeld_.... + + * * * * * + +Hier is het noodig, eerst de geschiedenis te verhalen van het +geheimzinnige beeld. + +Een tal van eeuwen geleden, zoo luidde de oude in runenschrift bewaarde +sage, had midden op de aarde een schoon beeld gestaan, van blinkend +graniet en zonder dat beeld kon de aarde niet blijven voortduren. Maar +nu was het eens gebeurd, dat dit schoone beeld door de tweespalt der +aardbewoners gebroken werd, en dat op de eene helft der aarde de romp, +op de andere helft de armen en de beenen met het hoofd gevonden, werden. +Sinds dien tijd hadden oorlog en vijandschap de wereld verdeeld en +gescheiden, en eerst dan zou er duurzaam vrede zijn, als het beeld weer +hersteld was. Vruchteloos trachtte men nu van beide zijden het gebrokene +kunstwerk te herstellen en het ontbrekende zelf aan te vullen, maar +nooit had dit kunnen gelukken. Even vruchteloos bleef het streven der +partijen, om de ontbrekende deelen van elkander machtig te worden. Want +het werd zeer geheim gehouden, waar die stukken zich bevonden, en er +waren middelen van bewaring en verzekering, die men van elkander niet +kende. + +Daarom waren nu beide koningen er op bedacht, door het bemachtigen van +elkanders stukken van het beeld hunne zaak te doen zegevieren. + + * * * * * + +--Juist, zeide Aldebaran, nu moet gij toch weten, dat Mimosa eene citer +gemaakt heeft van den boog des jongen helds, den boog, die--ik weet dit +door de diepste geheimenissen mijner kunst--de verovering van het Beeld +onmogelijk maakt. Wij zullen Logikos oplichten en zijn boog bemachtigen. +Slechts in het bezit van dezen kan het ons gelukken, de spelonk te +openen, waar de beenen en armen met het hoofd van het beeld bewaard +worden. Verder weet ik u mede te deelen, dat de weg daarheen over eene +glazen brug voert, zoo fijn, dat slechts de allerlichtste Alvenvoet die +kan begaan, en dat alleen de allerschoonste stem de tooverspreuken kan +zingen, die daarbij vereischt worden. Nu heeft een orakel geboden, de +stukken van het beeld daar te gaan wegnemen en--daartoe aangewezen haar, +die den lichtsten tred heeft en de schoonste stem.... + +Zoo besloot de geleerde Aldebaran, langzaam en plechtig de laatste +woorden uitend. + +--Mimosa! jammerde de koningin, helaas, helaas! mijn kind aan die +gevaren blootgesteld; o wreedheid van het lot! + +--Nooit, zeide koning Sensorius, geef ik mijn kind daartoe over. + +--Koning en koningin, antwoordde Aldebaran ernstig, kan ik alle gevaar +niet bezweren? Kan ik haar niet door het sap van bilzenkruid onzichtbaar +maken? Is niet haar voetstap als de lichtste veder en beroemd in de sage +des lands, en bepaald door het orakel aangewezen? Is niet hare stem de +schoonste en waaraan nog nooit de tooverkracht ontbroken heeft? + +--Helaas, helaas! jammerde de koningin Parel, en de koning keek droevig +voor zich. + +--Met al de macht, die ik over de verschillende elementen bezit, zal ik +haar beschermen; de geheime runen zal ik haar leeren, om ze uit te +spreken op het beslissende oogenblik. Er is geen twijfel aan, of +welgeslaagd komt zij terug; dan is het land gered en de strijd is +geeindigd voor altoos, en over de geheele aarde heerschen in vrede en +rust de gelukkige Sensorius en Parel. + +Zij zwichtten voor het lot en de godspraak, en het fijn gesmeedde plan +werd ten uitvoer gelegd. Toen de dag, waarop de gelieven gewoon waren +samen te komen, aanbrak, was Mimosa niet in het bosch, want de wijze +Aldebaran had haar juist op dien dag den tocht doen ondernemen. Logikos +vond haar dan ook niet onder het loof der fijn gebloemde heesters, waar +zij gewoon waren elkander te wachten, maar de onheilspellende raaf met +haar schuin loerend oog zag hij weer in kringen om zijn hoofd vliegen, +en zichzelven op het eigen oogenblik besprongen en gevangen. Met de +grootste snelheid werd hij in verzekerde bewaring gesteld, en later zou +men een gezant naar koning Intellectus afvaardigen, om de gevangenneming +van zijn zoon te melden en te onderhandelen over de voorwaarden van +zijne vrijlating. + +Mimosa, van dit alles onkundig, was intusschen naar de spelonk op weg. +Zij had al een geruimen tijd gereisd, eer zij kwam op de aangewezen +plaats. Daar vond zij, dat alle aanduidingen met de plaats +overeenkwamen. Aan een breed water kwam zij, dat zij gemakkelijk +overvoer met eene ruime schelp, en aan de overzijde zag zij eene glazen +brug, die naar de grot voerde, zoo dun en fijn, dat het schier +onmogelijk was, dat zij iemand kon dragen. + +Maar licht als het blanke zwanendons, dat wij op het water zien drijven, +was haar tred, en zij was de brug bijna geheel overgegaan, +toen........................................ wat anders kondt gij van +eene verliefde verwachten? Zij dacht aan Logikos, den fieren jongeling, +aan het bosch, en hunne gelukkige bijeenkomsten,--maar de tooverspreuken +van den wijzen Aldebaran had zij vergeten, en met een ontzettenden knal +brak de brug onder hare voeten weg. + +Toen zij weder bij hare zinnen kwam, vond zij zich geboeid en gevangen +op eene vreemde plaats. Daar barstte zij in droevig geween uit. + +Logikos, dacht zij, u zie ik niet weder! En mijn vader en moeder, wat +zal er van hen worden, als zij mijn lot vernemen! En nu is alles +bedorven en van die rampen ben ik de oorzaak. Ach, droevige liefde, +waarom moest gij mijn hart zoo geheel innemen, en ik door u de machtige +woorden vergeten, die mij onkwetsbaar zouden maken, en die mij zeker +hadden doen slagen. Nu heb ik van mijn lief mijn leed gemaakt! + + * * * * * + +Drie, vier dagen zat zij in de gevangenis, totdat zij voor den koning en +zijn raad werd gebracht. + +Wat was het haar vreemd en anders dan zij gewoon was! Hoe koud was het +hier, en hoe onbevallig! + +Nergens schoonheid: was _dit_ een paleis?! Zoo dacht zij met de grootste +verbazing. Nergens bloemen, nergens de flonkerende steenen, de fijne +weefsels, de welriekende fonteinen, de zachte melodieen, die,zij van een +paleis onafscheidbaar achtte en die,zij bij hare ouders gewoon was. Koud +en hard schenen haar de koning en de raden, zooals zij daar gezeten +waren op hun granieten zetels. + +Van schrik kon zij bijna niet antwoorden. Maar zij schenen ook reeds +alles te weten, en zij had slechts toe te stemmen en te bekennen: +alleen, toen haar naam gevraagd werd, waren allen hevig verbaasd, toen +zij zeide Mimosa, de dochter van koning Sensorius en koningin Parel te +zijn. + +--De dochter van onzen aartsvijand,--die ons in ons land, onzen schat, +ons heiligdom wil rooven! sprak de koning somber; welke andere straf kan +daarop volgen dan de dood? + +Twijfel scheen daarover niet te bestaan. De als steen onwrikbare en +ongevoelige rechters stemden het allen toe, zoowel om de zwaarte der +misdaad, die, ware zij gelukt, ontwijfelbaar het geheele rijk had te +gronde gericht, als om politieke redenen, daar het geslacht der Sensorii +dan zonder eenigen nakomeling zou uitsterven--want de koning en de +koningin waren al zeer oud--en alzoo geheel te gronde zou gaan. + +Onder die beraadslagingen werd in het midden van den raad opeens een +gezant gebracht van koning Sensorius, die, zoodra hij Mimosa zag, in +tranen uitbarstte en op den grond vallende hare voeten kuste. + +--Zoo hebben dan de hemelteekenen ons niet bedrogen, riep hij jammerend +uit; de zon is verduisterd geweest, licht en leven dreigden ons te +begeven, de vogelen zwegen, de bloemen sloten hare kelken; want onze +Mimosa was weg en alles had zijn glans van schoonheid verloren.--Toen, o +wijze en groote koning! vervolgde hij nu tot dezen, toen voelden wij, +dat aan de dochter der schoonheid en der teederheid eene ramp was +overkomen op hare onderneming. Zij keerde ook niet terug, en nu kom ik u +om haar bidden, dat zij tot ons terug moge keeren en wij zullen u den +vrede laten. + +--Den vrede zullen wij _nemen_, als wij dien willen, zeide Intellectus +stroef en hooghartig: uwe koningsdochter heeft ons land op den rand des +ondergangs gebracht en zij is des doods schuldig. + +--Ben ik als gezant hier veilig? vroeg deze. + +--Dat zijt gij, op onze eer, en bij de machtige Azen zij het u gezworen. + +--Welnu, vervolgde de gezant, weet dan, dat uw zoon, o wijze koning! +door ons gevangen is, en dat een gelijk lot hem zal wedervaren als onze +dochter van u zal ondervinden. + +--Hoe! riep de koning--en allen ontstelden ten hevigste--hoe is het +mogelijk, dat de dappere Logikos gevangen is! + +Nauwelijks had Mimosa dit woord gehoord, of zij viel in onmacht en zij +werd weggebracht in een der vertrekken van de koningin. + +De koning en zijn raad hadden al verscheidene dagen lang beraadslaagd; +want het was een moeielijk en onvoorzien geval. Zeker was het +gemakkelijk, een gelijken ruil voor te stellen van Mimosa en Logikos, +maar dan was men even ver als vroeger en er was niets gewonnen. Men +wilde dus trachten, nog eenig voordeel bovendien te bedingen. Gezanten +waren intusschen naar het hof van Sensorius gezonden, om over de +uitlevering van Logikos te onderhandelen. + +Intellectus zat nog altijd te peinzen over de voordeeligste wijze, +waarop hij zich uit den zonderlingen loop van zaken zou redden. + +Te midden dier overdenkingen kwam hem de koningin Nutte bezoeken. + +--Verstandige koning, zeide zij, ik wenschte u te spreken over +allervreemdste zaken. Gij weet, dat de schoone Mimosa,--want wij moeten +toch erkennen, dat zij schoon is, wat een dwaas en verstandeloos +schepsel ze ook zij--bij mij werd gebracht, toen zij in zwijm was +gevallen. Toen ik haar met eenige waterdroppels had hersteld, begon zij +te weenen en viel mij om den hals:--Ach! zei ze, gij zijt ook moeder; +bedenk, wat mijne moeder lijden moet, nu zij het gevaar kent, waarin ik +ben! + +--Maar wat ik verder van haar vernam, gij zoudt het u niet kunnen +verbeelden, is niets meer of minder dan dat zij verliefd is op Logikos, +en--vertoorn u niet, wijze koning--hij op haar.--Door, het jachtbedrijf +medegesleept was hij ver, zeer ver verdwaald in een bosch, en daar had +hij haar ontmoet; wekelijks kwamen zij daar bij elkander, en het is +daar, dat hij gevangen werd genomen. + +--Ziet gij den toeleg niet? riep Intellectus met nadruk: zij heeft hem +verraden.... + +--Onmogelijk, antwoordde de vorstin, want zij wist niet, wie hij was, en +het was niet minder door deze ontdekking dan door het hooren van zijne +gevangenneming, dat zij in zwijm viel. + +--Ziedaar dan, sprak de koning met bitter verwijt tot den diepdenkenden +Logarithmos, die naast zijn zetel stond, ziedaar de vrucht uwer +opvoeding! Aan u was die toevertrouwd; wijsheid en beradenheid hadden +hem van u moeten toevloeien, en de hartstochten hadt gij in hem moeten +dooden; en wat hebt gij gedaan? + +--De jacht is de leerschool voor den krijg, merkte de verootmoedigde +wijze schoorvoetend aan. + +--Mits zij met een scherp oog en eene vaste hand gedreven worde, en met +koel zelfbedwang; daarin ligt de eerste reden van zijn ongeluk. En die +liefde, vervolgde de koning verachtelijk, waarom hebt gij dien +hartstocht in hem laten bestaan? + +--Ik wist waarlijk niet, dat die in hem bestond, zei de verlegen wijze. + +--Vertrek! gebood de koning, en laat mij met de koningin alleen. + + * * * * * + +--Onmogelijk, riep de koning, onmogelijk! een zoon van het oude en wijze +geslacht des Verstands ... hoe zou die in eene zoo groote dwaasheid +vervallen kunnen! + +--Dat is ook mij onbekend, wijze vorst, of liever, het was mij een +raadsel ... maar nu begin ik iets van eene oplossing daarvan als in de +verte te vermoeden. + +--Wel! gij prikkelt mijn weetlust! + +--Gij kent mij genoeg, niet waar, en gij weet, dat geen zwakheden of +aandoeningen mij licht zouden bedwelmen.... + +--De bezadigdheid van koningin Nutte is wereldberoemd. + +--Toch was ik al dadelijk getroffen door de schoonheid en zachtheid van +dit onverstandige dwaze kind. Zoozeer, ik moet het bekennen, dat ik +allengs belang in haar begon te stellen. Of zij het bemerkte--zij opende +mij haar hart, en zij bekende mij hare liefde.... en nu, na eenige +dagen, nu zij herhaalde malen bij mij is toegelaten, ik weet niet hoe +het komt, maar het is of in haar bijzijn iets ongewoons in mij omgaat; +het is of ik mijn eigen zoon meer liefde toedraag; het is of het geheele +speeltuig van mijn geest anders besnaard is en anders gestemd, of ik +gezonder en opgeruimder ben; soms voel ik behagen zelfs in de redelooze +natuur; soms voel ik behoefte tot vroolijke ontboezeming,.... zie, die +verandering, dit alles, vreemde gewaarwordingen, waarvoor ik geen namen +ken, voel ik terstond, als zij tegenwoordig is; en daarom heb ik +begrepen, dat het mogelijk kon zijn, dat zij dezelfde tooverkracht op +mijn armen geliefden Logikos zal hebben uitgeoefend. + +--Voorwaar, vreemde dingen geschieden in deze dagen! Toch is het waar, +als dit u kon gebeuren, hoeveel te lichter hem bij wien de malien des +verstands nog niet zoo gesloten zijn, of eene dwaasheid kan daardoor +binnensluipen.--Maar ik gevoel mij niet wel; het is alsof al die strijd, +al die inspanning mij tegenstaan,--het zal vermoeienis wezen, denk ik. +Hoe kunnen wij toch onzen zoon wederkrijgen? + +--Zend den afgezant terug, met belofte van Mimosa tegen hem uit te +wisselen. + +--Ik zou dit wel willen,--maar het Beeld dan? Zie, het was juist tegen +Mimosa, en dit was de eenige voorwaarde voor haar leven, het was tegen +haar, dat ik de ons ontbrekende stukken had willen inruilen. + +--Gij begrijpt, dat Sensorius hetzelfde zou vragen, en van ons het hoofd +en het verdere eischen. + +--Zoo blijft er slechts over, te beginnen met de verwisseling van de +beide gevangene ... en dan weer de oorlog! + +De gezant keerde naar zijn hof terug, met het voorstel van koning +Intellectus, om de wederzijdsche gevangenen uit te leveren. Onderling +werd de plaats van samenkomst bepaald; een open veld in het Onzijdige +Woud, en daar zou, ten overstaan van gevolmachtigden, de uitwisseling +gelijktijdig (want men vertrouwde elkander niet veel) plaats hebben. + +Aan het hof van Sensorius was in dien tusschentijd niet minder beweging +geweest, dan wij bij Intellectus hebben waargenomen. Het wegblijven van +Mimosa, de droevige teekenen, dit alles had bij den koning en zijne ega +het treurige vermoeden tot zekerheid doen rijpen, dat haar een ongeluk +overkomen was: de bitterste droefheid had overal geheerscht, maar de +wanhoop der ouders te beschrijven, is ondoenlijk. Dag en nacht +weeklaagden zij. Toen de gezant terugkwam en de toedracht der zaak +verhaalde, was er in zoover blijdschap, dat Mimosa nog leefde, dat zij +zelfs eenigen invloed bij de koningin Nutte scheen verkregen te hebben; +en om de geliefde maar spoedig terug te hebben, werd dadelijk besloten, +Logikos tegen haar ten spoedigste uit te leveren. Aan andere dingen +konden zij niet denken; alles was wel, mits zij maar terug ware. Opdat +geen verraad te duchten ware, maar zeker meer om, de verlorene zoo +spoedig mogelijk weder te zien, besloten de koning en de koningin, haar +ter bestemde plaats zelf te gaan ontvangen. Snel werden alle +toebereidselen gemaakt, en met een groeten stoet van gewapenden zoowel +als van hovelingen, begaven zij zich in feestgewaad op weg. De bestemde +plaats was een schoon bosch, in welks midden een opene plek lag, waar +eene kleine rivier doorheen stroomde, zich rimpelend over de ondiepe +bedding of huppelend over de steenen, die op haar weg lagen. Aan de eene +zijde zouden de gezanten van Intellectus komen, die van Sensorius aan de +andere, en over het water sloeg men eene breede brug, waarvan de vloer +met takken en bloemen bestrooid werd. + +Prachtig was de stoet van Sensorius en Parel, zooals die daar zweefde op +het water. De koning had zijn scharlaken kleed, de koningin haar +vedergewaad aan: in eene groote schelp werden zij door twee blanke +zwanen voortgetrokken, die gouden banden om den hals hadden; een rei van +bevallige nimfen volgde hen en hief zachte melodieen aan ter eere der +wedergevondene, en een andere stoet strooide bloemen en welriekende +kruiden uit. + +Zie, die stofwolk aan de overzijde, eene lange reeks, een groote optocht +komt daar aan. Hoe kloppen de, harten der wachtenden; zie, daar moet hun +Mimosa bij zijn. Wat is dat voor eene aanzienlijke groep? Niemand minder +dan de koning Intellectus zelf en met hem zijne koningin, die hetzelfde +denkbeeld hebben opgevat en het veiliger geacht zelve bij den ruil +tegenwoordig te zijn. Daar staan dan plotseling en onverwacht de beide +vorsten tegenover elkander, beiden even verwonderd elkander daar aan te +treffen, maar niet minder elkander van aangezicht tot aangezicht te +zien. + +Van de eene verbazing zou men tot de andere, tot nog grootere moeten +stijgen. Want ziet, hoe wijs ook koning Intellectus en hoe slim ook +koning Sensorius mochten zijn, daar gebeurt iets, waarop geen van beiden +gerekend heeft en waarvoor noch de diepzinnige Logarithmos, noch de +machtige Aldebaran zoo spoedig eenigen raad weten. Nauwelijks hebben +Mimosa en Logikos elkander gezien, of, hun bewakers ontsnapt, vliegen +zij de brug op en in elkanders armen. + +--Nooit, nooit verlaat ik u weer! roept Mimosa, zich aan haar geliefde +vastklemmende. + +--Altijd, altijd blijf ik bij u! zegt Logikos, haar teeder omvattende. + +Nu heerscht de grootste verlegenheid aan belde zijden, en groote +ontevredenheid tevens. Alles was met de uiterste moeite geschikt, en +daar is alles opeens bedorven! O rampzalige liefde, die in de wereld +schijnt te wezen om de plannen der ouders in duigen te slaan! Die over +de berekeningen der wijzen wegwipt, en over alle andere aandoeningen +heenspringt als over eene korrel zands! Die altijd een uitweg vindt om +te ontsnappen! + +Men trekt zich in de beide kampen terug en beraadslaagt. + +Eindelijk treedt koning Sensorius vooruit en vraagt een onderhoud met +koning Intellectus. Daar staan de twee groote wereldheerschers tegenover +elkander. + +--Groote en wijze koning! zegt Sensorius; zooals de zaken nu staan, +kunnen zij niet blijven: die beiden te scheiden is hun beider dood; en +als zij bij elkander blijven, wie van ons zal ze dan hebben? ik wil een +stap doen tot oplossing der verwikkeling,--ik geef mijne dochter, geef +gij uw zoon, dat zij elkander beminnen en vereenigd worden! Wij zijn +oud; dat wij het daarbij laten en onze laatste dagen in rust slijten, +ieder in zijn land. + +Nu treedt Aldebaran naast zijn meester. + +--Hoogwijze en grootmoedige vorsten! spreekt hij; der sterren loop is +een boek voor hooggestemde gemoederen; ik heb daarin gelezen en ziet, +heden juist geschiedt het samentreffen der banen van twee kometen, die +elkander in geen tienduizend jaren gesneden hebben, en het is die +vereeniging, die mij de zekerheid geeft, dat de ontmoeting der beide +koningskinderen eene zaak is, die in het groote boek des tijds schijnt +voorspeld en gewild te zijn. + +--Groote en wijze vorst! valt snel de geleerde Logarithmos in, die +hoogwijze sterrenwichelaar heeft u wat verhaald van twee kometen; zooals +alle halfgeleerden, die meer op instinct dan op kennis afgaan en meer +verbeelding dan verstand hebben, heeft hij u slechts de halve waarheid, +en die nog scheef, voorgesteld. Zeker, die twee kometen komen samen en +hare banen snijden elkander, maar als gij nu een oogenblik nadenkt, +begrijpt gij, dat die lijnen elkander slechts snijden voor een oogenblik +en dan weder verder dan ooit van elkander afgaan, en zoo dit dan een +voorteeken heeten moet, vind ik het een zeer slecht voorteeken. Ik bid +u, luister niet naar de grillige inbeeldingen van een gemoedelijken +dweper. + +--Groote vorsten! hervat Aldebaran met verbeten woede, de waanwijsheid +van dezen zoogenaamden geleerde, die niets begrijpt dan wat hij +handtastelijk voor zich ziet, zal u weinig aan zijne woorden doen +hechten; gij proeft er den kouden cijferaar uit. Laat ons het symbool +behouden, waarin de peillooze diepte der wereldwijsheid hare +openbaringen in ons gemoed zendt, en daarnaar handelen. + +--Edele koningen! zegt Logikos, hoort naar de stem van het verstand en +het gemoed zelve, en niet naar de eenzijdige formules, waarin die beide +geleerden deze twee hebben afgesloten. Gij, koning Sensorius! hebt eene +edele daad gedaan, door het eerst uwe toestemming te geven.... + +--Het zij zoo, spreekt Intellectus tot Sensorius, gij zijt mijn +vijand,,maar er is grootmoedigheid in uwe handeling; ik wil niet minder +zijn. + +--En nu hebt ook gij, mijn koninklijke vader! eene edele daad verricht. + +--Waar twee in eene edele daad overeenkomen, zegt Mimosa met hare +liefste stem, daar zijn zij een. + +Toen kwamen de beide koningen vooruit en gaven elkander de hand ter +verzoening en ter verzekering van hun woord. + + * * * * * + +Zulk eene vreemde verwarring als er nu plaats had, was nog nooit gezien; +de beide kampen vereenigden zich, tenten werden overal opgeslagen en de +beide koningen en koninginnen voegden zich bij elkander. Kostbare +vloerkleeden, fijne weefsels werden uitgespreid en met rozen +overstrooid; zachte geuren stegen op in de lucht; de jongelingen van +Intellectus wedijverden in lichaamsoefeningen en schieten en in +dialectische wedstrijden; citerspel, zang en dans heerschten bij die van +de andere zijde. Dien nacht vierde men feest tot het dagen begon, en +toen, na eenige uren rust, kwam het oogenblik, om de vereeniging der +twee gelieven te vieren. + +Van losse steenen werd een altaar gebouwd, en reukwerken daarop +ontstoken. Daar stond de schoone Mimosa, schitterend wit van gewaad en +met een lichaam zoo glanzend, zoo teeder en fijn, alsof het slechts met +rozebladeren gevoed was, en naast haar de krachtige, verstandige +koningszoon. De beide wijzen baden tot Alvader; toen namen zij den kelk +van eene sneeuwwitte waterlelie, gevuld met honig en nectar: + + Schoon zijn de bloemen, + +zong Aldebaran. + + Wijs zijn de bijen, + +sprak Logarithmus. + + Geurig de nectar, + +zong de eerste weder. + + Honig is nut, + +was het antwoord van den tweede. + + +Zoo plengden zij voor het nut en voor het schoon, voor het verstand en +voor het hart; de koningskinderen zouden die weldra door den innigsten +band vereenigen. + +De beide koningen legden de handen hunner kinderen in elkander, en de +koninginnen drukten een kus daarop. Mimosa en Logikos dronken nu ten +aanzien van allen uit den kelk, en plengden het overschot op het altaar, +en zoo waren zij vereenigd en vereend. Wat men van elke zijde +luisterrijks had medegebracht tot verwelkoming der wedergevondenen, werd +nu ter viering van beider vereeniging aangewend. Als er lang en hevig +gestreden is en de vijanden zien elkander van aangezicht tot aangezicht, +dan zijn zij beiden verwonderd elkander niet anders te vinden, dan slaat +de schaal, althans voor eenigen tijd, opeens over, en men wedijvert in +betuigingen van achting en vriendschap. Zoo was het ook hier. Weldra was +er geen spoor van vijandschap zichtbaar, en allen vereenigden zich in de +feestvreugde. Aan die stemming was het ook te danken, dat er geen +ijverzucht bestond; hoewel het moest erkend worden, dat de onderdanen +van Sensorius verreweg de eer van het feest hadden. Niet alleen +toonden--zij den meesten smaak in de versierselen, die zij aanbracht en; +niet slechts was al wat er schoons blonk van hen afkomstig; maar ook +door hunne tooverachtig schoone zangen, door hun dans en muziek gaven +zij aan allen de opgewekte vroolijkheid, zooals de zonneschijn aan het +eerst in doffe tonen gehulde landschap. Daarentegen zou het onbillijk +zijn niet te vermelden, dat van de zijde van Intellectus een +voortreffelijke maaltijd afkomstig was, en al de practische schikkingen +bij zulk eene gelegenheid zoo onontbeerlijk. + +Helder en lustig heerschte de vreugde, tot het avond werd en de beide +vorsten met hun gevolg aftogen, ieder naar zijn land, en de gelukkige +koningskinderen bleven in het schoone bosch, waar zij elkander voor het +eerst gezien hadden. + +Het duurde slechts kort, of de koning en de koningin van elk, der beide +landen stierven, en Logikos en Mimosa volgden hen op en vereenigden +onder hunne heerschappij in vrede al de volken der aarde. + +Logarithmos en Aldebaran waren de eenigen, die het nooit eens konden +worden; hun twist liep nu eens over het geval, dat de nieuwe koning en +koningin kinderen verwekten. + +--Als het een zoon is, zei Aldebaran kregelig, gaat het alles den ouden +weg weer op. + +--En als het eene dochter is, antwoordde Logarithmos, zult gij uw +verderfelijken invloed weer op haar uitoefenen. + +--En als het eens, zei Aldebaran,--als derde vooronderstelling, als het +eens een zoon en eene dochter waren? + +Dan weer twistten zij over de stukken van het Beeld. Maar ziet, tot hun +beider, ja tot aller verbazing en verstomming ontdekten zij, eens, dat +op de plek in het bosch, waar het vereenigingsfeest van Logikos en +Mimosa gevierd was, een wonderschoon beeld verrezen was, een geheel uit +de deelen, die in de beide koninkrijken waren verspreid geweest. + +--Was dit nu maar eerder gebeurd, zeide Logarithmos, dan had dat dwaze +huwelijk niet behoeven plaats te hebben. + +--Neen, had hunne vereeniging maar eerder plaats kunnen hebben, +antwoordde Aldebaran, dan was misschien het beeld des te eerder hersteld +geweest en te gelijk de vrede. + +En dat was het wijste woord, dat de geschiedenis van Aldebaran vermeldt. + +Daar dit alles evenwel zoo ten eenenmale buiten hunne verwachting en +buiten hun toedoen gebeurd was, konden zij den schok niet wederstaan en +niet beter doen dan maar sterven. En dat deden zij dan ook. + +Zij konden dus niet zien, wat Mimosa ter wereld zou brengen. Dat weten +wij ook niet; wij weten alleen, dat de valsche raaf met haar glurend +rond oog niet meer gezien werd, en dat het nageslacht de sagen bewaard +heeft van eene gouden eeuw, waarin geheel de aarde gelukkig, was onder +de vereeniging van den zoon van Intellectus, uit het oude, doorluchtige +huis van Verstand, en de dochter van Sensorius, uit het niet minder +aanzienlijke en nog oudere huis van Gevoel. + + + * * * * * + + +EEN PELGRIMSTOCHT NAAR DE WEDDESTEEG. + + +Aan haar genieen is de menschheid eerdienst verschuldigd. Het is de +eerbied voor die enkele weinigen, die van eeuw tot eeuw als reusachtige +mijlpalen zich in de wereldgeschiedenis boven alles verheffen, +gedenkteekens van het hoogste, wat de geest mocht verwezenlijken. + +Het is de belangstelling, die gemoed en verbeelding ontvlamt, die het +verleden uit den sluimer van het feit doet opbloeien als leefde het +weder, die alles wat tot die grootsche verschijningen in de menschheid +betrekking heeft, ook haar meest individueele, schijnbaar nietige, +alledaagsche omgeving en toebehooren, zoekt en kweekt en vereert, omdat +al wat die groote geesten aanraakten, die de gezegende woordvoerders +waren van wat de menschengeest heerlijks vermocht, van hen eene wijding +heeft ontvangen. + +Hun schrift is mij lief, hunne beeltenis mij dierbaar en trekt mij aan, +wat hun toebehoorde heeft beteekenis, en de plaats, waar zij geboren +werden, leefden, werkten, wordt het doel van den pelgrimstocht der +bewonderende vereering. + +Als gij die geestdrift wettigen kunt voor die enkele uitmuntendste +vertegenwoordigers van wat de menschheid uitnemendst schiep, zult gij +mij wel op een dier pelgrimstochten vergezellen willen. + +Voor wien de Witte Poort te Leiden intreedt en een twintigtal schreden +is voortgegaan doet zich aan de linkerhand tusschen de kazerne en het +blok huizen van het Noordeinde eene smalle steeg voor; zij bestaat uit +slechts kleine, onaanzienlijke huizen en zij is de toegang tot een +paardenwed, in het Galgewater, dat er voorbijstroomt, gelegen. Links +paalt die steeg, de _Weddesteeg_, aan de vesten der stad. Niets +verraadt, wat in een der daarin gelegen huizen voor twee en eene halve +eeuw belangrijks voorviel, en het is eerst voor eenige jaren, dat die +nietige buurt hare wijding ontving als geboortegrond van Rembrandt Van +Rhijn. + +In den aanvang der 17de eeuw is Leiden eene rijke, en machtige, eene der +grootste steden der geuenieerde landen. "Dat deselvige schoon ende net +is," zegt naief haar oud--Burgemeester Jan Jansz. Orlers, "bewijsen +zelfs de straten, de welcke alhier zoo schoon ende reyn zijn, als in +vele landen de huysen van binnen zijn; datse cierlick ende playsant is, +tuygen de menichte van schoone welgebouwde huysingen; datse waterijck +is, zijn daer van onlochbare ghetuighen de menichte der wateren en +grachten." In steeds wijdere kringen, om het centrum van Oud--Leiden, +had de stad zich uitgezet, 't laatst van de zuid- en westzijde, en de +ruimte tusschen de Witte Poort en het oudere deel was vol gebouwd. Al in +1592 was het ravelijn voor die poort aan de stad getrokken en in een +klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen +van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede +vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links +daarbinnen lag de steeg, die gij kent. + +Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend +burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst +na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en +met kinderen gezegend, dat huis in tweeen verbouwd. In het eene gedeelte +woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen +bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet, +kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat. + +Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk, +staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere +vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin +buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen, +waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf +kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens +spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der +beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal +jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen +in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de +tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't +schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen +morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien +gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom +de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen, +boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het +omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar +steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar +de groene saaien gordijnen. + +Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is +geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders, +ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen +Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het +schutblad des huisbijbels in: + +15 Juli 1606. _Rembrandt_. + +_Rembrandt_! maar het zegt nog niets, Rembrandt te heeten. Wisch dien +naam uit van het boek der geboorten, en gij zult slechts twee ouders +zien, treurende om het verlies van een zuigeling, maar geen kunstwereld +zou de bewustheid hebben van het derven van een genie. + +Rembrandt en de Bijbel. Die naam in den vromen zin der ouden, onder de +hoede geplaatst van den grooten Geest, uit wien alles is; die naam +neergelegd in de schaduw van het oude gedenkboek van der menschheid +geschiedenis! De driftige phantasie schiet reeds vooruit en beeldt zich +den krachtigen man af, onder wiens geniale hand die oude bladen weder, +beginnen te leven en te spreken, den rijken geest, welks kunst, zooals +weinigen het vermochten, in zijne tallooze verschijnselen geheel het +menschelijk leven afspiegelt. + +De geest bevruchtte den geest: door de plaats, waar wij zijn, +geprikkeld, wordt de verbeelding opgewekt en is het, als leven wij het +verledene mede. + +Met het kind, dat wij zien geboren worden, zien wij een ander kind +opgroeien, slechts weinige jaren zijn oudere, het zeventiende +jaarhonderd, de krachtige, stoute, scheppende eeuw. + +Die eeuw, onder trompetgeklank en geschutgedonder geboren, was voor ons +met eene nieuwe overwinning aangevangen. Bij haar wieg stond een +krachtig volk aan het eind der eerste periode zijner wanhopige +worsteling om vrijheid; geen moorddadige krijg meer, maar een geregelde +oorlog; niet langer eene opgestane partij, maar een nieuwe vrije staat; +de Staatsche vlag waaiend en het Prinselijk Wilhelmus klinkend over Oost +en West; de geest van mannelijke kracht vervuld, de hoogste levensuiting +in alles, in vrijheidsgevoel, in burgerlijk leven, in politiek, in +reizen en handelsdaden; de voorbereiding tot een stoute vlucht in kennis +en kunst. + +Maar met die forschheid en krachtsovervloed, ook de schaduw van dat +sterke licht. + +Hoort het wiegelied der eeuw in sombere profetie! Het spreekt van den +aanvang van staatkundigen en godsdienststrijd; de zaden zijn gestrooid +en de kiemen wortelen; aan de eene zij de Prins, zijne partij, het volk, +de predikanten, de orthodoxie; aan de andere de magistraat, de +patriciers, het vrije onderzoek; _de stalen kling van Mijnheer den Prins +en de rok van den advocaat in de weegschaal; het Bernt in 't veld_ en +weldra, weldra, het uitslaan der laaie vlam, slechts versmoord in het +bloed van een beroemd schavot. + +Ziedaar het diep bewogen hartstochtelijk lied des tijds in de jeugd van +Rembrandt en de eeuw. + +Toch te midden dezer antagonismen der lagere wereldverschijnselen, gaat +de hoogere werkzaamheid des geestes voort hare zege en hare meerderheid +te handhaven, en door de botsing niet gedeerd, rustig en grootsch, +treden drie helden te voorschijn: Spinosa, Vondel, Rembrandt. + +Rembrandt had met zijne eeuw, voor zoover die op Nederland betrekking +had, familietrekken gemeen. Zij stammen beide uit het krachtig ras der +gegoede burgerij; zij staan beide op de grondslagen, door de renaissance +gelegd, die wondervolle wedergeboorte des menschelijken geestes, waaraan +wij het herstel te danken hebben van het verbroken evenwicht tusschen +geest en stof, van de rehabilitatie der natuur; doch de groote schilder +blijft geheel en al vrij van de pseudo--klassieke vormen, waar zijn tijd +soms te zeer in toegaf: beide zijn zij daarentegen sterker dan die +renaissance van hun doel en hunne middelen bewust: beide vertoonen zij +gelijke gezonde vereeniging en samenvloeiing van natuur en geest; beide +de krachtigste individualiteit. Het kind groeide op met de eeuw; maar de +vorming des eersten ligt in duister. Het is slechts aan de hand der +verbeelding, dat men zich die zou kunnen voorstellen. + +Zoo zouden wij den knaap kunnen volgen, die naar de school gaat, en den +schoolvorst zien met de plak, met knevel en ringkraag, en wiens + + Streng gelaat + Hem doet ontzachlijk zegepralen, + +gelijk een dichter uit den tijd hem beschrijft; wij zouden er hem zien +leeren lezen en schrijven, schrijven vooral naar de modellen van +penneconst. + +De schoonschrijverij was zeer geeerd, en mannen als Gadelle, als Lukas +Fopz. Lely en Perszijn, Sambix, Boissens en van de Velde maakten er zich +mede beroemd, om Coppenol hier niet te vergeten, geeerder nog door +Rembrandts ets dan door Jan Vos' betiteling van _Fenix aller pennen_. + +Zeker was te Leiden de _Spieghel der Schrijfkonste_ in gebruik, waarin +de Fransoysche schoolmeester van Rotterdam Jan van de Velde, zijne +theorie uiteenzette en zijne kunst vertoonde. Wat de schoonheidszin van +den knaap genoten heeft bij de sierlijke karakters en de calligraphische +spelingen, bij den _man_, en het _borstbeeld_, en de _zwaan_, en _het +groote schip met volle zeilen en wimpels_, door de rappe ganzeschacht +rondom en aan het hoofd van het schrift in van de Velde's boek +getrokken! Wat zijn geest in die figuren zal gephantaseerd hebben en er +in thuis zijn geweest! Wat hij op bladzijrand en kaft aan zijne geestige +hand zal hebben bot gevierd! + +Dan zouden wij den vrijen tijd van den knaap hebben kunnen nagaan, +verdeeld tusschen den molen, den speeltuin, het leven op de straat, en +de proeven van het ontkiemend talent. + +Later zouden wij hem niet missen op de vrije jaarmarkten, als onder +trompet en pijp, de hoofdmans met corselet en casquet, de vendrichs met +de bardisaen (hellebaard), de schutterij met spies en met musket +uittogen, en de rethorijkers hunne spelen vertoonden, en de stad vol +vreemde kramers en goochelaars was; vooral niet in het voorportaal van +het Stadhuis waar de kramen met zilverwerken, boeken en schilderijen +waren uitgestald. + +Dan zouden wij het belangrijke tijdvak bijwonen, waarin het bewustzijn +der roeping zich deed gevoelen, waarin de lang gekoesterde droom, het +heerlijk grootsche denkbeeld, kunstenaar te zijn, trots moeders vrees om +het spreekwoord + + Hoe schilder + Hoe wilder + +zou worden verwezenlijkt! En wij zouden den jonkman zijne intrede zien +doen in de kunst--werkplaats van den pas uit Italie gekeerden Jacob +Isaacz. van Swanenburgh, in het gild, waar de Swanenburghen, De Neyn, +Schilperoort, Elsevier, Joris en Pieter van Schoten, David Bailie, Jan +van Goyen toen den staf zwaaiden, doch weldra door het geslacht, dat zij +opleidden, tot op oneindigen afstand zouden worden voorbijgestreefd. Ook +voor deze, de belangrijkste periode, Rembrandt bij Swanenburgh,--bij +Lastman--bij Pinas, zijn terugkeer naar Leiden, zijne herhaalde tochten +naar Amsterdam,--de geschiedenis heeft er weder een ondoordringbaren +sluier over getogen. + +Wij mogen de geheimen van de wording niet aanschouwen, het voltooide +meesterwerk zal ons opeens doen verstommen. Het was een donkere nacht, +waarin verborgen bleef, wat er omging, en waaruit wij plotseling een +bliksemstraal zien voortschieten, de _Simeon in den tempel_. + +Maar neen, het was geen bliksemstraal, want het licht houdt onafgebroken +aan, er is geen tusschentijd van duisternis. Wat wij voor een enkelen +bliksemstraal hielden, die opeens voor een oogenblik den nacht verbrak, +het was het aanwezen van den vollen morgengloor; zonder schemering, als +de ochtend in het Oosten is het zonlicht in vollen glans uitgebroken, om +niet weer onder te gaan. + +Slag op slag zijn het nu meesterstukken, nieuwe openbaringen van zijne +lichtende kracht. + +Met een ongelooflijk scherpen blik,--gij behoeft er de saamgetrokken +kracht, het doorborende zijner oogen slechts op aan te zien--op de +natuur, op het leven, de beweging, de fijnste gebaren van elk individu, +is hij in het betrappen en wedergeven ook der moeielijkste en +vluchtigste momenten, teekenaar zooals niet velen het waren; maar is hij +bovenal in het hoogste gevoel voor kleur en de duizendvoudige +geschakeerde uitwerkselen des lichts de onnavolgbare en eenige. + +Met de middelen speelt hij: nu eens is het de pen en het bruin, dan +graveerstift en etsnaald, hier de fijnste, uitvoerigste behandeling, +daar de stoutste, bruisende, hoekigste smeren, te gelijk soms met den +teedersten toets; hier het dommelig halfdonker, daar het uitstrooien van +lichtgloed, of samentrekken des lichts op een schitterend punt. + +Het is geen vak, dat hij kiest, hij omvat alles, en alles met volkomen +meesterschap. + +De geheele natuur, het landschap zooals het zich in Holland in zijne +verschieten uitspant, en door de luchten veelvoudig beschaduwd en +betoond wordt, de wolken, de zee, de planten, de dieren. + +Geheel het menschelijk leven in al zijne openbaringen; van den +geringsten stand, van den krommen, mismaakten bedelaar tot de hoogste +gegevens der historie; den mensch op straat, in zijn huwelijksleven, in +zijne maatschappelijke werkzaamheid, den mensch der geschiedenis en den +mensch der poezij. + +Rembrandt is niet vollediger te karakteriseeren dan als de schilder van +het leven, van het leven in zijn wijdsten omvang. + +Zonder het uitwendige en inwendige aan elkander op te offeren heeft hij +de fijnste individualiseering en het karakter der vormen in acht +genomen, en toch al de zielkundige waarheid en diepte behouden; komen +zoowel het uitwendige als de gemoedsbewegingen en geheel het inwendige +leven, dikwijls slechts door een enkele toets of lijn, tot volkomene +uitdrukking; hij geeft het leven niet als bovennatuurlijk, afgetrokken +ideaal, noch als symbool of drager eener daarin gelegde idee, maar als +levende, doorgaande werkelijkheid, en het leven, dat hij afbeeldt, +evenals het werkelijke, is daar om zijns zelfs wille, zonder ander doel +dan zichzelve, zonder eene andere rechtvaardiging dan de schoonheid +zijner verschijning te behoeven. Hij geeft het in al zijne dramatische +volheid en beweeglijkheid. Maar hij geeft het, dat dit vooral blijve +opgemerkt, na het in zijn geest de wedergeboorte der kunst te hebben +doen ondergaan. Dit is de grondtoon in al zijne werken; van zijn +eenvoudigsten etskrabbel tot zijn schitterendst meesterwerk, overal +ademt het u te gemoet. + +Levensvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de +zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de +wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die +zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons +toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te +moeten zijn. + +Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door +den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige +levensuiting, zoo rijk van handeling. + +De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld +gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de +middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaels loges, Michel Angelo's +welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en +dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is +Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het +mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In +overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en +als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in +Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen +als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van +karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het +feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke, +meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige, +treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch +land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er +op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang +vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven, +handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en +opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als +nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander +der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk +toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die +voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is +bij hem niet, hoe Simeon eens voor achttienhonderd jaren lofzong bij het +kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe +dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet +het _Ecco Homo_, dat, voor achttien eeuwen aanschouwd werd, bij +Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het +mede. + +Zoo werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het +dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute +scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen +tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat +vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd +weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen +uitwerken. + +Hij heeft nog meer gedaan. + +Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de +innigheid, noch de naiefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke +laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber +tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar, +in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus; +verteederend naief de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van +hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den +volke in de _Ecce Homo_. + + * * * * * + +Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de +geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot +geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen, +en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij +ontstond en zich ontwikkelde. + +Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig. + + + * * * * * + + +MONA. + + +In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een +dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte +uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon. +De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke +kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de +tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte +en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het +huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur, +en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin +stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een +zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte +rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd. + +Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen +acht op de groepen van pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht +van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en +kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar +dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de +richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen, +die op de knieen vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel +van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen +voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar +onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van +het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed +dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve +vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve +zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden +opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der +wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven, +aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd +oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat +zichzelf ten doel is. + +--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en +zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene +getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw. + +--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar +schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene +beweging van haar arm die liefkoozing afduwde. + +Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den +ezel niet op? + +--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw, +onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer +vermoeienis brengen. + +De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam +den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak +met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje +droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en +beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier +verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en +overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming +de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door +tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter +andere zijde, totdat zij kwamen aan de _Porta del popolo_. Daar vonden +zij de landlieden, beladen met de koopwaren, die zij in de stad kwamen +brengen; moeder en dochter droegen geen koopgoederen; het meisje zelf +was de waar, die door de moeder moest verkocht worden. + +Nadat zij hare devotie gedaan en den zegen ontvangen hadden, gingen zij +naar de trap der _Piazza di Spagna_, waar de kunstenaars gewoon waren, +hunne modellen te vinden. + +Met een jong schilder uit het zuiden van Frankrijk, Charles Moreau, die +de Italiaansche taal goed sprak, had de moeder weldra een gesprek +aangeknoopt, dat echter tot geene overeenkomst leidde. Beide vrouwen +volgden hem evenwel de straten door, tot in zijn atelier. Moreau, hetzij +hij in gedachten was, hetzij hij geen modellen noodig had, sloeg niet +veel acht op haar. + +Hij stapte in zijn atelier op en neder en antwoordde, dat hij niets +behoefde. Toen rukte Mona's moeder haar het hoofddeksel af, den halsdoek +van de schouders en opende geheel haar bovenkleed. + +Zij is toch schoon genoeg, Signore, zeide zij op scherpen, verbitterden +toon, gij zult ze niet schooner ontmoeten. + +Moreau zag op. Hij zag nu de uitnemend schoone maagd aan, zooals zij +daar stond, na de daad harer moeder. Haar gelaat gloeide van het naar +het hoofd gestegen bloed, de oogen fonkelden. Het was niet van gekwetste +zedigheid, het was van verbeten woede, gemengd met een slechts even door +schaamte getemperd trotsch besef van hare schoonheid. + +--De par tous les Saints du Paradis, zeide de schilder halfluid, quelles +hanches, quel port hautain, et quelle nuque admirable! + +De moeder had zich in een zijvertrek op eene rustbank nedergezet, en +ging insluimeren. Moreau vatte terstond het denkbeeld eener compositie +op. Hij had schetsen gereed voor eene kruisiging. Hij drapeerde en +stelde Mona voor eene weenende Maria. De zware tressen waren ontplooid +en golfden om hare schouders, de handen waren wringend saamgehouden. De +schilder was begeesterd door zijn voortreffelijk model, dat hij dadelijk +op zijn doek bracht, en in kloeken aanleg stond er na eene poos +arbeidens de moeder Gods, weenende bij het kruis, wier origineel hij het +schoone gelaat omhelsde. + +Mona's moeder sluimerde rustig voort:--sluimer voort, moeder, en droom +niet van den rentmeester, wien een talent was toevertrouwd; sluimer +voort, moeder, en droom niet, dat gij uw kind vermoordt, terwijl uw kind +de Moedermaagd nabootst, juxta crucem lacrimosa, jammerende om den dood +van haar kind. + +--Stabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte. +Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en +zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken! + +Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op +de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het +geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor +eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene +kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's +bidsnoer bevestigde. + +Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was +de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws +vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere +blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een +zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld +overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen een heiligdom was +ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds. + +De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de +Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor +de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En +dan was de dochter nog norsch en stug. + +--Wat prevelt gij toch, moeder? + +Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet +voor haar ondankbaar kind. + +Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor +verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor +Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor +Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_ +heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena +geworden--zonder de boetvaardigheid. + +Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet +zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het +atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met +dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op +zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het +improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij +daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans +rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden +of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde +hand voortwerkte, wat schitterend tafereel vormden zij dan, en wat +scheen het leven dan heerlijk en benijdenswaardig schoon! + +In de vroolijke bent van kunstenaars van allerlei landaard, nu eens op +speeltochten, dan bij de gewone samenkomsten der kunstbroeders in eene +villa buiten de stad, de Villa Gloriosa, was Mona spoedig opgemerkt. Zij +kreeg er burgerschapsrecht. In dat vrije wettelooze leven, een leven +naar instinct en naar alle luimen, ontwikkelde zich Mona's karakter met +al, de scherpte, al het opbruisende, die er aan eigen waren. Trotsch was +de gevallene Magdalena, en wie haar het hof maakte zou het lot +wedervaren van dien eene, wiens vrijheden met een klinkenden slag in het +aangezicht waren ingetoomd. Zoo werd zij geeerbiedigd, om hare gaven van +zang en dans toegejuicht en kreeg zij zekere overmacht. + +Bij de Porta del popolo was een klein theater, waar operetten en +paskwillen werden vertoond en toen zij daar een paar malen was +opgetreden, kwam haar roem uit den kleinen kring der kunstbroeders in +den grooteren des publieks. Hier leerde zij ook eene nieuwe wereld van +kunst kennen, die een diepen indruk op haar ging maken, de kunst der +tonen. Die tonenwereld werkte krachtig op haar prikkelbaar gemoed, dat +er soms tot extase door werd opgevoerd, soms aangegrepen en +vastgekluisterd, en door eene onverklaarbare overmacht werd getemd. Zij +had er haar meerdere in erkend. Hier kwam het talent, dat zij reeds +vroeger enkele malen had uitgeoefend, eerst recht tot bewustzijn, de +gave der improvisatie. + +Zoo had zij een groot jaar geleefd, verdeeld tusschen het atelier, +tusschen de vroolijke bijeenkomsten in de Villa Gloriosa, en bijwijlen +het optreden in het kleine theater als improvisatrice, waarmede zij +reeds eenigen roem begon te verkrijgen. Toen kwam de tijd, die eene +verandering in dit leven teweegbracht, want Moreau moest huiswaarts +keeren. Zijne _mater dolorosa_ was voltooid en met dit groote werk wilde +hij zijn vaderland bezoeken om er de ontwikkeling zijns talents ten toon +te stellen. + +Het kostte den luchthartigen schilder niet veel moeite, den lossen band, +die hem aan het Romeinsche meisje bond, geheel te ontknoopen. Hij pakte +zijne schilderijen en studien ter verzending, en op een najaarsmorgen +stapte Hij na Mona omhelsd en haar nog een zakje met scudi gelaten te +hebben, in zijn rijtuigje en verliet Rome. + +Mona had hem zien vertrekken; voor het afscheid had zij menige +hartstochtelijke uiting van gevoel; toen hij wegging, stonden hare oogen +droog maar gloeiend. Thans keerde zij in het atelier terug, en te midden +der kale wanden barstte zij nu in tranen los. + +--Verlaten! riep zij, de trouwelooze!--Hier ben ik verkocht, hier ben ik +gevallen, hier ben ik verlaten: vervloekte wanden!--Welk lot heeft eene +vrouw! de man verlaat, zij _wordt_ verlaten! + +Zij zette zich op de rustbank neder en bleef met het hoofd in de handen +zitten. De jaren, die voorbijgegaan waren, gingen nog eens hare +verbeelding voorbij; het bewustzijn rees op, dat eene periode in haar +leven was afgespeeld, en zij zuchtte daarom niet naar een toestand, die +niet meer te herroepen was. Toen sloeg zij de oogen fier op, keek de +toekomst stout in het gelaat zooals zij het gewoon was, ieder te doen, +en brak door eene hevige daad het verleden af. + +Zij nam het zakje met scudi, en den inhoud in hare hand nemende, +slingerde zij dien door het vertrek. + +--Voort, vuilaardig geld! riep zij, ik wil liefde, ik wil hartstocht, +maar geen geld.--En nu Antonio, ben ik aan u. + + * * * * * + +Onder de kunstbroeders der Villa Gloriosa behoorde sedert eenige maanden +een jong Duitsch musicus. Hij had al naam beginnen te maken in zijn +vaderland, dat in de tweede helft der vorige eeuw in hem een van de +voorloopers bewonderde der toonkunst, die in het laatste dier eeuw tot +zoo hoogen trap zou stijgen. Vurig, hoewel weinig expansief van +karakter, was hij niet tevreden met de ernstige opvatting der Duitsche +toonkunst, maar wilde zich ook aan den melodischen rijkdom, aan de +zangerigheid en het schitterende der Italiaansche muziek verzaden, om +daarmede zijne strengere kunst tot nog grootere veelzijdigheid en +rijkdom op te voeren. Het schitterende der zuidelijke aan het geesten +gehaltvolle der noordelijke kunst te paren was de droom, het ideaal van +den jongen toondichter. Hij bezat een krachtigen, energieken geest bij +een diepdenkend, dikwijls in zichzelf gekeerd gemoed. Hij had die diep +liggende oogen, die niet altijd spreken, maar de inwendige werkzaamheid +doen vermoeden, en in die stemming werd hij gehouden door de inspanning +van het streven naar een ideaal, waarvan de middelen om het te bereiken +hem nog slechts duister voor den geest stonden. + +Anton Kolb had zich terstond tot Mona aangetrokken gevoeld; hij had +dikwijls voor haar gespeeld en met de tonen van zijn zangerigen +Stradivarius haar gemoed betooverd en haar tranen ontlokt. Tusschen die +beide muzikale zielen was verwantschap ontstaan. + +Thans bracht de vrijheid ze te zamen. + +De stormwind woei: van den schoonen levensboom vielen opnieuw twee +bladeren en ontmoetten elkander in den troebelen poel. Zoo kwamen zij +bij elkander. + +Voor Mona ving nu een ander leven aan: Kolb was niet als Moreau de held +van de vroolijke bijeenkomsten, van alle kluchten; zij kwam door hem +meer en meer in die wereld van muziek, die zooveel invloed had op haar +gemoed; zij leefden in kleiner, intiemer kring, en zij genoot daar een +deel van den bijval, die aan Kolb onder de zijnen geschonken werd. + +Hij had een geruimen tijd besteed aan het beschouwen en genieten van al +de schatten van verschillende kunst, waaraan Rome zoo overrijk is, en +zich daarna met ernst en stalen ijver aan het werk gezet. + +Nadat hij den winter en het voorjaar geheel aan zijne studien had +gewijd, had hij behoefte aan rust en ontspanning ontwaard, en was met +Mona de zomerhitte gaan ontwijken in de koele bergstreken. Daar leidden +zij een landelijk leven en dikwijls deden zij wandelingen in de schoone +streek. Menigen avond zaten zij op eene der hoogten de koelte te +genieten. Het was op een dier avonden, dat Mona lucht gaf aan hetgeen +zij reeds vaak had gaan opmerken. Zij zaten op eene open plaats, waar +zij een ver uitzicht hadden in het verschiet, eene plek, die Kolb in den +laatsten tijd tot zijne dagelijksche wandeling koos. Mona zag op naar +den man, wiens blik aanhoudend westwaarts trok naar de ondergaande zon +en het verschiet als wilde doorboren. + +--Antonio, zeide zij, wat zoekt gij toch daar? Altijd gaat gij zitten +staren naar de dalende zon, en dan betrekt uw oog als de hemel; gij ziet +er uitgeput uit, welke kwaal verteert u? Gij wordt hoe langer hoe meer +ingekeerd in uzelven! Uwe kunstbroeders zien u niet meer!... + +--Zie dat gebergte daar ginds, Mona--als wij nog hooger klommen, zouden +wij nog verder kunnen zien--ik wilde daar overheen kunnen zien; +daarachter, Mona, ver daarachter ligt mijn land. + +--Land van koude en nevel, van sombere levensvormen; daar achter die +bergen gaat de zon onder, Antonio! + +--Als men eens in dat land is geboren, zeide hij zwaarmoedig glimlachend +en het hoofd schuddende, kan men er niet vandaan blijven: Mona, ik wilde +het zoo gaarne eens wederzien, voor korten tijd maar wederzien! + +Zij rees en hief zich op in hare volle lengte. Haar blik stond donker, +en het onweder, dat onder die zware wimpers broedde, brak los. + +--Ik begrijp u, zeide zij eindelijk, ik ben u tot last; gij wilt mij +verlaten en maakt mij daarom wijs, dat gij naar huis wilt; zoo zijn zij +allen--welnu keer terug naar uw koud en kleurloos land, waar geen +hartstocht schijnt te zijn; dat uwe bergen en uwe nevelen u bedekken en +ik nooit meer iets van u hoore. + +--Wie spreekt er van, u te verlaten, antwoordde hij zwaarmoedig. Als gij +den moed hebt voor de ontberingen en vermoeienissen der reis.... + +--Den moed! sprak zij op verachtenden toon, hebt gij in uw land zoo over +vrouwen leeren spreken! _Wilt_ gij mij meenemen? + +--Mona, gij spreekt alsof gij mijne liefde niet kendet; om u alleen heb +ik de terugreis uitgesteld; laat ons dan niet dralen; en zijn blik +verhelderde bij het spreken van die woorden. + +--En de roem, dien gij hier verworven hebt, en de rijkdom, dien gij +verlaat, nu hij u juist zou gaan toevloeien? + +--Roem verzadigt spoedig,--, er zijn andere behoeften in het menschelijk +leven, die zich sterk doen voelen. + +--Welke? + +--Vraag dit niet: het leven is raadselachtig, en wie kan liet +ontcijferen! Onwederstaanbaar is de drang, die mij drijft. + + * * * * * + +Hoewel Kolbs verlangen tot het hevigste ongeduld steeg, duurde het nog +eenige maanden, voordat zij de reis konden aannemen. Zij gingen eerst +naar Rome terug. Toen Kolb er zijne zaken had afgedaan, konden zij die +stad verlaten en begaven zij zich naar Florence, van daar naar Miliaan, +waar zij het eind van den zomer doorbrachten, en toen, hoewel het reeds +laat in het najaar begon te worden, de wegen slecht waren, en de reis in +dien tijd nog niet door allerlei vervoermiddelen gemakkelijk gemaakt +werd, vingen zij den tocht aan. + +Had de Italiane van haar moed gesproken, hij werd op de proef gesteld. +Zij hadden Lombardije verlaten, waren de Alpen overgetrokken, en thans +lag al wat aan Italie herinnerde verre weg; geen bekende klank trof meer +haar oor, de middelen raakten uitgeput en het was nog ver, tot in het +hart van Bohemen, dat zij moest voorttrekken. + +Antonio had zijne veerkracht voelen wassen: hij had den grond weder +onder zijne voeten, waar men zijne taal sprak, het oude, trouwe +Duitschland. Hij vond de kracht, zich nieuwe middelen te verschaffen +door zijne kunst. Van stad tot stad reisden zij nu, overal zijn talent +doende hooren, terwijl Mona als improvisatrice optrad. Op deze wijze +bereikten zij, trots alle hinderpalen, de Boheemsche stad, die de plaats +hunner bestemming was. + +Kolbs ouders waren reeds lang overleden, doch eene zuster zijner moeder +hoopte hij hier te vinden. Maar ook zij was er niet meer. Zij bleven +zich niettemin in deze stad ophouden, en kregen hun intrek bij het +burgergezin eens schoenmakers in eene van die nauwe straten der oude +Duitsche steden, waar de overhangende verdiepingen der huizen elkander +hoe hooger des te nader komen en het uitzicht op de lucht beperken. Kolb +hoopte door zijne kunst in hun onderhoud te kunnen voorzien. + +Arme Mona! zij was neergedrukt geworden. Moed had zij nog: hare +verachting voor de zwakke, blonde Duitsche deernen hield haar gevoel van +eigenwaarde en haar trots staande. Toch was het haar aan te zien, dat +het oog den helderen hemel van haar land niet langer weerkaatste, dat +zij in den vreemde was. Dit alles wekte in haar, van nature reeds zoo +hevig, gemoed een gevoel van opstand tegen al wat haar omringde, van +levensverbittering. Ofschoon zij zoowel door Kolbs bijzondere +persoonlijkheid, als door zijne kunst, op het sterkst aan hem verbonden +was, waren de hevigste uitvallen toch vaak de gevolgen van haar +tegenwoordigen gemoedstoestand. + +In zulke oogenblikken nam de musicus zijne viool en begon te spelen, tot +zich haar overspannen zinnen ontspanden, en de hardheid en scherpte in +zachte verteedering versmolten. + +De avonden werden lang. Kolb gebruikte ze tot den arbeid, in spel of +compositie. Op een dier avonden, terwijl de voorboden des winters, +guurder en scherper dan de winter zelf, zich deden hooren, zat hij zijn +geliefden Stradivarius te herstellen, terwijl Mona zich gekleed op het +bed had nedergeworpen. Daar hoorden zij, contrasteerende met de regen- +en hagelslagen tegen de ruiten, beneden in huis de harmonieerende tonen +van een driestemmig gezang, door eene viool begeleid. Eerst was het een +dier heldere volksliederen, waarvan het motief in allerlei vormen +bewerkt was; dan ging het in statiger rythme voort, dan zette het zich +uit, en zwol, breed en breeder, als met uitgeslagen wieken, tot een +majestueus largo, waarvan de grootsche, stoute vormen ten slotte in het +gemoed overbleven, als enkele monumentale rotsblokken in de ruime +vlakte. + +--Jezus Maria, Antonio! riep ze, opgesprongen. Wat is dat! + +Zij hadden de deur geopend, en beiden stonden op het portaal, in het +donker, vastgekluisterd door de macht dier tonenpoezie. + +Mona had zich gebukt, als om beter te luisteren; toen Anton haar zocht +en tastend haar gelaat ontmoette, werd zijne hand bevochtigd, en vond +die hand haar geknield op den ouden vloer van het portaal. Wat hij niet +tasten kon, het was de stille uitstorting des gemoeds, die in haar +plaats had; het was het gebed, dat zij voor het eerst van haar leven, +zonder rozenkrans, zonder geestelijke, zonder altaar, uit loutere +aandrift, in zich voelde oprijzen, als de stroompjes eener kleine wel, +die opborrelen uit het slijk. + +Kunstenaar, gij zoekt het ideaal uwer kunst,--speel nu voort op die +teedere sterk gespannen snaren van dit prikkelbaar gemoed; doe ze +trillen, opdat er eene golving ontsta en blijve, waarvan de tonen niet +wegsterven in het eindige! + + * * * * * + +De indruk, door Mona dien avond ontvangen, duurde dagen lang voort, en +menigmalen zat zij te peinzen met de hand in het weelderige haar, het +hoofd op den elleboog geleund. In de schemering zaten zij zoo, zij in +zichzelve verzonken. + +--Antonio! zoo brak zij plotseling de stilte, waarom zijt gij naar Rome +gegaan? + +--Wij kunstenaars plegen in Italie voedsel voor onzen geest te halen, +onze kunst te volmaken; zonder Rome blijven de hoogten der kunst ons +verborgen. + +--Toen ik een zuigend kind was, lag ik al op de trappen der _Piazza di +Spagna_; sinds mijne oogen het eerst zich openden, heb ik alom de kunst +gezien, die de geheele wereld komt bewonderen; mijn leven heb ik onder +de kunstenaars doorgebracht,--Antonio, ik heb nooit een indruk zien +uitwerken of zelf ontwaard als het gezang van laatst deed ontstaan. Wat +behoeft men naar Rome te komen, als men hier kan wat _wij_ nooit gehoord +hebben? + +--Deze muziek is u vreemd, daarom treft zij u zoo het is maar een stuk +uit een oratorium; maar wij kunnen het daarbij niet laten; onze kunst +moet tot grootscher en veelvoudiger samenstellingen opgevoerd worden. + +--Gij hebt mij zoo dikwijls betooverd met uwe muziek, Antonio, maar dan +was het altijd door dat, wat ik hier zoo uitsluitend in aantrof, dat +reine en stillende;--er is een ander deel in uwe kunst, dat mij soms +bevreesd maakt: het is dat diepe, bovennatuurlijke; ik denk bij uw spel +altijd aan wit en zwart;--_hier_ was het alles wit;--ik kan het niet +anders uitdrukken, liet zij er op volgen. + +--Het is het naieve en het eenvoudige, dat u heeft getroffen, door de +grootheid, die deze soms bezitten, zeide hij glimlachend, maar alle +kunst moet tot hooger zelfbewustzijn opklimmen, en daarin wordt zij het +demonisch spel van geest en zinnelijkheid; vandaar in alle hoogere kunst +niet enkel het effen vlak der onbewuste onschuld, maar de +ernstig-sarcastische strijd van idee en werkelijkheid. + +--Wat moeten zij gelukkig zijn, wat moeten zij rein wezen, die de muziek +zoo kunnen uitvoeren als deze; ik wilde ze wel kennen, maar ik vrees, +dat zij mij niet willen ontvangen. + +Zij kreeg er zeer spoedig en onverwacht eene aanleiding toe; want op een +avond hoorden zij de tonen der viool weder; de hand, die haar bespeelde, +bezat al groote kracht, maar niet altijd meesterschap; zij herhaalde +dikwijls gedeelten, waarover de speler niet voldaan scheen. Nu was het +Kolbs beurt om verbaasd te zijn. + +--Hoor, zeide hij, Mona, hoor! Hoor, die rythmen, hoor die onstuimige +reeksen van klanken, hoe zij afgewisseld worden door tonen, die de +uitdrukking zijn van eene door onuitsprekelijken weemoed verzwolgen +ziel; hoor de worsteling om weer tot de oorspronkelijke melodie terug te +keeren,--bij den hemel, die daar speelt heeft den componist begrepen, +dat is van mij, Mona, dat is mijn werk! + +Hij liep de trap af en zij volgde hem. Op het geluid afgegaan, stootte +hij nu eene deur open. In de huiselijke binnenkamer, bij het zachte +licht van een paar kaarsen, zagen zij het gezin des schoenmakers te +zamen, dat, zich slechts even verbaasde over het bezoek, en hen terstond +bij zich noodde. + +Daar zat bij het licht de vrouw te breien, de schoenmaker werkte aan een +paar vrouwenschoentjes, die hij van voren met fraaie strikjes voorzien +had en bijwijlen met welgevallen beschouwde. Naast elkander zaten twee +meisjes, die opstonden, toen de deur was geopend, en zooals zij daar op +elkanders schouders leunden, geen twijfel toelieten of zij waren zusters +en de dochters der vrouw aan de tafel; blonde, slanke maagden, de eene +iets grooter dan de andere, beiden even lieftallig van gelaat en +gestalte. Op een stoel, een klein eind van de tafel, zat een jongeling +van zestien of zeventien jaren te spelen. Hij had plotseling opgehouden, +toen hij aller oogen zich naar de deur zag wenden. Toen hij opstond, had +Kolb hem in zijne armen gedrukt en hem omhelsd. + +--Vriend, zeide hij, ik ben de gelukkige, wiens werk door uwe hand zoo +meesterlijk is teruggegeven! Vergeef het ons, meester--zeide hij tot den +schoenmaker--dat wij zoo onbescheiden zijn, maar ik kon mijn gevoel niet +bedwingen om den jongen maestro te zien, die mij zoo goed had begrepen. + +Een gloeiende blos overtoog des jongelings wangen, en Lise en Gretchen +klapten van vreugde in de handen. + +--Carl, Carl! riepen zij lachend te zamen,--de groote Musiker Carl; Carl +wordt een groot virtuoos! + +--Gij zijt wel goed, zeide de vader tot Kolb, en uwe toegevendheid +verheft den jongen wat veel. Wees welkom bij ons;, wij wisten niet, dat +wij het geluk hadden den componist bij ons te hebben, wiens naam ons +door zijne werken toch bekend was. + +Lise en Gretchen waren niet minder opgetogen met een werkelijken +componist bij zich te hebben, en uitten hare ingenomenheid, met naieve +openhartigheid. De jongeling was bij dit alles niet de minst gelukkige, +want Kolb had hem zijne hulp toegezegd. + +Half in den schemer, ter zijde, zonder zich bij de anderen te voegen, +stond Mona. De trotsche, de onbevreesde, wier oogen voor niemand zich +neersloegen, die met minachting gedacht had over de flauwe blonde +deernen van het Noorden, zij was door eene vreemde bedeesdheid +overvallen. Er was iets zoo eenvoudigs, zoo reins in den kring der +binnenkamer, er werden zulke liefelijk ernstige denkbeelden door gewekt +in de verwilderde ziel der Italiane, dat zij verlegen werd onder +gewaarwordingen, waarvan zij zich geene rekenschap vermocht te geven. + +De dochters geleidden haar bij zich en beproefden vergeefs met haar te +spreken; doch bij gebreke daarvan, en als beseften zij door ingeving, +dat deze vrouw zedelijken steun behoefde, hadden zij haar elk bij eene +hand gevat. + +Mona vroeg toen aan Anton, haar te zeggen, hoe zij getroffen was geweest +door de muzikale uitvoering, die zij een paar dagen vroeger hadden +gehoord, en zoo wisselden zij eenige gedachten, die door Kolb werden +vertolkt. + +Gretchen ging toen een helder laken op de tafel spreiden, Lise zette den +grooten schotel er op, waar zij ter zijde van tijd tot tijd een waakzaam +oog over had laten gaan, en daarna bleven de beide pelgrims te gast op +het eenvoudig avondmaal. Voordat zij dit aanvingen zette de muzikale +schoenmaker het fraaie schoentje naast zich op de tafel,--hij was met +zijn kunststuk te zeer ingenomen om het geheel uit het oog te +verliezen,--nam de ronde calot van zijn hoofd en sprak zacht maar met +vastheid: + +--God, die onze vader zijt, met dank besluiten wij den dag, dien gij ons +weder vergund hebt te leven; dat in den nacht uwe hand over ons blijve, +als wij niet voor onszelven zorgen kunnen; dat uw oog over ons wake, als +wij den dag van morgen beginnen; dat wij dien dag weer aanvangen met u +in het hart. + +Het maal was gebruikt, de huisgenooten kusten elkander ten goeden nacht, +en onze zwervers begaven zich naar hun bovenvertrek. + +Tot laat in den nacht lag Mona haar hartstochtelijk gemoed uit te +schreien, het gelaat in de kussens verborgen. + + * * * * * + +Carl was geestdriftvoller musicus geworden dan ooit. Zijn ijver had +nieuwe prikkels bekomen, en hij was zich bewust geworden van wat hij +was, van wat hij nog worden moest. De weken, die voorbijgingen, waren +onder Kolbs omgang en lessen als uren ontsnapt. Doch het was niet enkel +Kolb, die hem aantrok, ook Mona bekoorde hem; Mona ging hare vormen +leenen aan het ideaal, dat elk jong hart in zijn binnenste eens omdraagt +en koestert. En als er nog twijfel aan was, dan bleek het genoeg, als +Lise en Gretchen wel eens zuchtend zeiden: + +--Carl, Carl! wij raden wel, waarom gij Bettina, noch Mina, noch Clara +meer schoon vindt. + +En hij antwoordde:--Hoe kunt gij uwe Duitsche deernen nog verheffen +naast deze! Zij zijn als porseleinen beeldjes bij een prachtig +beeldhouwwerk! + +Carl wilde mede naar Italie. + +--Ik heb mijne wijding als kunstenaar ontvangen, zeide hij tot zijn +vader,--thans zal ik mijn weg wel maken. + +Maar de schoenmaker schudde het hoofd:--Maak geene kunst tot uw +beroep,--gij moet van kunst niet eten, dat is mijne leer: gij moet haar +bewaren tot uwe bezieling, tot iets heiligs. Ik werk voor mijn brood, en +als de arbeid gedaan is, dan zingen en spelen wij onze voortreffelijke +Duitsche liederen, en zoo blijft de kunst voor ons altijd iets +feestelijks en plechtigs behouden. + +Dit was werkelijk 's mans handelwijze. Hij had een kinderlijken eerbied +voor de kunst; wanneer hij zijn werk gedaan had, dan wiesch hij zich de +handen, kleedde zich in, een beter kleed dan zijn werkbuis, en in +feestelijke stemming begeleidde hij met zuivere bas den zang en het spel +zijner kinderen. + +--Neem een handwerk, Carl, zeide hij, en blijf kunstenaar in uw hart; +zie naar het lot van dien man daar boven ons. Nu is hij al vijf weken +bij ons,----ik zal hem niet lastig vallen--maar ik vrees, dat hij +behoeftig is, dat zij beiden zeer arm zijn. + +Ja, hun toestand was maar al te treurig. In eene kleine stad als deze +was voor een man als Kolb geen geld te verdienen. Hij was daarbij te +ongedurig, zelf steeds zoekende, en de tijden waren ook nog niet daar, +waarin een rondreizende virtuoos gemakkelijk concerten kon geven. Het +leven hing als een loodzware mantel hun beiden om de schouders. Kolb had +berouw, dat hij, den aanvankelijken opgang, dien hij in Italie gemaakt +had, had weggeworpen om de gril, die hem voor een tijd weer naar zijn +land terug had gedreven. Tot zijne verbazing had Mona er hem geen scherp +verwijt van gemaakt; zij was zachter en stiller gestemd dan vroeger. Hij +was ver, van de oorzaak hiervan te vermoeden in de zielekwaal, die haar +ging onderdrukken, tot het hem opeens tot zijn schrik geopenbaard werd. + +Het was op een avond, dat hij in opgetogen stemming vol drift het huis +in liep: eene flauwe hoop, sinds drie, vier dagen gewekt, was hem tot +werkelijkheid geworden; hij droeg een brief in zijn zak, en door dezen +was de gelukszon weer gerezen, die de duisternis der ellende zou +wegvagen. Het was eene verrassing, die hij voor Mona bewaard had. Toen +hij binnentrad, zag hij haar voor het raam staan, omhoog turende naar +het weinige lucht, dat zij door de laatste zonnestralen verlichten zag. + +--Weer zijn de laatste stralen van de ruiten in de geveltoppen over ons +verdwenen, zeide zij,--de duisternis beklemt mij; ik snak naar licht, +naar lucht (zij stootte het venster open); geene zon meer,--zal zij ooit +weer opkomen? Daar achter de oude huizen, ver daarachter gaat zij op +over een schoon land, mijn land,--Antonio, Antonio, waar hebt gij mij +heengebracht! + +Kolb zag haar aan en verschrikte. Hij had niet opgemerkt, hoe de +overgeplante bloem zachtkens was gaan verwelken, thans was hij versteld +over de uitwerking. Het heimwee had haar ondermijnd en geknakt. Zij +begon hevig te beven en eene ijzige kou bekroop haar. + +Kolb tastte in zijn zak om haar het gelukkige nieuws mede te deelen. + +--Eens, zeide zij, had ik het ook zoo koud; wij waren, toen ik jong was, +eenmaal in de catacomben gegaan, de fakkels gaven er flauw licht; koud +was het er en angstverwekkend, met die grafnissen en die spookachtige +maagden van het graf van Sint Praetextatus, bleek, onlichamelijk, +akelig.... + +Zij gleed langs het vensterkozijn neder, Kolb ving haar op, zij was +ijlende. + + * * * * * + +Zij hadden haar te bed gelegd en verzorgd. + +--Weg, weg van mij, riep de arme vrouw, toen zij de oogen weer +opende,--zie de drie maagden uit de catacomben, zij zijn heilig, wat +doen zij bij mij, wat willen zij mij doen? + +--Mona, kom tot uzelve, wij zijn het, kent gij Gretchen niet meer, en +Lise,--maar de arme verstaat onze taal niet, zei deze laatste. Toen +beschutte zij de zieke met de gordijn voor het kaarslicht en drukte haar +een kus op de wang. Dat was eene taal, die de arme verstond, want hare +hand trachtte die van Lise te zoeken, en het hoofd werd voor eene poos +wat rustiger neergelegd. + +De dochters van den schoenmaker omringden haar dagelijks met de hulp, +die alleen liefde schenken kan. + +Thans wist Kolb wat haar deerde:--De grond deugt niet voor de, plant, +die gij er op--hebt overgebracht, bad de arts hem gezegd,--dat zal nooit +gaan, de ziekte kan bedwongen worden, maar de oorzaak blijft; zij heeft +het heimwee, en zij _moet_ naar haar land. + +Zij zaten allen beneden, toen de geneesheer dit gezegd had, terwijl Mona +boven in een rustigen slaap lag. Diep terneergeslagen zat Kolb daarbij; +hij trok een papier uit zijn zak, en las het stil over. Toen hij met +droefheid de lezing voltooid had, vatte hij den brief met beide handen +boven aan, de vingers knepen zich samen en langzaam, zeer langzaam +scheurde hij het vel doormidden. Toen liet hij het op den grond vallen +en begroef het gelaat in beide handen. + +De schoenmaker raapte de verscheurde stukken op en las de benoeming van +Kolb tot kapelmeester te Praag. + + * * * * * + +Het offer was gebracht, maar niet zonder strijd. + +Telkens nog kwamen aanvallen, die moesten worden afgeweerd, tot zij +zwakker en zwakker werden onder het in Kolb steeds klaarder wordende +denkbeeld, dat het door zijne betrekking met Mona geschonden zedelijk +beginsel eenigermate verzoend zou kunnen worden door de smartelijke +opoffering zijnerzijds. Zijn zedelijk bewustzijn kende hem geen, recht +toe op het leven dezer vrouw, geen recht om haar aan zich ten offer te +brengen, maar schreef hem den plicht voor, haar, die hij uit haar land +had gevoerd, weer terug te voeren naar dat land, waarbuiten zij toonde +niet te kunnen leven. Hij had er haar nauwelijks over gesproken of de +krachten schenen te herbloeien. Langzamerhand kwam zij bij, en toen zij +voor het eerst weder buiten geleid werd en den blauwen hemel zag +tusschen de wingerdveranda door, die aan het schoone zuiderland +herinnerde, gevoelde zij zich als opeens tot de reis in staat. Zoo +spoedig het mogelijk was, maakten zij alles gereed. Kolb telde zijn +geld, dat hem ruim halfweg kon brengen, huurde een kleinen wagen, die +hen een paar dagreizen ver zou heenvoeren, en betaalde den schoenmaker. +Deze evenwel schonk hem de helft terug. + +--Gij hebt mijn Carl zoo dikwijls onderwezen, laten wij dit zoo +schikken, zeide hij, en gaf nog aan Mona een paar zijner beste +kunstwerken van schoeisel, die zij op den tocht wel behoeven zou. + +Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had +gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien +aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn +met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit +meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij +gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had, +geen ouders als zij, geen huiselijken kring. + +Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de +betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij +vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare +kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in +hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof +tusschen haar en zich. + +Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte +en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen +namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet +gelaat, dat zich begroef aan beider boezem. + +Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog een blik +uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het +oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn +spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de +vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen +schwaermerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger +en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een +heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en +distels. + + * * * * * + +Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij +plotseling hare uitwerkselen zien. + +Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken, +die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen +man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig +levensonderhoud verwerft? + +Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van +kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare +gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw +geworden, die gij dien man, vergezellen ziet? + +Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche +schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van +kunst en genie? + +Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een +greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van +de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het +er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor +eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal +opmerkzaam een blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een +balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan +de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige +genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen +baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der +improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige +improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot +wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel. + + * * * * * + +Toch zijn zij meer dan zij waren. + +De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de +naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door +eene ruwe hand wakker geschud. + +Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het +gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die +nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het +lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de +grenzen van Italie. + +--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen, +die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden. + + Passando il male, sperando il bene, + Il tempo passa, la morte vienne, + +sprak zij met een bitteren glimlach. + +--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij +zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben +wij de verdere toppen bereikt; nog een dag en wij dalen in de vlakte en +de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen. + +--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio, +het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding +gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op +vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik +gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar +ik kan niet, ik weet het niet! + +De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid, +stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuwe bergruggen. Bij +een steenblok neergezeten, staarde Kolb donker voor zich uit naar het +verschiet, de lijnen en plans van het voorhoofd beeldden den kamp af, +die daarbinnen plaats had. Hij had niet gewanhoopt aan zijne kunst; hij +streed nog altijd om de middelen, die haar moesten verwezenlijken. +Lijden en werken is de kern van het leven; het licht beschijnt alleen de +oppervlakte, het binnenste van de aardkorst is donker; ernst is de +grondtoon door de harmonie van het heelal heen; schoonheid komt hem +verhelderen en veredelen, en als de zon weder opgaat over het leven is +het een kalm verkwikkend licht, geene uitspatting van vonken; van die +levensbeschouwing is de kunst, moet de kunst zijn de afspiegeling, de +incarnatie: ernst op den bodem, hoe ook getemperd door de vreugde van +het geluk, toch nooit afwezig; geene kunst, die uitspat, die verblindt, +die de zinnen streelt en verrukt, maar eene, die verheft tot hoogere +levensopvatting. + +Wat rondwoelde in het brein brachten de vingers over, en de viool zong +het bezielde lied. Nedergevlijd tegen hem aan, het hoofd in zijn schoot +geleund, had Mona de tonen ingedronken: zij had ze voelen neer +druppelen, eerst als heete tranen, toen als stillende laving; zachtkens +was zij meegegaan, was hare ziel gewiegd op den stroom der rhythmische +klanken; de harmonie had harmonie gebaard en met machtige hand de golven +gestild, die bruisten in haar gemoed. De bloemen, die zij plukte, als +laatste herinnering aan den vreemden bodem, ontgleden hare hand; en toen +de laatste toon wegdreef op de golvingen der lucht, was haar gejaagd +hart gesust tot een zachten sluimer. + + * * * * * + +De spanning, die Mona's zenuwen had opgehouden zoolang zij haar land nog +niet bereikt had, begon haar te begeven, nu zij de bergen overgetrokken +en in de vlakten van Lombardije waren gedaald. Het moreele heimwee won +nieuwe kracht, toen het lichamelijke verdween: zij werd gezonder en +sterker, maar scherper folterde het zedelijk bewustzijn in haar, en soms +werd die foltering ondraaglijk. + +Ter zijde van den weg, dien zij volgden, lag een oud en vervallen slot, +en zij konden den lust niet afweren, het te beklimmen. Zij voelden zich +bij instinct te huis in die bouwvallen van vroegere grootheid. Daar +boven in een der vertrekken, met afgebrokkeld lijstwerk, met lappen van +verbleekte muurbehangsels, met bestoven en gespleten overblijfsels van +kunstrijke beschotten gestoffeerd, staarden zij door de geheel opene en +vervallen bogen der ramen. + +--Ik kan dit leven niet langer lijden, sprak Mona somber,--vervloekt zij +mijne moeder, vervloekt mijn gestarnte, en hij, die mij het eerst in het +ongeluk stortte! Wat heb ik aan mijn land! Ik kan er niet weer zijn, wat +ik eens was: ik was er eens een onschuldig kind, dat zong voor de +pelgrims; ik was er eens eene bloeiende maagd, wat ben ik nu--waarom +keer ik hier terug, waar ik niet meer behoor; mijne schoonheid is +verwelkt en mijne oogen zijn ingezonken als de Campagna onder de voeten +der ossen. Geef mij mijn leven der Campagna weder, geef mij mijn +onschuldig leven terug, of stort mij hier naar beneden. + +Met woede sloeg zij de tamboerijn tegen een uitstekenden steenhoek, dat +het trommelvel barstte. + +Toen kwam er eene pooze rust, zij hijgde en wachtte naar adem. + +--Mona, Mona, pas op dat raam! riep Kolb beangst. + +Met donkeren blik zag zij door het vervallen kozijn omlaag naar den +afgrond. + +--Mona! Mona! om Gods wil, ter wille van mij! ga zoo ver niet! Mona! + +Met klimmenden angst zag Kolb haar oog verhelderen en eene soort van +droeven glimlach de bleeke lippen plooien, flauwe afspiegeling van een +wordend denkbeeld, dat haar ging bekoren. + +--Zie, hoe hoog zijn wij hier wel, zeide zij,--de zwaluwen hebben hare +nesten onder dezen dorpel. + +--Om Gods wil, Mona, gij zult mij krankzinnig maken van angst, buk niet +zoo voorover. + +--Voorover, zeide zij als in gedachten hem na,--zie, hier tegen die +steile muren komen de uiterste toppen der klimplanten van beneden af, +zij klimmen altijd hooger,--wij gaan lager,--lager. Kijk, riep zij +luider, en met eene verbijsterde opgetogenheid, hieronder, hier laag +onder mij, daar zie ik in den muur de wapens van het oude slot en de +kroon daarboven, en in die kroon een nest van vogels, met de jongen, die +er uit en in vliegen: onschuld en ijdelheid. + +Kolb was radeloos. Mona's voet was op den uitersten rand van het +bouwvallige raamkozijn. Waar hij stond, zag hij niets dan lucht; alleen +een paar teedere toppen van klimmend gewas hadden die hoogte bereikt en +begonnen zich te vertoonen even boven den rand, waar Mona's voet op +rustte. In de verte en lager zag men onder zich vogels vliegen. Alles +gaf den indruk van de hoogte, waarop zij waren, van de ledige diepte, +die zich daaronder uitstrekte. In die diepte staarde zij nog altijd, +voorover gebukt met eene helling, die elk oogenblik het evenwicht kon +doen overslaan. + +Kolb durfde haar niet aanvatten om, haar terug te trekken, uit vrees, +dat zij eenige beweging zou maken, en elke beweging was de dood. + +--Zie, zie, riep zij met verwondering, de bodem wordt hooger, de grond +en de boomen beginnen te rijzen en komen nader, nader bij mij,--het +draait en golft! + +--Jezus Maria, houdt mij! gilde zij opeens, zich achterover werpende. + +Hij greep haar aan en sleurde haar naar binnen. Zij lag bewusteloos aan +zijne voeten, en hij, terwijl zijne knieen knikten, veegde zich het +angstzweet van het gelaat. + +Een belgeklank en zweepslagen waren de eerste geluiden, die hij hoorde, +toen hij terugkwam van de bedwelming, die zijn hoofd deed duizelen. Daar +was wellicht hulp te erlangen, en hij wilde zich snel naar beneden +begeven. Hij aarzelde nog even, of hij Mona in dien staat alleen kon +vertrouwen. Toch was het misschien eene gelegenheid, die hij niet moest +verzuimen. Hij snelde daarom de verbrokkelde trappen af, telkens +stootend tegen de muren om de enge wentelende trap. Beneden gekomen, +ontwaarde hij op den weg eene kar met een muilezel. Hij riep den drijver +en smeekte hem de weldaad af, Mona mede te voeren naar het naaste dorp. +De man was gewillig en met hun beiden brachten zij de ongelukkige vrouw +met groote inspanning naar beneden. Daar vonden zij nieuwen bijstand in +een bejaard geestelijke, die uit den wagen was geklommen en hen nu hielp +de vrouw onder de huif der kar te plaatsen. De beweging bracht haar bij, +en toen verlichtte een stille tranenvloed haar boezem. De priester, die +haar zijne plaats had afgestaan, liep, hoewel hij de kracht der jeugd +niet meer had, met Antonio naast het rijtuig en stak bijwijlen het hoofd +vooruit, om daarin te zien en Mona vriendelijk bemoedigend toe te +knikken. Toen zij 's avonds in het dorp kwamen, liet hij den wagen naar +zijn huis rijden en nam de reizigers bij zich op. + +De rust in het huis van den padre en diens vriendelijke zorg begonnen +Mona kalmte en herstel te schenken. + +Zij bleven er eenige dagen, waarin de pater nooit vroeg naar beider +lotgevallen, maar met de grootste liefde en kieschheid hen geheel liet +handelen en leven zooals zijzelve verkozen. Alleen had hij eens met een +enkel woord hen opgewekt, den kerkdienst bij te wonen, doch daar verder +niet over gesproken. Zoo won hij zachtkens het vertrouwen. Kolb was geen +man, die zijn gemoedsleven en. de verschillende strijden, die daarin +plaats hebben, aan een ander zou mededeelen, doch de begrippen, die hij +over kunst en leven koesterde, waren meermalen het onderwerp van hun +gesprek geworden. Mona's hart voelde zich tot den rustigen, waardigen +man aangetrokken, totdat zij toegaf aan de neiging, om het voor hem uit +te storten. + +Eens was zij zeer vroeg in den morgen den tuin ingeloopen, die achter +des paters woning lag; zij ging de paden door, tot achterin, waar in de +schaduw van een ouden vijgeboom eene ruwe bank stond. Zij liet zich +daarop nederzakken en zij dacht aan den vijgeboom, die haar ouderlijk +huis beschutte, zij dacht aan haar vroeger leven: het hoofd was niet +stout opgeheven, het viel in de hand, die het steunde. Zij had zich +alleen gewaand, doch niet ver van haar af bemerkte zij nu opeens den +priester, die haar niet had willen storen, maar was voortgegaan met het +omspitten van den grond. + +Haar oog ontmoette nu het zijne en hij knikte haar vriendelijk toe. + +--Zoo vroeg reeds uit de rust, mijne dochter? zeide hij. + +--Rust--juist daar heb ik behoefte aan, mio padre! Geef gij mij rust, +gij, die zoo heilig zijt. + +--Rust, zeide de priester, de eene hand over de oogen en het voorhoofd +strijkende en met de andere leunend op de spade,--wij zoeken ze allen: +maar het leven is geen rust, het is arbeid en strijd. + +--Schenk mij uw zegen dan, sprak zij, voor hem op de knieen vallende, +als gij dien aan eene zoo onwaardige geven moogt. + +--Uw verlangen toont, dat gij niet geheel onwaardig zijt, antwoordde +hij.--Hebt gij iets op uw gemoed, waarvan de uitstorting u verlichten +kan? + +Mona hield de oogen nedergeslagen en zweeg. + +--Spreek vrij, mijne dochter, zeide hij, de handen op haar hoofd +leggende. + +--Vader, ik heb uw raad gevolgd,--ik heb den dienst van gisteren +bijgewoond.--Toen hij was verricht, en er niemand--meer in de kerk was, +heb ik het gewaagd, rond te zien in een heiligdom, dat mij vreemd was. +In eene der kapellen hing eene schilderij,... ik heb er de gordijn van +weggeschoven,... mijn vader, gij weet niet, wie ik ben; in Rome.... + +--Diepe deernis, mijne dochter, heb ik met die kinderen uit het volk, +die den kunstenaar ten modellen moeten strekken; sta op, ik weet, wat +gij geweest zijt, Mona, en uw leven is mij bekend. + +Met pijnlijke verbazing zag zij hem aan. Hij gaf geen rekenschap, doch +bleek te wachten, tot zij voortging. + +--Welnu, zeide zij met bittere zelfvernedering, als gij weet, wie ik +geweest ben, zult gij mijne ontsteltenis begrijpen, toen ik in de +Madonna met het kind, waarvan ik de gordijn gedachteloos had +weggeschoven, mijzelve terugvond zooals die man mij eens schilderde. Ik +herkende zijn werk en mijn eigen gelaat. Mijzelve in de Moeder Gods, o +vreeselijke bespotting, die mij het hart openrijt! Mijzelve, diep +gezonken, en dien geheelen tijd van schande en ellende, in het beeld der +heilige Madonna! Wat akelige verwarring, en wat ontzettende kloof gaapt +er, tusschen wat hier vereenigd is!--Padre, is er geen middel om het +afzichtelijke dezer tegenstelling te doen ophouden? + +De pater zweeg geruimen tijd. + +--Daar is een middel, sprak hij ernstig, zegen de Heilige Moeder, dat +zij met dezen laatsten treffenden slag het nieuwe leven, dat allengs in +u ontwaken ging, voorgoed heeft gewekt; dat zij u de vreeselijke kloof +heeft doen ontwaren, die er bestaat tusschen u en tusschen dat ideaal +van het rein vrouwelijke!--De kloof, die het u onmogelijk maakt, tot dat +ideaal in de verte te naderen, moet gedempt worden,--breek +onherroepelijk met uw verleden,--antwoord mij niet, zeide hij snel, toen +hij hare aandoening ontwaarde, naar huis kunt gij niet keeren, het +bestaat niet meer, de oude vrouw is overleden; maar gij, arm, vermoeid +kind, rust uit in mijn huis, totdat de tijd de overige voetstappen hebbe +uitgesleten, totdat gij weder in staat zijt een nieuw leven te beginnen +en een beteren kamp met de wereld te strijden. + + * * * * * + +Den volgenden morgen had Kolb zijn reisbundel gepakt en stond hij bereid +tot den verderen tocht. + +--Mona, zeide hij, zich met moeite bedwingende, wat moet ik doen? + +Wat het haar kostte, het vreeselijk woord "ga", uit te spreken! + +--Alleen? + +Zij knikte toestemmend. + +--Gij verlaat mij dus, sprak hij somber en met een bitter ironischen +trek om de lippen. + +--Antonio! maak het mij niet te zwaar! + +Hij gevoelde zich gekrenkt, en dacht er aan,--wat hij toch niet had +kunnen volvoeren,--zonder afscheid te vertrekken. + +Zij snelde op hem toe en omhelsde hem. Zij fluisterde:--Ga, Antonio, +werk en wordt weder groot; voor mij moet er eerst een afstand liggen, +tusschen het verleden en de toekomst, die ik droom.--En nauw hoorbaar +voor hem alleen was het, wat zij er bij voegde: + +--En dan mijn geliefde, mocht die betere tijd eens komen,--kom dan +weder. + +Een lange, hartstochtelijke afscheidskus, wellicht een afscheid +voorgoed. + +Hoe hij wegkwam, wist Kolb niet, het was een oogenblik van stilstand in +zijn geheele bewustzijn. Toen hij nog eenmaal achter zich zag, kon hij +in de deur de eerwaarde gestalte des paters zien, en eene vrouw, die, +het hoofd tegen zijne borst gedrukt, door hem werd ondersteund. + + + + + + +End of Project Gutenberg's Vogels van diverse pluimage, by Carel Vosmaer + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VOGELS VAN DIVERSE PLUIMAGE *** + +***** This file should be named 17554.txt or 17554.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + https://www.gutenberg.org/1/7/5/5/17554/ + +Produced by Marc D'Hooghe, marcdh@pandora.be. + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +https://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at https://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at https://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit https://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including including checks, online payments and credit card +donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + https://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/17554.zip b/old/17554.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..676b3bc --- /dev/null +++ b/old/17554.zip |
